Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Economieperiode klas 8.4 (2015 - 2016)
1. 5 januari
Welkom!
Lever allemaal je artikel in op een stapel
vooraan in de klas a.u.b.
Lesdoelen:
- Artikels: Na deze les weet ik hoe ik mijn artikel
kan verbeteren.
- Lesstof: En heb ik een beter begrip van
paragraaf 2.6 en 2.1.
2. Om op te starten: 2 keuzes
1)Artikel lezen van scherm
2)Naam bedenken en ontwerpen van ons
economieperiodetijdschrift
4. Leesopdracht
Stap 1: een vrijwilliger om de computer te
bedienen
https://decorrespondent.nl/388/99-problemen-1-oo
Stap 2: de vrijwilliger scrollt naar beneden en laat
de klas meelezen (de klas geeft het tempo aan).
Opdracht tijdens lezen:
Denk na: wat vind je goed / niet goed aan het
artikel?
Stap 3: we bespreken het klassikaal na.
5. Feedbackopdracht: 15 minuten
(1) Ruil je artikel met je buurman of vrouw
(2) Lees het artikel
(3) Schrijf op een los blad je commentaar. Schrijf op
dit los blad je eigen naam en de naam van de schrijver
van het artikel. Beantwoord vervolgens deze vragen:
1. Is het artikel duidelijk geschreven?
2. Heeft het artikel een goede structuur? (inleiding,
alinea's, afsluiting)
3. Trekt het de aandacht van de lezer? (is het interessant
en vlot geschreven, pakkende titel, etcetera..)
4. Klopt de bronvermelding? (wordt er goed geciteerd en
geparafraseerd?)
7. Feedbackopdracht: 15 minuten
Lever allen morgen in:
Artikel versie 1 + je ontvangen feedback
Artikel versie 2 (een verbetering van versie 1)
8. Uitleg paragrafen
Ten eerste: SCHRIJF JE ANTWOORDEN IN JE
PERIODESCHRIFT (en niet op de kopieën zelf)
Geef aan het eind van de periode de kopieën
weer terug. Ga er dus voorzichtig mee om!
9. Uitleg paragrafen
Ten tweede: Schrijf ergens op in je
periodeschrift (kies zelf een handige plek):
Deze opgaven hoef ik NIET te maken:
2.6 (van ruilen..):
2b, 4fg, 10, 11
2.1 (wat is geld?):
5, 6bc, 7abc, 8ab, 9, 10, 11abcd, 12ab, 13d
4.1 (groter, sneller..):
3, 4, 9, 10, 12b, 14ab
12. Arbeidsproductiviteit
De productie per persoon (in een bepaalde tijd)
Stel: 2 mensen smeren in 1 uur in totaal 300
broodjes gezamenlijk.
Hoeveel is de arbeidsproductiviteit per uur?
13. Arbeidsproductiviteit
De productie per persoon (in een bepaalde tijd)
Stel: 2 mensen smeren in 1 uur in totaal 300
broodjes gezamenlijk.
Hoeveel is de arbeidsproductiviteit per uur?
300 ÷ 2 = 150
14. Arbeidsproductiviteit
De productie per persoon (in een bepaalde tijd)
Stel: 5 mensen aan de lopende band
draaien werken samen in een werkdag van 8
uur. Samen draaiien ze in totaal 144.000
schroeven aan.
Hoeveel is de arbeidsproductiviteit per
werknemer per uur?
15. Arbeidsproductiviteit
De productie per persoon (in een bepaalde tijd)
Stel: 5 mensen aan de lopende band
draaien werken samen in een werkdag van 8
uur. Samen draaiien ze in totaal 144.000
schroeven aan.
Hoeveel is de arbeidsproductiviteit per
werknemer per uur?
144.000 ÷ 5 ÷ 8 = 3600
16. Henk en Jan doen beiden iedere dag: hun huis
schoonmaken en maken 1 kledingstuk
Hoeveel werken ze in totaal gezamenlijk in de
week?
17. Henk en Jan doen beiden iedere dag: hun huis
schoonmaken en maken 1 kledingstuk
Hoeveel werken ze in totaal gezamenlijk in de
week?
7 x (2 uur + 7 uur) + 7 x (4 uur + 5 uur) = 126 uur
18. Henk en Jan doen beiden iedere dag: hun huis
schoonmaken en maken 1 kledingstuk
Wat als ze aan arbeidsverdeling zouden doen.
Wie zou dan wat beter kunnen doen?
19. Henk en Jan doen beiden iedere dag: hun huis
schoonmaken en maken 1 kledingstuk
Wat als ze aan arbeidsverdeling zouden doen.
Wie zou dan wat beter kunnen doen?
Henk beter schoonmaken
Jan beter kledingstukken maken
20. Henk en Jan doen beiden iedere dag: hun huis
schoonmaken en maken 1 kledingstuk
Henk gaat de 2 huizen schoonmaken elke dag.
Jan gaat 2 kledingstukken maken per dag.
Hoeveel werken ze dan in totaal gezamenlijk?
21. Henk en Jan doen beiden iedere dag: hun huis
schoonmaken en maken 1 kledingstuk
Henk gaat de 2 huizen schoonmaken elke dag.
Jan gaat 2 kledingstukken maken per dag.
Hoeveel werken ze dan in totaal gezamenlijk?
7 x (2 x 2 uur) + 7 x (2 x 5 uur) = 98
Is minder dan 128 eerst → specialisatie!
22. Henk en Jan kun
je nog afspraken
maken onderling,
maar...
Met meer mensen
wordt het
ingewikkeld om
directe ruil te
organisen
25. Vraag: om welke functie gaat het hier?
- Ik betaal een fiets met mijn pinpas.
- Ik vergelijk de prijs van een appel met die van een peer: 2 appels
zijn even duur als 3 peren.
26. Vraag: Ik stort 500 euro aan bankbiljetten op mijn rekening.
Neemt de hoeveelheid chartaal geld in de economie toe of af?
Neemt de hoeveelheid giraal geld in de economie toe of af?
27. Je saldo
= hoeveel geld je op je rekening hebt
Debetsaldo: een tekort op je betaalrekening (je
staat dan rood)
Creditsaldo: een overschot op je betaalrekening.
Vraag: ik heb een debetsaldo van 500. Ik stort
1500 euro op mijn rekening. Wat is mijn nieuwe
saldo?
A. een creditsaldo van 2000
B. een debetsaldo van 2000
C. een creditsaldo van 1000
D. een debetsaldo van 1000
28. Centrale Banken brengen geld in omloop
De Nederlandse Bank (DNB) brengt de
muntgeld in omloop
De Europese Centrale Bank (ECB) brengt
bankbiljetten in omloop
29. Niet ieder EU lid heeft de euro
(alleen de blauwe landen hier)
30. Niet ieder EU lid mag aan de euro
meedoen
Het land mag pas meedoen als:
Er een lage inflatie is in het land
Het land een lage rente heeft
Het 'huishoudboekje' moet op orde zijn (de
overheid mag niet teveel schulden hebben)
35. BBP groeit door
1)Toename van productiefactoren
2)Kwaliteit van productiefactoren
3)Arbeidsproductiviteit en arbeidsverdeling
36. BBP groeit door
Toename van productiefactoren
[Een productiefactor is letterlijk datgene wat van
invloed is op de productie, ofwel: dat wat de
productie mogelijk maakt of bepaalt.]
38. BBP groeit door
Kwaliteit van productiefactoren
- Kwaliteit arbeid verbetert door onderwijs
- Kwaliteit van kapitaal vebetert door innovaties in
technologie
46. Leerdoelen
Na deze les begrijp ik de begrippen van 4.2,
1.1 en 1.2:
4.2. Concurrentie & innovatie.
1.1. Schaarste & behoefte, inkomensvormen
1.2. Goederen en diensten, schaarse / vrije
goederen, soorten behoeften (basis, luxe,
inferieur), koopkracht & inflatie.
47. Werkvorm
Uitleg 4.2
Werken (met overleg op fluisterniveau)
Uitleg 1.1
Werken (met overleg op fluisterniveau)
Uitleg 1.2
Werken (met overleg op fluisterniveau)
48. Tijdens werken:
Lees eerst de uitleg en maak daarna de opgaven.
Kom je niet uit een vraag? →
1. lees de tekst aandachtig door
2. overleg met je buurman/vrouw.
3. vraag de docent
Kom je er nog steeds niet uit en wordt je vraag
niet beantwoord door de docent? Ga door maar
houd de checklist bij: zet een minnetje bij de
vragen die je niet begreep.
Klaar met een paragraaf? Controleer je
antwoorden!
50. 4.2. innovatie
Steve Jobs
NOS over Steve Jobs
http://nos.nl/video/279596-steve-jobs-56-overleden.ht
Tegenlicht met Mariana Mazzucato
https://www.youtube.com/watch?v=oj9qb6kDck0
http://ineteconomics.org/ideas-papers/blog/what-the-s
https://www.groene.nl/artikel/de-lasten-niet-de-lusten
54. Schaarste
De spanning tussen onbeperkte behoeften (we
willen in principe altijd meer goederen en
diensten) en de beperkte beschikbaarheid van
die goederen en diensten.
56. En hoe komen we aan geld?
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Overdrachtsinkomen
57. En hoe komen we aan geld?
Inkomen uit arbeid: loon,
winst
Voorbeelden: bakker,
leraar, ondernemer
Inkomen uit bezit: rente,
huur, pacht, winst
Voorbeelden: rente op
spaargeld, verhuur van
een gebouw, pacht over
land, winst over een
onderneming
58. Of: overdrachtsinkomen
Inkomen vanuit de overheid zonder tegenprestatie
van ontvanger:
WAO uitkering (arbeidsongeschikten)
Kinderbijslag (voor ouders)
Bijstand (voor werklozen)
Huurtoeslag (voor hulp bij betalen van huur)
Zorgtoeslag (voor hulp bij betalen van
zorgpremie)
60. Samengevat: hoe komen we aan
een inkomen?
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Overdrachtsinkomen
Gates' bezit
http://www.quotenet.nl/Lijstjes/Dit-is-een-deel-van-de-imposante-vastgoedportfolio-van
62. Schaarse goederen
Alle goederen waarvoor
de mens
productiemiddelen moet
oppofferen om het te
verkrijgen.
Brood, appels, auto's
Vrije goederen:
Regen, wind, zonlicht
63. Welkom bij deze les over markt en overheid
1. Geef je kopieën terug en pak van elk boek 1 + nieuwe checklist
2. Bespreek onderling de vraag: wat is het verschil tussen het
socialisme en het kapitalisme/markteconomieën? Schrijf
kenmerken op van elk systeem op het grote blad papier.
Leerdoelen: na deze les kun je....
4.5: uitleggen hoe op de markt een evenwicht ontstaat tussen vraag
(vanuit kopers) en aanbod (vanuit verkopers).
5.2: uitleggen waarom de overheid nodig is voor het bouwen van
dijken (collectieve goederen).
5.5: uitleggen welke problemen ontstaan door de markt en wat de
overheid daaraan kan doen.
6.3: uitleggen dat het soms goed en soms slecht gaat met de
economie (hoogconjunctuur en laagconjunctuur)
64. Ellen ten damme (3 minuten)
https://www.youtube.com/watch?v=-8g3cfz1054
65. Feodalisme heerste van de
val van het West-Romeinse
Rijk (ca. 500) tot de Franse
revolutie (1789) in Europa
heerste
66. Kapitalisme: een politiek-
economisch systeem dat
onder andere gekenmerkt
wordt door privé-eigendom
van de productiemiddelen
(zoals: machines, grond,
gebouwen, grondstoffen en
arbeid).
67. Communisme is een ideologie die
is gericht op het opbouwen van
een gelijke (klasseloze)
socialistische samenleving op
basis van gemeenschappelijk
eigendom van de
productiemiddelen, waarbij
iedereen produceert naar
vermogen en neemt naar behoefte.
68. De Koude Oorlog (1945 – 1991)
was een periode van gewapende
vrede tussen de communistische en
de kapitalistische wereld in de
tweede helft van de 20e eeuw.
70. Friedrich von Hayek (1899 –
1992): laat de markt vrij!
Want via de markt worden
automatisch de producten
geproduceerd waar behoefte aan
is en ontstaat automatisch een
evenwicht tussen vraag en
aanbod.
Terwijl een centrale (socialistische)
staat zou nooit kunnen weten waar
behoefte aan is onder mensen.
71. Werk aan 4.5 in periodeschrift
- Gebruik ruitjesblad voor de tekenvragen
- Kijk naar de uitleg “vergelijkingen oplossen” voor extra uitleg
74. 5.2 De overheid bemoeit zich
Collectieve goederen
Kunnen niet worden
verkocht als individueel
leverbare eenheden.
Kunnen daarom alleen
door de staat worden
geleverd (niet de markt)
Individuele goederen.
Zijn wel in individueel
leverbare eenheden te
verkopen
75. 5.5 Wat moet de overheid
Nadelen van de vrije
markteconomie
(zonder overheid)
1. Geen collectieve
goederen
2. (te) grote verschillen
in inkomen
3. onwenselijke
'bijwerkingen' (vervuiling
etcetera)
77. 6.3 Goede tijden slechte tijden
Structuurwerkloosheid (of:
structurele werkloosheid)
Ontstaat door de manier van
produceren: doordat robots
worden ingevoerd of fabrieken
worden verplaatst naar
lagelonenlanden bijvoorbeeld
Conjuncturele werkloosheid
Ontstaat doordat er weinig
goederen en diensten gekocht
worden (oorzaak: de
laagconjunctuur)
78. Terugblik op leerdoelen
Leerdoelen: na deze les kun je....
4.5: uitleggen hoe op de markt een evenwicht ontstaat tussen vraag
(vanuit kopers) en aanbod (vanuit verkopers).
5.2: uitleggen waarom de overheid nodig is voor het bouwen van
dijken (collectieve goederen).
5.5: uitleggen welke problemen ontstaan door de markt en wat de
overheid daaraan kan doen.
6.3: uitleggen dat het soms goed en soms slecht gaat met de
economie (hoogconjunctuur en laagconjunctuur)