Identiteit 3.0 is een bachelorscriptie van Reinwardt Academie student Hugo van de Poel. In zijn scriptie wordt getracht twee ontwikkelingen aan elkaar te koppelen. Aan de ene kant wordt er de opkomst van internetgebruikers, en vooral sociale netwerkers, geconstateerd. Het sociale netwerken gaat verder dan het delen van alledaagse ontwikkelingen, het gaat in vele gevallen om het ontwikkelen van autobiografische verzamelingen. Al deze verzamelingen samen vormen een (alternatief) collectief geheugen en/of collectieve identiteit. Het behoudt van collectief geheugen en collectieve identiteit is een van de kerntaken van musea. Hier bevindt zich dan ook de tweede ontwikkeling: een groep musea dat zich openstelt voor wat haar publiek te zeggen heeft.
3. ‘In the absence of the forum, the museum as a temple stands
alone as an obstacle to change. The temple is destroyed and the
weapons of its destruction are venerated in the temple of
tomorrow‐but yesterday is lost. In the presence of the forum
the museum serves as a temple, accepting and incorporating
the manifestations of change. From the chaos and conflict of
today’s forum the museum must build the collections that will
tell us tomorrow who we are and how we got there. After all,
that’s what museums are all about.’
D. Cameron
The Museum, a Temple or the Forum
4.
Ik wil Theo Meereboer graag bedanken voor zijn hulp en
inzet bij de totstandkoming van deze scriptie.
10. Inleiding
3
‘The universe is big. Really big. You won’t believe how vastly mindboggingly big it really is. And so on.’
In dit eindeloze universum hebben mensen zich ontwikkeld tot een wezen dat tot rede in staat is. In onze
eeuwenoude zoektocht naar onze plaats in het geheel bestuderen wij ons eigen verleden en trekken wij hieruit
lering over ons ontstaan. Daarnaast zoeken we in het verleden naar informatie die ons kan helpen de toekomst
te decoderen. Dit gebeurt niet alleen door wetenschappers in laboratoria. Iedereen vraagt zich af waar hij of zij
vandaan komt en wat zijn plek is. Deze mensen gebruiken ook hun eigen verleden om deze vragen voor zover
mogelijk te beantwoorden.
Als er een instelling is die zich toespitst op het vertellen van (historische) verhalen is het wel het museum. Voor
veel mensen dient het museum als spiegel van het verleden. Maar het gezicht van deze spiegel kan in de nabije
toekomst danig veranderen. Als hetgeen nu het heden is verandert in geschiedenis zal men andere informatie
hebben over deze tijd dan slechts informatie die gehaald kan worden uit gevonden objecten of enkele basale
culturele uitingen (bouwkunst, infrastructuur enz.). Sinds de opkomst van het internet en voornamelijk het
web2.0 is het in stijgende mate gebruikelijk geworden om intensief autobiografisch bezig te zijn. Mocht iemand
toch zijn ontkomen aan het web2.0, gaat zijn of haar leven nog steeds niet onopgemerkt voorbij. Het is moeilijk
te ontkomen aan het oog van de camera. Van de in ieders broekzak rustende telefoon tot in het plafond van
iedere winkel tot op de hoek van vrijwel iedere straat tot talloze satellieten ver buiten de aarde, overal word je
vastgelegd. Deze ontwikkeling beïnvloedt de wijze waarop wij de geschiedenis in gaan. Ook beïnvloedt het
onze kijk op erfgoed. Nu het erfgoed van vandaag voor het oprapen ligt zullen musea een andere houding
richting dit erfgoed aan moeten nemen. Musea zijn niet meer de verkondigers van een objectieve geschiedenis,
zoals ze zich ooit lijken geprofileerd te hebben. Musea zijn eerder een spin in het web, een kruispunt van
informatiestromen, verzamelingen, identiteiten.
Ik ben een collectie. De herinneringen die ik bij me draag vertellen verhalen over de tijd waarin ik leef. Door
deze herinneringen vast te leggen en te archiveren kan ik mijn identiteit vereeuwigen en verander ik in een
autobiografische collectie. Ik ben niet de enige met deze behoefte. Met mij begeven miljoenen mensen zich op
de wereld en op het web, allen bezig met het bouwen aan een verzameling, of eigenlijk eindeloos veel
verzamelingen. Willen wij onze verzamelingen ook duurzaam kunnen bewaren, dan hebben wij behoefte aan
een gids. Dé instelling met kennis over verzamelingen is het museum, maar in hoeverre zijn musea bereid zich
open te stellen voor deze ontwikkeling en wat krijgen ze er voor terug?
In mijn onderzoek zal ik zowel de beweging van het publiek richting het museum beschrijven als de beweging
van het museum naar het publiek. Beide velden zijn in ontwikkeling, maar waar vindt de ontmoeting plaats en
hoe krijgt deze vorm? Ik zal toewerken naar een toekomstvisie die publiek en museum definitief aan elkaar
verbindt, een toekomstvisie waarin het museum zich eens te meer bevestigt.
3
D. Adams, The hitchhikers guide to the galaxy (Londen 1979), p.80
10
11. Verantwoording
‘This paper is written in the belief that one of the contributions which museology can make to the actual
operation of museums in practice is the development of theories about the nature and potential scope of
4
museum collections, and of the ways in which these can be regarded.’ Om het potentiële bereik van museale
collecties te onderzoeken is het van belang verder te kijken dan het museum. Niet alleen zijn musea
verantwoordelijk voor het toegankelijk maken van hun collecties, ook zijn ze verantwoordelijk voor degenen
die ze willen bereiken: het publiek. Mijn onderzoek werkt daarom twee kanten op: van het publiek naar het
museum en van het museum naar het publiek. De hoofdstukken ‘publieksontwikkeling’, ‘productontwikkeling’
en ‘duurzame ontwikkeling’ beschrijven ontwikkelingen binnen het publiek. In deze hoofdstukken worden
musea bewust zo min mogelijk betrokken om te benadrukken dat de ontwikkelingen voor een groot deel los
staan van musea. De manier waarop musea in kunnen of moeten spelen op deze ontwikkelingen wordt
beschreven in de hoofdstukken ‘professionele ontwikkeling’, ‘het museum als bouwsteen binnen sociale
netwerken’ en ‘toekomstvisie’. Het eerste hoofdstuk ‘plaatsbepaling’ dient als inleiding op de verdere
hoofdstukken. In dit hoofdstuk worden enkele relevante kernbegrippen uit de museologie verklaard, om het
overzicht in latere hoofdstukken te bewaren.
Omdat mijn onderzoek voor een groot deel over recente ontwikkelingen gaat, ontwikkelingen die nog weinig
zijn onderzocht en beschreven, heb ik naast gevonden literatuur ook enkele erfgoedprofessionals benaderd die
kennis hebben van en een visie op de besproken onderwerpen. Deze professionals heb ik enkele vragen gesteld
die de grondbeginselen zijn van mijn onderzoek. Door hun reacties te verbinden aan mijn eigen bevindingen
hoop ik tot een beter onderbouwd geheel te komen. Mijn vragen zijn beantwoord door Valentijn Byvanck,
inhoudelijk directeur van het Nationaal Historisch Museum en Arnoud Odding, directeur van het Glasmuseum.
Beiden proberen in hun musea het publiek op een nieuwe manier te bereiken en te betrekken. De gestelde
vragen komen terug in enkele hoofdstukken en zijn terug te vinden in de bijlage.
4
P. van Mensch, Methodological museology; or, towards a theory of museum practice, ‘Objects of Knowledge’ (Londen 1990), p.141
11
12. 0_Plaatsbepaling
Het object
Het object staat centraal in het onderwijs op de Reinwardt Academie. Objecten zijn de kern van museale
collecties en de reden waarom musea ooit zijn ontstaan. De huidige positie van objecten binnen musea staat
vaak ter discussie. Moeten musea uitgaan van hun objecten of van hun publiek? Binnen de omgang met
objecten zijn twee duidelijke kampen te onderscheiden.
5
Het object in de romantische museologie
De romantische museologie beschouwd het object als de basis waar een museum, tentoonstelling of collectie
omheen wordt gemaakt. Deze manier van kijken naar het object staat in direct contact met het ontstaan van
musea. In vroege tijden ontstonden musea als middel om waardevolle en bijzondere schatten en vondsten uit
exotische gebieden te laten zien. Dit waren objecten die bezoekers van deze musea nog nooit hadden gezien,
dus het spreekt voor zich dat deze collecties een hoog sensatiegehalte hadden. De romantische museologie
gaat nog altijd uit van deze sensationele waarde van objecten. Centraal staat het object, dat door zijn
authenticiteit een onbetwistbare waarde heeft. ‘Dit was dé Sandaal van Christus’. Deze historische sensatie
heeft volgens de romantische museologen een eindeloze impact op bezoekers. Mensen willen deze
authentieke stukken zien. Het zien van de objecten inspireert, en spreekt tot de verbeelding. Hier zit volgens de
romantische museologen de grote kracht van het museum. Wij hebben immers de echte dingen!
6
Het object in de deconstructivistische (meta)museologie
De deconstructivistische museologie is het hier niet mee eens. Grote kritiek op de romantische museologie is
het uit gaan van het ‘authentieke object’. Wat maakt een object authentiek en in hoeverre moeten wij hier van
uit gaan? Vroeger werden objecten snel benoemd tot dé … van … zonder dat hier bewijs voor was. Als
voorbeeld kan worden aangedragen de boekenkist van Hugo de Groot. De boekenkist heeft een sensationele
en inspirerende geschiedenis, maar krijgen wij wel de echte te zien? Ja, volgens het Rijksmuseum. Maar ook
volgens het Prinsenhof in Delft en ook volgens het Slot Loevestein, waar Hugo de Groot gevangen werd
gehouden. Er zijn dus verschillende ‘authentieke’ boekenkisten, dus in zekere zin is er géén authentieke
boekenkist.
Deze zelfreflecterende kijk op de museologie staat centraal in de deconstructivistische museologie. Een
simpelere term is misschien meta‐museologie. Het museum als plek waar het museum als concept ter discussie
staat.
Authenticiteit
Een van de grote verschuivingen binnen musea ten opzichte van het object is de manier waarop wordt gedacht
over authenticiteit. Bij een onderzoek dat gaat over collecties op internet is het belangrijk stil te staan bij
authenticiteit. Authenticiteit is een begrip dat op het internet moeilijk toe te kennen is. De vraag is of dit musea
moet belemmeren zich bezig te houden met deze internetcollecties. Dit staat centraal in verdere hoofdstukken.
5
P. van Mensch, oratie Erfgoedarena, 18 maart 2009
6
P. van Mensch, oratie Erfgoedarena, 18 maart 2009
12
13. ‘The New Museology specifically questions traditional museum approaches to issues of value, meaning,
7
control, interpretation, authority and authenticity.’ Musea hebben ‘de … van …’, dit zijn meestal de
authentieke objecten. Dit zijn de objecten waar een verhaal aan vastzit. De authentieke objecten zijn
rekwisieten uit bekende (historische) verhalen. Deze authenticiteit is volgens veel museumprofessionals
belangrijk omdat authentieke objecten een gevoel van historische sensatie geven. Het gaat hier om de
authenticiteitsbeleving van de objecten, of in moderne termen de experience van de objecten. Deze beleving is
in feite de kern van het objectieve imago van musea. ‘Dit is immers dé sandaal van Christus’. Als het een replica
van de sandaal van Christus zou zijn zouden de mensen het mogelijk niet interessant of sensationeel vinden.
Maar stel nou dat het niet het object is dat ze zeggen dat het is, wat zich natuurlijk veel voordoet, doet dit dan
af aan het verhaal dat er wordt verteld? Richt het museum zich op sensatiezoekers? Willen musea een Indiana
Jones‐gevoel opwekken of willen ze een goed verhaal vertellen?
De vragen over authenticiteit zijn niet alleen van toepassing op objecten die we in het verleden hebben
verzameld. Deze hebben de voorsprong dat ze al verzameld zijn. We kunnen niet terug gaan en zeggen ‘ik heb
toch liever die blauwe’. We moeten roeien met de authentieke riemen die we hebben. Voor het verzamelen
van het contemporaire leven is dit ingewikkelder. In een maatschappij waar eindeloos veel wordt
ge(re)produceerd is het moeilijk tot de (materiële) kern te komen. Welke objecten moeten wij nu behoeden
voor verval en beschermen met het oog op komende generaties? Zijn dit nog altijd sensationele objecten van
grote artistieke waarde, of moeten we ons richten op objecten of andere bronnen met een hoge persoonlijke
waarde? Objecten die iets vertellen over het leven van zomaar iemand in deze tijd. Want ook deze mensen
produceren authentieke objecten. Deze ‘objecten’ zullen in latere hoofdstukken verder worden bescheven.
Door de enorme groei van het aantal objecten dat wordt geproduceerd verandert de betekenis van het begrip
authenticiteit. Er zijn eerder gradaties van authenticiteit dan dat objecten helemaal of helemaal niet authentiek
zijn. Vrijwel alle objecten (inclusief kunstobjecten) worden in veelvoud vervaardigd. Is het eerst vervaardigde
object in een serie authentieker dan een latere uitgave? Is een herdruk van een boek minder authentiek dan de
eerste druk? Of is het authentieke object het tekstbestand op de computer van de auteur? In een tijd waarin
ontwikkelingen zichzelf en elkaar met de dag vernieuwen moet er ook anders worden gekeken naar het begrip
authenticiteit.
Het proces van musealiseren
Om authenticiteit toe te kennen aan collecties op internet moet er worden gekeken naar het ontstaan van
dergelijke collecties. Het ontstaan daarvan staat dicht bij de kern van het ontstaan van museale collecties. Niet
alleen gaat het om het verzamelen, maar ook om het betekenis geven aan objecten. Iets wordt verzameld
omdat het een speciale waarde heeft voor een persoon of een groep. Dit maakt een object authentiek. Een
privéverzamelaar besluit dat hij zijn objecten, verhalen of meningen belangrijk genoeg vindt om te delen. Dit
proces werkt voor musea niet veel anders. Wel is het verder onderzocht.
Het museum is een instituut. Als instituut is het verantwoordelijk voor het beschikbaar maken, interpreteren,
behouden, documenteren en verzamelen van erfgoed. Duidelijk mag zijn dat het museum er als instituut niet
geweest zou zijn zonder dit erfgoed. Maar om dit erfgoed te kunnen gebruiken moet het eerst worden
opgenomen in het museum. Dit proces wordt musealisering genoemd. Het begrip ‘Musealiserung’ werd door
Hermann Lübbe geïntroduceerd, allereerst in de beperkte betekenis van de wonderbaarlijke groei van het
7
D. Stam, The Informed Muse: the implications of “the New Museology” for museumpractice, ‘Museum Management and Curatorship 12’
(1993) 2, 267‐283
13
14. aantal nieuwe musea, maar ook meer omvattend als term voor de institutionalisering van historische
8
belangstelling.
Voordat er verder ingegaan kan worden op het musealiseren is het van belang dat er bepaald wordt wat er
gemusealiseerd kan worden. Musealisering hoeft zich niet te beperken tot het eerder gedefinieerde culturele
erfgoed. Voor het vertellen van een compleet verhaal kan het museum namelijk ook kijken naar
informatiedragers buiten dit segment. Een van de voornaamste doelen van de omgang met museale objecten
is het destilleren van informatie uit de objecten. De eerste les van de Reinwardt Academie is immers ook een
gesprek aangaan met een object. Je kunt dus stellen dat alles waar informatie aan te onttrekken is, een
potentieel museaal object is. Dan valt er te concluderen dat alles, zelfs het universum, een potentieel museaal
object is.
Het begrip musealiseren is verbonden aan het begrip museum. Musealisering is dus plaatsgebonden, ook al
staat dit ter discussie met de groeiende nadruk op activiteiten buiten het museumgebouw. Dit wil niet zeggen
dat al wat gemusealiseerd is zich in musea bevindt, maar dat het wel aan een museum verbonden is.
Musealiseren is niet iets dat iedereen op zijn zolderkamer kan doen, het vereist een zekere professie en een
zekere autoriteit. Zo zijn er nog meer randvoorwaarden voor musealisering. Waar echter geen voorschiften
voor zijn is de kwantiteit van musealisering. Pim de Boer schrijft in Bezeten van Vroeger: ‘De snelheid van de
9
modernisering werd ook onlosmakelijk verbonden geacht met de musealisering.’ Wil dit dan ook zeggen dat
de musealisering met de modernisering mee moet groeien? Is er sinds de opkomst van de
consumptiemaatschappij aanzienlijk meer gemusealiseerd? Het lijkt voor de hand liggend dat er een
kwantitatieve voorwaarde aan musealisering zit. Bij een drastische toename van authentieke of unieke
objecten zou je ook een toename in gemusealiseerde objecten verwachten.
Museum
Authentieke
objecten
Maatschappij
figuur 3: maatschappij, authentieke objecten & museum
In het bovenstaande schema wordt dit proces verbeeld. De buitenste laag is de maatschappij. Deze
maatschappij is verantwoordelijk voor het produceren van potentieel cultureel erfgoed. Uit dit potentiële
culturele erfgoed filtert het museum wat het van belang acht voor komende generaties. Maar dit proces is niet
uit te drukken in procenten. Het is niet zo dat musea gezamenlijk hebben afgesproken 1 procent van de
geproduceerde unieke objecten te musealiseren. Musea verzamelen slechts wat zij van belang achten voor
8
R. van der Laarse (red), Bezeten van vroeger (Amsterdam 2005), p.41
9
R. van der Laarse (red), Bezeten van vroeger (Amsterdam 2005), p.41
14
15. zichzelf en voor toekomstige museumbezoekers. De gemiddelde collectiegroei is overigens wel onderzocht. Zo
10
zouden museale collecties iedere 5 jaar gemiddel 1 tot 10 procent groeien.
Door op deze manier te verzamelen gunnen musea zichzelf een positie die eigenlijk tegen onze democratie in
gaat. Doordat musea de enige instellingen zijn die in staat zijn tot het musealiseren van objecten, waren zij
lange tijd de enige die bepaalden hoe het heden vastgelegd wordt en hoe wij het verleden zien. Het gevaar is
dat als musea veel door de maatschappij gecreeërd erfgoed links laten liggen, ze geen juiste afspiegeling meer
van de maatschappij zijn. Dit probleem staat in latere hoofdstukken centraal.
Nu er bepaald is wat er gemusealiseerd kan worden, en welke randvoorwaarden er aan worden gesteld kan er
ingegaan worden op het proces. Wat gebeurt er daadwerkelijk als een object wordt gemusealiseerd? Wordt
het object bij binnenkomst in het museum in een machine gezet, om er uit te komen als museumobject? Nee.
Het object wordt verzameld, en vanaf dat moment is het gemusealiseerd. Het object krijgt een make‐over, het
zit in een ander jasje, een andere context. In deze museale context heeft het object verschillende waarden,
afhankelijk van het gebruik van het object. Wordt het bijvoorbeeld voor onderzoek gebruikt, dan wordt er
gekeken naar de oorspronkelijke betekenis en context van het object. Er wordt gezocht naar informatie die het
object met zich meedraagt. Deze waarde ligt nog het dichtste bij het oorspronkelijke object. Maar wordt het
object tentoon gesteld, dan verandert het object in een symbool. Een symbool voor een tijd, een plaats, een
gebeurtenis of het oorspronkelijke object. In een tentoonstelling krijgt een object een nieuwe kunstmatige
omgeving en een nieuwe kunstmatige functie. Op dit moment is het object een symbool geworden. Het
verwijst naar een museumrealiteit. Een realiteit die er nooit is geweest.
De levensloop van het object begint nog voor het stadium van ‘simulatie’. In feite begint de vervorming van een
object eigenlijk al bij vervaardiging. De maker heeft een concept dat hij uitgevoerd wil hebben. Dit zal nooit
perfect gebeuren, en er zal dus al betekenis van het object verloren gaan. Zeker bij gebruiksvoorwerpen wordt
dit door gebruik nog lange tijd voortgezet. Een object raakt steeds verder verwijderd van het originele concept.
Bij de eerste stap, simulatie, zit een object dan ook al in een nieuwe context. Het object heeft op dat moment
de functie van een verwijzing aan het oorspronkelijke concept. Wanneer dit object wordt gemusealiseerd gaat
nog meer van de context en conceptinformatie verloren. Op dit moment is het object slechts nog een symbool
voor het oorspronkelijke object.
10
P. van Mensch, uit de reader Theorie van het verzamelen (Reinwardt Academie Amsterdam 2003), p.32
15
16. 11
figuur 4: Het proces van musealiseren
In figuur 2 wordt de beperking van waarde van een object tot symbool getoond. Het object gaat vanuit de
primaire context in een museologische context waar het een museale waarde krijgt. Hier zou een object dus
nog kunnen dienen als middel voor onderzoek. Vanuit deze context wordt het object getransformeerd naar een
toeristische context. Het object wordt dus ook hier slechts getoond als symbool.
Deze interventie in objecten is uniek. Je neemt een object en alle informatie om dit object en bevriest dit in de
tijd. Het probleem is dat het onmogelijk is om alle omgeving ook te musealiseren. Je ziet het originele object in
een artificiële context. Het probleem van vervorming is lastig te omzeilen. Als alle objecten die nu
gemusealiseerd zijn in hun originele context bewaard zouden zijn gebleven zouden ze waarschijnlijk beschadigd
of zelfs vernietigd zijn. Het is dus aan musea om te overwegen of een object nog steeds waardevol zal zijn in
een museale presentatie. Ook is het aan musea om te bepalen hoeveel contextinformatie over een object mee
verzamelt wordt.
Deze contextverschuiving van objecten is onvermijdelijk. Het is een noodzakelijk kwaad in het bestaan van
musea. Om het belang van musealiseren te onderstrepen is het interessant te kijken naar de tegenkracht van
musealiseren, naar de plek waar objecten waarde wordt ontnomen. ‘It is always a question of proving the real
through the imaginary, proving truth through scandal, proving the law through transgression, proving work
through striking, proving the system through crisis, and capital through revolution, as it is elsewhere of proving
ethnology through the dispossession of its object – without taking into account: The proof of theater through
12
antitheater. The proof of art through antiart […]’. In deze zin kun je ook spreken over het bewijzen van musea
door antimusea. Het is deze tegenpool die het museum versterkt in haar functie. Hetgeen niet wordt
verzameld, blijft niet altijd liggen wachten. Hetgeen niet wordt verzameld wordt afval, en wordt vernietigd.
11
P. van Mensch, schema afkomstig uit Powerpointpresentatie ‘Museum Audience’, 30 januari 2000
12
J. Baudrillard, Simulacra and Simulation, (The University of Michigan 1994), p.19
16
19. In figuur 1 staat het gedrag van internetgebruikers onderverdeeld in activiteiten. Als deze informatie toegepast
zou worden op musea zouden hun websites bezocht kunnen worden onder de kopjes ‘visiting social
networking site’, ‘surf web for fun’, ‘research hobby’, ‘online search’ en ‘email’. Het gebruik van sociale
netwerksites is nog verder onder te verdelen in drie categorieën. Dit zijn de beschouwende en participerende
gebruikers, de participerende en initiërende gebruikers en de zogeheten supergebruikers.
1% Grote
autoriteit/zeer
actief
9% Respons en
bijdragen
90% Kijken
consumeren
17
Figuur 7: Verdeling gebruikers van een community
In figuur 2 worden deze categorieën gebruikers gekoppeld aan percentages. De communities bestaan voor 90%
uit participerende gebruikers, voor 9% uit initiërende gebruikers en voor 1% uit supergebruikers. Dit zijn
gebruikers die medeverantwoordelijk zijn voor de inhoud en/of vorm van de community.
Met de opkomst van de consumptiemaatschappij is onze omgang met ons erfgoed veranderd. We zijn van ‘wie
wat heeft die bewaart dat’ naar ‘wie wat bewaart die heeft wat’ gegaan. Voor de tijd van massaproductie was
vrijwel iedere bezitting van groot belang, iets om aan je kinderen na te laten. Nu brengen wij oude inboedels in
het beste geval naar de kringloopwinkel. Deze traditie van materiële overlevering is dus sterk veranderd. Het
nadeel van deze ontwikkeling is dat we minder zichtbaar het gevoel van identiteit of afkomst hebben. Mede
hierdoor verandert onze omgeving in een ongekend tempo. Dit is reden te meer om terug te kijken in de
geschiedenis, om in contact te blijven met onze identiteit. ‘The past is everywhere […] Long uprooted and
18
newly unsure of the future, Americans and masse find comfort in looking back’. Deze trend is een
randverschijnsel van de opkomst van zowel het internet als de consumptiemaatschappij. Enerzijds worden we
overspoeld met informatie, nieuws en trends, maar aan de andere kant biedt het internet ons ook de
mogelijkheid om terug te kijken in de geschiedenis. We kunnen gericht op zoek naar wat we maar willen
ontdekken. Eigen familiegeschiedenis, historische gebeurtenissen of verhalen van andere mensen.
19
Het verlangen om deel uit te maken van een groep die deelt en samenwerkt is een menselijk instinct. De
komst van het World Wide Web (www) was de ontwikkeling die het mogelijk maakte om dit instinct volledig te
benutten. Dit was de ontwikkeling die het internet tot een succes maakte. Dit netwerk werd oorspronkelijk
ontwikkeld om de communicatie tussen wetenschappers makkelijker te maken. Het sociale aspect zit in het
17
http://www.slideshare.net/neilperkin/harnessing‐the‐power‐of‐online‐communities‐presentation (slideshow van Neil Perkin)
18
D. Lowenthal, The past is a foreign country (Cambridge 1985), p.15
19
C. Shirky, Here comes everybody (New York 2008) p.54
19
24. In vergelijking met nanoniveau zijn verzamelingen op microniveau minder subjectief. Verzamelingen op
microniveau zijn ofwel verzamelingen met een gesloten karakter (waar bezoekers niet zelf een profiel aan
kunnen maken), ofwel netwerken van verzamelingen met een hoog persoonlijk karakter die een groter bereik
hebben. Dit zijn websites die zich richten op een beperkte groep, of hebben (nog) een beperkt bereik. Wat alle
microverzamelingen met elkaar gemeen hebben is dat er meer de mening van een groep wordt
vertegenwoordigd, dan de mening van een individu.
Een interessante verzameling op microniveau die is voortgekomen uit de museologie is het Geheugen van
27
Oost . Deze website werd opgezet door het Amsterdams Historisch Museum ter voorbereiding op de
tentoonstelling ‘Oost, Amsterdamse buurt’. Op de website worden verhalen verzameld uit het stadsdeel Oost.
Om deze verhalen te documenteren gaan vrijwilligers uit de buurt op zoek naar mensen, plaatsen en verhalen.
Het succes van de website zit in het concept dat het door de buurt in leven wordt gehouden, maar toch ook
beschikbaar is voor een breder publiek. Dit succes is op te maken uit het feit dat de tentoonstelling al lang
geweest is, maar de website nog steeds verder ontwikkelt.
Figuur 11: Logo van Museum 2.0
Niet alleen museologische projecten, maar ook zelfs de museologie op zich vormt collecties op internet. Zo is
28
het in museologische kringen bekende weblog van Nina Simon’s ‘Museum 2.0 ’ een verzameling aan
geschreven materiaal over museologie en museale activiteiten. Simon gebruikt het weblog als kanaal om haar
mening te uiten, en vindt hier ook een publiek. Haar teksten worden becijferd en becommentarieerd. Doordat
Simon een gerespecteerd figuur is in de museale gemeenschap tilt zij haar weblog boven het nanoniveau uit en
bereikt ze een groter publiek.
Een website die verband houdt met de werkwijze van musea, maar niets met musea te maken heeft is de
29
website As‐Found . De website exposeert verzamelingen die samengesteld worden door de ‘curatoren’ van de
website. Het concept achter de website, zoals de titel al verraadt, is gevonden content. De tentoonstellingen
bestaan uit op thema gerangschikte verzamelingen gevonden afbeeldingen. De thema’s van de
tentoonstellingen lopen uiteen, van een verzameling handshakes tot een verzameling foto’s van mensen die in
de geschiedenis de Amerikaanse presidentsverkiezingen hebben verloren.
27
http://www.geheugenvanoost.nl/ (website van een project van het Amsterdams Historisch Museum)
28
http://museumtwo.blogspot.com/ (weblog van Nina Simmons)
29
http://www.as‐found.net (website met online tentoonstellingen)
24
26.
Figuur 14: Screenshot van We Feel Fine
31
We Feel Fine is een ander project van Jonathan Harris, waar hij tracht de gevoelens van de wereld in kaart te
brengen. Dit doet hij doormiddel van een blogfilter die alle zinnen waarin ‘I feel’ in staat automatisch aan zijn
website toevoegt. Dit spinnenweb van uitspraken over de gevoelens van de wereld is verder te filteren op soort
gevoel, geslacht van de auteur, plaats, leeftijd van de auteur, weersomstandigheid en datum.
Figuur 15: Logo van het Scientology video kanaal
De geestelijke beweging Scientology gebruikt haar website als propagandamiddel om nieuwe leden te werven.
Dit doen ze door de website te gebruiken als videokanaal. Een verzameling video’s belicht de mening van
Scientology over uiteenlopende onderwerpen. Als reactie op deze website zijn er ook verzamelingen die enkel
32
tot doel hebben Scientology in een negatief daglicht te zetten. ‘Operation Clambake ’ is een kenniscentrum
aan informatie waarom mensen zich niet aan moeten sluiten bij Scientology.
Macro
De toegevoegde waarde van verzamelingen op macroniveau is een zekere autoriteit. Deze verzamelingen
hebben (net als musea) een objectieve uitstraling doordat het bekende overkoepelende organisaties zijn. Dit
zijn ofwel de sociale netwerksites met de meeste gebruikers, ofwel instanties als musea die zich
vertegenwoordigen op het web. Deze verzamelingen zijn het minst persoonlijk, maar hebben vaak het grootste
bereik.
33
Zo is de overtreffende trap van het Geheugen van Oost het Geheugen van Nederland . Deze website is een
initiatief van de Koninklijke Bibliotheek. Op de website kunnen bezoekers duizenden beelden bekijken uit
verschillende (museale) collecties. Daarnaast zijn er ‘webexpo’s’, online tentoonstellingen met hoogtepunten
uit de collecties. De presentatie, inhoud en vormgeving maken de website tot een aantrekkelijk geheel dat
dicht bij een museale presentatie komt.
31
http://wefeelfine.org/ (project van Jonathan Harris)
32
http://www.xenu.net/ (‘Operation Clambake’, over de geheimen van Scientology)
33
http://www.geheugenvannederland.nl/ (website van het Geheugen van Nederland)
26
27. Een museale collectie kan ook op een andere manier verbonden worden aan sociaal netwerken. Het project
34
‘Tag! You’re it’ van het Brooklyn Museum nodigt bezoekers van de website uit de collectie van het museum
van tags te voorzien. Op deze manier helpen bezoekers elkaar in de collectie te vinden wat ze interessant
vinden. Het voordeel van deze manier van inventarisatie op de website is dat bezoekers hoogstwaarschijnlijk
toegankelijke tags gebruiken, waar het museum al snel in jargon zou vervallen. Dit maakt de collectie dus
laagdrempeliger. Ook bevordert dit de interactie met de collectie, waardoor bezoekers meer van de collectie
bij zal blijven.
Figuur 16: Logo van TED
35
Het educatieve aspect van verzamelingen staat centraal in het online archief van de website TED . TED is een
organisatie die jaarlijks een conferentie organiseert met ’s werelds grootste en meest vooruitstrevende
denkers in uiteenlopende gebieden. De conferenties, die al sinds 1984 plaatsvinden, zijn online toegankelijk
voor geïnteresseerden. Iedere spreker krijgt 18 minuten om zijn of haar ideeën te delen. Doordat deze
speeches toegankelijk worden gemaakt voor een breed publiek ontstaat er een imposante verzameling grootse
ideeën die toch een persoonlijk karakter hebben.
36
Een macrocollectie die het sociale netwerken direct koppelt aan museale uitgangspunten is Memory Archive .
Deze dochter van Wikipedia heeft als motto: You’ve got a story? make it history. Centraal staan herinneringen.
Herinneringen van die deze maar wil delen. Iedereen kan een profiel aanmaken en tekst, afbeeldingen of
andere media gebruiken om zijn of haar geschiedenis te delen. Op deze manier is Memory Archive een sociaal
netwerk in de meest toegankelijke zin. Vergelijkbare netwerken als het Geheugen van Oost en het Geheugen
van Nederland zijn niet voor iedereen toegankelijk. Het Geheugen van Oost werkt met geselecteerde
vrijwilligers, en het Geheugen van Nederland zorgt alleen zelf voor content.
Memory Archive gaat uit van de gedachte dat iedereen onderdeel is van een collectieve geschiedenis. Van de
geschiedenis van het universum tot de geschiedenis van een land, stad of familie. Andere mensen zijn
geïnteresseerd in deze geschiedenis, en delen deze misschien wel met je.
Op deze manier koppelt Memory Archive een macrocollectie, een collectie die onderdeel uitmaakt van een van
de grootste internetbedrijven, aan nanocollecties. Dit zijn de afzonderlijke ervaringen die mensen op de
website delen. Deze gelaagdheid maakt de collecties het interessantst. Veel sociale netwerken zijn op dit
principe gebaseerd. Mensen kunnen een persoonlijk profiel aanmaken, dat wordt opgenomen in een groter
geheel. Dit stimuleert interactie tussen personen en collecties, die de drijfveer is achter de meeste collecties.
Mijn eigen bookmarkverzameling van verzamelingen is te vinden op http://del.icio.us/anotherhugo.
34
http://www.brooklynmuseum.org/opencollection/tag_game/start.php (onderdeel van de website van het Brooklyn Museum)
35
http://www.ted.com (website van de organisatie TED)
36
http://www.memoryarchive.org (website van Memory Archive)
27
28. 3_Duurzame ontwikkeling
37
Figuur 17: The Virtuous Circle
De groei van sociale netwerken is een cyclisch proces. Dit proces wordt beschreven in de ‘Virtuous Circle’ van
Neil Perkin. De komst van meer bezoekers heeft als gevolg dat de naamsbekendheid van een netwerk groter
wordt. Hoe meer mensen je product (netwerk) kennen, hoe meer autoriteit en aanzien je krijgt. Dit aanzien
verhoogt de mate waarin de leden van het netwerk actief zijn, en het aantal bezoeken dat ze aan de website
brengen. Door dit herhalingsbezoek is er meer ruimte voor actie en reactie. Mensen kunnen meningen delen
en in discussie gaan, en hier weer reacties op krijgen. Op deze manier gaat de bruikbaarheid van het netwerk
voor nieuwe bezoekers omhoog. Als er veel relevante informatie beschikbaar is, is het een goed netwerk om je
bij aan te sluiten.
Met deze groei in gebruikers groeit ook de content mee. Zo wordt er aan de database van YouTube per minuut
38
10 uur aan videomateriaal toegevoegd. Het is vrijwel onmogelijk om over zo’n snel groeiende collectie
overzicht te houden. De content managers van YouTube, zijn verantwoordelijk voor de omgang met honderden
jaren aan videomateriaal, dat alleen maar verder groeit. Hierbij leggen deze geen nadruk op het behoud. Het
behoud is voor zover mogelijk de verantwoordelijkheid van de gebruiker. Om het behoud van de collectie te
waarborgen is hier behoefte aan professionalisering. Handvatten en hulpmiddelen voor gebruikers om hun
collectie te conserveren. Hierbij is nog een probleem buiten beschouwing gelaten: de vergankelijkheid van
bestandsformaten. Alle computergerelateerde verzamelingen hebben te maken met bestandsformaten.
Bestandsformaten die steeds worden verbeterd en herzien. Nu al zijn er problemen met het openen van
bestanden van tien jaar geleden. Om collecties op lange termijn te bewaren is het dus van belang dat hier ook
over na wordt gedacht. Gelukkig voor de verzamelaars proberen instanties als Digitaal Erfgoed Nederland dit
probleem op te lossen.
37
http://www.slideshare.net/neilperkin/harnessing‐the‐power‐of‐online‐communities‐presentation (slideshow van Neil Perkin)
38
http://www.youtube.com/t/fact_sheet (informatiepagina van YouTube)
28
31. 4_Professionele ontwikkeling
De ontwikkeling van ego‐erfgoed en andere verzamelingen op internet die in voorgaande hoofdstukken is
besproken heeft duidelijke parallellen met de museale praktijk. Toch maken deze collecties geen deel uit van
het museale veld en zijn er relatief weinig voorbeelden van interactie tussen beide velden. In dit hoofdstuk wil
ik de ontwikkeling bekijken vanuit het museum. Op welke gronden zou het museum zich in het ego‐erfgoed
kunnen of moeten mengen? En wat voor prioriteit krijgen zulke activiteiten, worden dit kerntaken of
zijprojecten?
Om zo snel mogelijk bij de kern van het museum te komen kan de definitie van het museum die de ICOM in
1974 formuleerde worden aangehaald. ‘Een museum is een permanente instelling zonder oogmerk op winst,
ten dienste van de gemeenschap en haar ontwikkeling, die toegankelijk is voor het publiek en die de materiële
getuigenissen van de mens en zijn omgeving verzamelt, bewaart, onderzoekt, tentoonstelt en hierover
41
informatie verstrekt ten behoeven van studie, opvoeding en vrijetijdsbesteding’. In deze definitie staat de
gemeenschap en het publiek centraal. Het museum verzamelt en bewaart hetgeen de gemeenschap
produceert. Deze gedachte staat ook centraal in de ‘tweede museumrevolutie’. Na de eerste museumrevolutie,
die de invloed van het bestuur van musea naar conservatoren verschoof, ging de macht in de tweede
42
museumrevolutie (vanaf de jaren ’60) naar het publiek.
De mogelijkheid om gebruik te maken van deze macht was voor het publiek in deze tijd beperkt. Ook al gingen
musea het publiek als kern van hun instelling beschouwen, had het publiek nog niet de middelen waarover ze
nu beschikken. Zoals besproken in het hoofdstuk publieksontwikkeling is de opkomst van het internet en
sociale media verantwoordelijk voor een exponentiële groei aan persoonlijke verzamelingen en daardoor de
democratisering van erfgoed. De vertegenwoordiging van erfgoed gaat daarom verder dan museale
presentaties. In persoonlijke collecties deelt het publiek haar eigen erfgoed. In een proces dat gelijk staat aan
musealisering geeft het publiek waarde aan zijn eigen objecten, en presenteert deze in zijn eigen ruimte.
Om betrokken te blijven bij de ontwikkeling van erfgoed is het daarom van belang dat musea zich ook op het
internet gaan vertegenwoordigen. Dit is immers de plek waar het publiek met elkaar in gesprek gaat en dit is
waar het publiek haar eigen erfgoed deelt. Door participatie van musea op sociale netwerken verzekeren
musea hun positie als bewaarders van persoonlijk, lokaal, nationaal of globaal erfgoed in de toekomst.
Deze participatie is niet interessant voor alle musea. Het is voor de verdere uitwerking van belang de musea
onder te verdelen in twee groepen. Aan de ene kant zijn er de traditionele musea die de zoals in het hoofdstuk
plaatsbepaling omschreven romantische museologie aanhouden. Deze musea gaan uit van de uitstraling van
het klassieke museum. Deze musea begeven zich tussen het nostalgische museumbeeld wat het bijna tot
Disneyervaringen maakt en een gerespecteerd museum in. Daar tegenover staan musea die de confrontatie
aangaan met hun publiek. Deze zijn eerder omschreven als de deconstructivistische (meta)musea. Meta‐
museoloog Arnoud Odding, directeur van het Glasmuseum rekent af met de romantische museologie door te
43
stellen dat Disneyland geloofwaardiger is dan veel musea . Het mengen in verzamelingen op internet ligt
daarom dichter bij de activiteiten van de metamusea.
44 45
In Les Lieux de Mémoire tracht Nora het nationaal geheugen van Frankrijk vast te leggen. Dit acht jaar
durende onderzoek heeft onze kijk op begrippen als culturele biografie en cultureel geheugen veranderd. Maar
waar Nora op zoek moest, ligt het nationaal geheugen nu voor het oprapen. Het is aan musea om deze
informatie op te pikken en te gebruiken. Dit kunnen musea doen door zich op internet als kenniscentrum te
41
http://www.zeelandmuseumland.nl/downloads/beleid.pdf (beleidsplan Zeeuwse musea)
42
http://www.muuseum.ee/en/erialane_areng/museoloogiaalane_ki/p_van_mensch_towar/mensch02/ (proefschrift van Peter van
Mensch)
43
Interview met Arnoud Odding, afgenomen op 9 mei 2009, zie bijlage I
44
P. Nora (red.), Les Lieux de Mémoire (Gallimard 1984‐1992)
45
N.C.F. van Sas, De metamorfose van Nederland (Amsterdam 2005), p.524
31
32. profileren en op deze manier als knooppunt te dienen tussen het verleden, het heden en de toekomst. ‘Het
museum is een geheugen in dubbele zin: reservoir en werkplaats van het zelfbewustzijn van de gemeenschap.
Maar een goed museum weet eerstgenoemde functie in dienst te stellen van de laatste. Meer dan het archief
en de bibliotheek, de andere grote reservoirs van kennis en beelden, werkt het museum aan de collectieve toe‐
46
eigening van ons verleden. Die collectieve toe‐eigening van het verleden schept identiteit, eigenheid.’ Het
voordeel met de toe‐eigening van het erfgoed dat op internet gevonden kan worden is dat het
zelfonderhoudend is. ‘Het archief of het museum ordent zelf niets. Het is niet meer dan een bewaarplaats. Er
moeten mensen aan te pas komen om te selecteren, ordening aan te brengen en een zinvolle presentatie te
47
bewerkstelligen.’ Deze mensen zijn de verzamelaars. Musea hoeven zich niet over registratie, standplaats en
dergelijke te bekommeren, ze hoeven alleen kennis te delen op het gebied van verzamelen, behoud en beheer.
Door deze kennis toe te passen kunnen verzamelaars zelf voor hun collectie zorgen.
48
Figuur 19: Schema van Kersti Krug
Figuur 17 is het schema dat Kersti Krug maakte ten aanzien van museummanagent. Het schema verdeelt
museale activiteiten in vier categorieën die verdeeld zijn over twee assen. De eerste as is de bijdrage van een
activiteit aan de missie van een museum en de tweede as is de bijdrage aan inkomsten van een museum.
Activiteiten die een grote bijdrage leveren aan de missie van het museum, maar geen geld opleveren, of zelfs
geld kosten, bevinden zich in de eerste categorie. Activiteiten die zowel geld opleveren als bijdragen aan de
missie zijn de tweede categorie. Activiteiten die weinig bijdragen aan de missie maar veel geld op leveren
vallen onder de vierde categorie. De derde categorie komt in de museumpraktijk als het goed is niet voor. Door
activiteiten te meten aan dit schema kan worden bepaald of ze voor musea interessant zijn.
46
W. Frijhoff, Ordelijk vergeten. Het museum als geheugen van de gemeenschap (Venlo 1992), p.17
47
W. Frijhoff, Ordelijk vergeten. Het museum als geheugen van de gemeenschap (Venlo 1992), p.6
48
K. Krug, Profit or prostitution: portfolio analysis for museum marketing, ‘MPR News 2’ (1992), 2 p.13‐19
32
33. 49
Figuur 20: Schema van Kersti Krug met museale activiteiten
Als het ondersteunen van internetcollecties in dit schema wordt geplaatst kan het zich op verschillende plekken
bevinden. Allereerst van belang is de eerste as, de bijdrage aan de missie. Hier kunnen persoonlijke
verzamelingen hoog scoren. Musea met een plaatsgebonden karakter of musea met een specialistische
collectie (bijvoorbeeld het Glasmuseum) kunnen veel expertise vinden op internet. Er zijn op vrijwel alle
gebieden kundige verzamelaars op internet, verzamelaars die op sommige gebieden meer vakkennis hebben
dan de meeste conservatoren. ‘Zoals de dokter moet leven met de wetenschap dat sommige patiënten op
details meer weten dan hij zo moeten musea er mee leren leven dat de kennis bij het publiek op nieuwe
50
manieren ontsloten wordt en dat je daar gebruik van moet maken omdat je anders de aansluiting verliest.’
Het samenwerken met die verzamelaars is dus niet alleen een toevoeging, maar ook een noodzaak. Om het
verhaal van een museum zo goed mogelijk te vertellen kunnen persoonlijke verzamelingen een toevoeging zijn.
Op de eerste as zouden die dus hoog scoren. Het bijdragen aan verzamelingen op internet staat hierin op een
zelfde hoogte als onderzoek en conservering.
De tweede as, de kosten of inkomsten die zijn verbonden aan deze activiteit zijn nog nader vorm te geven. Dit
hangt af van de mate waarin een museum zich aan het web2.0 bindt, en welke mogelijkheden worden benut.
Wil een museum collecties op internet slechts gebruiken als inhoudelijk klankbord bij het ontwikkelen van een
tentoonstelling dan staat dit op het gebied van kosten gelijk aan onderzoek, een activiteit die zich in de eerste
categorie van figuur 17 bevindt.
Wil een museum zich verder binden aan een sociaal netwerk dan doen zich ook mogelijkheden voor om
inkomsten te werven. Een mogelijkheid is ruimteverhuur. Ruimteverhuur is een relatief nieuwe museale
activiteit en bevindt zich in het schema van Krug in de vierde categorie, een activiteit die veel geld oplevert,
maar weinig bijdraagt aan de missie. Als dit begrip van fysieke ruimte wordt vertaald naar abstracte ruimte
zouden musea ruimte aan kunnen bieden op sociale netwerken. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door een
49
K. Krug, Profit or prostitution: portfolio analysis for museum marketing, ‘MPR News 2’ (1992), 2 p.13‐19
50
http://www.linkedin.com/groupAnswers?viewQuestionAndAnswers=&gid=1160637&discussionID=2849782&split_page=1&goback=.anh_1
160637 (Arnoud Odding in een discussie op LinkedIn)
33