SlideShare une entreprise Scribd logo
1  sur  161
Télécharger pour lire hors ligne
Museumcollecties online
Een onderzoek naar de online collectie van het
Stedelijk Museum Amsterdam 1996-2012
Fransje Pansters
augustus 2012
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
2
Fransje Pansters Vrije Universiteit Amsterdam
Wakkerstraat 59 B Faculteit der Letteren
1097 CD Amsterdam Opleiding Master Kunstgeschiedenis
Email VU: f.pansters@student.vu.nl 1800-heden.
Email: fransjepansters@hotmail.com
Tel: 06 2065 0991
Studentnummer: 2090554
Eerste Begeleider: drs. S.J. Konijn
Tweede lezer: dr. J.Jobse
Versie: Definitieve versie
Aantal woorden: 25.976
Datum: 1 augustus 2012
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
3
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
4
Voorwoord
Op de omslag is een afbeelding te zien van een kunstwerk van Paul Bonger (1949).
De foto is afkomstig uit het kunstenaarsboek ‘Musea in rust’ - 48 lege museumzalen
gezien door Paul Bonger, dat Bonger in 1974 publiceerde. Het boek toont paginagrote
foto’s van lege museumzalen van onder andere het Stedelijk Museum Amsterdam, het
Van Abbemuseum en het Gemeentemuseum Den Haag. De getoonde foto is
gemaakt in het Stedelijk Museum. Bonger reflecteert hiermee op de relatie tussen
kunst en haar omgeving. In de jaren ‘60 en ‘70 van de 20e eeuw werd de waarde van
de schilderkunst hevig bediscussieerd en werd het medium zelfs doodverklaard.
Bongers lijkt dit te suggereren door de lege wanden te fotograferen.
Bongers foto van een lege museumzaal in het Stedelijk Museum sluit goed
aan bij het onderwerp van deze scriptie. Omstreeks 1996 verschenen de eerste
collectiestukken van musea online. Op conferenties werd in die tijd veel gesproken
over de vraag of het publiek niet weg zou blijven, nu ze kunst eenvoudig online
konden bekijken. Sommigen vreesden zelfs dat het fysieke museum in de toekomst
geheel zou verdwijnen, om plaats te maken voor een virtueel museum. De lege
museumzalen die Bonger fotografeerde staan hier in mijn ogen symbool voor. In deze
scriptie wordt het wereldwijde proces van digitalisering en het online ontsluiten van
museumcollecties inzichtelijk gemaakt.
Veel dank gaat uit naar Fieke Konijn, Matthijs van der Meulen, Rui Guerra
en Susan Cairns.
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
5
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
6
Inhoud
Voorwoord ............................................................................................... 5
Inhoud ..................................................................................................... 7
Inleiding .................................................................................................. 13-25
...............................................................1. Het digitale museumveld 13
...........................................................................2.1. Probleemschets 15
.................................................2.2. Hoe vernieuwend is het nieuwe? 16
....................................2.3. Doelstellingen: wat willen musea online? 18
....................................................................................3. Onderzoek 19
......................................................................................4. Werkwijze 21
...................................................................................5. Doelstelling 24
............................................................................................6. Opzet 24
H1: eCultuur is meer dan ‘iets met computers‘ ................................. 27-46
........................................................................................1. Inleiding 27
..............................................................2. Ontstaan van het internet 28
.................................................................3.1. Ontstaan van het web 29
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
7
............................................................................3.2. web 1.0 en 2.0 30
......................................................................................3.3. web 3.0 32
........................................................................................4. eCultuur 34
.................................................................................5. Digitalisering 35
..............................................................................6.1. Medialisering 36
...............................................................................6.2. Remediation 39
.....................................................................7.1. Kennissamenleving 40
.................................................................8.1. Netwerkmaatschappij 42
......................................................9.1. Beeld- en Beleveniseconomie 43
..............................................................9.2. Interactie en Participatie 44
...........................................................10. Samenvatting en conclusie 45
H2. Problemen bij het digitaliseren ..................................................... 49-70
........................................................................................1. Inleiding 49
.........................................2.1. De mythe van het internet als archief 50
.........................................................................2.2. Internet Archive 53
...................................................................................2.3. Archive-It 55
................................2.4. Webarchief van de Koninklijke Bibliotheek 56
.................................................................................3.1. Auteurswet 57
....................................................................3.2. Creative Commons 60
...........................................4.1. Angst voor een verlies aan autoriteit 62
...................4.2. Het online publiek: van consument naar producent 64
......................................................................4.3. Walker Art Center 66
.............................................................5. Samenvatting en conclusie 68
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
8
H3: De online collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam...... 73-87
........................................................................................1. Inleiding 73
.......................2. De collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam 75
........................................................3. Digitalisering van de collectie 77
4.1. (1996-2012) www.stedelijk.nl ................................................... 79
4.2. Ontsluiting van de collectie op www.stedelijk.nl in historisch
.........................................................................................perspectief 80
..........................................................................4.2.1. Anthon Beeke 80
..................................................................4.2.2. Experimental Jetset 82
........................4.2.3. Mevis & Van Deursen (‘Temporary Stedelijk’) 83
..........................................4.2.4. Fabrique en Mevis & Van Deursen 84
.............................................................5. Samenvatting en conclusie 86
H4: Doelstellingen van de online collectie ......................................... 89-106
........................................................................................1. Inleiding 89
..........................................................2. Wat is een digitale strategie? 91
.......................................................3. Waarom een digitale strategie? 92
...............................4.1. Digitale strategie van het Stedelijk Museum 94
..............................................................................4.2. Best Practice? 96
...................................................5.1. Hoe evalueer je doelstellingen? 98
............5.2. Onderzoeken in Nederland vergelijkbaar met Culture24 101
......................................................................5.3. Museum Analytics 103
.............................................................6. Samenvatting en conclusie 105
H5: Conclusie .......................................................................................... 109
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
9
Begrippenlijst .......................................................................................... 117
Bibliografie .............................................................................................. 123
Bijlagen .................................................................................................... 135-161
..................................................1. Overzicht opkomst sociale media 136
....................2. Overzicht directeuren Stedelijk Museum Amsterdam 137
......................................3. Schermafbeeldingen websites 1996-2012 138
...............4. Overzicht 10 hoogtepunten zoals op de website in 2000 152
...............5. Overzicht 10 hoogtepunten zoals op de website in 2004 154
...................6. Anderson’s methode voor evaluatie doelstellingen 118 158
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
10
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
11
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
12
Inleiding
“In het begin van de eenentwintigste eeuw zijn het beheer van collecties en de presentatie van objecten
onderhevig aan grote veranderingen, doordat het gebruik van informatie- en communicatietechnologie
in de context van het museum haast onontkoombaar is.”
(Martijn Stevens)1
1. Het ‘digitale’ museumveld
Veranderingen door de komst van communicatie- en informatietechnologie zijn bij
musea wereldwijd merkbaar. Dit is onder andere te zien aan websites en online
collecties, die sinds de komst van het wereldwijde web in 1996 zijn gelanceerd.
Verder investeren musea in activiteiten op sociale media,2 houden veel musea een
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
13
1 Stevens, 2009, p.20
2 Faceook en Twitter zijn hiervan de belangrijkste.
blog3 bij, zijn ze actief op Flickr4 en YouTube5, lanceren ze podcasts6 en werken ze
aan innovatieve projecten voor het ontwikkelen van Apps7, Augmented Reality (AR)8
en games. Onlangs lanceerden onder andere het Tate in Londen, het Metropolitan
Museum of Art in New York en het Walker Art Center in Minneapolis, een nieuwe
website. Veel andere musea werken momenteel aan een uitbreiding van de online
collectie en willen deze op een vernieuwende manier presenteren. In Nederland
hebben het Centraal Museum en het Stedelijk Museum Amsterdam recent een
nieuwe website gepresenteerd.9 Het Rijksmuseum, het Van Gogh Museum en het
Gemeentemuseum gaan binnenkort online met een nieuwe website.
Op toonaangevende internationale conferenties zoals Museums and the Web
(MW), MuseumNext (MN), Museum Computer Network (MCN) en het
Nederlandse DISH,10 is veel aandacht voor reflectie op huidige ontwikkelingen.
Conferenties spelen al sinds de jaren ’60 een belangrijke rol voor het in kaart brengen
van ontwikkelingen en problemen omtrent musea en hun digitale en online
activiteiten. Twee terugkerende kwesties waaraan op deze conferenties door de jaren
heen aandacht is besteed, vormen het uitgangspunt van deze scriptie.
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
14
3 Blog is een samentrekking van ‘weblog’. Een dynamisch online publicatiesysteem, ontworpen voor
interactie door het posten van verhalen en kennis. De eigenaar van de blog kan hier reacties en
commentaar op ontvangen waardoor een discussie kan ontstaan.
4 Flickr is een platform voor het delen van foto’s.
5 In 2009 richtte het Museum Boijmans van Beuningen, een speciaal videokanaal op voor musea.
Hierop verschijnen onder andere video’s over kunstwerken en interviews met kunstenaars en
curatoren. In november 2011 is dit platform uitgebreid, met deelname van het Stedelijk Museum
Amsterdam, het M HKA in Antwerpen, het Gemeentemuseum in Den Haag en de Pont in Tilburg.
“Zo wordt ArtTube het grootste collectieve videoplatform voor kunst en design in Nederland en
België.” ArtTube werd opgericht in navolging van het Amerikaanse ArtBabble, een initiatief van het
Indianapolis Museum of Art. In: De Witte Raaf, 154(26), november-december 2011. Nieuws-item.
6 Het woord podcast is een samentrekking van iPod en broadcasting (uitzenden). Een podcast is een
radio-uitzending via internet. Een podcast wordt, als u dat wilt, automatisch op uw computer gezet
(gedownload) zodra de uitzending beschikbaar is. U kunt de uitzending vervolgens gratis beluisteren,
waar en wanneer u maar wilt. Hiervoor kunt u gebruik maken van iedere mp3-speler. http://
vorige.nrc.nl/podcast/article1847633.ece
7 App is een afkorting voor het Engelse ‘application’, waarmee een toepassingsprogramma wordt
bedoeld. Mircosoft Word is bijvoorbeeld een applicatie om tekst te verwerken. De term App verwijst
echter vooral naar applicaties die voor smartphones worden ontwikkeld.
8 Door middel van Augmented Reality (AR) worden virtuele beelden op de werkelijkheid
geprojecteerd. Er wordt informatie toegevoegd aan het beeld dat je momenteel voor ogen hebt.
Augmented Reality wordt veelal toegepast in musea, in de auto- en vliegtuigindustrie, in de medische
wereld en ook in pretparken. http://www.fabrique.nl/blog/tag/stedelijk-museum/
9 Het Centraal Museum deed dit in december 2011. Het Stedelijk Museum in de zomer van 2012.
10 DISH staat voor Digital Strategies for Heritage, en is een conferentie die in Nederland wordt
georganiseerd.
2.1. Probleemschets
Museumprofesseionals zijn al geruime tijd geïnteresseerd in de toepassing van
interactieve multimedia in hun museum. In 1991, één jaar na de lancering van het
web en vijf jaar voor de doorbraak van het internet als nieuw medium, bespraken
museumprofessionals de mogelijkheden van multimedia in het museum tijdens de
eerste International Conferences on Hypermedia and Interactivity in Museums
(ICHIM). Onder multimedia werd niet alleen het invoeren van een digitaal collectie
registratiesysteem verstaan (dat de kaartenbakken zou vervangen), maar ook het
organiseren van ‘interactieve multimedia tentoonstellingen’ met toepassingen zoals
audiotours.11 De volgende stap voor veel musea was om te verkennen hoe ze de
collectie een plaats konden geven op het wereldwijde web (web). In de loop van de
jaren negentig raakten steeds meer musea geïnteresseerd in het gebruik van internet
en ontstond steeds meer behoefte aan het delen van internet-ervaringen.12 Daarom
werd in 1997 de eerste internationale Museums and the Web conferentie gehouden,
die met meer dan 400 afgevaardigden een succes was.13 Tijdens de conferentie werd
besproken welke nieuwe perspectieven informatietechnologie kon bieden voor musea
bij het presenteren van objecten en informatie. Binnen de informatietechnologie lag
de nadruk tijdens het congres op de vraag hoe het internet als kennis- en
communicatiesysteem door musea ingezet kon worden.14 In 1997 constateerde men
dat de meeste museumwebsites (nog) niet meer waren dan een virtuele vertaling van
het fysieke museum, terwijl het internet veel meer mogelijkheden zou kunnen
bieden.15
Deze constatering werd een jaar later bevestigd door Morten Hertzum in zijn
artikel A review of museum web sites: in search of user-centerd design. Tien jaar later, in
2007 blijkt uit een rapport van de Stichting Digitaal Erfgoed Nederland (DEN)
opnieuw dat veel museumwebsites matig gebruik maken van de mogelijkheden van
het internet, ondanks de congressen en discussies die hebben plaatsgevonden. Voor
het onderzoek van Hertzum zijn zeventien internationale museumwebsites
bestudeerd, het DEN onderzocht honderd websites van Nederlandse musea. Het is
opvallend dat Hertzum en DEN met een tussenpose van negen jaar, grotendeels tot
een gelijke conclusie komen. Ze bieden echter een andere oplossing voor het
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
15
11 Schweibenz, 1998, p. 379.
12 Schweibenz, 1998, introduction
13 Bowen, Bennett & Johnson, 1998. Inmiddels is de conferentie uitgegroeid tot een wereldwijd
toonaangevend evenement op het gebied van musea en nieuwe media.
14 Schweibenz, 1998, introduction
15 Riley-Huff, 2009, p. 82
knelpunt dat ze constateren. Het DEN adviseert musea om te investeren in de
presentatie van hun collecties op het wereldwijde web, om zo beter aan te kunnen
sluiten bij de voortschrijdende digitalisering van de samenleving.16 In de huidige
samenleving is een museumwebsite namelijk een belangrijke bron van informatie
voor het publiek.17 Hertzum verlegt de aandacht van de collectie naar het publiek en
pleit voor museumwebsites die meer gericht zijn op de wensen en behoeften van de
gebruiker.
Met name Hertzums argumentatie vormt een belangrijk uitgangspunt in deze
scriptie omdat zijn bevindingen uit 1998 nog steeds actueel blijken te zijn. Hertzum
stelt een aantal knelpunten vast, die hij samenvat in drie karakteristieken. Deze zijn
volgens hem terug te vinden in alle museumwebsites die hij onderzocht. Allereerst
constateert Hertzum dat de meerderheid van de museumwebsites is ontwikkeld
zonder dat een heldere doelstelling is geformuleerd waaruit duidelijk wordt wat de
website zou moeten opleveren. Ten tweede concludeert Hertzum dat er een gebrek is
aan evaluatie van museumwebsites. Dit is nodig om bijvoorbeeld te kunnen
achterhalen hoe gebruiksvriendelijk ze zijn en of beoogde doelen worden behaald. Als
laatste stelt Hertzum, net zoals het DEN, dat museumwebsites weinig vernieuwend
zijn doordat ze nog matig gebruik maken van de mogelijkheden van het internet:
“e material on the sites tends to duplicate material in the pysical museums rather than to
rethink it, given the possiblities provided by the new medium”18
Alvorens gebruiksvriendelijke websites ontwikkeld kunnen worden, moeten deze
karakteristieken overstegen worden. De drie karakteristieken die Hertzum noemt
vormen een leidraad in deze scriptie.
2.2. Hoe vernieuwend is het nieuwe?
Anno 2012 lijken de meeste musea het belang van internet en digitale toepassingen
niet langer te ontkennen. Veel grote kunstmusea in Nederland denken op dit
moment actief na over hun digitale presentatie. Op websites, blogs en conferenties is
er veel aandacht voor dit ‘nieuwe’. Reflectie op het oude en een schets van de
historische ontwikkeling van het digitaliseringsproces in musea, ontbreekt echter
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
16
16 Stevens, 2009, p. 15
17 Idealiter dient de website ter oriëntatie voorafgaand aan het museumbezoek. Echter, ook tijdens en
na het museumbezoek kan deze een belangrijke rol spelen, bijvoorbeeld voor de meer geïnteresseerde
bezoeker die op de website allerlei extra informatie kan raadplegen.
18 Hertzum, 1998, A review of museum web sites: in search of user-centerd design, p. 127.
vaak. In mijn ogen is dit belangrijk omdat we ons kunnen afvragen hoe nieuw al het
nieuwe feitelijk is.19
Al in 1992 gaf Hoptman een beschrijving van het virtuele museum, die
verrassend goed overeenkomt met wat musea vandaag de dag nastreven met hun
online collectie. In Hoptmans virtuele museum staan verbindingen tussen media en
kunstobjecten centraal, wat moet leiden tot een op maat gesneden, interactieve
museumbeleving voor de bezoeker:
“In a nutshell the Virtual Museum provides mulitple levels, perspectives and dimensions of
information about a particular topic: it provides not only multimedia (print, visual images
through photographs, illustrations or video and audio), but, more important, it provides
information that has not been filtered out through these traditional methods. e ‘virtual
museum’ is a logically related collection of digital objects composed in a variety of media,
and, because of its capacity to provide connectedness and various points of access, it lends
itself to transcending traditional methods of communicating and interacting with the visitor
being flexible toward their needs and interests; it has no real place or space, its objects and
the related information can be disseminated all over the world.”20
Volgens Hoptman biedt het ‘virtuele museum’ een platform voor ongefilterde
informatie, waarmee hij naar mijn mening bedoelt dat allerlei soorten media samen
kunnen komen en elkaar aanvullen. Informatie is daarmee niet louter beschikbaar in
de ‘pure’ vorm van beeld, geluid of tekst, maar eerder in een combinatie hiervan. Dit
idee komt overeen met wat web 3.0 technologie mogelijk maakt.
Wanneer Schweibenz in 1992 Hoptmans typering van het ‘virtuele museum’
aanhaalt, stelt hij dat deze opvatting ook toen niet geheel vernieuwend was. Volgens
Schweibenz werden vergelijkbare ideeën in 1968 al gepresenteerd door Allon
Schoener op de Conference on Computers and their Potential Application in Museums.21
Het verschil met 1968 is volgens Schweibenz dat de mogelijkheden die toen werden
beschreven, dankzij de komst van het internet nu realiseerbaar zijn.22
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
17
19 Michael Edson van het Smithsonian Institution maakte dit treffend inzichtelijk tijdens zijn
presentatie op DISH, die in december 2011 werd gehouden in Rotterdam. Hierin toonde Edson aan
hoe verschillende auteurs vijf tot tien jaar geleden al spraken over de samenleving en de toekomst en de
mogelijkheden van het internet. Die toekomst is nu aangebroken, maar binnen de verschillende
culturele organisaties er nog weinig veranderd. Edsons presentatie Let Us Go Boldly Into the Present, is
na te lezen op: http://www.slideshare.net/edsonm/michael-edson-let-us-go-boldly-into-the-present-
text-version
20 Hoptman, 1992, p. 146 In: Schweibenz, 1998
21 Deze conferentie werd in 1968 georganiseerd door het Metropolitan Museum of Art van 15 tot 17
april. De presentaties die zijn gehouden werden gebundeld en zijn uitgeven door Arno Press (New
York).
22 Schweibenz, 1998
Deze gedachtegang is typerend voor de het vraagstuk van ‘vernieuwing’ door
de komst van nieuwe media. Het lijkt er op dat de mogelijkheden van media,
computers en het internet altijd goed begrepen werden door technici en anderen
buiten het museale veld,23 maar een goede uitwerking van deze ideeën binnen het
museale veld laat tot op de dag van vandaag op zich wachten. Dit wordt vaak
toegeschreven aan een gebrek aan de juiste technische middelen. Uit bovenstaande
analyse kun je het omgekeerde afleiden: de techniek ontwikkelt zich in hoog tempo,
maar de ideeën uit de jaren ’70 en ’90 gaan vandaag de dag nog prima op.
Door een gebrek aan historisch inzicht in de manier waarop de
mogelijkheden van nieuwe media werden ingezet in het museale veld, worden
initiatieven en mogelijkheden steeds als ‘nieuw’ en ‘vooruitstrevend’ gepresenteerd,
terwijl ze dat feitelijk niet zijn. Hoewel musea over de hele wereld de afgelopen jaren
flink hebben geïnvesteerd in hun website, sociale media en digitalisering van hun
collectie, lijken ze vast te zitten in een soort vooruitstrevendheidsdenken, zonder
werkelijk vooruit te gaan.
2.3. Doelstellingen: wat willen musea online?
Koven Smith, Director of Technology in het Denver Art Museum (USA)24, sprak in
april 2011 tijdens de Ignite Smithsonian25 conferentie over het doel van
museumwebsites. Smith ergert zich aan het feit dat er steeds nieuwe websites worden
gemaakt, maar dat er feitelijk weinig vernieuwing in te zien is.26 Bovendien is er
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
18
23 Schweibenz constateert bijvoorbeeld in 1998 dat bibliotheken al veel verder zijn in het digitaliseren
en online ontsluiten van hun collecties, terwijl ze over dezelfde mogelijkheden beschikken. (p. 378).
24 Koven Smith is ‘digital content strategist’ voor culturele erfgoed instellingen. Momenteel is hij
werkzaam als Director of Technology in het Denver Art Museum. In deze functie richt Smith zich op
het structureren, organiseren en presenteren van interessante content met behulp van digitale
middelen. Bekijk zijn website en weblog op: http://kovenjsmith.com/. Smith’s korte presentatie tijdens
de Ignite Smithsonian conferentie is terug te zien op: http://www.ustream.tv/recorded/13933930/
highlight/166041
25 Ignite is een event met sprekers die elkaar in hoog tempo opvolgen. Het is opgericht door Brady
Forrest, Techonologie Evangelist voor O’Reilly Media en Bre Pettis van Makerbot.com, het voormalige
MAKE Magazine. Tijdens een Ignite avond hebben sprekers elk twintig powerpoint pagina’s en vijf
minuten om te spreken. Dit resulteert in korte, krachtige, inspirerende presentaties. De eerste Ignite
vond plaats in 2006 in Seattle. Sindsdien is het een internationaal fenomeen geworden met
bijeenkomsten in onder andere Helsinki, Parijs, New York en Amsterdam. In April 2011 organiseerde
het Smithsonain Institution een Ignite met musea en technologie als onderwerp.
26 Door de aard van de Ignite-conferentie (elke spreker krijgt slechts vijf minuten), gaat Smith niet
dieper in op praktische voorbeelden. Ik denk dat Smith bedoeld dat de mogelijkheden van het internet
en met name web 3.0 nog niet optimaal benut worden. Sommige digitale collectiepresentaties zijn niet
meer dan een virtuele vertaling van wat we al kennen uit oudere media, zoals publicaties en collectie-
catalogi. Smith: “We’re building a huge wagon, while we actually need an automoblile” Zie http://
www.ustream.tv/recorded/13933930/highlight/166041 voor een filmpje van zijn presentatie.
volgens hem nog onvoldoende onderzoek gedaan naar het nut van museumwebsites.
Welke doelen streven musea hiermee na? Wie bedienen ze ermee?
Het is haast ironisch dat Smiths ‘vernieuwende’ constatering van een gebrek
aan vernieuwing, zelf weinig vernieuwend is. Zoals eerder aangegeven, deed Hertzum
in 1998 in zijn beschrijving van de karakteristieken van museumwebsites, een
vergelijkbare constatering. Volgens hem werd het merendeel van de museumwebsites
toen ter tijd opgericht, zonder dat musea wisten wat ze met die website wilden
bereiken. Daarnaast wijst Hertzum op een gebrek aan inzicht en evaluatie van
museumwebsites. Uit Smiths presentatie blijkt dat dit nog altijd een actueel vraagstuk
is.27
Zowel het gebrek aan visie als de oproep voor de evaluatie van doelstellingen,
komen in verschillende onderzoeken en publicaties tussen 1998 en 2012 aan bod.
Tien jaar geleden, in 2002, bracht het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap een publicatie uit genaamd Inventarisatie Infrastructuur Digitaal Erfgoed.
Hierin komt opnieuw naar voren dat het in de erfgoedsector ontbreekt aan een
heldere visie voor het toekomstig gebruik van informatie- en
communicatietechnologie.28 Drie jaar later, in 2005 bevestigt Lotte Meijer29 het idee
dat veel musea als een kip zonder kop zijn gaan ‘digitaliseren’ toen eenmaal duidelijk
werd dat dit van belang was voor ‘de toekomst’. Ze schrijft in New Media! New
Museums? dat technologie geen doel op zich is, maar een middel om een bepaald
(educatief) doel te bereiken. Musea moeten heldere doelen formuleren, voordat ze
een medium kiezen om deze boodschap te communiceren.30 De vragen waarop
musea een antwoord moeten vinden zijn: wie willen we bereiken, wat willen we
bereiken en waarom is juist dit medium daar geschikt voor?
3. Het onderzoek
Mijn onderzoek heeft als doel om de veranderingen in kaart te brengen die zich
hebben voorgedaan in de internationale museumwereld met de komst van
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
19
27 Hertzum, 1998, A review of museum web sites: in search of user-centerd design, p. 127.
28 Velthausz & Bruinsma (red), 2002, p. V
29 Lotte Meijer schreef in 2005 haar masterthesis New Media! New Museums? voor de Universiteit van
Amsterdam. In 2007 en 2008 werkte Meijer op de Digitale Media afdeling van het MoMA in New
York, waar ze werkte aan de prijswinnende website smarthistory, een mulitmediaal kunsthistorisch
webboek. http://smarthistory.khanacademy.org/ Ook heeft ze bijdragen geleverd voor een aantal
online initiatieven voor het Museum Boijmans Van Beuningen. Momenteel is ze werkzaam als fellow
bij het Exploratorium in San Francisco, waar ze actief is in de New Media Studio. http://
www.lottemeijer.com/site2009/index.php en http://www.lottemeijer.com/site2012/index.html
30 Meijer, 2005, pp. 15-16
informatie- en communicatietechnologie. Hierin staat het ontstaan en de
ontwikkeling van de museumwebsite centraal. Museumwebsites zijn veelomvattend
en daarom te uitgebreid om als geheel te kunnen onderzoeken. Ze informeren de
gebruiker onder andere over de collectie, tijdelijke tentoonstellingen en bevatten
nieuwsberichten, archiefmateriaal, blogs van curatoren en links naar sociale media
zoals Facebook en Twitter, waar een heel nieuw scala aan informatie te ontdekken
valt. Het Stedelijk Museum Amsterdam zal als casestudy dienen om de huidige
ontwikkelingen in kaart te brengen. De nadruk ligt op de kerntaken van het
museum: het verzamelen, presenteren, onderzoeken en beheren van kunstobjecten.
Dit is terug te vinden op de website onder de sectie online collectie. De
onderzoeksvraag luidt:
Op welke manier benut het Stedelijk Museum Amsterdam de mogelijkheden van
het web in het online ontsluiten van zijn collectie op de museumwebsite?
Hiertoe zal ik de websites bestuderen die sinds 1996 op de domeinnaam
www.stedelijk.nl zijn verschenen. Born-digital kunst uit de collectie van het Stedelijk
zal buiten beschouwing worden gelaten omdat de omgang hiermee een geheel eigen
vraagstuk is. Daarnaast zullen ook sociale media niet nader worden bestudeerd. Naar
aanleiding van bovenstaande probleemschets zal in het beantwoorden van de
onderzoeksvraag worden ingegaan op twee aspecten.
Ten eerste zal worden bekeken hoe het web zich ontwikkelde, welke
mogelijkheden dit heeft geboden voor het presenteren en ontsluiten van de collectie
en in hoeverre die mogelijkheden zijn benut. Voortbouwend op Hoptmans eerder
beschreven idee van het virtuele museum zal in het bijzonder aandacht uitgaan naar
de mogelijkheid voor het presenteren van gerelateerde informatie en de mate van
interactie met het publiek. Door de historische ontwikkeling van de online collectie
van het Stedelijk Museum in kaart te brengen (1996-2012), zal ik achterhalen hoe
het Stedelijk zich verhoudt tot de ontwikkeling van het web. Tevens zal hiermee
inzichtelijk worden hoe het Stedelijk Museum de mogelijkheden van web door de
jaren heen heeft benut en of dit als vernieuwend kan worden gezien. Ten tweede zal
ik aan de hand van het strategisch plan 2011-2014 bestuderen welke doelstellingen
aan de nieuwe website (2012) van het Stedelijk Museum ten grondslag liggen en hoe
deze kunnen worden geëvalueerd.
Het Stedelijk Museum vormt een interessante casestudy omdat het museum
sinds 2003 gesloten is voor een verbouwing. Tot september 2008 heeft het museum
een tijdelijke locatie gehad in het voormalige postkantoor nabij het Centraal Station
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
20
in Amsterdam.31 Daarna zijn er verschillende projecten geweest zoals Stedelijk in de
Stad en Temporary Stedelijk I, II en III. Het museum was bijna tien jaar gesloten. Op
verschillende fysieke locaties liet het van zich horen, maar een echt ‘thuis’ was er niet.
Idealiter zou de museumwebsite kunnen dienen als een ontvangstruimte waar het
publiek wordt geïnformeerd over de collectie, activiteiten en tijdelijke
tentoonstellingen op externe locaties. Nu de heropening nadert heeft het museum
hard gewerkt aan een nieuwe website, welke vlak na afronding van het onderzoek is
gelanceerd. Deze website kon toch in de analyse worden betrokken dankzij een beta-
versie. Op 23 september 2012 heeft het Stedelijk Museum opnieuw haar deuren
geopend.32
4. Werkwijze
Deze scriptie is een onderzoek naar moderne kunst, het Stedelijk Museum, nieuwe
media en het internet, en begeeft zich daarom op het grensgebeid van
kunstgeschiedenis, museologie, cultuurwetenschappen en mediastudies. Daarom zal
een interdisciplinaire methode worden toegepast. Zienswijzen uit verschillende
vakgebieden worden samengebracht om beter grip te krijgen op de huidige
internationale ontwikkelingen en om zo tot interessante inzichten te kunnen
komen.33 Middels literatuuronderzoek en interviews met mensen uit het veld, zal de
onderzoeksvraag worden beantwoord.
Op verschillende internationale conferenties34 worden nieuwe initiatieven
gepresenteerd en geëvalueerd. Onderwerpen die hier worden besproken hebben
bijgedragen aan het in kaart brengen van de huidige ontwikkelingen. Daarnaast
vinden veel interessante en open discussies tussen museumprofessionals plaats op
blogs. Hier presenteren zij op persoonlijke titel individuele inzichten en opvattingen,
waarbij veel ruimte wordt gelaten voor discussie. In deze scriptie zal in het bijzonder
aandacht uitgaan naar ideeën van Koven Smith, Director of Technology van het
Denver Art Museum (www.kovenjsmith.com) en Susan Cairns, PhD student
kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Newcastle in Australië
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
21
31 Van der Meulen, 2009, Museum communication 2.0., p. 19.
32 Dit blijkt uit een aankondiging op de homepagina van de museumwebsite. www.stedelijk.nl
33 Ik pas deze methode toe in navolging van Martijn Stevens (Radboud Universiteit Nijmegen). “Door
zienswijzen uit verschillende vakgebieden bijeen te brengen, wordt de reikwijdte van dergelijke
ontwikkelingen beter zichtbaar. Dit argument geldt mijns inziens ook voor het proces van digitalisering, dat
onbetwistbaar heeft geleid tot grote veranderingen in de samenleving. Inzicht in de samenhang van deze
omwentelingen vereist een disciplineoverstijgend perspectief.” Stevens, 2009, p. 17.
34 Zoals eerder aangegeven gaat het hierbij onder andere om conferenties zoals: Museums and the
Web, MuseumNext, Museum Computer Network en DISH.
(www.museumgeek.wordpress.com).35 Mijns inziens stellen zij relevante vragen en
opperen ze interessante ideeën en mogelijke oplossingen.
Om een beeld te krijgen van het brede veld van digitalisering en online
ontsluiten van museale collecties, vormde het proefschrift van Martijn Stevens (2009,
Radboud Universiteit Nijmegen)36 , een dankbare leidraad. Daarnaast boden de
masterscripties van Matthijs van der Meulen (2009, Universiteit Maastricht)37 ,
Maarten van Mechelen (2007-2008, Vrije Universiteit Brussel)38 en Lotte Meijer
(2005, Universiteit van Amsterdam)39 veel houvast.
Verder is de Nederlandse overheid een belangrijke opdrachtgever voor
verschillende onderzoeken naar digitalisering van cultureel erfgoed. Hierin wordt met
name aandacht besteed aan de omvang ervan en de kosten die digitalisering met zich
mee brengt. De onderzoeken trachten het rendement van gedane initiatieven en
projecten in kaart te brengen.
Voor de analyse van de websites van het Stedelijk Museum heb ik gebruik
gemaakt van de Way Back Machine van het Internet Archive. Hiermee kunnen
websites uit het verleden, die niet meer online staan, worden teruggehaald. Daarnaast
heb ik gesproken met Matthijs van der Meulen, webmaster van het Stedelijk
Museum. Om meer te weten te komen over de inhoudelijke keuzes voor het online
ontsluiten van bepaalde weken uit de collectie, sprak ik met Suzanna Héman, curator
in het Stedelijk Museum. Zij was in 1996 betrokken bij het online publiceren van de
eerste kunstwerken uit de collectie.
Om mijn kennis over het belang van heldere doelstellingen en de evaluatie
daarvan te vergroten, heb ik gesproken met Rui Guerra. Hij is mede-oprichter van
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
22
35 Andere interessante blogs zijn bijvoorbeeld: Museum Mobile (Nancy Proctor), Museum 2.0 (Nina
Simon), Geoff’s Museum Posts (Geoff Barker) en e Museum of the Future (Jasper Visser).
36 Stevens promoveerde in 2009 aan de Radboud Universiteit Nijmegen met zijn proefschrift Virtuele
Herinnering. Kunstmusea in een digitale cultuur. Momenteel is hij werkzaam als universitair docent.
“Martijn Stevens is geïnteresseerd in de invloed van digitale technologie op de hedendaagse cultuur. Hij doet
vooral onderzoek naar kunst, erfgoed en populaire cultuur.” http://www.ru.nl/acw/wie_wat_waar/
medewerkers_0/stevens/
37 Matthijs van der Meulen, 2009, Museum Communication 2.0. e pros and cons of using social media
in a museum environment. Master thesis Media Cultuur aan de Universiteit van Maastricht.
38 Maarten van Mechelen, 2007-2008, Kunsteducatie in de netwerkruimte. Onderzoek naar het potentieel
van online kunstcollecties voor educatieve doeleinden. Master scriptie Vrije Universiteit Brussel, Faculteit
der Letteren en Wijsbegeerte.
39 Lotte Meijer, 2005, New Media! New Museums? An exploration into the opportunities and demands
new media bring to museums. Master thesis Department of Media and Culture: New Media Studies,
University of Amsterdam.
INTK40 en ontwikkelde het online platform Museum Analytics. INTK doet
onderzoek naar webstrategieën voor de culturele sector en ontwikkelt deze tevens.
Verder sprak ik met Sophie Ham, Peter de Bode en René Voorburg van de
Koninklijke Bibliotheek (KB). In 2007 is de KB een begonnen met het archiveren
van het Nederlandse digitale erfgoed. Museumwebsites vallen hier ook onder. In dit
gesprek kwamen overwegingen voor de selectie van objecten, het digitaliseren van
documenten en objecten, en het archiveren van online collectiedatabases aan bod.
Om een beter inzicht te krijgen in de ruimere context van dit onderzoek,
sprak ik met Cécile van der Harten van het Rijksmuseum. Zij is manager van de
afdeling Beeld en is verantwoordelijk voor het systematisch digitaliseren van alle
objecten uit de collectie. Verder heb ik via email een vraaggesprek gehad met Susan
Cairns. Zij onderzoekt als PhD student aan de Universiteit van Newcastle in
Australië hoe musea hun kennis over kunst via de online collectie naar buiten
brengen. Met haar besprak ik algemene theoretische en filosofische overwegingen met
betrekking tot digitale collecties, hoe deze zich verhouden tot het fysieke museum en
de veranderende rol van het publiek en curator.
5. Doelstelling
Met dit onderzoek wil ik reageren op een gebrek aan kritische reflectie op de huidige
stand van zaken betreffende musea en hun aanwezigheid op het web. Door de
huidige ontwikkelingen in een historisch perspectief te plaatsen tracht ik huidige
ontwikkelingen in een brede context te plaatsen. Dit lijkt me nodig omdat het hier in
de door mij geraadpleegde literatuur en in het museale werkveld veelal aan ontbreekt.
Vanuit technologisch en software oogpunt is er veel gepubliceerd over de
ontwikkeling van het internet en de mogelijkheden voor de toekomst. Daarnaast is er
vanuit kunstgeschiedenis en museumstudies veel geschreven over de fysieke
collectiepresentaties van musea, maar er zijn nauwelijks studies bekend die reflecteren
op virtuele presentaties. Doorgaans worden huidige ‘digitale activiteiten’ bestudeerd
met nadruk op hun ‘vernieuwende’ aspecten, terwijl een historisch perspectief
ontbreekt. Dit onderzoek draagt aan de hand van een bestudering van de website van
het Stedelijk Museum bij aan een beter begrip van het digitaliseringsproces en het
online ontsluiten van museale collecties.
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
23
40 INTK staat voor It’s Not at Kind. INTK is oorspronkelijk opgericht als kunstcollectief dat
interventies in de publieke ruimte uitvoerde, welke door gemeentelijke gezaghebbenden vaak als
ongewenst en illegaal werden bestempeld. Dit weerhield INTK er echter niet van hun projecten uit te
voeren, wat leidde tot de naam ‘It’s Not at Kind’. INTK realiseert nog steeds kunstprojecten en was
onlangs met Uncloud te zien in de tentoonstelling ‘Yes we’re open’ van het Nederlands Instituut voor
Mediakunst (NiMk) in Amsterdam. De laatste jaren richt INTK zich voornamelijk op het adviseren
van culturele instellingen op het gebied van media en ontwikkelen ze software speciaal voor musea.
Verder ben ik van mening dat de kwaliteiten van het web benut kunnen
worden om de virtuele en de fysieke wereld beter op elkaar aan te laten sluiten. Ik
geloof niet dat het fysieke museum in de toekomst volledig vervangen zal worden
door het ‘virtuele museum’. Wel kunnen er op het web diverse relaties worden gelegd
tussen verschillende informatiebronnen en kunnen dialogen tussen personen
ontstaan, die in de fysieke wereld niet mogelijk zijn. Om het beste uit beide werelden
te kunnen combineren, is een kritische reflectie op het digitale domein noodzakelijk.
6. Opzet
Het is zinvol om stil te staan bij de sociale, culturele en technologische
ontwikkelingen waartoe het Stedelijk Museum zich vandaag de dag verhoudt, om
beter te kunnen doorgronden op welke manier het museum de mogelijkheden van
web benut in het online ontsluiten van de collectie. Hoofdstuk één geeft daarom een
algemene schets van de eCultuur waarin we leven. Het doel is om de huidige
ontwikkelingen weer te geven en te definiëren. Omdat het internet een leidende rol
speelt in de eCultuur, zal er ook aandacht worden besteed aan het ontstaan van het
internet. De typeringen van web 1.0, 2.0 en 3.0 die hierbij aan bod komen, zullen
tevens van pas komen in hoofdstuk drie.
In hoofdstuk twee zal in worden gegaan op de algemene problemen omtrent
het digitaliseren en online ontsluiten van een museale collectie. Onderwerpen als de
mythe van het internet als archief, auteursrecht en een angst voor een verlies aan
autoriteit door de toenemende aandacht voor de wensen van het publiek, komen
hierbij aan bod.
Hoofdstuk drie is een reactie op een gebrek aan inzicht in de historische
ontwikkeling van museumwebsites. De online collectiepresentaties die tussen 1996
en 2012 op de museumwebsite zijn verschenen, worden in kaart gebracht. Aan de
hand van een casus, toegespitst op het Stedelijk Museum Amsterdam, zal een analyse
plaatsvinden op inhoudelijke gronden, de visuele presentatie, de beschikbare
informatie over de gepresenteerde collectiestukken en de mate van interactie met de
gebruiker. Dit laatste aspect is nauw verbonden met de ontwikkeling van het web.
Hiermee is te achterhalen in hoeverre de website van het Stedelijk Museum
vernieuwend is en op welke manier deze de mogelijkheden van web benut.
Welke doelstellingen aan de museumwebsite van het Stedelijk Museum ten
grondslag liggen en hoe het behalen van deze doelstellingen geëvalueerd kan worden,
zal aan bod komen in het vierde hoofdstuk. Tevens zal worden bekeken wie deze
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
24
doelstellingen formuleert en wat een goede digitale strategie inhoudt.41 Hoofdstuk
vijf maakt tenslotte de balans van dit onderzoek op. De conclusies worden op een
rijtje gezet en er zal antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag.
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
25
41 Hoofdstuk drie en vier kunnen ook in omgekeerde volgorde worden gelezen. Idealiter zouden musea
eerst heldere doelen moeten formuleren en vervolgens een website realiseren. In de praktijk gaan deze
twee zaken echter gelijk op. De analyse van de website komt eerst, omdat de lezer hiermee een beter
beeld heeft van de mogelijkheden online, waar in de doelstellingen naar wordt verwezen.
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
26
Hoofdstuk 1: eCultuur is meer dan ‘iets met computers’
“(…) Museums, those nineteenth-century monuments to culture and civic pride, also have
become community assets, learning centers and institutional archives. Much of this
transformation has been stimulated by the digital revolution of the past ten years.”
(Selma omas)42
1. Inleiding
Om te kunnen doorgronden hoe en in hoeverre musea gebruik maken van de
mogelijkheden van het web bij het ontsluiten van hun collectie op het internet, is het
noodzakelijk stil te staan bij sociale, culturele en technologische ontwikkelingen
waartoe dit vraagstuk zich verhoudt. Het doel van dit hoofdstuk is om deze
ontwikkelingen weer te geven en te definiëren. Dit is belangrijk omdat verschillende
auteurs uiteenlopende termen gebruiken om de huidige samenleving te typeren.
Soms wordt deze een netwerkmaatschappij genoemd, dan weer een
beleveniseconomie of eCultuur. Wat houden deze termen in? Hoe zijn ze aan elkaar
gerelateerd?
Een onderzoek uit 2003, uitgevoerd door van de Raad van Cultuur, biedt
inzicht. Dit onderzoek is nog steeds accuraat en beschrijft de manier waarop
verschillende begrippen zoals digitalisering, medialisering, kennissamenleving,
netwerkmaatschappij, en beeld- en beleveniseconomie, zich tot elkaar verhouden. Als
een paraplu overdekt de term eCultuur de zojuist genoemde begrippen.
Omdat het internet een leidende rol speelt in de eCultuur, zal ik hier
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
27
42 omas, 2007, In: Din & Hecht, 2007, e Digital Museum. A ink Guide. p. 1.
allereerst op ingaan. Inzicht in het ontstaan van het internet zal aangeven hoe onze
omgang met informatie en communicatie tot stand is gekomen. De ontwikkeling van
het web kan worden ingedeeld in drie fases (web 1,0, 2.0, en 3.0). In dit hoofdstuk
zal ik vanuit theoretisch oogpunt aandacht besteden aan deze fases. In hoofdstuk drie
zal op basis van de informatie uit dit hoofdstuk worden bekeken hoe deze fases zich
in de praktijk van de website van het Stedelijk Museum hebben ontwikkeld.
2. Ontstaan van het internet
De komst van het internet heeft ons leven drastisch veranderd. Vandaag de dag
kunnen we elk moment van de dag, waar we ook zijn, alle denkbare informatie
opvragen via het internet. Het ontstaan van het internet werd mogelijk gemaakt door
het samenkomen van ontwikkelingen in computertechnologie en
communicatietechnologie. Deze combinatie is belangrijk want zonder de
ontwikkelingen in de computertechnologie was het internet technisch niet mogelijk
geweest. Zonder ontwikkelingen op het gebied van media en communicatie
daarentegen, was het internet nooit zo succesvol geworden.43
De basis voor het internet werd rond 1960 gelegd in Amerika. Tijdens de
Koude Oorlog wilden de technische militairen van het ‘US Defence Department
Advanced Research Projects Agency’ (ARPA), een communicatie systeem
ontwikkelen dat ongevoelig zou zijn voor een nucleaire aanval van de Soviet Unie.
Het resultaat was ARPANET, een netwerk gebaseerd op ‘packet-switching’
technologie. Hierdoor was het ARPANET onafhankelijk van een centraal
beheerpunt. Het netwerk bestond uit duizenden autonome computernetwerken die
op verschillende manieren met elkaar verbonden konden worden. Berichten konden
daardoor via verschillende routes hun weg vinden binnen het netwerk. Het
ARPANET ging online op 1 september 1969.44
Later maakte technologie het mogelijk om meerdere soorten berichten ‘in te
pakken’. Niet alleen tekst, ook geluid, beelden en andere data konden worden
omgezet in een universele digitale taal met een codering van nullen en enen. De
universaliteit van deze digitale taal, gecombineerd met een netwerksysteem dat geen
‘control center’ nodig had, creëerde de technologische condities voor een horizontale,
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
28
43 Manovich, 2001, p.48
44 Castells, 2000, pp. 6,7, 45
wereldwijde communicatie.45 De uitvinding van e-mail in 197146 en de toenemende
communicatiekracht van het internet in de jaren ’90, maakte het internet tot een
middel om allerlei soorten informatie te verbinden en uit te wisselen.47
3.1. Ontstaan van het web
Naast deze ontwikkeling van het internet was de uitvinding van het ‘world wide
web’ (afgekort: www of web) in 1990 door Tim Berners-Lee belangrijk. Hierdoor
werden digitale data op relatief eenvoudige wijze toegankelijk voor een breed publiek.
Het internet en het web worden vaak als hetzelfde gezien, maar er is een belangrijk
verschil. Het internet is het netwerk van computers die gegevens in pakketjes op het
netwerk kunnen plaatsen en die pakketjes via verschillende netwerken naar hun
bestemming kunnen brengen. Het web is daarentegen een netwerk van gekoppelde
webpagina’s.48 Het web is de grafische interface van het internet, waarmee men met
behulp van een web browser, zonder restricties van tijd of plaats, digitale informatie
kan raadplegen.49 Digitale informatie is zo op eenvoudige en goedkope wijze
toegankelijk geworden.50
Van meet af aan had men hoge verwachtingen van het web als interactief
platform voor het verkrijgen en delen van informatie. Helaas was het publiceren van
bijvoorbeeld afbeeldingen, audio en video nog niet zo makkelijk. Enige vaardigheid
op het gebied van programmeren was daarvoor noodzakelijk.51 De populariteit en het
gebruik van het internet nam toe toen het publiceren van informatie makkelijker
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
29
45 Castells, 2000, pp. 6,7, 45. Meer gedetailleerde informatie over het ontstaan van het Internet en
technologische computer innovaties die daaraan ten grondslag lagen, zijn te vinden in H1: e
Information Technology Revolution, pp. 28-76.
46 De mogelijkheid om data te versturen via een computer was niet voldoende om een wereldwijd
communicatieweb te laten ontstaan. Computers moesten ook met elkaar kunnen communiceren.
Daarom was de uitvinding van e-mail in 1971 door Ray Tomlinson een grote doorbraak. Castells,
2000, pp. 47-49
47 “(…) ese devices, many of them portable, can communicate among themselves, without needing their
own operating system. us, computing power, applications, and data are stored in the servers of the
network, and computing intelligence is placed in the network itself: websites can communicate with each
other, and have at their disposal the necessary software to connect any appliance to a universal computer
network. (…) e network logic epitomized by the Internet became applicable to every domain of activity,
to every context, and to every location that could be electronically connected.” Castells, 2000, p. 52.
48 Een webpagina is een pagina op het world wide web (www). Websites bestaan over het algemeen uit
verschillende aan elkaar gekoppelde webpagina’s.
49 Inleiding in de communicatie technologie: Open Universiteit, p. 27. Raadpleeg dit document voor
een uitgebreide en toegankelijke beschrijving van het ontstaan van het internet en de ontwikkeling van
het world wide web (www).
50 Meulen, van der, 2009, p. 8
51 Meulen, van der., 2009, p.9
werd dankzij ontwikkelingen in het web in 1996. Toen telde het internet 20 miljoen
gebruikers. In 2000 was dat al uitgegroeid naar meer dan 300 miljoen gebruikers.
Volgens het DEN52 was in 2009 tussen de 15 en 22 procent van de
wereldbevolking online. Het DEN geeft echter aan dat er verschillende manieren zijn
om dit percentage te berekenen, waardoor totaalcijfers erg van elkaar kunnen
verschillen. Volgens ‘Internet World Stats’53, één van de bedrijven wiens cijfers het
DEN gebruikte, maakte in 2011 meer dan 32 procent van de wereldbevolking
gebruik van het internet.54 Deze percentages (zie grafiek) zijn niet absoluut, maar
tonen dat het aantal
internetgebruikers nog
altijd gestaag stijgt. Per
land kunnen er echter
grote verschillen zijn.
Verder ontkracht de
grafiek de over het
algemeen Westerse
opvatting dat ‘de hele
wereld’ anno 2012 online
is. Vooral in Azië, Europa
en Amerika hebben mensen makkelijk toegang tot het internet. Op basis van cijfers
van het CBS55 had ongeveer 88 procent van de Nederlanders in 2009 toegang tot het
internet,56 een van de hoogste percentages in Europa.
3.2. web 1.0 en 2.0
In 2004 stond het web aan het begin van een nieuw tijdperk met de komst van het
‘nieuwe web’. Om de consequenties hiervan te doorgronden hielden Dale Dougherty
(web pionier bij de firma O’Reilly)57 en Media Live International een
Afbeelding 1: http://www.internetworldstats.com/stats.htm
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
30
52 Stichting Digitaal Erfgoed Nederland.
53 Internet World Stats is een internationale website die ‘up-to-date’ data verstrekt over het
internetgebruik wereldwijd, evenals gegevens over de totale wereldbevolking. http://
www.internetworldstats.com/stats.htm Met de kanttekening die DEN maakte, acht ik deze bron
waardevol voor een indicatie.
54 Van der Vliet, 2009, 1 miljard digitale wereldburgers.
55 Centraal Bureau voor Statestiek.
56 Van der Vliet, 2009, 1 miljard digitale wereldburgers.
57 O’Reilly is een succesvolle uitgever van boeken over computers en online media. Sinds het
uitbrengen van zijn artikel over web 2.0 vragen mensen hem de oren van het hoofd om hierover uit te
wijden. Hij spreekt regelmatig op congressen en symposia. Bezoek zijn website voor meer informatie:
http://oreilly.com/
brainstormsessie voor een conferentie die over dit nieuwe web zou gaan. Tijdens die
brainstorm kwam Dougherty met de term ‘web 2.0’ als naam voor de conferentie.
Deze term heeft daarna breed aanhang gekregen en werd gezien als typering voor het
‘nieuwe’ web.58 Web 2.0 wordt gekenmerkt door de gebruiker die niet langer een
puur consumerende lezer is, maar uitgroeit tot actieve producent van content.
“Web 2.0 is a set of economic, social and technology trends that collectively form the basis
for the next generation of the Internet – a more mature, distinctive medium characterized by
user participation, openness, and network effects.”59
Met deze duiding van web 2.0, wordt het web van vóór 2004 automatisch
gezien als web 1.0. Een belangrijk verschil tussen web 1.0 en web 2.0 is de mate van
interactiviteit. Web 1.0 wordt gezien als het read only-web, dat wordt gekenmerkt
door statische HTML websites. Hierop is vooral tekstuele informatie te vinden. Web
2.0 gaat over user-generated content en wordt omschreven als het read-write-web. De
nadruk ligt op informatie-uitwisseling tussen gebruikers.60 Dit wordt gekenmerkt
door open communicatie met een decentralisatie van autoriteit en het in vrijheid
gebruiken en delen van informatie.61
Cormode & Krishnamurthy beschrijven drie punten waarop web 2.0 verschilt
van web 1.0. Allereerst is er een technologisch aspect. Door verbeterde technologie is
interactie tussen gebruikers mogelijk. Ten tweede is er een verandering waar te nemen
in de structuur van websites, samenhangend met het doel en de layout. Websites zijn
niet langer puur tekstueel, maar tonen een combinatie van tekst, beeld, video en
audio. Doordat elke gebruiker gemakkelijker informatie kan delen op het web
verandert ook het doel van websites. Hierbij komen we bij het derde, sociologische
aspect.62 Communities en Sociale Media zoals Facebook, Hyves, Twitter, YouTube,
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
31
58 O’Reilly, 2006, p. 4
59 O’Reilly, 2006, p. 4. Naar aanleiding van zijn uitgebreide teksten over web 2.0 vroegen
geïnteresseerden O’Reilly om een compacte definitie van web 2.0. Deze meer technische uitleg plaatste
hij in 2005 op zijn website:
“Web 2.0 is the network as platform, spanning all connected devices; Web 2.0 applications are those that
make the most of the intrinsic advantages of that platform: delivering software as a continually-updated
service that gets better the more people use it, consuming and remixing data from multiple sources, including
individual users, while providing their own data and services in a form that allows remixing by others,
creating network effects through an "architecture of participation," and going beyond the page metaphor of
Web 1.0 to deliver rich user experiences.” http://radar.oreilly.com/archives/2005/10/web-20-compact-
definition.html
60 Yiwen Wang et al, 2009, p. 142
61 McArthur, 2007, Can Museums Allow Online Users to Become Participants? In: Din & Hecht,
2007, e Digital Museum a ink Guide, p. 58.
62 Cormode & Krishnamurthy, 2008, pp. 1-2.
Flickr en LinkedIn, waar gebruikers hun mening en content (inhoud) met anderen
kunnen delen, spelen een belangrijke rol in web 2.0.63
3.3. web 3.0
Het portable-personal web 3.0 wordt gezien als de derde en meest recente fase in de
ontwikkeling van het web. Een exact jaartal dat het ontstaan van web 3.0 markeert, is
lastig te geven. In de door mij geraadpleegde literatuur worden nauwelijks jaartallen
genoemd als men spreekt over web 3.0. Bovendien zijn de jaartallen die wel worden
genoemd, lastig te verifiëren. Om toch een indicatie te geven, plaats ik het ontstaan
van web 3.0 tussen 2008 en 2010.64
Vasthoudend aan de eerder beschreven aspecten van technologie, structuur en
sociologie, kunnen we de volgende verandering waarnemen ten opzichte van web 2.0:
door technische verbeteringen zijn er intelligente zoekfuncties ontstaan. Deze kunnen
relaties leggen tussen data die voldoen aan specifiek ingevoerde zoektermen, en
verwante data die voor de gebruiker mogelijk interessant zijn.65 Wanneer je ‘Paris
Hilton’ als zoekterm ingeeft, kan de intelligente zoekfunctie het verschil zien tussen
de celebrity Paris Hilton en haar vaders hotel-keten in de stad Parijs. Indien je het
laatste bedoelde, kan web 3.0 zelfs verwijzen naar vliegtickets of busshuttles van het
vliegveld in Parijs naar het hotel. Deze intelligente zoekfunctie wordt ook wel het
semantische web genoemd. Er bestaat veel onduidelijkheid over de verhouding tussen
web 3.0 en het semantische web. In sommige opvattingen is het semantische web een
onderdeel van web 3.0, dan worden ze weer aan elkaar gelijk gesteld.66 In deze
scriptie zal de term web 3.0 worden gehanteerd.
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
32
63 Zie bijlage 1 voor een overzicht van de opkomst van verschillende sociale media platformen. Deze
grafiek toont alleen de opkomst (tot 2006). Wanneer bepaalde platform buiten werking raakten is niet
geregistreerd.
64 Volgens Radar Networks, een Amerikaans computerbedrijf, begon web 3.0 omstreeks 2010. In 2007
ontwierpen zij een grafiek waarin ze de ontwikkeling van het web (tot en met web 4.0) voorspelden. In
diezelfde grafiek staat aangegeven dat web 2.0 omstreeks 2000 begon, terwijl uit de door mij
geraadpleegde literatuur blijkt dat dit pas omstreeks 2004 was. Hoewel de betrouwbaarheid van Radar
Networks’ grafiek lastig te verifiëren is, verschijnt hij op verschillende blogs die zich uitlaten over web
3.0 ontwikkelingen. http://novaspivack.typepad.com/nova_spivacks_weblog/2007/02/
steps_towards_a.html Frank Watching, een Nederlands, “onafhankelijk cross media platform voor
marketing, social media, user experience en nieuwe media,” deelt kennis over nieuwe ontwikkelingen
met professionals en heeft als doel een discussie op gang te brengen. Frank Watching plaatste in 2008
een blogpost over de definitie van web 3.0 en de verhouding tussen web 3.0 en het semantische web.
http://www.frankwatching.com/archive/2008/04/11/de-betekenis-van-web-30-en-het-semantic-web/
65 Dit wordt in sommige literatuur ook wel interoperabiliteit van het web genoemd. Interoperabiliteit
betekent dat systemen (of apparatuur) in staat zijn onderling eenheden uit te wisselen en/of te
communiceren. De systemen kunnen als het ware ‘met elkaar praten’ en zijn ‘compatibel’.
66 Blogpost Frank Watching, 11 april 2008. http://www.frankwatching.com/archive/2008/04/11/de-
betekenis-van-web-30-en-het-semantic-web/
Welke invalshoek je ook kiest, zowel het semantische web als web 3.0
kenmerken zich door een integratie van verschillende media. Volgens Martijn Stevens
worden digitale archieven op internet niet gekenmerkt door hiërarchie, maar door
relationaliteit en virtualiteit dankzij interoperabiliteit.67 Web 3.0 kan eenvoudig
dwarsverbanden leggen, waardoor er mogelijk nieuwe relaties en visies op het
verleden en de lineair chronologische ordening van de kunstgeschiedenis kunnen
ontstaan.68 Stevens:
“De digitalisering van kunstcollecties draait echter niet zo zeer om de correcte representatie
van kunstwerken of een betrouwbare weergave van de kunstgeschiedenis, maar eerder om
het aanboren van creatief potentieel en het verkennen van onbekende ruimtes en relaties.
(…) Zij [de website van V2_ en Tate: Tate Online] verzetten zich tegen de eenzijdige kijk op
kunst, die dikwijls voortvloeit uit een lineair chronologische ordening van de geschiedenis. In
plaats daarvan openen ze verschillende perspectieven tegelijkertijd.”69
Relationaliteit van een digitale collectiepresentatie betekent dus dat
kunstobjecten dankzij web 3.0 niet op zichzelf hoeven te staan, maar voortdurend in
verband gebracht kunnen worden met andere kunstwerken en gerelateerde
informatie. Virtualiteit gaat volgens Stevens over de onbeperkte mogelijkheden van
het internet en de kracht van de verbeelding, die gericht is op wat mogelijk is en wat
mogelijk zou kunnen zijn.70 Dit vertaalt zich dankzij web 3.0 idealiter naar het
samenbrengen van verleden, heden en toekomst in de online collectie, doordat het
mogelijk is om verschillende objecten met elkaar in verband te brengen, die historisch
en geografisch ver van elkaar verwijderd zijn.71 Web 3.0 kent geen begin of eind.
Tekst, beeld, audio, video, 3D animaties en applicaties voor smartphones: alles komt
samen, staat met elkaar in verband en vult elkaar aan. Hierdoor verandert ook de
structuur (het doel en de layout) van websites. Omdat de techniek het mogelijk
maakt heel gericht informatie aan te bieden, die afgestemd is op de individuele
gebruiker, wordt het web 3.0 gekenmerkt door een hoge mate van personalisatie. Dit
is een sociaal verschil ten opzichte van web 2.0.72
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
33
67 Interoperabiliteit houdt in dat systemen (of apparatuur) in staat zijn tot onderlinge communicatie of
uitwisseling van informatie. De systemen kunnen als het ware ‘met elkaar praten’ en zijn in zekere zin
‘compatibel’.
68 Stevens, 2009, pp. 173-175.
69 Stevens, 2009, pp. 173-174.
70 Stevens, 2009, p. 85.
71 Stevens, 2009, p. 96, 177.
72 Cormode & Krishnamurthy, 2008, pp.1-2.
Het is lastig om sluitende definities te geven van web 1.0, 2.0 en 3.0 omdat
de grenzen tussen de verschillende fases niet zo helder af te bakenen zijn.73 Het
karakteriseren van een website als typisch web 1.0 of typisch web 2.0 is daarom
moeilijk. Niet alleen zijn er binnen websites verschillende aspecten uit de
verschillende stadia van het web te ontdekken, ook binnen het web zelf is er geen
strikte scheiding.74 De komst van het web 2.0 in 2004 betekende niet dat er vanaf dat
moment geen web 1.0-sites meer te vinden waren. De komst van het individueel
gerichte web 3.0 betekent niet dat daarmee het ‘socialere’ web 2.0 met haar sociale
mediaplatforms, er niet meer toe doet. Integendeel zelfs. Hoewel er heldere
verschillen zijn, bestaan web 1.0, 2.0 en 3.0 naast elkaar.
4. eCultuur
De komst en het succes van het internet en technologische innovaties, hebben ertoe
geleid dat musea zich op de één of andere manier tot die nieuwe ontwikkelingen
moeten verhouden. Vóór 2003 werd in beleidsnotities veelal de term ‘ict en cultuur’
gebruikt, als er werd gesproken over de digitalisering in de kunst- en cultuursector.75
In 2003 hanteerde de Raad voor Cultuur het begrip eCultuur, dat staat voor
elektronische cultuur, om te verwijzen naar:
“(…) alle culturele en artistieke ontwikkelingen en veranderingen in het culturele domein
onder invloed van de nieuwe media (onder andere het internet) en opkomende technologieën
(ICT), met een duidelijk sociaal belang en impact. eCultuur gaat over vernieuwende
productie, verspreiding en consumptie van cultuur en kunst.”76
Zoals deze beschrijving van de Raad voor Cultuur aangeeft, is eCultuur een
veelomvattend begrip.77
eCultuur gaat niet alleen over het benutten van technologische
mogelijkheden, maar ook over een nieuwe digitale dimensie van de cultuur die is
ontstaan. eCultuur kan daarom het best worden gezien als een overkoepelende term
die verwijst naar een breder maatschappelijk complex van ontwikkelingen. De Raad
voor Cultuur onderscheidt vier aan elkaar gerelateerde ontwikkelingen: medialisering,
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
34
73 Meulen, van der., 2009, p. 9
74 Cormode & Krishnamurthy, 2008, p.6.
75 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e, inleiding.
76 Virtueel Platform, 2011, Sectoranalyse eCultuur, p. 5
77 Sommige auteurs in de door mij geraadpleegde literatuur hanteren hiervoor het begrip Cyberculture
of Cybersociety. Ik hanteer het begrip eCultuur omdat ik de definitie van de Raad voor Cultuur erg
treffend en werkbaar vind.
kennissamenleving, netwerksamenleving en beeld- en beleveniseconomie.78 Graag wil
ik hier het begrip digitalisering aan toevoegen. Het is lastig om aan te geven hoe deze
ontwikkelingen zich exact tot elkaar verhouden, aangezien ze elkaar niet opvolgen. Ze
bestaan naast elkaar, beïnvloeden elkaar en lijken elkaar soms gedeeltelijk te
overlappen, zoals bijvoorbeeld kennissamenleving en netwerksamenleving. Je kunt
het zien als een gigantisch spinnenweb, waarbij het centrum afhankelijk is van de
invalshoek die je kiest.
5. Digitalisering
Vandaag de dag beschikken bijna alle musea over een website en zijn ze bezig met het
digitaliseren van informatie en het digitaal ontsluiten hun van collecties.79 Volgens
het Van Dale woordenboek staat digitalisering voor het “in een digitale code
overbrengen”.80 Digitalisering is echter meer dan dat. Het kenmerkt zich door een
wisselwerking tussen digitale technologie en cultuur. De Raad voor Cultuur gaf in
2003 de volgende treffende omschrijving van digitalisering:
“Digitalisering is tegelijk een technologische en een maatschappelijke ontwikkeling. Mogelijk
gemaakt door de opkomst van de computertechnologie en telecommunicatienetwerken, ligt
de werkelijke betekenis van digitalisering in de manier waarop nieuwe media en
informatietechnologie in maatschappelijke praktijken worden ingepast en gebruikt. Niet
alleen de technische infrastructuur raakt gedigitaliseerd, maar ook de maatschappij en de
cultuur.”81
Recenter onderzoek uit 2006 in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap, bevestigt deze omschrijving. Hieruit blijkt opnieuw dat digitalisering
meer is dan het omzetten van analoog naar digitaal materiaal. Zo moeten musea
keuzes maken in wat ze willen digitaliseren en nadenken over de toepasbaarheid en
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
35
78 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e. Het advies werd voorbereid door de ad hoc-
commissie eCultuur, waarvan Michael Schwartz (raadslid media) voorzitter was. Andere leden waren
Ineke Schwartz (commissielid beeldende kunst en vormgeving), Riemer Knoop (raadslid musea), Bart
Lootsma (raadslid stedenbouw & architectuur, tot 1 januari 2003) en Dick Rijken (extern
deskundige). Het secretariaat werd gevoerd door René Asselbergs (tot 1 januari 2003), Hans van
Nieuwpoort en Marit Vochteloo.
79 De Haan et al, 2006, Bezoek onze site, p.7.
80 Hiermee worden de binaire getallen bedoeld: de computertaal van nullen en enen. Van Dale Groot
woordenboek van de Nederlandse taal, 2005.
81 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p. 9.
het mogelijke gebruik van het gedigitaliseerde materiaal.82
De digitalisering van cultureel erfgoed is in twee fases op te delen, waarbij de
zojuist genoemde typeringen uit 2003 en 2006 de tweede fase vertegenwoordigen. De
eerste fase wordt aangeduid met “gedigitaliseerd cultureel erfgoed”, kortweg “digitaal
erfgoed”. Hiermee wordt de informatisering van het collectiebeheer bedoeld, waarin
kaartsystemen plaatsmaken voor digitale databases met behulp van
collectieregistratiesystemen.
De tweede fase betreft de “diepe” ontsluiting van de objecten zelf. Dit kan
verschillende vormen aannemen. Zo wordt er tekstuele, visuele en indien van
toepassing, audiovisuele informatie over een object verzameld en gedigitaliseerd.
Digitale afbeeldingen van een object kunnen op hoge kwaliteit genomen worden en
soms met meerdere beeldlagen (zichtbaar licht, UV, infrarood-, Röntgen-, of
strijklichtopnamen). Daarnaast worden voor objecten relevante (wetenschappelijke)
bronnen gescand en gedocumenteerd.83 Het is met name deze tweede fase waar
musea vandaag de dag hard aan werken en waarvoor web 3.0 veel mogelijkheden
biedt.
6.1. Medialisering
De Raad voor Cultuur volgt de algemene opinie dat onze waarneming van de
werkelijkheid in toenemende mate gemedialiseerd raakt. Media, zoals de krant, radio
en tv beïnvloeden wat mensen weten en vinden van gebeurtenissen die buiten hun
eigen gezichtsveld plaatsvinden.84 Media dienen daarmee als een raam waardoor we
de wereld waarnemen. Dat raam is in onze ervaring vaak zo transparant dat we
nauwelijks beseffen dat we de wereld via een medium waarnemen.
Het gedachtegoed van mediatheoretici zoals de Franse socioloog,
mediawetenschapper en filosoof Jean Baudrillard, is van grote invloed geweest op het
denken over de realiteit in het digitale tijdperk.85 Baudrillard heeft uitvoerig
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
36
82 Bezoek onze site (2006) is een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap dat de vraag en het aanbod van digitale culturele informatie in de erfgoed- en kunstsector
inzichtelijk maakte. Hieruit bleek dat de meeste musea keuzes maken in wat ze wel en niet willen
digitaliseren. Sommige musea digitaliseren bijvoorbeeld alleen materiaal rondom bepaalde thema’s.
Bovendien is digitaliseren alleen niet voldoende. Nadat het materiaal digitaal beschikbaar is, moet men
metadata toevoegen om de vindbaarheid van de digitale informatie te waarborgen. Daarnaast moeten
musea zorgen voor een duurzame archivering en bedenken voor wie ze de informatie willen ontsluiten.
De Haan et al, 2006, Bezoek onze site, p. 13-43.
83 Dit blijkt uit het onderzoek Inventarisatie Infrastructuur Digitaal Erfgoed. Hierin wordt de visie op
de digitalisering van cultureel erfgoed anno 2002 en de nabije toekomst, in beeld gebracht. Zie:
Velthausz & Bruinsma, 2002, p. 22.
84 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p. 9.
85 Stevens, 2009, p. 81.
geschreven over het menselijk idee van de werkelijkheid, dat we volgens hem
construeren naar aanleiding van beelden die we in de media zien.86 Baudrillard vreest
dat de toenemende medialisering van de samenleving zal leiden tot een verlies aan
realiteitszin. De media wordt onze werkelijkheid.
Baudrillards tijd- en landgenoot, mediatheoreticus Paul Virilio, houdt er een
optimistischere opvatting op na. Hij stelt dat de werkelijkheid nooit kan verdwijnen
doordat zij niet uniform is, zoals Baudrillard aanneemt, maar juist veranderlijk.
Volgens Virilio leidt de toenemende medialisering van de samenleving tot
verschillende visies op ‘de werkelijkheid’ en kunnen er verschillende werkelijkheden
naast elkaar bestaan.87 Online collecties proberen in veel gevallen dit laatste te
bewerkstelligen, door een breed scala van informatie en invalshoeken te presenteren,
dat dankzij web 3.0 mogelijk is.
In het digitale tijdperk, de eCultuur, is het dankzij de komst van nieuwe
media steeds gemakkelijker geworden om (digitale) afbeeldingen via het internet
wereldwijd te verspreiden. Door de komst van het internet is de medialisering van de
samenleving dan ook sterk toegenomen.88 In de eCultuur zijn nieuwe media de
belangrijkste media waarmee we kennis nemen van gebeurtenissen en informatie uit
de wereld. Het internet kan worden gezien als het belangrijkste ‘nieuwe medium’.89
Maar wat is er zo nieuw aan ‘nieuwe media’, waarin verschilt zij van ‘oude media’ en
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
37
86 Volgens Baudrillard staan media een directe ervaring met de werkelijkheid in de weg, waardoor alles
wat wij als werkelijk en waar beschouwen, feitelijk een gemedialiseerde constructie van de
werkelijkheid is. Zie voor Baudrillards simulacrum-theorie zijn boek Simulacra and simulation (1994).
University of Michigan Press.
87 Stevens, 2009, p. 85
88 Een onderzoek in 2011 van comScore (een bedrijf dat marktonderzoeken uitvoert toegespitst op het
digitale veld), toont aan dat een gemiddelde bezoeker per maand 24 uur op het internet doorbrengt.
Dit komt neer op 6 uur per week. Engeland neemt in dit onderzoek de eerste plaats in, met een
gemiddeld internet gebruik van 8,9 uur per week. Nederland staat op de tweede plaats met 8,35 uur,
gevolgd door Turkije met 8,05 uur. In maart 2012 berichtten Trouw, het Parool en De Volkskrant over
een ANP persbericht waaruit blijkt dat het gemiddeld internetgebruik in Nederland tussen 2010 en
2011 gestegen is met 18 procent. In 2010 bracht de gemiddelde Nederlander 8,3 uur door op het
internet. In 2011 was dit 9,8 uur. Dit aantal wordt fors overschreden door mensen in de leeftijd tussen
de 13 en 35 jaar. Hun gemiddelde ligt op 14,6 uur. De genoemde cijfers zijn lastig te verifiëren, maar
dienen als indicatie om aan te geven dat het internetgebruik wereldwijd stijgt en dat Nederland tot een
van de landen behoort waar het internet veelvuldig wordt gebruikt. Dit bevestigt het idee dat een
groeiend internetgebruik de medialisering van de samenleving bevordert. Zie http://
www.comscore.com/dut/Press_Events/Press_Releases/2011/11/
comScore_Releases_Overview_of_European_Internet_Usage_in_September_2011 en http://
www.trouw.nl/tr/nl/5133/Media-technologie/article/detail/3229070/2012/03/21/Internetgebruik-in-
Nederland-met-18-procent-gestegen.dhtml
89 Volgens het onderzoek eCultuur: van i naar e, kunnen we het internet zien als een nieuw medium
voor informatie, communicatie en ontspanning. Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p.
9.
hoe heeft haar komst de medialisering van de samenleving versterkt?
Deze eerste vraag onderzocht Lev Manovich90, professor Visual Arts aan de
Universiteit van California, in zijn boek e Language of New Media (2001). Media
werden volgens Manovich nieuwe media, toen de ontwikkeling van de computer
samen kwam met die van media. Op dat moment konden alle bestaande media
omgezet worden in binaire getallen, de computertaal van nullen en enen. Hiermee
zijn allerlei bestaande media toegankelijk geworden voor gebruik met de computer.
Deze vertaalslag van analoog naar digitaal is dus volgens Manovich het moment dat
media, nieuwe media werd.91
Maarten van Mechelen besteedde in zijn master scriptie voor de Vrije
Universiteit Brussel (2007-2008) aandacht aan de verschillende opvattingen over het
begrip media en ‘nieuwe’ media.92 Evenals Manovich, blijkt David Hesmondhalgh93,
hoogleraar Media Industries aan de Universiteit van Leeds, te concluderen dat het
‘nieuwe’ van nieuwe media gelegen is in het feit dat allerlei vormen van expressie
(woord, beeld, muziek, etc) omgezet kunnen worden in binaire getallen. Dit is
volgens Hesmondhalgh een belangrijke verandering omdat communicatie daardoor
makkelijk transportabel is en bovendien gemanipuleerd kan worden. Het
belangrijkste is echter nog dat verschillende media hierdoor eenvoudig aan elkaar te
koppelen zijn. Daardoor zijn ze met elkaar in verband komen te staan.94
De verbindingen tussen verschillende media zorgen ervoor dat we een verhaal
eenvoudig vanuit verschillende uitgangspunten kunnen bekijken. De verspreiding
van informatie gaat bovendien steeds sneller doordat zij dankzij het internet
onafhankelijk is geworden van tijd en plaats. In plaats van één raam waardoor we de
werkelijkheid zien, zoals Baudrillard stelt, sluit ik me aan bij Virilio. Dankzij de
medialisering van de samenleving zijn er veel verschillende ramen die onze ervaring
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
38
90 Lev Manovich is professor bij de ‘visual arts department’ van de Universiteit van California, San
Diego. Hij heeft les op het gebied van digitale kunst, geschiedenis en theorie van digitale cultuur en
digitale Geesteswetenschappen. Zie zijn website voor meer biografische gegevens en artikelen van zijn
hand. http://manovich.net/
91 Manovich, 2001, e Language of New Media, p. 48.
92 Allereerst hanteert Van Mechelen de typering van Lev Manovich. Verder haalt hij Jensen Dehaes’
Scouting a new media ecology (2005) aan om nieuwe media te typeren als “een groep van (relatief)
recente massamedia gebaseerd op informatietechnologie”. Andere opvattingen over de term media
hebben te maken met het idee dat media een middel zijn tot (massa)communicatie. Er zijn echter
verschillende manieren waarop media communiceren met een publiek. (one-to-one, one-to-many, of
many-to-many). Van Mechelen, 2007-2008, pp. 12-14.
93 Professor David Hesmondhalgh is verbonden aan de Universiteit van Leeds (Groot-Brittannië) als
hoofd van het Media Industries Research Centre, Faculty of Performance, Visual Arts and
Communications. In 2002 publiceerde hij het boek Cultural Industries. Londen.
94 Van Mechelen, 2007-2008, p. 14.
van de werkelijkheid kunnen beïnvloeden. Daarmee is ons beeld van de werkelijkheid
vluchtiger geworden, omdat het internet over het algemeen (met name bij
nieuwsfeiten), up-to-date informatie verstrekt. Verder is ons idee van de werkelijkheid
pluriformer geworden doordat we gemakkelijker op de hoogte zijn van verschillende
visies, die naast elkaar kunnen bestaan.
6.2. Remediation
Hoewel het begrip ‘nieuwe media’ door verschillende auteurs op gelijke wijze wordt
geduid,95 kan de term als problematisch worden gezien. Soms wordt daarom liever de
neutralere term ‘digitale media’ gehanteerd. ‘Nieuwe media’ is volgens Hesmondhalgh
problematisch omdat de term vaak wordt gebruikt om te verwijzen naar een
technologie die in feite oud is.96
Media theoretici Bolter & Grusin geven in hun boek Remediation.
Understanding New Media (2000) een verklaring voor Hesmondhalghs constatering.
Bolter & Grusin stellen dat geen enkel medium op zichzelf kan staan, geïsoleerd van
andere media. Het nieuwe van nieuwe media is volgens hen dan ook gelegen in de
manier waarop nieuwe media oudere media moderniseren. Ook de manier waarop
oudere media zichzelf moderniseren om aan de uitdagingen van nieuwe media te
voldoen valt onder het begrip nieuwe media.97 De term remediation wordt gehanteerd
om aan te geven dat de inhoud van een nieuw medium altijd wordt gevormd door
een voorgaand (oud) medium.
Deze opvatting bouwt voort op de visie die Marshall McLuhans’ in 1964
ontvouwde. McLuhan onderzocht in Understanding New Media de werking van
nieuwe media en concludeerde dat de inhoud van elk medium altijd terug te voeren
is op een ander medium.98 Bolter & Grusin borduren verder op dit uitgangspunt en
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
39
95 Bovenstaande definitie van nieuwe media wordt verder nog gedeeld door Jan Simons Interface en
Cyberspace: Inleiding in de Nieuwe Media (2000) Amsterdam University Press, p.53. “New Media
distinguish themselves from older media, because they integrate forms of information, which originally were
spread over different and separated carriers and channels, within one medium, the computer. Information
that in older media was recorded in varying forms and different materials, can be encoded into the language
of the computers, shich is built up from ‘binary digits’ or bits which are usually represented in ones and zeros.
(…) In a digital object, not only can texts, still or moving images and sound exist next to and through each
other, but all these different objects of expression are coded into the same languages of zeroes and ones.” In:
Meijer, 2005, p. 40.
95 Van Mechelen, 2007-2008, p. 14.
96 Van Mechelen, 2007-2008, pp. 12-14.
97 Bolter & Grusin, 2000, Remediation, p. 15.
98 Zo is de inhoud van schrijven het gesproken woord, geschreven tekst is vervolgens de inhoud voor
gedrukte tekst en gedrukte tekst vormt weer de basis voor de krant. Bolter & Grusin, 2000,
Remediation, p. 45.
stellen een paradox vast. Remediation definieert het unieke van de digitale wereld,
maar ontkent tegelijkertijd de mogelijkheid tot een uniek nieuw medium. Volgens de
auteurs zal elk nieuw medium een aspect van oude media in zich dragen.99 Nieuwe
media streven daarbij veelal naar een verbetering van oude media of een combinatie
van verschillende oude media.
Dit neemt echter niet weg dat een nieuw medium geen nieuwe
mogelijkheden met zich mee kan brengen. Daarom is het ‘nieuwe’ is mijn ogen
gelegen in de vraag welke mogelijkheden een ‘nieuw’ medium met zich mee brengt en
of die mogelijkheden worden benut. Hoewel er nooit aan een zekere mate van
remediation te ontsnappen valt, is het opvallend dat museumwebsites nog nauwelijks
gebruik lijken te maken van de nieuwe mogelijkheden die het web met zich heeft
meegebracht. Matthijs van der Meulen constateert in zijn masterscirptie voor de
Universiteit Maastricht dat de meeste musea in 2009 op het web vertegenwoordigd
waren, maar slechts op eenvoudige wijze:
“(…) In general, most of their [museum] websites are rather simplistic, brochure style pages,
not taking full advantage of the new possibilities of the medium. ey basically apply the
‘rules’ of and old medium, print, to a new medium, the Internet, something we call
remediating.”100
Hoewel het begrip remediation eerder een constatering is dat het streven naar
pure vernieuwing onmogelijk is, lijken sommigen, onder wie Van der Meulen en
Hertzum,101 het musea kwalijk te nemen. Dat is niet vreemd, aangezien veel musea
nadrukkelijk streven naar vernieuwing in hun virtuele aanwezigheid, terwijl dit niet
altijd naar voren blijkt te komen in hun museumwebsites. Het vraagstuk van
vernieuwing dat remediation oproept, zal nader bestudeerd worden in hoofdstuk
drie. Hierin wordt bekeken in hoeverre museumwebsites, in het bijzonder die van het
Stedelijk Museum Amsterdam, de mogelijkheden van het web benutten, om zo te
kunnen bepalen in welke mate deze als vernieuwend kunnen worden gezien.
7.1. Kennissamenleving
In de kennissamenleving spelen kennisnetwerken en open structuren voor het delen
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
40
99 Bolter & Grusin, 2000, Remediation, p. 50.
100 Van der Meulen, 2009, Museum communication 2.0. e pros and cons of using social media in a
museum environment. p.5. Van der Meulen maakte in zijn scriptie een case study van het Stedelijk
Museum en is daar nu werkzaam als webmaster.
101 Zoals in de inleiding aangegeven, stelt Hertzum dat: “e material on the sites tends to duplicate
material in the physical museums rather than to rethink it, given the possibilities by the new medium.”
van kennis een belangrijke rol.102 (zie 1.7). In 2002 constateerde de publicatie
Inventarisatie Infrastructuur Digitaal Erfgoed een overgang van musea als
tentoonstellingscentrum naar kenniscentrum.103 Dat betekent dat kennisuitwisseling
voor musea steeds belangrijker is geworden. Daarbij heeft zich een verandering
voorgedaan in de opvatting hoe het museum zijn kennis zou moeten communiceren
naar zijn publiek. Niet langer wordt het publiek gezien als een passieve ontvanger van
gefixeerde informatie, kennis is pluriform en kan op verschillende manieren worden
gecommuniceerd en geïnterpreteerd. Juist een interdisciplinaire benadering van
kennis staat centraal in de eCultuur, waarbij er ruimte is voor meerdere verhalen en
perspectieven. Hieruit voortkomend is er ook meer aandacht voor de stem van een
‘actief’ museumpubliek.104 Deze visie wordt internationaal gedeeld, zoals
bijvoorbeeld blijkt uit Changing Values in the Art Museum. Rethinking Communication
and Learning van Hooper-Greenhil (2004).
In de kennissamenleving staat kennisuitwisseling over kunst tussen
verschillende personen (individuen) en instituten (onder andere musea en
universiteiten) centraal. Musea hebben veel ervaring met het delen van kennis door
het organiseren van tentoonstellingen en bijbehorende publicaties. Kennis is echter
ook neergeslagen in de totstandkoming van de collectie, evenals in de manier waarop
zij wordt beschreven en beheerd.105 Het digitale domein biedt voor musea veel
mogelijkheden om kennis, die voorheen aan de staf was voorbehouden, met een
breed publiek te delen. Omdat musea doorgaans slechts een klein percentage van hun
collectie op zaal kunnen tonen, biedt het online plaatsen van de collectie uitkomst.
Online kunnen niet alleen meer objecten worden getoond, ook kan
informatie over de collectie op een andere manier worden gepresenteerd dan in de
museumzaal. Daar is de informatie vaak beknopt en afgestemd op de interesse van
een algemeen publiek. De museumwebsite kan echter verschillende soorten
informatie toegankelijk maken voor verschillende soorten gebruikers. Een meer
geïnteresseerd publiek kan online bijvoorbeeld diepgaandere informatie over de
collectie raadplegen aan de hand van digitale artikelen. Bovendien maakt web 3.0 het
mogelijk om verschillende soorten informatie (beeld, tekst, audio en video), met
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
41
102 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e, p. 18.
103 Velthausz & Bruinsma, 2002, p. 21.
104 Hooper-Greenhill in: Carbonell, 2004, Museum studies: an anthology of contexts, pp. 563-568.
105 Velthausz & Bruinsma, 2002, p. 21.
elkaar in verband te brengen en beschikbaar te stellen.106 Idealiter creëren musea
online een platform dat een inhoudelijke dialoog mogelijk maakt.107
8.1. Netwerkmaatschappij
Als gevolg van de digitalisering is onze samenleving in toenemende mate
georganiseerd rondom netwerken. Verschillende auteurs,108 onder wie de Spaanse
socioloog Castells, hebben onze samenleving getypeerd als een
netwerkmaatschappij.109 Netwerken vergemakkelijken het ‘horizontaal’ uitwisselen
van kennis en informatie tussen individuen en organisaties. Horizontaal houdt in dat
we niet meer afhankelijk zijn van tijd, plaats of zelfs nationale grenzen voor het
uitwisselen van deze kennis en informatie.
Was er voorheen sprake van eenrichtingsverkeer in informatiestromen van
organisaties naar individuen, de netwerkmaatschappij is vrij van hiërarchische relaties.
Iedereen kan informatie aan een netwerk toevoegen mede dankzij web 2.0 en sociale
media.110 Netwerken kenmerken zich door een open structuur en kunnen zich
eindeloos uitbreiden.111 De netwerksamenleving wordt voor een groot deel bepaald
door het internet, dat continu aan verandering onderhevig is en het eenvoudig leggen
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
42
106 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e, p. 18.
107 Velthausz & Bruinsma, 2002, p. 60.
108 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p. 10. De Raad voor Cultuur noemt de volgende
auteurs: Castells (1996), e Rise of the Network Society., Shapiro, A. (1999) e Control Revolution.
How the Internet is putting individuals in charge and changing the world. Public Affairs/Century
Foundation. Dijk, J.A.G.M. van (1997). De netwerkmaatschappij: sociale aspecten van nieuwe media.
Houten/Diegem. Bohn Stafleu Van Loghum. Infodrome (2001). Controle geven of nemen. Een politieke
agenda voor de informatiesamenleving. Amsterdam.
Opvallend is dat al deze publicaties dateren van voor 2004, terwijl de ‘open structuur’ en
hiërarchieloze netwerkmaatschappij pas echt goed mogelijk werd met de komst van web 2.0 en sociale
media in 2004. Ondanks dit gegeven voldoen de typeringen van deze auteurs nog prima voor deze
tijd. Voor dit onderzoek hanteer ik Castells opvatting van de netwerkmaatschappij. Castells’ opvatting
is helder en accuraat. Bovendien wordt hij het meest aangehaald in de literatuur die ik heb
geraadpleegd.
109 Castells geeft de volgende definitie van een netwerk: “A network is a set of interconnected nodes. A
node is the point at which a curve intersects itself. What a node is, concretely speaking, depends on the kind
of concrete networks of which we speak. (…) Within a given network, flows have no distance, or the same
distance between nodes. us, distance (physical, social, economic, political, cultural) for a given point or
position varies between zero (for any node in the same network) and infinite (for any point external to the
network). (…) Networks are also open structures, able to expand without limits, integrating new nodes als
long as they are able to communicate within the network. (…) A network-based social structure is a highly
dynamic, open system, susceptible to innovating without threating its balance. (…) At a deeper level, the
material foundations of society, space and time are being transformed, organized around the space of flows
and timeless time.” In: Castells, 2000, e Rise of the Network Society, vol 1., pp. 500-507.
110 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p. 10.
111 Stevens, 2009, p. 34.
van verbanden tussen verschillende soorten informatie mogelijk maakt (web 3.0).112
Het is opvallend dat veel theorieën over de netwerkmaatschappij dateren van
voor 2004, toen het internet zich in de web 1.0 fase bevond. Niettemin zijn de
typeringen van de netwerkmaatschappij nog prima van toepassing op de huidige
samenleving. De ontwikkelingen van het internet hebben de karakteristieken van de
netwerkmaatschappij eerder versterkt en bevestigd, dan afgezwakt.
9.1. Beeld- en beleveniseconomie113
Onze huidige maatschappij is erg visueel georiënteerd. Beelden van televisie, film en
reclame domineren. We kunnen daarom spreken van een beeldcultuur. De Raad voor
Cultuur beschrijft in eCultuur, van i naar e i (2003), dat parallel aan deze
ontwikkeling van de beeldcultuur, een opkomst van de beleveniseconomie waar te
nemen is.114 In de beleveniseconomie zijn consumenten erop gericht te betalen voor
een belevenis, waarbij de ervaring van die belevenis strikt persoonlijk is. Daarbij is het
belangrijk dat mensen niet zo zeer voor de belevenis zelf betalen, maar voor de waarde
ervan: voor de herinnering die ze aan de belevenis over houden.115
Mensen hebben in toenemende mate behoefte aan een spannende ervaring,
een spannend verhaal en een snelle afwisseling van prikkels.116 Musea besteden steeds
meer aandacht aan de wensen van hun publiek, die kunst niet langer wil waarnemen
als passieve toeschouwer, maar actief wil participeren. Daarnaast moet een
museumbezoek vooral leuk zijn. Dit vloeit onder andere voort uit de aanname dat
een museumbezoek in de beleveniseconomie wordt gezien als een vorm van
vrijetijdsbesteding, die moet concurreren met andere vormen van vermaak.117
In de museumwereld lopen de meningen uiteen over de geschikte mate van
betrokkenheid van het publiek. Tegenstanders vrezen dat musea door al deze
aandacht voor de wensen van het publiek, andere belangrijke taken zoals het
verzamelen, presenteren en beheren van kunst, uit het oog verliezen. Bovendien
vrezen zij voor een verlies van autonomie van het museum als instituut. Voorstanders,
zoals Tate Modern directeur Chris Dercon, zien juist mogelijkheden voor het
presenteren van informatie die beter aansluit bij het niveau en de interesses van het
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
43
112 Müller, 2002. Article Museums and Virtuality.
113 Sommige auteurs kiezen voor het begrip Spektakelcultuur of Culture of the Spectacle.
114 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur, van i naar e., p.10.
115 Pine & Gilmore, 1999, pp. 30, 31 Pine & Gilmore hebben gericht op het museumpubliek, een
model ontwikkeld dat verschillende manieren van beleven beschrijft.
116 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur, van i naar e., p.10.
117 Stephen, 2001, p. 297. In: Museum Management and Curartorship.
publiek. Hiertoe proberen sommige musea (inter)actief de dialoog met hun publiek
aan te gaan, waarvoor onder andere sociale media dankbaar worden ingezet.
Er is echter veel onduidelijkheid en discussie over de vraag hoe de actieve
participatie van het publiek exact gerealiseerd zou moeten worden, in zowel het
fysieke museum als op de museumwebsite. Hoofdstuk twee zal dieper in gaan op deze
problematiek. De twee aan elkaar gerelateerde begrippen die hierbij een belangrijke
rol spelen, worden nu nader besproken.
9.2. Interactie en Participatie
Al voor de komst van de digitale technologie die communicatie wereldwijd heeft
vergemakkelijkt, streefden sommige musea naar interactie met hun publiek. Van
1945 tot 1962 was Willem Sandberg directeur van het Stedelijk Museum. Hij zag de
relatie tussen museum en publiek toen ter tijd al als een dialoog. Sandberg keerde
zich tegen het idee van het ‘alleswetend museum’ dat zijn informatie via een
eenzijdige informatiestroom (top-down lecture) overbrengt op een ‘onwetend
publiek’.118 Waar ‘oude’ media zoals televisie en film voorheen het publiek vooral als
toeschouwer hadden, kan men met nieuwe media reageren op de inhoud en ook in
toenemende mate participeren.119
“Het museum is niet meer ter lering en vermaak alleen. Van de bezoeker wordt actie
verwacht. (…) Van passieve waarnemer, naar actieve onderzoeker.”120
Ook op het internet worden interactie, participatie en dialoog gestimuleerd. Wanneer
we het hebben over de bezoekers van een website, is de term ‘gebruikers’ daarom
meer op zijn plaats.121
Beide begrippen (interactie en participatie) zijn problematisch. Strikt
genomen zijn lang niet alle nieuwe media ‘interactief’ te noemen, omdat niet elk
nieuw medium om een actieve houding van de gebruiker vraagt. Bovendien vraagt
elk medium om een zekere mate van interactiviteit. Letterlijk gezien is er namelijk
altijd sprake van een fysieke interactie (zonder een muisklik kun je geen website
openen). De interactie met gebruikers waar musea veelal op doelen, is dan ook een
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
44
118 Tallon & Walker, 2008, p.x.
119 Meijer, 2005, p.42.
120 Pontzen, 2011, Spektakel Cultuur, in: De Volkskrant, 2 december 2011. In het artikel bekritiseert
Pontzen de huidige situatie in musea die zijn gericht op participatie en vermaak. Hij vraagt zich af in
hoeverre musea zijn doorgeslagen in hun virtuele vertellingen. Daarbij richt hij zich op de interactie en
beleving binnen de muren van het museum.
121 Van Tuijn, 2010, pp. 68-69. Van Tuijn is Nieuwe Media coördinator in het Gemeentemuseum in
Den Haag.
psychologische interactie.122 Daarbij is enerzijds sprake van sociale interactie tussen
twee of meerdere mensen. Anderzijds worden gebruikers aangemoedigd een bijdrage
te leveren aan de inhoudelijke informatie.123 De overgang van de passieve bezoeker
naar actieve, participerende gebruiker die mede de inhoud van informatie kan
bepalen, heeft te maken met een grensvervaging tussen amateur en professional. De
emancipatie van de amateur is het gevolg van de in dit hoofdstuk beschreven
maatschappelijke ontwikkelingen en de mogelijkheden van nieuwe media.124
10. Samenvatting en conclusie
In de eCultuur kan het internet worden gezien als de belangrijkste vorm van nieuwe
media. Het internet is van grote invloed op onze omgang met informatie en het delen
van onze kennis, belevenissen en ervaringen. Wanneer men spreekt over ‘het internet’
bedoelt men in veel gevallen het web. Het internet is een netwerk van computers.
Het web is daarentegen een netwerk van gekoppelde webpagina’s, die de technische
structuur van het internet werkbaar maakt. Het web heeft zich ontwikkeld van een
read-only status naar een read-write web, waarin sociale media een belangrijke rol
spelen, tot het huidige semantische- of portable-personal web, dat zich kenmerkt door
individualiteit, relationaliteit en virtualiteit.
Dit hoofdstuk heeft de sociale, culturele en technologische ontwikkelingen
blootgelegd waartoe musea zich doorgaans moeten verhouden als het gaat om de
museumwebsite, de online collectie en de veranderende relatie met het publiek. Deze
ontwikkelingen zoals digitalisering, medialisering, kennissamenleving,
netwerkmaatschappij en beeld- en beleveniseconomie komen samen in het begrip
eCultuur. De behandelde termen worden in de literatuur veelal door elkaar gebruikt.
Afhankelijk van de gekozen invalshoek staat vaak één begrip centraal, waardoor
onduidelijk is geworden hoe de verschillende begrippen zich tot elkaar verhouden.
In dit hoofdstuk blijkt dat de geschetste ontwikkelingen zich op non-
hiërarchische wijze tot elkaar verhouden. Ze bestaan naast elkaar en beïnvloeden
elkaar. De tweede fase van digitalisering, het diep ontsluiten van objecten en
informatie, is bijvoorbeeld gerelateerd aan de kennissamenleving waarin het delen van
kennis centraal staat. Als gevolg van de digitalisering is onze samenleving bovendien
in toenemende mate georganiseerd rondom netwerken. Media beïnvloeden ons beeld
Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012.
45
122 Van Mechelen, 2007-2008, p.18
123 Van Mechelen, 2007-2008, p.18 en Meijer, 2005, pp. 42-46 onderscheiden in hun Master thesis
beide twee vormen van psychologische interactie:. 1. Sociale interactie. 2. Interactie tussen mens en
machine, waarbij het gaat om de inhoudelijke interventies die een gebruiker maakt in de digitale
omgeving.
124 Een inzichtelijk artikel dat de positie van de amateur vanuit historisch oogpunt benadert, is De
waarde van de amateur. Jorinde Seijdel, 2010.
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def
Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def

Contenu connexe

Plus de Erfgoed 2.0

Sustainable Development Goals and Values for Museum
Sustainable Development Goals and Values for MuseumSustainable Development Goals and Values for Museum
Sustainable Development Goals and Values for MuseumErfgoed 2.0
 
8 digitale en sociale vaardigheden die kinderen moeten meekrijgen
8 digitale en sociale vaardigheden die kinderen moeten meekrijgen8 digitale en sociale vaardigheden die kinderen moeten meekrijgen
8 digitale en sociale vaardigheden die kinderen moeten meekrijgenErfgoed 2.0
 
Storytelling workshop - den13042017
Storytelling workshop - den13042017Storytelling workshop - den13042017
Storytelling workshop - den13042017Erfgoed 2.0
 
Storytelling museumstudies-vs2
Storytelling museumstudies-vs2Storytelling museumstudies-vs2
Storytelling museumstudies-vs2Erfgoed 2.0
 
Storytelling at Museum Siam
Storytelling at Museum SiamStorytelling at Museum Siam
Storytelling at Museum SiamErfgoed 2.0
 
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak2
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak2Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak2
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak2Erfgoed 2.0
 
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak-1
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak-1Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak-1
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak-1Erfgoed 2.0
 
Wikipedia in de openbare bibliotheek - Erasmus
Wikipedia in de openbare bibliotheek - ErasmusWikipedia in de openbare bibliotheek - Erasmus
Wikipedia in de openbare bibliotheek - ErasmusErfgoed 2.0
 
Co-creatie, Vrijwillige fotografen project
Co-creatie, Vrijwillige fotografen projectCo-creatie, Vrijwillige fotografen project
Co-creatie, Vrijwillige fotografen projectErfgoed 2.0
 
Haagse Herinneringen, van verhalentafel tot Digi-Tale
Haagse Herinneringen, van verhalentafel tot Digi-TaleHaagse Herinneringen, van verhalentafel tot Digi-Tale
Haagse Herinneringen, van verhalentafel tot Digi-TaleErfgoed 2.0
 
Spelen met het verleden? Digitale games en (stedelijk) cultureel erfgoed
Spelen met het verleden? Digitale games en (stedelijk) cultureel erfgoedSpelen met het verleden? Digitale games en (stedelijk) cultureel erfgoed
Spelen met het verleden? Digitale games en (stedelijk) cultureel erfgoedErfgoed 2.0
 
Dit is mijn museum!
Dit is mijn museum!Dit is mijn museum!
Dit is mijn museum!Erfgoed 2.0
 
digitaal herinneren in de stad - Kelly Mostert
digitaal herinneren in de stad - Kelly Mostertdigitaal herinneren in de stad - Kelly Mostert
digitaal herinneren in de stad - Kelly MostertErfgoed 2.0
 
Digitaal herinneren in de stad
Digitaal herinneren in de stadDigitaal herinneren in de stad
Digitaal herinneren in de stadErfgoed 2.0
 
Minor pm nwstmedia
Minor pm nwstmediaMinor pm nwstmedia
Minor pm nwstmediaErfgoed 2.0
 
Actie interactie
Actie   interactieActie   interactie
Actie interactieErfgoed 2.0
 
Concept product-story
Concept product-storyConcept product-story
Concept product-storyErfgoed 2.0
 

Plus de Erfgoed 2.0 (20)

Sustainable Development Goals and Values for Museum
Sustainable Development Goals and Values for MuseumSustainable Development Goals and Values for Museum
Sustainable Development Goals and Values for Museum
 
Flevoland
Flevoland Flevoland
Flevoland
 
Give board13
Give board13Give board13
Give board13
 
GIVE model
GIVE modelGIVE model
GIVE model
 
8 digitale en sociale vaardigheden die kinderen moeten meekrijgen
8 digitale en sociale vaardigheden die kinderen moeten meekrijgen8 digitale en sociale vaardigheden die kinderen moeten meekrijgen
8 digitale en sociale vaardigheden die kinderen moeten meekrijgen
 
Storytelling workshop - den13042017
Storytelling workshop - den13042017Storytelling workshop - den13042017
Storytelling workshop - den13042017
 
Storytelling museumstudies-vs2
Storytelling museumstudies-vs2Storytelling museumstudies-vs2
Storytelling museumstudies-vs2
 
Storytelling at Museum Siam
Storytelling at Museum SiamStorytelling at Museum Siam
Storytelling at Museum Siam
 
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak2
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak2Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak2
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak2
 
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak-1
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak-1Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak-1
Postgraduaat cocreatie-erfgoedzaak-1
 
Wikipedia in de openbare bibliotheek - Erasmus
Wikipedia in de openbare bibliotheek - ErasmusWikipedia in de openbare bibliotheek - Erasmus
Wikipedia in de openbare bibliotheek - Erasmus
 
Co-creatie, Vrijwillige fotografen project
Co-creatie, Vrijwillige fotografen projectCo-creatie, Vrijwillige fotografen project
Co-creatie, Vrijwillige fotografen project
 
Haagse Herinneringen, van verhalentafel tot Digi-Tale
Haagse Herinneringen, van verhalentafel tot Digi-TaleHaagse Herinneringen, van verhalentafel tot Digi-Tale
Haagse Herinneringen, van verhalentafel tot Digi-Tale
 
Spelen met het verleden? Digitale games en (stedelijk) cultureel erfgoed
Spelen met het verleden? Digitale games en (stedelijk) cultureel erfgoedSpelen met het verleden? Digitale games en (stedelijk) cultureel erfgoed
Spelen met het verleden? Digitale games en (stedelijk) cultureel erfgoed
 
Dit is mijn museum!
Dit is mijn museum!Dit is mijn museum!
Dit is mijn museum!
 
digitaal herinneren in de stad - Kelly Mostert
digitaal herinneren in de stad - Kelly Mostertdigitaal herinneren in de stad - Kelly Mostert
digitaal herinneren in de stad - Kelly Mostert
 
Digitaal herinneren in de stad
Digitaal herinneren in de stadDigitaal herinneren in de stad
Digitaal herinneren in de stad
 
Minor pm nwstmedia
Minor pm nwstmediaMinor pm nwstmedia
Minor pm nwstmedia
 
Actie interactie
Actie   interactieActie   interactie
Actie interactie
 
Concept product-story
Concept product-storyConcept product-story
Concept product-story
 

Ma thesis f_pansters_museumcollecties online_def

  • 1. Museumcollecties online Een onderzoek naar de online collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam 1996-2012 Fransje Pansters augustus 2012
  • 2. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 2
  • 3. Fransje Pansters Vrije Universiteit Amsterdam Wakkerstraat 59 B Faculteit der Letteren 1097 CD Amsterdam Opleiding Master Kunstgeschiedenis Email VU: f.pansters@student.vu.nl 1800-heden. Email: fransjepansters@hotmail.com Tel: 06 2065 0991 Studentnummer: 2090554 Eerste Begeleider: drs. S.J. Konijn Tweede lezer: dr. J.Jobse Versie: Definitieve versie Aantal woorden: 25.976 Datum: 1 augustus 2012 Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 3
  • 4. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 4
  • 5. Voorwoord Op de omslag is een afbeelding te zien van een kunstwerk van Paul Bonger (1949). De foto is afkomstig uit het kunstenaarsboek ‘Musea in rust’ - 48 lege museumzalen gezien door Paul Bonger, dat Bonger in 1974 publiceerde. Het boek toont paginagrote foto’s van lege museumzalen van onder andere het Stedelijk Museum Amsterdam, het Van Abbemuseum en het Gemeentemuseum Den Haag. De getoonde foto is gemaakt in het Stedelijk Museum. Bonger reflecteert hiermee op de relatie tussen kunst en haar omgeving. In de jaren ‘60 en ‘70 van de 20e eeuw werd de waarde van de schilderkunst hevig bediscussieerd en werd het medium zelfs doodverklaard. Bongers lijkt dit te suggereren door de lege wanden te fotograferen. Bongers foto van een lege museumzaal in het Stedelijk Museum sluit goed aan bij het onderwerp van deze scriptie. Omstreeks 1996 verschenen de eerste collectiestukken van musea online. Op conferenties werd in die tijd veel gesproken over de vraag of het publiek niet weg zou blijven, nu ze kunst eenvoudig online konden bekijken. Sommigen vreesden zelfs dat het fysieke museum in de toekomst geheel zou verdwijnen, om plaats te maken voor een virtueel museum. De lege museumzalen die Bonger fotografeerde staan hier in mijn ogen symbool voor. In deze scriptie wordt het wereldwijde proces van digitalisering en het online ontsluiten van museumcollecties inzichtelijk gemaakt. Veel dank gaat uit naar Fieke Konijn, Matthijs van der Meulen, Rui Guerra en Susan Cairns. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 5
  • 6. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 6
  • 7. Inhoud Voorwoord ............................................................................................... 5 Inhoud ..................................................................................................... 7 Inleiding .................................................................................................. 13-25 ...............................................................1. Het digitale museumveld 13 ...........................................................................2.1. Probleemschets 15 .................................................2.2. Hoe vernieuwend is het nieuwe? 16 ....................................2.3. Doelstellingen: wat willen musea online? 18 ....................................................................................3. Onderzoek 19 ......................................................................................4. Werkwijze 21 ...................................................................................5. Doelstelling 24 ............................................................................................6. Opzet 24 H1: eCultuur is meer dan ‘iets met computers‘ ................................. 27-46 ........................................................................................1. Inleiding 27 ..............................................................2. Ontstaan van het internet 28 .................................................................3.1. Ontstaan van het web 29 Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 7
  • 8. ............................................................................3.2. web 1.0 en 2.0 30 ......................................................................................3.3. web 3.0 32 ........................................................................................4. eCultuur 34 .................................................................................5. Digitalisering 35 ..............................................................................6.1. Medialisering 36 ...............................................................................6.2. Remediation 39 .....................................................................7.1. Kennissamenleving 40 .................................................................8.1. Netwerkmaatschappij 42 ......................................................9.1. Beeld- en Beleveniseconomie 43 ..............................................................9.2. Interactie en Participatie 44 ...........................................................10. Samenvatting en conclusie 45 H2. Problemen bij het digitaliseren ..................................................... 49-70 ........................................................................................1. Inleiding 49 .........................................2.1. De mythe van het internet als archief 50 .........................................................................2.2. Internet Archive 53 ...................................................................................2.3. Archive-It 55 ................................2.4. Webarchief van de Koninklijke Bibliotheek 56 .................................................................................3.1. Auteurswet 57 ....................................................................3.2. Creative Commons 60 ...........................................4.1. Angst voor een verlies aan autoriteit 62 ...................4.2. Het online publiek: van consument naar producent 64 ......................................................................4.3. Walker Art Center 66 .............................................................5. Samenvatting en conclusie 68 Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 8
  • 9. H3: De online collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam...... 73-87 ........................................................................................1. Inleiding 73 .......................2. De collectie van het Stedelijk Museum Amsterdam 75 ........................................................3. Digitalisering van de collectie 77 4.1. (1996-2012) www.stedelijk.nl ................................................... 79 4.2. Ontsluiting van de collectie op www.stedelijk.nl in historisch .........................................................................................perspectief 80 ..........................................................................4.2.1. Anthon Beeke 80 ..................................................................4.2.2. Experimental Jetset 82 ........................4.2.3. Mevis & Van Deursen (‘Temporary Stedelijk’) 83 ..........................................4.2.4. Fabrique en Mevis & Van Deursen 84 .............................................................5. Samenvatting en conclusie 86 H4: Doelstellingen van de online collectie ......................................... 89-106 ........................................................................................1. Inleiding 89 ..........................................................2. Wat is een digitale strategie? 91 .......................................................3. Waarom een digitale strategie? 92 ...............................4.1. Digitale strategie van het Stedelijk Museum 94 ..............................................................................4.2. Best Practice? 96 ...................................................5.1. Hoe evalueer je doelstellingen? 98 ............5.2. Onderzoeken in Nederland vergelijkbaar met Culture24 101 ......................................................................5.3. Museum Analytics 103 .............................................................6. Samenvatting en conclusie 105 H5: Conclusie .......................................................................................... 109 Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 9
  • 10. Begrippenlijst .......................................................................................... 117 Bibliografie .............................................................................................. 123 Bijlagen .................................................................................................... 135-161 ..................................................1. Overzicht opkomst sociale media 136 ....................2. Overzicht directeuren Stedelijk Museum Amsterdam 137 ......................................3. Schermafbeeldingen websites 1996-2012 138 ...............4. Overzicht 10 hoogtepunten zoals op de website in 2000 152 ...............5. Overzicht 10 hoogtepunten zoals op de website in 2004 154 ...................6. Anderson’s methode voor evaluatie doelstellingen 118 158 Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 10
  • 11. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 11
  • 12. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 12
  • 13. Inleiding “In het begin van de eenentwintigste eeuw zijn het beheer van collecties en de presentatie van objecten onderhevig aan grote veranderingen, doordat het gebruik van informatie- en communicatietechnologie in de context van het museum haast onontkoombaar is.” (Martijn Stevens)1 1. Het ‘digitale’ museumveld Veranderingen door de komst van communicatie- en informatietechnologie zijn bij musea wereldwijd merkbaar. Dit is onder andere te zien aan websites en online collecties, die sinds de komst van het wereldwijde web in 1996 zijn gelanceerd. Verder investeren musea in activiteiten op sociale media,2 houden veel musea een Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 13 1 Stevens, 2009, p.20 2 Faceook en Twitter zijn hiervan de belangrijkste.
  • 14. blog3 bij, zijn ze actief op Flickr4 en YouTube5, lanceren ze podcasts6 en werken ze aan innovatieve projecten voor het ontwikkelen van Apps7, Augmented Reality (AR)8 en games. Onlangs lanceerden onder andere het Tate in Londen, het Metropolitan Museum of Art in New York en het Walker Art Center in Minneapolis, een nieuwe website. Veel andere musea werken momenteel aan een uitbreiding van de online collectie en willen deze op een vernieuwende manier presenteren. In Nederland hebben het Centraal Museum en het Stedelijk Museum Amsterdam recent een nieuwe website gepresenteerd.9 Het Rijksmuseum, het Van Gogh Museum en het Gemeentemuseum gaan binnenkort online met een nieuwe website. Op toonaangevende internationale conferenties zoals Museums and the Web (MW), MuseumNext (MN), Museum Computer Network (MCN) en het Nederlandse DISH,10 is veel aandacht voor reflectie op huidige ontwikkelingen. Conferenties spelen al sinds de jaren ’60 een belangrijke rol voor het in kaart brengen van ontwikkelingen en problemen omtrent musea en hun digitale en online activiteiten. Twee terugkerende kwesties waaraan op deze conferenties door de jaren heen aandacht is besteed, vormen het uitgangspunt van deze scriptie. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 14 3 Blog is een samentrekking van ‘weblog’. Een dynamisch online publicatiesysteem, ontworpen voor interactie door het posten van verhalen en kennis. De eigenaar van de blog kan hier reacties en commentaar op ontvangen waardoor een discussie kan ontstaan. 4 Flickr is een platform voor het delen van foto’s. 5 In 2009 richtte het Museum Boijmans van Beuningen, een speciaal videokanaal op voor musea. Hierop verschijnen onder andere video’s over kunstwerken en interviews met kunstenaars en curatoren. In november 2011 is dit platform uitgebreid, met deelname van het Stedelijk Museum Amsterdam, het M HKA in Antwerpen, het Gemeentemuseum in Den Haag en de Pont in Tilburg. “Zo wordt ArtTube het grootste collectieve videoplatform voor kunst en design in Nederland en België.” ArtTube werd opgericht in navolging van het Amerikaanse ArtBabble, een initiatief van het Indianapolis Museum of Art. In: De Witte Raaf, 154(26), november-december 2011. Nieuws-item. 6 Het woord podcast is een samentrekking van iPod en broadcasting (uitzenden). Een podcast is een radio-uitzending via internet. Een podcast wordt, als u dat wilt, automatisch op uw computer gezet (gedownload) zodra de uitzending beschikbaar is. U kunt de uitzending vervolgens gratis beluisteren, waar en wanneer u maar wilt. Hiervoor kunt u gebruik maken van iedere mp3-speler. http:// vorige.nrc.nl/podcast/article1847633.ece 7 App is een afkorting voor het Engelse ‘application’, waarmee een toepassingsprogramma wordt bedoeld. Mircosoft Word is bijvoorbeeld een applicatie om tekst te verwerken. De term App verwijst echter vooral naar applicaties die voor smartphones worden ontwikkeld. 8 Door middel van Augmented Reality (AR) worden virtuele beelden op de werkelijkheid geprojecteerd. Er wordt informatie toegevoegd aan het beeld dat je momenteel voor ogen hebt. Augmented Reality wordt veelal toegepast in musea, in de auto- en vliegtuigindustrie, in de medische wereld en ook in pretparken. http://www.fabrique.nl/blog/tag/stedelijk-museum/ 9 Het Centraal Museum deed dit in december 2011. Het Stedelijk Museum in de zomer van 2012. 10 DISH staat voor Digital Strategies for Heritage, en is een conferentie die in Nederland wordt georganiseerd.
  • 15. 2.1. Probleemschets Museumprofesseionals zijn al geruime tijd geïnteresseerd in de toepassing van interactieve multimedia in hun museum. In 1991, één jaar na de lancering van het web en vijf jaar voor de doorbraak van het internet als nieuw medium, bespraken museumprofessionals de mogelijkheden van multimedia in het museum tijdens de eerste International Conferences on Hypermedia and Interactivity in Museums (ICHIM). Onder multimedia werd niet alleen het invoeren van een digitaal collectie registratiesysteem verstaan (dat de kaartenbakken zou vervangen), maar ook het organiseren van ‘interactieve multimedia tentoonstellingen’ met toepassingen zoals audiotours.11 De volgende stap voor veel musea was om te verkennen hoe ze de collectie een plaats konden geven op het wereldwijde web (web). In de loop van de jaren negentig raakten steeds meer musea geïnteresseerd in het gebruik van internet en ontstond steeds meer behoefte aan het delen van internet-ervaringen.12 Daarom werd in 1997 de eerste internationale Museums and the Web conferentie gehouden, die met meer dan 400 afgevaardigden een succes was.13 Tijdens de conferentie werd besproken welke nieuwe perspectieven informatietechnologie kon bieden voor musea bij het presenteren van objecten en informatie. Binnen de informatietechnologie lag de nadruk tijdens het congres op de vraag hoe het internet als kennis- en communicatiesysteem door musea ingezet kon worden.14 In 1997 constateerde men dat de meeste museumwebsites (nog) niet meer waren dan een virtuele vertaling van het fysieke museum, terwijl het internet veel meer mogelijkheden zou kunnen bieden.15 Deze constatering werd een jaar later bevestigd door Morten Hertzum in zijn artikel A review of museum web sites: in search of user-centerd design. Tien jaar later, in 2007 blijkt uit een rapport van de Stichting Digitaal Erfgoed Nederland (DEN) opnieuw dat veel museumwebsites matig gebruik maken van de mogelijkheden van het internet, ondanks de congressen en discussies die hebben plaatsgevonden. Voor het onderzoek van Hertzum zijn zeventien internationale museumwebsites bestudeerd, het DEN onderzocht honderd websites van Nederlandse musea. Het is opvallend dat Hertzum en DEN met een tussenpose van negen jaar, grotendeels tot een gelijke conclusie komen. Ze bieden echter een andere oplossing voor het Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 15 11 Schweibenz, 1998, p. 379. 12 Schweibenz, 1998, introduction 13 Bowen, Bennett & Johnson, 1998. Inmiddels is de conferentie uitgegroeid tot een wereldwijd toonaangevend evenement op het gebied van musea en nieuwe media. 14 Schweibenz, 1998, introduction 15 Riley-Huff, 2009, p. 82
  • 16. knelpunt dat ze constateren. Het DEN adviseert musea om te investeren in de presentatie van hun collecties op het wereldwijde web, om zo beter aan te kunnen sluiten bij de voortschrijdende digitalisering van de samenleving.16 In de huidige samenleving is een museumwebsite namelijk een belangrijke bron van informatie voor het publiek.17 Hertzum verlegt de aandacht van de collectie naar het publiek en pleit voor museumwebsites die meer gericht zijn op de wensen en behoeften van de gebruiker. Met name Hertzums argumentatie vormt een belangrijk uitgangspunt in deze scriptie omdat zijn bevindingen uit 1998 nog steeds actueel blijken te zijn. Hertzum stelt een aantal knelpunten vast, die hij samenvat in drie karakteristieken. Deze zijn volgens hem terug te vinden in alle museumwebsites die hij onderzocht. Allereerst constateert Hertzum dat de meerderheid van de museumwebsites is ontwikkeld zonder dat een heldere doelstelling is geformuleerd waaruit duidelijk wordt wat de website zou moeten opleveren. Ten tweede concludeert Hertzum dat er een gebrek is aan evaluatie van museumwebsites. Dit is nodig om bijvoorbeeld te kunnen achterhalen hoe gebruiksvriendelijk ze zijn en of beoogde doelen worden behaald. Als laatste stelt Hertzum, net zoals het DEN, dat museumwebsites weinig vernieuwend zijn doordat ze nog matig gebruik maken van de mogelijkheden van het internet: “e material on the sites tends to duplicate material in the pysical museums rather than to rethink it, given the possiblities provided by the new medium”18 Alvorens gebruiksvriendelijke websites ontwikkeld kunnen worden, moeten deze karakteristieken overstegen worden. De drie karakteristieken die Hertzum noemt vormen een leidraad in deze scriptie. 2.2. Hoe vernieuwend is het nieuwe? Anno 2012 lijken de meeste musea het belang van internet en digitale toepassingen niet langer te ontkennen. Veel grote kunstmusea in Nederland denken op dit moment actief na over hun digitale presentatie. Op websites, blogs en conferenties is er veel aandacht voor dit ‘nieuwe’. Reflectie op het oude en een schets van de historische ontwikkeling van het digitaliseringsproces in musea, ontbreekt echter Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 16 16 Stevens, 2009, p. 15 17 Idealiter dient de website ter oriëntatie voorafgaand aan het museumbezoek. Echter, ook tijdens en na het museumbezoek kan deze een belangrijke rol spelen, bijvoorbeeld voor de meer geïnteresseerde bezoeker die op de website allerlei extra informatie kan raadplegen. 18 Hertzum, 1998, A review of museum web sites: in search of user-centerd design, p. 127.
  • 17. vaak. In mijn ogen is dit belangrijk omdat we ons kunnen afvragen hoe nieuw al het nieuwe feitelijk is.19 Al in 1992 gaf Hoptman een beschrijving van het virtuele museum, die verrassend goed overeenkomt met wat musea vandaag de dag nastreven met hun online collectie. In Hoptmans virtuele museum staan verbindingen tussen media en kunstobjecten centraal, wat moet leiden tot een op maat gesneden, interactieve museumbeleving voor de bezoeker: “In a nutshell the Virtual Museum provides mulitple levels, perspectives and dimensions of information about a particular topic: it provides not only multimedia (print, visual images through photographs, illustrations or video and audio), but, more important, it provides information that has not been filtered out through these traditional methods. e ‘virtual museum’ is a logically related collection of digital objects composed in a variety of media, and, because of its capacity to provide connectedness and various points of access, it lends itself to transcending traditional methods of communicating and interacting with the visitor being flexible toward their needs and interests; it has no real place or space, its objects and the related information can be disseminated all over the world.”20 Volgens Hoptman biedt het ‘virtuele museum’ een platform voor ongefilterde informatie, waarmee hij naar mijn mening bedoelt dat allerlei soorten media samen kunnen komen en elkaar aanvullen. Informatie is daarmee niet louter beschikbaar in de ‘pure’ vorm van beeld, geluid of tekst, maar eerder in een combinatie hiervan. Dit idee komt overeen met wat web 3.0 technologie mogelijk maakt. Wanneer Schweibenz in 1992 Hoptmans typering van het ‘virtuele museum’ aanhaalt, stelt hij dat deze opvatting ook toen niet geheel vernieuwend was. Volgens Schweibenz werden vergelijkbare ideeën in 1968 al gepresenteerd door Allon Schoener op de Conference on Computers and their Potential Application in Museums.21 Het verschil met 1968 is volgens Schweibenz dat de mogelijkheden die toen werden beschreven, dankzij de komst van het internet nu realiseerbaar zijn.22 Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 17 19 Michael Edson van het Smithsonian Institution maakte dit treffend inzichtelijk tijdens zijn presentatie op DISH, die in december 2011 werd gehouden in Rotterdam. Hierin toonde Edson aan hoe verschillende auteurs vijf tot tien jaar geleden al spraken over de samenleving en de toekomst en de mogelijkheden van het internet. Die toekomst is nu aangebroken, maar binnen de verschillende culturele organisaties er nog weinig veranderd. Edsons presentatie Let Us Go Boldly Into the Present, is na te lezen op: http://www.slideshare.net/edsonm/michael-edson-let-us-go-boldly-into-the-present- text-version 20 Hoptman, 1992, p. 146 In: Schweibenz, 1998 21 Deze conferentie werd in 1968 georganiseerd door het Metropolitan Museum of Art van 15 tot 17 april. De presentaties die zijn gehouden werden gebundeld en zijn uitgeven door Arno Press (New York). 22 Schweibenz, 1998
  • 18. Deze gedachtegang is typerend voor de het vraagstuk van ‘vernieuwing’ door de komst van nieuwe media. Het lijkt er op dat de mogelijkheden van media, computers en het internet altijd goed begrepen werden door technici en anderen buiten het museale veld,23 maar een goede uitwerking van deze ideeën binnen het museale veld laat tot op de dag van vandaag op zich wachten. Dit wordt vaak toegeschreven aan een gebrek aan de juiste technische middelen. Uit bovenstaande analyse kun je het omgekeerde afleiden: de techniek ontwikkelt zich in hoog tempo, maar de ideeën uit de jaren ’70 en ’90 gaan vandaag de dag nog prima op. Door een gebrek aan historisch inzicht in de manier waarop de mogelijkheden van nieuwe media werden ingezet in het museale veld, worden initiatieven en mogelijkheden steeds als ‘nieuw’ en ‘vooruitstrevend’ gepresenteerd, terwijl ze dat feitelijk niet zijn. Hoewel musea over de hele wereld de afgelopen jaren flink hebben geïnvesteerd in hun website, sociale media en digitalisering van hun collectie, lijken ze vast te zitten in een soort vooruitstrevendheidsdenken, zonder werkelijk vooruit te gaan. 2.3. Doelstellingen: wat willen musea online? Koven Smith, Director of Technology in het Denver Art Museum (USA)24, sprak in april 2011 tijdens de Ignite Smithsonian25 conferentie over het doel van museumwebsites. Smith ergert zich aan het feit dat er steeds nieuwe websites worden gemaakt, maar dat er feitelijk weinig vernieuwing in te zien is.26 Bovendien is er Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 18 23 Schweibenz constateert bijvoorbeeld in 1998 dat bibliotheken al veel verder zijn in het digitaliseren en online ontsluiten van hun collecties, terwijl ze over dezelfde mogelijkheden beschikken. (p. 378). 24 Koven Smith is ‘digital content strategist’ voor culturele erfgoed instellingen. Momenteel is hij werkzaam als Director of Technology in het Denver Art Museum. In deze functie richt Smith zich op het structureren, organiseren en presenteren van interessante content met behulp van digitale middelen. Bekijk zijn website en weblog op: http://kovenjsmith.com/. Smith’s korte presentatie tijdens de Ignite Smithsonian conferentie is terug te zien op: http://www.ustream.tv/recorded/13933930/ highlight/166041 25 Ignite is een event met sprekers die elkaar in hoog tempo opvolgen. Het is opgericht door Brady Forrest, Techonologie Evangelist voor O’Reilly Media en Bre Pettis van Makerbot.com, het voormalige MAKE Magazine. Tijdens een Ignite avond hebben sprekers elk twintig powerpoint pagina’s en vijf minuten om te spreken. Dit resulteert in korte, krachtige, inspirerende presentaties. De eerste Ignite vond plaats in 2006 in Seattle. Sindsdien is het een internationaal fenomeen geworden met bijeenkomsten in onder andere Helsinki, Parijs, New York en Amsterdam. In April 2011 organiseerde het Smithsonain Institution een Ignite met musea en technologie als onderwerp. 26 Door de aard van de Ignite-conferentie (elke spreker krijgt slechts vijf minuten), gaat Smith niet dieper in op praktische voorbeelden. Ik denk dat Smith bedoeld dat de mogelijkheden van het internet en met name web 3.0 nog niet optimaal benut worden. Sommige digitale collectiepresentaties zijn niet meer dan een virtuele vertaling van wat we al kennen uit oudere media, zoals publicaties en collectie- catalogi. Smith: “We’re building a huge wagon, while we actually need an automoblile” Zie http:// www.ustream.tv/recorded/13933930/highlight/166041 voor een filmpje van zijn presentatie.
  • 19. volgens hem nog onvoldoende onderzoek gedaan naar het nut van museumwebsites. Welke doelen streven musea hiermee na? Wie bedienen ze ermee? Het is haast ironisch dat Smiths ‘vernieuwende’ constatering van een gebrek aan vernieuwing, zelf weinig vernieuwend is. Zoals eerder aangegeven, deed Hertzum in 1998 in zijn beschrijving van de karakteristieken van museumwebsites, een vergelijkbare constatering. Volgens hem werd het merendeel van de museumwebsites toen ter tijd opgericht, zonder dat musea wisten wat ze met die website wilden bereiken. Daarnaast wijst Hertzum op een gebrek aan inzicht en evaluatie van museumwebsites. Uit Smiths presentatie blijkt dat dit nog altijd een actueel vraagstuk is.27 Zowel het gebrek aan visie als de oproep voor de evaluatie van doelstellingen, komen in verschillende onderzoeken en publicaties tussen 1998 en 2012 aan bod. Tien jaar geleden, in 2002, bracht het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een publicatie uit genaamd Inventarisatie Infrastructuur Digitaal Erfgoed. Hierin komt opnieuw naar voren dat het in de erfgoedsector ontbreekt aan een heldere visie voor het toekomstig gebruik van informatie- en communicatietechnologie.28 Drie jaar later, in 2005 bevestigt Lotte Meijer29 het idee dat veel musea als een kip zonder kop zijn gaan ‘digitaliseren’ toen eenmaal duidelijk werd dat dit van belang was voor ‘de toekomst’. Ze schrijft in New Media! New Museums? dat technologie geen doel op zich is, maar een middel om een bepaald (educatief) doel te bereiken. Musea moeten heldere doelen formuleren, voordat ze een medium kiezen om deze boodschap te communiceren.30 De vragen waarop musea een antwoord moeten vinden zijn: wie willen we bereiken, wat willen we bereiken en waarom is juist dit medium daar geschikt voor? 3. Het onderzoek Mijn onderzoek heeft als doel om de veranderingen in kaart te brengen die zich hebben voorgedaan in de internationale museumwereld met de komst van Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 19 27 Hertzum, 1998, A review of museum web sites: in search of user-centerd design, p. 127. 28 Velthausz & Bruinsma (red), 2002, p. V 29 Lotte Meijer schreef in 2005 haar masterthesis New Media! New Museums? voor de Universiteit van Amsterdam. In 2007 en 2008 werkte Meijer op de Digitale Media afdeling van het MoMA in New York, waar ze werkte aan de prijswinnende website smarthistory, een mulitmediaal kunsthistorisch webboek. http://smarthistory.khanacademy.org/ Ook heeft ze bijdragen geleverd voor een aantal online initiatieven voor het Museum Boijmans Van Beuningen. Momenteel is ze werkzaam als fellow bij het Exploratorium in San Francisco, waar ze actief is in de New Media Studio. http:// www.lottemeijer.com/site2009/index.php en http://www.lottemeijer.com/site2012/index.html 30 Meijer, 2005, pp. 15-16
  • 20. informatie- en communicatietechnologie. Hierin staat het ontstaan en de ontwikkeling van de museumwebsite centraal. Museumwebsites zijn veelomvattend en daarom te uitgebreid om als geheel te kunnen onderzoeken. Ze informeren de gebruiker onder andere over de collectie, tijdelijke tentoonstellingen en bevatten nieuwsberichten, archiefmateriaal, blogs van curatoren en links naar sociale media zoals Facebook en Twitter, waar een heel nieuw scala aan informatie te ontdekken valt. Het Stedelijk Museum Amsterdam zal als casestudy dienen om de huidige ontwikkelingen in kaart te brengen. De nadruk ligt op de kerntaken van het museum: het verzamelen, presenteren, onderzoeken en beheren van kunstobjecten. Dit is terug te vinden op de website onder de sectie online collectie. De onderzoeksvraag luidt: Op welke manier benut het Stedelijk Museum Amsterdam de mogelijkheden van het web in het online ontsluiten van zijn collectie op de museumwebsite? Hiertoe zal ik de websites bestuderen die sinds 1996 op de domeinnaam www.stedelijk.nl zijn verschenen. Born-digital kunst uit de collectie van het Stedelijk zal buiten beschouwing worden gelaten omdat de omgang hiermee een geheel eigen vraagstuk is. Daarnaast zullen ook sociale media niet nader worden bestudeerd. Naar aanleiding van bovenstaande probleemschets zal in het beantwoorden van de onderzoeksvraag worden ingegaan op twee aspecten. Ten eerste zal worden bekeken hoe het web zich ontwikkelde, welke mogelijkheden dit heeft geboden voor het presenteren en ontsluiten van de collectie en in hoeverre die mogelijkheden zijn benut. Voortbouwend op Hoptmans eerder beschreven idee van het virtuele museum zal in het bijzonder aandacht uitgaan naar de mogelijkheid voor het presenteren van gerelateerde informatie en de mate van interactie met het publiek. Door de historische ontwikkeling van de online collectie van het Stedelijk Museum in kaart te brengen (1996-2012), zal ik achterhalen hoe het Stedelijk zich verhoudt tot de ontwikkeling van het web. Tevens zal hiermee inzichtelijk worden hoe het Stedelijk Museum de mogelijkheden van web door de jaren heen heeft benut en of dit als vernieuwend kan worden gezien. Ten tweede zal ik aan de hand van het strategisch plan 2011-2014 bestuderen welke doelstellingen aan de nieuwe website (2012) van het Stedelijk Museum ten grondslag liggen en hoe deze kunnen worden geëvalueerd. Het Stedelijk Museum vormt een interessante casestudy omdat het museum sinds 2003 gesloten is voor een verbouwing. Tot september 2008 heeft het museum een tijdelijke locatie gehad in het voormalige postkantoor nabij het Centraal Station Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 20
  • 21. in Amsterdam.31 Daarna zijn er verschillende projecten geweest zoals Stedelijk in de Stad en Temporary Stedelijk I, II en III. Het museum was bijna tien jaar gesloten. Op verschillende fysieke locaties liet het van zich horen, maar een echt ‘thuis’ was er niet. Idealiter zou de museumwebsite kunnen dienen als een ontvangstruimte waar het publiek wordt geïnformeerd over de collectie, activiteiten en tijdelijke tentoonstellingen op externe locaties. Nu de heropening nadert heeft het museum hard gewerkt aan een nieuwe website, welke vlak na afronding van het onderzoek is gelanceerd. Deze website kon toch in de analyse worden betrokken dankzij een beta- versie. Op 23 september 2012 heeft het Stedelijk Museum opnieuw haar deuren geopend.32 4. Werkwijze Deze scriptie is een onderzoek naar moderne kunst, het Stedelijk Museum, nieuwe media en het internet, en begeeft zich daarom op het grensgebeid van kunstgeschiedenis, museologie, cultuurwetenschappen en mediastudies. Daarom zal een interdisciplinaire methode worden toegepast. Zienswijzen uit verschillende vakgebieden worden samengebracht om beter grip te krijgen op de huidige internationale ontwikkelingen en om zo tot interessante inzichten te kunnen komen.33 Middels literatuuronderzoek en interviews met mensen uit het veld, zal de onderzoeksvraag worden beantwoord. Op verschillende internationale conferenties34 worden nieuwe initiatieven gepresenteerd en geëvalueerd. Onderwerpen die hier worden besproken hebben bijgedragen aan het in kaart brengen van de huidige ontwikkelingen. Daarnaast vinden veel interessante en open discussies tussen museumprofessionals plaats op blogs. Hier presenteren zij op persoonlijke titel individuele inzichten en opvattingen, waarbij veel ruimte wordt gelaten voor discussie. In deze scriptie zal in het bijzonder aandacht uitgaan naar ideeën van Koven Smith, Director of Technology van het Denver Art Museum (www.kovenjsmith.com) en Susan Cairns, PhD student kunstgeschiedenis aan de Universiteit van Newcastle in Australië Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 21 31 Van der Meulen, 2009, Museum communication 2.0., p. 19. 32 Dit blijkt uit een aankondiging op de homepagina van de museumwebsite. www.stedelijk.nl 33 Ik pas deze methode toe in navolging van Martijn Stevens (Radboud Universiteit Nijmegen). “Door zienswijzen uit verschillende vakgebieden bijeen te brengen, wordt de reikwijdte van dergelijke ontwikkelingen beter zichtbaar. Dit argument geldt mijns inziens ook voor het proces van digitalisering, dat onbetwistbaar heeft geleid tot grote veranderingen in de samenleving. Inzicht in de samenhang van deze omwentelingen vereist een disciplineoverstijgend perspectief.” Stevens, 2009, p. 17. 34 Zoals eerder aangegeven gaat het hierbij onder andere om conferenties zoals: Museums and the Web, MuseumNext, Museum Computer Network en DISH.
  • 22. (www.museumgeek.wordpress.com).35 Mijns inziens stellen zij relevante vragen en opperen ze interessante ideeën en mogelijke oplossingen. Om een beeld te krijgen van het brede veld van digitalisering en online ontsluiten van museale collecties, vormde het proefschrift van Martijn Stevens (2009, Radboud Universiteit Nijmegen)36 , een dankbare leidraad. Daarnaast boden de masterscripties van Matthijs van der Meulen (2009, Universiteit Maastricht)37 , Maarten van Mechelen (2007-2008, Vrije Universiteit Brussel)38 en Lotte Meijer (2005, Universiteit van Amsterdam)39 veel houvast. Verder is de Nederlandse overheid een belangrijke opdrachtgever voor verschillende onderzoeken naar digitalisering van cultureel erfgoed. Hierin wordt met name aandacht besteed aan de omvang ervan en de kosten die digitalisering met zich mee brengt. De onderzoeken trachten het rendement van gedane initiatieven en projecten in kaart te brengen. Voor de analyse van de websites van het Stedelijk Museum heb ik gebruik gemaakt van de Way Back Machine van het Internet Archive. Hiermee kunnen websites uit het verleden, die niet meer online staan, worden teruggehaald. Daarnaast heb ik gesproken met Matthijs van der Meulen, webmaster van het Stedelijk Museum. Om meer te weten te komen over de inhoudelijke keuzes voor het online ontsluiten van bepaalde weken uit de collectie, sprak ik met Suzanna Héman, curator in het Stedelijk Museum. Zij was in 1996 betrokken bij het online publiceren van de eerste kunstwerken uit de collectie. Om mijn kennis over het belang van heldere doelstellingen en de evaluatie daarvan te vergroten, heb ik gesproken met Rui Guerra. Hij is mede-oprichter van Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 22 35 Andere interessante blogs zijn bijvoorbeeld: Museum Mobile (Nancy Proctor), Museum 2.0 (Nina Simon), Geoff’s Museum Posts (Geoff Barker) en e Museum of the Future (Jasper Visser). 36 Stevens promoveerde in 2009 aan de Radboud Universiteit Nijmegen met zijn proefschrift Virtuele Herinnering. Kunstmusea in een digitale cultuur. Momenteel is hij werkzaam als universitair docent. “Martijn Stevens is geïnteresseerd in de invloed van digitale technologie op de hedendaagse cultuur. Hij doet vooral onderzoek naar kunst, erfgoed en populaire cultuur.” http://www.ru.nl/acw/wie_wat_waar/ medewerkers_0/stevens/ 37 Matthijs van der Meulen, 2009, Museum Communication 2.0. e pros and cons of using social media in a museum environment. Master thesis Media Cultuur aan de Universiteit van Maastricht. 38 Maarten van Mechelen, 2007-2008, Kunsteducatie in de netwerkruimte. Onderzoek naar het potentieel van online kunstcollecties voor educatieve doeleinden. Master scriptie Vrije Universiteit Brussel, Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte. 39 Lotte Meijer, 2005, New Media! New Museums? An exploration into the opportunities and demands new media bring to museums. Master thesis Department of Media and Culture: New Media Studies, University of Amsterdam.
  • 23. INTK40 en ontwikkelde het online platform Museum Analytics. INTK doet onderzoek naar webstrategieën voor de culturele sector en ontwikkelt deze tevens. Verder sprak ik met Sophie Ham, Peter de Bode en René Voorburg van de Koninklijke Bibliotheek (KB). In 2007 is de KB een begonnen met het archiveren van het Nederlandse digitale erfgoed. Museumwebsites vallen hier ook onder. In dit gesprek kwamen overwegingen voor de selectie van objecten, het digitaliseren van documenten en objecten, en het archiveren van online collectiedatabases aan bod. Om een beter inzicht te krijgen in de ruimere context van dit onderzoek, sprak ik met Cécile van der Harten van het Rijksmuseum. Zij is manager van de afdeling Beeld en is verantwoordelijk voor het systematisch digitaliseren van alle objecten uit de collectie. Verder heb ik via email een vraaggesprek gehad met Susan Cairns. Zij onderzoekt als PhD student aan de Universiteit van Newcastle in Australië hoe musea hun kennis over kunst via de online collectie naar buiten brengen. Met haar besprak ik algemene theoretische en filosofische overwegingen met betrekking tot digitale collecties, hoe deze zich verhouden tot het fysieke museum en de veranderende rol van het publiek en curator. 5. Doelstelling Met dit onderzoek wil ik reageren op een gebrek aan kritische reflectie op de huidige stand van zaken betreffende musea en hun aanwezigheid op het web. Door de huidige ontwikkelingen in een historisch perspectief te plaatsen tracht ik huidige ontwikkelingen in een brede context te plaatsen. Dit lijkt me nodig omdat het hier in de door mij geraadpleegde literatuur en in het museale werkveld veelal aan ontbreekt. Vanuit technologisch en software oogpunt is er veel gepubliceerd over de ontwikkeling van het internet en de mogelijkheden voor de toekomst. Daarnaast is er vanuit kunstgeschiedenis en museumstudies veel geschreven over de fysieke collectiepresentaties van musea, maar er zijn nauwelijks studies bekend die reflecteren op virtuele presentaties. Doorgaans worden huidige ‘digitale activiteiten’ bestudeerd met nadruk op hun ‘vernieuwende’ aspecten, terwijl een historisch perspectief ontbreekt. Dit onderzoek draagt aan de hand van een bestudering van de website van het Stedelijk Museum bij aan een beter begrip van het digitaliseringsproces en het online ontsluiten van museale collecties. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 23 40 INTK staat voor It’s Not at Kind. INTK is oorspronkelijk opgericht als kunstcollectief dat interventies in de publieke ruimte uitvoerde, welke door gemeentelijke gezaghebbenden vaak als ongewenst en illegaal werden bestempeld. Dit weerhield INTK er echter niet van hun projecten uit te voeren, wat leidde tot de naam ‘It’s Not at Kind’. INTK realiseert nog steeds kunstprojecten en was onlangs met Uncloud te zien in de tentoonstelling ‘Yes we’re open’ van het Nederlands Instituut voor Mediakunst (NiMk) in Amsterdam. De laatste jaren richt INTK zich voornamelijk op het adviseren van culturele instellingen op het gebied van media en ontwikkelen ze software speciaal voor musea.
  • 24. Verder ben ik van mening dat de kwaliteiten van het web benut kunnen worden om de virtuele en de fysieke wereld beter op elkaar aan te laten sluiten. Ik geloof niet dat het fysieke museum in de toekomst volledig vervangen zal worden door het ‘virtuele museum’. Wel kunnen er op het web diverse relaties worden gelegd tussen verschillende informatiebronnen en kunnen dialogen tussen personen ontstaan, die in de fysieke wereld niet mogelijk zijn. Om het beste uit beide werelden te kunnen combineren, is een kritische reflectie op het digitale domein noodzakelijk. 6. Opzet Het is zinvol om stil te staan bij de sociale, culturele en technologische ontwikkelingen waartoe het Stedelijk Museum zich vandaag de dag verhoudt, om beter te kunnen doorgronden op welke manier het museum de mogelijkheden van web benut in het online ontsluiten van de collectie. Hoofdstuk één geeft daarom een algemene schets van de eCultuur waarin we leven. Het doel is om de huidige ontwikkelingen weer te geven en te definiëren. Omdat het internet een leidende rol speelt in de eCultuur, zal er ook aandacht worden besteed aan het ontstaan van het internet. De typeringen van web 1.0, 2.0 en 3.0 die hierbij aan bod komen, zullen tevens van pas komen in hoofdstuk drie. In hoofdstuk twee zal in worden gegaan op de algemene problemen omtrent het digitaliseren en online ontsluiten van een museale collectie. Onderwerpen als de mythe van het internet als archief, auteursrecht en een angst voor een verlies aan autoriteit door de toenemende aandacht voor de wensen van het publiek, komen hierbij aan bod. Hoofdstuk drie is een reactie op een gebrek aan inzicht in de historische ontwikkeling van museumwebsites. De online collectiepresentaties die tussen 1996 en 2012 op de museumwebsite zijn verschenen, worden in kaart gebracht. Aan de hand van een casus, toegespitst op het Stedelijk Museum Amsterdam, zal een analyse plaatsvinden op inhoudelijke gronden, de visuele presentatie, de beschikbare informatie over de gepresenteerde collectiestukken en de mate van interactie met de gebruiker. Dit laatste aspect is nauw verbonden met de ontwikkeling van het web. Hiermee is te achterhalen in hoeverre de website van het Stedelijk Museum vernieuwend is en op welke manier deze de mogelijkheden van web benut. Welke doelstellingen aan de museumwebsite van het Stedelijk Museum ten grondslag liggen en hoe het behalen van deze doelstellingen geëvalueerd kan worden, zal aan bod komen in het vierde hoofdstuk. Tevens zal worden bekeken wie deze Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 24
  • 25. doelstellingen formuleert en wat een goede digitale strategie inhoudt.41 Hoofdstuk vijf maakt tenslotte de balans van dit onderzoek op. De conclusies worden op een rijtje gezet en er zal antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 25 41 Hoofdstuk drie en vier kunnen ook in omgekeerde volgorde worden gelezen. Idealiter zouden musea eerst heldere doelen moeten formuleren en vervolgens een website realiseren. In de praktijk gaan deze twee zaken echter gelijk op. De analyse van de website komt eerst, omdat de lezer hiermee een beter beeld heeft van de mogelijkheden online, waar in de doelstellingen naar wordt verwezen.
  • 26. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 26
  • 27. Hoofdstuk 1: eCultuur is meer dan ‘iets met computers’ “(…) Museums, those nineteenth-century monuments to culture and civic pride, also have become community assets, learning centers and institutional archives. Much of this transformation has been stimulated by the digital revolution of the past ten years.” (Selma omas)42 1. Inleiding Om te kunnen doorgronden hoe en in hoeverre musea gebruik maken van de mogelijkheden van het web bij het ontsluiten van hun collectie op het internet, is het noodzakelijk stil te staan bij sociale, culturele en technologische ontwikkelingen waartoe dit vraagstuk zich verhoudt. Het doel van dit hoofdstuk is om deze ontwikkelingen weer te geven en te definiëren. Dit is belangrijk omdat verschillende auteurs uiteenlopende termen gebruiken om de huidige samenleving te typeren. Soms wordt deze een netwerkmaatschappij genoemd, dan weer een beleveniseconomie of eCultuur. Wat houden deze termen in? Hoe zijn ze aan elkaar gerelateerd? Een onderzoek uit 2003, uitgevoerd door van de Raad van Cultuur, biedt inzicht. Dit onderzoek is nog steeds accuraat en beschrijft de manier waarop verschillende begrippen zoals digitalisering, medialisering, kennissamenleving, netwerkmaatschappij, en beeld- en beleveniseconomie, zich tot elkaar verhouden. Als een paraplu overdekt de term eCultuur de zojuist genoemde begrippen. Omdat het internet een leidende rol speelt in de eCultuur, zal ik hier Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 27 42 omas, 2007, In: Din & Hecht, 2007, e Digital Museum. A ink Guide. p. 1.
  • 28. allereerst op ingaan. Inzicht in het ontstaan van het internet zal aangeven hoe onze omgang met informatie en communicatie tot stand is gekomen. De ontwikkeling van het web kan worden ingedeeld in drie fases (web 1,0, 2.0, en 3.0). In dit hoofdstuk zal ik vanuit theoretisch oogpunt aandacht besteden aan deze fases. In hoofdstuk drie zal op basis van de informatie uit dit hoofdstuk worden bekeken hoe deze fases zich in de praktijk van de website van het Stedelijk Museum hebben ontwikkeld. 2. Ontstaan van het internet De komst van het internet heeft ons leven drastisch veranderd. Vandaag de dag kunnen we elk moment van de dag, waar we ook zijn, alle denkbare informatie opvragen via het internet. Het ontstaan van het internet werd mogelijk gemaakt door het samenkomen van ontwikkelingen in computertechnologie en communicatietechnologie. Deze combinatie is belangrijk want zonder de ontwikkelingen in de computertechnologie was het internet technisch niet mogelijk geweest. Zonder ontwikkelingen op het gebied van media en communicatie daarentegen, was het internet nooit zo succesvol geworden.43 De basis voor het internet werd rond 1960 gelegd in Amerika. Tijdens de Koude Oorlog wilden de technische militairen van het ‘US Defence Department Advanced Research Projects Agency’ (ARPA), een communicatie systeem ontwikkelen dat ongevoelig zou zijn voor een nucleaire aanval van de Soviet Unie. Het resultaat was ARPANET, een netwerk gebaseerd op ‘packet-switching’ technologie. Hierdoor was het ARPANET onafhankelijk van een centraal beheerpunt. Het netwerk bestond uit duizenden autonome computernetwerken die op verschillende manieren met elkaar verbonden konden worden. Berichten konden daardoor via verschillende routes hun weg vinden binnen het netwerk. Het ARPANET ging online op 1 september 1969.44 Later maakte technologie het mogelijk om meerdere soorten berichten ‘in te pakken’. Niet alleen tekst, ook geluid, beelden en andere data konden worden omgezet in een universele digitale taal met een codering van nullen en enen. De universaliteit van deze digitale taal, gecombineerd met een netwerksysteem dat geen ‘control center’ nodig had, creëerde de technologische condities voor een horizontale, Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 28 43 Manovich, 2001, p.48 44 Castells, 2000, pp. 6,7, 45
  • 29. wereldwijde communicatie.45 De uitvinding van e-mail in 197146 en de toenemende communicatiekracht van het internet in de jaren ’90, maakte het internet tot een middel om allerlei soorten informatie te verbinden en uit te wisselen.47 3.1. Ontstaan van het web Naast deze ontwikkeling van het internet was de uitvinding van het ‘world wide web’ (afgekort: www of web) in 1990 door Tim Berners-Lee belangrijk. Hierdoor werden digitale data op relatief eenvoudige wijze toegankelijk voor een breed publiek. Het internet en het web worden vaak als hetzelfde gezien, maar er is een belangrijk verschil. Het internet is het netwerk van computers die gegevens in pakketjes op het netwerk kunnen plaatsen en die pakketjes via verschillende netwerken naar hun bestemming kunnen brengen. Het web is daarentegen een netwerk van gekoppelde webpagina’s.48 Het web is de grafische interface van het internet, waarmee men met behulp van een web browser, zonder restricties van tijd of plaats, digitale informatie kan raadplegen.49 Digitale informatie is zo op eenvoudige en goedkope wijze toegankelijk geworden.50 Van meet af aan had men hoge verwachtingen van het web als interactief platform voor het verkrijgen en delen van informatie. Helaas was het publiceren van bijvoorbeeld afbeeldingen, audio en video nog niet zo makkelijk. Enige vaardigheid op het gebied van programmeren was daarvoor noodzakelijk.51 De populariteit en het gebruik van het internet nam toe toen het publiceren van informatie makkelijker Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 29 45 Castells, 2000, pp. 6,7, 45. Meer gedetailleerde informatie over het ontstaan van het Internet en technologische computer innovaties die daaraan ten grondslag lagen, zijn te vinden in H1: e Information Technology Revolution, pp. 28-76. 46 De mogelijkheid om data te versturen via een computer was niet voldoende om een wereldwijd communicatieweb te laten ontstaan. Computers moesten ook met elkaar kunnen communiceren. Daarom was de uitvinding van e-mail in 1971 door Ray Tomlinson een grote doorbraak. Castells, 2000, pp. 47-49 47 “(…) ese devices, many of them portable, can communicate among themselves, without needing their own operating system. us, computing power, applications, and data are stored in the servers of the network, and computing intelligence is placed in the network itself: websites can communicate with each other, and have at their disposal the necessary software to connect any appliance to a universal computer network. (…) e network logic epitomized by the Internet became applicable to every domain of activity, to every context, and to every location that could be electronically connected.” Castells, 2000, p. 52. 48 Een webpagina is een pagina op het world wide web (www). Websites bestaan over het algemeen uit verschillende aan elkaar gekoppelde webpagina’s. 49 Inleiding in de communicatie technologie: Open Universiteit, p. 27. Raadpleeg dit document voor een uitgebreide en toegankelijke beschrijving van het ontstaan van het internet en de ontwikkeling van het world wide web (www). 50 Meulen, van der, 2009, p. 8 51 Meulen, van der., 2009, p.9
  • 30. werd dankzij ontwikkelingen in het web in 1996. Toen telde het internet 20 miljoen gebruikers. In 2000 was dat al uitgegroeid naar meer dan 300 miljoen gebruikers. Volgens het DEN52 was in 2009 tussen de 15 en 22 procent van de wereldbevolking online. Het DEN geeft echter aan dat er verschillende manieren zijn om dit percentage te berekenen, waardoor totaalcijfers erg van elkaar kunnen verschillen. Volgens ‘Internet World Stats’53, één van de bedrijven wiens cijfers het DEN gebruikte, maakte in 2011 meer dan 32 procent van de wereldbevolking gebruik van het internet.54 Deze percentages (zie grafiek) zijn niet absoluut, maar tonen dat het aantal internetgebruikers nog altijd gestaag stijgt. Per land kunnen er echter grote verschillen zijn. Verder ontkracht de grafiek de over het algemeen Westerse opvatting dat ‘de hele wereld’ anno 2012 online is. Vooral in Azië, Europa en Amerika hebben mensen makkelijk toegang tot het internet. Op basis van cijfers van het CBS55 had ongeveer 88 procent van de Nederlanders in 2009 toegang tot het internet,56 een van de hoogste percentages in Europa. 3.2. web 1.0 en 2.0 In 2004 stond het web aan het begin van een nieuw tijdperk met de komst van het ‘nieuwe web’. Om de consequenties hiervan te doorgronden hielden Dale Dougherty (web pionier bij de firma O’Reilly)57 en Media Live International een Afbeelding 1: http://www.internetworldstats.com/stats.htm Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 30 52 Stichting Digitaal Erfgoed Nederland. 53 Internet World Stats is een internationale website die ‘up-to-date’ data verstrekt over het internetgebruik wereldwijd, evenals gegevens over de totale wereldbevolking. http:// www.internetworldstats.com/stats.htm Met de kanttekening die DEN maakte, acht ik deze bron waardevol voor een indicatie. 54 Van der Vliet, 2009, 1 miljard digitale wereldburgers. 55 Centraal Bureau voor Statestiek. 56 Van der Vliet, 2009, 1 miljard digitale wereldburgers. 57 O’Reilly is een succesvolle uitgever van boeken over computers en online media. Sinds het uitbrengen van zijn artikel over web 2.0 vragen mensen hem de oren van het hoofd om hierover uit te wijden. Hij spreekt regelmatig op congressen en symposia. Bezoek zijn website voor meer informatie: http://oreilly.com/
  • 31. brainstormsessie voor een conferentie die over dit nieuwe web zou gaan. Tijdens die brainstorm kwam Dougherty met de term ‘web 2.0’ als naam voor de conferentie. Deze term heeft daarna breed aanhang gekregen en werd gezien als typering voor het ‘nieuwe’ web.58 Web 2.0 wordt gekenmerkt door de gebruiker die niet langer een puur consumerende lezer is, maar uitgroeit tot actieve producent van content. “Web 2.0 is a set of economic, social and technology trends that collectively form the basis for the next generation of the Internet – a more mature, distinctive medium characterized by user participation, openness, and network effects.”59 Met deze duiding van web 2.0, wordt het web van vóór 2004 automatisch gezien als web 1.0. Een belangrijk verschil tussen web 1.0 en web 2.0 is de mate van interactiviteit. Web 1.0 wordt gezien als het read only-web, dat wordt gekenmerkt door statische HTML websites. Hierop is vooral tekstuele informatie te vinden. Web 2.0 gaat over user-generated content en wordt omschreven als het read-write-web. De nadruk ligt op informatie-uitwisseling tussen gebruikers.60 Dit wordt gekenmerkt door open communicatie met een decentralisatie van autoriteit en het in vrijheid gebruiken en delen van informatie.61 Cormode & Krishnamurthy beschrijven drie punten waarop web 2.0 verschilt van web 1.0. Allereerst is er een technologisch aspect. Door verbeterde technologie is interactie tussen gebruikers mogelijk. Ten tweede is er een verandering waar te nemen in de structuur van websites, samenhangend met het doel en de layout. Websites zijn niet langer puur tekstueel, maar tonen een combinatie van tekst, beeld, video en audio. Doordat elke gebruiker gemakkelijker informatie kan delen op het web verandert ook het doel van websites. Hierbij komen we bij het derde, sociologische aspect.62 Communities en Sociale Media zoals Facebook, Hyves, Twitter, YouTube, Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 31 58 O’Reilly, 2006, p. 4 59 O’Reilly, 2006, p. 4. Naar aanleiding van zijn uitgebreide teksten over web 2.0 vroegen geïnteresseerden O’Reilly om een compacte definitie van web 2.0. Deze meer technische uitleg plaatste hij in 2005 op zijn website: “Web 2.0 is the network as platform, spanning all connected devices; Web 2.0 applications are those that make the most of the intrinsic advantages of that platform: delivering software as a continually-updated service that gets better the more people use it, consuming and remixing data from multiple sources, including individual users, while providing their own data and services in a form that allows remixing by others, creating network effects through an "architecture of participation," and going beyond the page metaphor of Web 1.0 to deliver rich user experiences.” http://radar.oreilly.com/archives/2005/10/web-20-compact- definition.html 60 Yiwen Wang et al, 2009, p. 142 61 McArthur, 2007, Can Museums Allow Online Users to Become Participants? In: Din & Hecht, 2007, e Digital Museum a ink Guide, p. 58. 62 Cormode & Krishnamurthy, 2008, pp. 1-2.
  • 32. Flickr en LinkedIn, waar gebruikers hun mening en content (inhoud) met anderen kunnen delen, spelen een belangrijke rol in web 2.0.63 3.3. web 3.0 Het portable-personal web 3.0 wordt gezien als de derde en meest recente fase in de ontwikkeling van het web. Een exact jaartal dat het ontstaan van web 3.0 markeert, is lastig te geven. In de door mij geraadpleegde literatuur worden nauwelijks jaartallen genoemd als men spreekt over web 3.0. Bovendien zijn de jaartallen die wel worden genoemd, lastig te verifiëren. Om toch een indicatie te geven, plaats ik het ontstaan van web 3.0 tussen 2008 en 2010.64 Vasthoudend aan de eerder beschreven aspecten van technologie, structuur en sociologie, kunnen we de volgende verandering waarnemen ten opzichte van web 2.0: door technische verbeteringen zijn er intelligente zoekfuncties ontstaan. Deze kunnen relaties leggen tussen data die voldoen aan specifiek ingevoerde zoektermen, en verwante data die voor de gebruiker mogelijk interessant zijn.65 Wanneer je ‘Paris Hilton’ als zoekterm ingeeft, kan de intelligente zoekfunctie het verschil zien tussen de celebrity Paris Hilton en haar vaders hotel-keten in de stad Parijs. Indien je het laatste bedoelde, kan web 3.0 zelfs verwijzen naar vliegtickets of busshuttles van het vliegveld in Parijs naar het hotel. Deze intelligente zoekfunctie wordt ook wel het semantische web genoemd. Er bestaat veel onduidelijkheid over de verhouding tussen web 3.0 en het semantische web. In sommige opvattingen is het semantische web een onderdeel van web 3.0, dan worden ze weer aan elkaar gelijk gesteld.66 In deze scriptie zal de term web 3.0 worden gehanteerd. Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 32 63 Zie bijlage 1 voor een overzicht van de opkomst van verschillende sociale media platformen. Deze grafiek toont alleen de opkomst (tot 2006). Wanneer bepaalde platform buiten werking raakten is niet geregistreerd. 64 Volgens Radar Networks, een Amerikaans computerbedrijf, begon web 3.0 omstreeks 2010. In 2007 ontwierpen zij een grafiek waarin ze de ontwikkeling van het web (tot en met web 4.0) voorspelden. In diezelfde grafiek staat aangegeven dat web 2.0 omstreeks 2000 begon, terwijl uit de door mij geraadpleegde literatuur blijkt dat dit pas omstreeks 2004 was. Hoewel de betrouwbaarheid van Radar Networks’ grafiek lastig te verifiëren is, verschijnt hij op verschillende blogs die zich uitlaten over web 3.0 ontwikkelingen. http://novaspivack.typepad.com/nova_spivacks_weblog/2007/02/ steps_towards_a.html Frank Watching, een Nederlands, “onafhankelijk cross media platform voor marketing, social media, user experience en nieuwe media,” deelt kennis over nieuwe ontwikkelingen met professionals en heeft als doel een discussie op gang te brengen. Frank Watching plaatste in 2008 een blogpost over de definitie van web 3.0 en de verhouding tussen web 3.0 en het semantische web. http://www.frankwatching.com/archive/2008/04/11/de-betekenis-van-web-30-en-het-semantic-web/ 65 Dit wordt in sommige literatuur ook wel interoperabiliteit van het web genoemd. Interoperabiliteit betekent dat systemen (of apparatuur) in staat zijn onderling eenheden uit te wisselen en/of te communiceren. De systemen kunnen als het ware ‘met elkaar praten’ en zijn ‘compatibel’. 66 Blogpost Frank Watching, 11 april 2008. http://www.frankwatching.com/archive/2008/04/11/de- betekenis-van-web-30-en-het-semantic-web/
  • 33. Welke invalshoek je ook kiest, zowel het semantische web als web 3.0 kenmerken zich door een integratie van verschillende media. Volgens Martijn Stevens worden digitale archieven op internet niet gekenmerkt door hiërarchie, maar door relationaliteit en virtualiteit dankzij interoperabiliteit.67 Web 3.0 kan eenvoudig dwarsverbanden leggen, waardoor er mogelijk nieuwe relaties en visies op het verleden en de lineair chronologische ordening van de kunstgeschiedenis kunnen ontstaan.68 Stevens: “De digitalisering van kunstcollecties draait echter niet zo zeer om de correcte representatie van kunstwerken of een betrouwbare weergave van de kunstgeschiedenis, maar eerder om het aanboren van creatief potentieel en het verkennen van onbekende ruimtes en relaties. (…) Zij [de website van V2_ en Tate: Tate Online] verzetten zich tegen de eenzijdige kijk op kunst, die dikwijls voortvloeit uit een lineair chronologische ordening van de geschiedenis. In plaats daarvan openen ze verschillende perspectieven tegelijkertijd.”69 Relationaliteit van een digitale collectiepresentatie betekent dus dat kunstobjecten dankzij web 3.0 niet op zichzelf hoeven te staan, maar voortdurend in verband gebracht kunnen worden met andere kunstwerken en gerelateerde informatie. Virtualiteit gaat volgens Stevens over de onbeperkte mogelijkheden van het internet en de kracht van de verbeelding, die gericht is op wat mogelijk is en wat mogelijk zou kunnen zijn.70 Dit vertaalt zich dankzij web 3.0 idealiter naar het samenbrengen van verleden, heden en toekomst in de online collectie, doordat het mogelijk is om verschillende objecten met elkaar in verband te brengen, die historisch en geografisch ver van elkaar verwijderd zijn.71 Web 3.0 kent geen begin of eind. Tekst, beeld, audio, video, 3D animaties en applicaties voor smartphones: alles komt samen, staat met elkaar in verband en vult elkaar aan. Hierdoor verandert ook de structuur (het doel en de layout) van websites. Omdat de techniek het mogelijk maakt heel gericht informatie aan te bieden, die afgestemd is op de individuele gebruiker, wordt het web 3.0 gekenmerkt door een hoge mate van personalisatie. Dit is een sociaal verschil ten opzichte van web 2.0.72 Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 33 67 Interoperabiliteit houdt in dat systemen (of apparatuur) in staat zijn tot onderlinge communicatie of uitwisseling van informatie. De systemen kunnen als het ware ‘met elkaar praten’ en zijn in zekere zin ‘compatibel’. 68 Stevens, 2009, pp. 173-175. 69 Stevens, 2009, pp. 173-174. 70 Stevens, 2009, p. 85. 71 Stevens, 2009, p. 96, 177. 72 Cormode & Krishnamurthy, 2008, pp.1-2.
  • 34. Het is lastig om sluitende definities te geven van web 1.0, 2.0 en 3.0 omdat de grenzen tussen de verschillende fases niet zo helder af te bakenen zijn.73 Het karakteriseren van een website als typisch web 1.0 of typisch web 2.0 is daarom moeilijk. Niet alleen zijn er binnen websites verschillende aspecten uit de verschillende stadia van het web te ontdekken, ook binnen het web zelf is er geen strikte scheiding.74 De komst van het web 2.0 in 2004 betekende niet dat er vanaf dat moment geen web 1.0-sites meer te vinden waren. De komst van het individueel gerichte web 3.0 betekent niet dat daarmee het ‘socialere’ web 2.0 met haar sociale mediaplatforms, er niet meer toe doet. Integendeel zelfs. Hoewel er heldere verschillen zijn, bestaan web 1.0, 2.0 en 3.0 naast elkaar. 4. eCultuur De komst en het succes van het internet en technologische innovaties, hebben ertoe geleid dat musea zich op de één of andere manier tot die nieuwe ontwikkelingen moeten verhouden. Vóór 2003 werd in beleidsnotities veelal de term ‘ict en cultuur’ gebruikt, als er werd gesproken over de digitalisering in de kunst- en cultuursector.75 In 2003 hanteerde de Raad voor Cultuur het begrip eCultuur, dat staat voor elektronische cultuur, om te verwijzen naar: “(…) alle culturele en artistieke ontwikkelingen en veranderingen in het culturele domein onder invloed van de nieuwe media (onder andere het internet) en opkomende technologieën (ICT), met een duidelijk sociaal belang en impact. eCultuur gaat over vernieuwende productie, verspreiding en consumptie van cultuur en kunst.”76 Zoals deze beschrijving van de Raad voor Cultuur aangeeft, is eCultuur een veelomvattend begrip.77 eCultuur gaat niet alleen over het benutten van technologische mogelijkheden, maar ook over een nieuwe digitale dimensie van de cultuur die is ontstaan. eCultuur kan daarom het best worden gezien als een overkoepelende term die verwijst naar een breder maatschappelijk complex van ontwikkelingen. De Raad voor Cultuur onderscheidt vier aan elkaar gerelateerde ontwikkelingen: medialisering, Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 34 73 Meulen, van der., 2009, p. 9 74 Cormode & Krishnamurthy, 2008, p.6. 75 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e, inleiding. 76 Virtueel Platform, 2011, Sectoranalyse eCultuur, p. 5 77 Sommige auteurs in de door mij geraadpleegde literatuur hanteren hiervoor het begrip Cyberculture of Cybersociety. Ik hanteer het begrip eCultuur omdat ik de definitie van de Raad voor Cultuur erg treffend en werkbaar vind.
  • 35. kennissamenleving, netwerksamenleving en beeld- en beleveniseconomie.78 Graag wil ik hier het begrip digitalisering aan toevoegen. Het is lastig om aan te geven hoe deze ontwikkelingen zich exact tot elkaar verhouden, aangezien ze elkaar niet opvolgen. Ze bestaan naast elkaar, beïnvloeden elkaar en lijken elkaar soms gedeeltelijk te overlappen, zoals bijvoorbeeld kennissamenleving en netwerksamenleving. Je kunt het zien als een gigantisch spinnenweb, waarbij het centrum afhankelijk is van de invalshoek die je kiest. 5. Digitalisering Vandaag de dag beschikken bijna alle musea over een website en zijn ze bezig met het digitaliseren van informatie en het digitaal ontsluiten hun van collecties.79 Volgens het Van Dale woordenboek staat digitalisering voor het “in een digitale code overbrengen”.80 Digitalisering is echter meer dan dat. Het kenmerkt zich door een wisselwerking tussen digitale technologie en cultuur. De Raad voor Cultuur gaf in 2003 de volgende treffende omschrijving van digitalisering: “Digitalisering is tegelijk een technologische en een maatschappelijke ontwikkeling. Mogelijk gemaakt door de opkomst van de computertechnologie en telecommunicatienetwerken, ligt de werkelijke betekenis van digitalisering in de manier waarop nieuwe media en informatietechnologie in maatschappelijke praktijken worden ingepast en gebruikt. Niet alleen de technische infrastructuur raakt gedigitaliseerd, maar ook de maatschappij en de cultuur.”81 Recenter onderzoek uit 2006 in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bevestigt deze omschrijving. Hieruit blijkt opnieuw dat digitalisering meer is dan het omzetten van analoog naar digitaal materiaal. Zo moeten musea keuzes maken in wat ze willen digitaliseren en nadenken over de toepasbaarheid en Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 35 78 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e. Het advies werd voorbereid door de ad hoc- commissie eCultuur, waarvan Michael Schwartz (raadslid media) voorzitter was. Andere leden waren Ineke Schwartz (commissielid beeldende kunst en vormgeving), Riemer Knoop (raadslid musea), Bart Lootsma (raadslid stedenbouw & architectuur, tot 1 januari 2003) en Dick Rijken (extern deskundige). Het secretariaat werd gevoerd door René Asselbergs (tot 1 januari 2003), Hans van Nieuwpoort en Marit Vochteloo. 79 De Haan et al, 2006, Bezoek onze site, p.7. 80 Hiermee worden de binaire getallen bedoeld: de computertaal van nullen en enen. Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal, 2005. 81 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p. 9.
  • 36. het mogelijke gebruik van het gedigitaliseerde materiaal.82 De digitalisering van cultureel erfgoed is in twee fases op te delen, waarbij de zojuist genoemde typeringen uit 2003 en 2006 de tweede fase vertegenwoordigen. De eerste fase wordt aangeduid met “gedigitaliseerd cultureel erfgoed”, kortweg “digitaal erfgoed”. Hiermee wordt de informatisering van het collectiebeheer bedoeld, waarin kaartsystemen plaatsmaken voor digitale databases met behulp van collectieregistratiesystemen. De tweede fase betreft de “diepe” ontsluiting van de objecten zelf. Dit kan verschillende vormen aannemen. Zo wordt er tekstuele, visuele en indien van toepassing, audiovisuele informatie over een object verzameld en gedigitaliseerd. Digitale afbeeldingen van een object kunnen op hoge kwaliteit genomen worden en soms met meerdere beeldlagen (zichtbaar licht, UV, infrarood-, Röntgen-, of strijklichtopnamen). Daarnaast worden voor objecten relevante (wetenschappelijke) bronnen gescand en gedocumenteerd.83 Het is met name deze tweede fase waar musea vandaag de dag hard aan werken en waarvoor web 3.0 veel mogelijkheden biedt. 6.1. Medialisering De Raad voor Cultuur volgt de algemene opinie dat onze waarneming van de werkelijkheid in toenemende mate gemedialiseerd raakt. Media, zoals de krant, radio en tv beïnvloeden wat mensen weten en vinden van gebeurtenissen die buiten hun eigen gezichtsveld plaatsvinden.84 Media dienen daarmee als een raam waardoor we de wereld waarnemen. Dat raam is in onze ervaring vaak zo transparant dat we nauwelijks beseffen dat we de wereld via een medium waarnemen. Het gedachtegoed van mediatheoretici zoals de Franse socioloog, mediawetenschapper en filosoof Jean Baudrillard, is van grote invloed geweest op het denken over de realiteit in het digitale tijdperk.85 Baudrillard heeft uitvoerig Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 36 82 Bezoek onze site (2006) is een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat de vraag en het aanbod van digitale culturele informatie in de erfgoed- en kunstsector inzichtelijk maakte. Hieruit bleek dat de meeste musea keuzes maken in wat ze wel en niet willen digitaliseren. Sommige musea digitaliseren bijvoorbeeld alleen materiaal rondom bepaalde thema’s. Bovendien is digitaliseren alleen niet voldoende. Nadat het materiaal digitaal beschikbaar is, moet men metadata toevoegen om de vindbaarheid van de digitale informatie te waarborgen. Daarnaast moeten musea zorgen voor een duurzame archivering en bedenken voor wie ze de informatie willen ontsluiten. De Haan et al, 2006, Bezoek onze site, p. 13-43. 83 Dit blijkt uit het onderzoek Inventarisatie Infrastructuur Digitaal Erfgoed. Hierin wordt de visie op de digitalisering van cultureel erfgoed anno 2002 en de nabije toekomst, in beeld gebracht. Zie: Velthausz & Bruinsma, 2002, p. 22. 84 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p. 9. 85 Stevens, 2009, p. 81.
  • 37. geschreven over het menselijk idee van de werkelijkheid, dat we volgens hem construeren naar aanleiding van beelden die we in de media zien.86 Baudrillard vreest dat de toenemende medialisering van de samenleving zal leiden tot een verlies aan realiteitszin. De media wordt onze werkelijkheid. Baudrillards tijd- en landgenoot, mediatheoreticus Paul Virilio, houdt er een optimistischere opvatting op na. Hij stelt dat de werkelijkheid nooit kan verdwijnen doordat zij niet uniform is, zoals Baudrillard aanneemt, maar juist veranderlijk. Volgens Virilio leidt de toenemende medialisering van de samenleving tot verschillende visies op ‘de werkelijkheid’ en kunnen er verschillende werkelijkheden naast elkaar bestaan.87 Online collecties proberen in veel gevallen dit laatste te bewerkstelligen, door een breed scala van informatie en invalshoeken te presenteren, dat dankzij web 3.0 mogelijk is. In het digitale tijdperk, de eCultuur, is het dankzij de komst van nieuwe media steeds gemakkelijker geworden om (digitale) afbeeldingen via het internet wereldwijd te verspreiden. Door de komst van het internet is de medialisering van de samenleving dan ook sterk toegenomen.88 In de eCultuur zijn nieuwe media de belangrijkste media waarmee we kennis nemen van gebeurtenissen en informatie uit de wereld. Het internet kan worden gezien als het belangrijkste ‘nieuwe medium’.89 Maar wat is er zo nieuw aan ‘nieuwe media’, waarin verschilt zij van ‘oude media’ en Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 37 86 Volgens Baudrillard staan media een directe ervaring met de werkelijkheid in de weg, waardoor alles wat wij als werkelijk en waar beschouwen, feitelijk een gemedialiseerde constructie van de werkelijkheid is. Zie voor Baudrillards simulacrum-theorie zijn boek Simulacra and simulation (1994). University of Michigan Press. 87 Stevens, 2009, p. 85 88 Een onderzoek in 2011 van comScore (een bedrijf dat marktonderzoeken uitvoert toegespitst op het digitale veld), toont aan dat een gemiddelde bezoeker per maand 24 uur op het internet doorbrengt. Dit komt neer op 6 uur per week. Engeland neemt in dit onderzoek de eerste plaats in, met een gemiddeld internet gebruik van 8,9 uur per week. Nederland staat op de tweede plaats met 8,35 uur, gevolgd door Turkije met 8,05 uur. In maart 2012 berichtten Trouw, het Parool en De Volkskrant over een ANP persbericht waaruit blijkt dat het gemiddeld internetgebruik in Nederland tussen 2010 en 2011 gestegen is met 18 procent. In 2010 bracht de gemiddelde Nederlander 8,3 uur door op het internet. In 2011 was dit 9,8 uur. Dit aantal wordt fors overschreden door mensen in de leeftijd tussen de 13 en 35 jaar. Hun gemiddelde ligt op 14,6 uur. De genoemde cijfers zijn lastig te verifiëren, maar dienen als indicatie om aan te geven dat het internetgebruik wereldwijd stijgt en dat Nederland tot een van de landen behoort waar het internet veelvuldig wordt gebruikt. Dit bevestigt het idee dat een groeiend internetgebruik de medialisering van de samenleving bevordert. Zie http:// www.comscore.com/dut/Press_Events/Press_Releases/2011/11/ comScore_Releases_Overview_of_European_Internet_Usage_in_September_2011 en http:// www.trouw.nl/tr/nl/5133/Media-technologie/article/detail/3229070/2012/03/21/Internetgebruik-in- Nederland-met-18-procent-gestegen.dhtml 89 Volgens het onderzoek eCultuur: van i naar e, kunnen we het internet zien als een nieuw medium voor informatie, communicatie en ontspanning. Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p. 9.
  • 38. hoe heeft haar komst de medialisering van de samenleving versterkt? Deze eerste vraag onderzocht Lev Manovich90, professor Visual Arts aan de Universiteit van California, in zijn boek e Language of New Media (2001). Media werden volgens Manovich nieuwe media, toen de ontwikkeling van de computer samen kwam met die van media. Op dat moment konden alle bestaande media omgezet worden in binaire getallen, de computertaal van nullen en enen. Hiermee zijn allerlei bestaande media toegankelijk geworden voor gebruik met de computer. Deze vertaalslag van analoog naar digitaal is dus volgens Manovich het moment dat media, nieuwe media werd.91 Maarten van Mechelen besteedde in zijn master scriptie voor de Vrije Universiteit Brussel (2007-2008) aandacht aan de verschillende opvattingen over het begrip media en ‘nieuwe’ media.92 Evenals Manovich, blijkt David Hesmondhalgh93, hoogleraar Media Industries aan de Universiteit van Leeds, te concluderen dat het ‘nieuwe’ van nieuwe media gelegen is in het feit dat allerlei vormen van expressie (woord, beeld, muziek, etc) omgezet kunnen worden in binaire getallen. Dit is volgens Hesmondhalgh een belangrijke verandering omdat communicatie daardoor makkelijk transportabel is en bovendien gemanipuleerd kan worden. Het belangrijkste is echter nog dat verschillende media hierdoor eenvoudig aan elkaar te koppelen zijn. Daardoor zijn ze met elkaar in verband komen te staan.94 De verbindingen tussen verschillende media zorgen ervoor dat we een verhaal eenvoudig vanuit verschillende uitgangspunten kunnen bekijken. De verspreiding van informatie gaat bovendien steeds sneller doordat zij dankzij het internet onafhankelijk is geworden van tijd en plaats. In plaats van één raam waardoor we de werkelijkheid zien, zoals Baudrillard stelt, sluit ik me aan bij Virilio. Dankzij de medialisering van de samenleving zijn er veel verschillende ramen die onze ervaring Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 38 90 Lev Manovich is professor bij de ‘visual arts department’ van de Universiteit van California, San Diego. Hij heeft les op het gebied van digitale kunst, geschiedenis en theorie van digitale cultuur en digitale Geesteswetenschappen. Zie zijn website voor meer biografische gegevens en artikelen van zijn hand. http://manovich.net/ 91 Manovich, 2001, e Language of New Media, p. 48. 92 Allereerst hanteert Van Mechelen de typering van Lev Manovich. Verder haalt hij Jensen Dehaes’ Scouting a new media ecology (2005) aan om nieuwe media te typeren als “een groep van (relatief) recente massamedia gebaseerd op informatietechnologie”. Andere opvattingen over de term media hebben te maken met het idee dat media een middel zijn tot (massa)communicatie. Er zijn echter verschillende manieren waarop media communiceren met een publiek. (one-to-one, one-to-many, of many-to-many). Van Mechelen, 2007-2008, pp. 12-14. 93 Professor David Hesmondhalgh is verbonden aan de Universiteit van Leeds (Groot-Brittannië) als hoofd van het Media Industries Research Centre, Faculty of Performance, Visual Arts and Communications. In 2002 publiceerde hij het boek Cultural Industries. Londen. 94 Van Mechelen, 2007-2008, p. 14.
  • 39. van de werkelijkheid kunnen beïnvloeden. Daarmee is ons beeld van de werkelijkheid vluchtiger geworden, omdat het internet over het algemeen (met name bij nieuwsfeiten), up-to-date informatie verstrekt. Verder is ons idee van de werkelijkheid pluriformer geworden doordat we gemakkelijker op de hoogte zijn van verschillende visies, die naast elkaar kunnen bestaan. 6.2. Remediation Hoewel het begrip ‘nieuwe media’ door verschillende auteurs op gelijke wijze wordt geduid,95 kan de term als problematisch worden gezien. Soms wordt daarom liever de neutralere term ‘digitale media’ gehanteerd. ‘Nieuwe media’ is volgens Hesmondhalgh problematisch omdat de term vaak wordt gebruikt om te verwijzen naar een technologie die in feite oud is.96 Media theoretici Bolter & Grusin geven in hun boek Remediation. Understanding New Media (2000) een verklaring voor Hesmondhalghs constatering. Bolter & Grusin stellen dat geen enkel medium op zichzelf kan staan, geïsoleerd van andere media. Het nieuwe van nieuwe media is volgens hen dan ook gelegen in de manier waarop nieuwe media oudere media moderniseren. Ook de manier waarop oudere media zichzelf moderniseren om aan de uitdagingen van nieuwe media te voldoen valt onder het begrip nieuwe media.97 De term remediation wordt gehanteerd om aan te geven dat de inhoud van een nieuw medium altijd wordt gevormd door een voorgaand (oud) medium. Deze opvatting bouwt voort op de visie die Marshall McLuhans’ in 1964 ontvouwde. McLuhan onderzocht in Understanding New Media de werking van nieuwe media en concludeerde dat de inhoud van elk medium altijd terug te voeren is op een ander medium.98 Bolter & Grusin borduren verder op dit uitgangspunt en Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 39 95 Bovenstaande definitie van nieuwe media wordt verder nog gedeeld door Jan Simons Interface en Cyberspace: Inleiding in de Nieuwe Media (2000) Amsterdam University Press, p.53. “New Media distinguish themselves from older media, because they integrate forms of information, which originally were spread over different and separated carriers and channels, within one medium, the computer. Information that in older media was recorded in varying forms and different materials, can be encoded into the language of the computers, shich is built up from ‘binary digits’ or bits which are usually represented in ones and zeros. (…) In a digital object, not only can texts, still or moving images and sound exist next to and through each other, but all these different objects of expression are coded into the same languages of zeroes and ones.” In: Meijer, 2005, p. 40. 95 Van Mechelen, 2007-2008, p. 14. 96 Van Mechelen, 2007-2008, pp. 12-14. 97 Bolter & Grusin, 2000, Remediation, p. 15. 98 Zo is de inhoud van schrijven het gesproken woord, geschreven tekst is vervolgens de inhoud voor gedrukte tekst en gedrukte tekst vormt weer de basis voor de krant. Bolter & Grusin, 2000, Remediation, p. 45.
  • 40. stellen een paradox vast. Remediation definieert het unieke van de digitale wereld, maar ontkent tegelijkertijd de mogelijkheid tot een uniek nieuw medium. Volgens de auteurs zal elk nieuw medium een aspect van oude media in zich dragen.99 Nieuwe media streven daarbij veelal naar een verbetering van oude media of een combinatie van verschillende oude media. Dit neemt echter niet weg dat een nieuw medium geen nieuwe mogelijkheden met zich mee kan brengen. Daarom is het ‘nieuwe’ is mijn ogen gelegen in de vraag welke mogelijkheden een ‘nieuw’ medium met zich mee brengt en of die mogelijkheden worden benut. Hoewel er nooit aan een zekere mate van remediation te ontsnappen valt, is het opvallend dat museumwebsites nog nauwelijks gebruik lijken te maken van de nieuwe mogelijkheden die het web met zich heeft meegebracht. Matthijs van der Meulen constateert in zijn masterscirptie voor de Universiteit Maastricht dat de meeste musea in 2009 op het web vertegenwoordigd waren, maar slechts op eenvoudige wijze: “(…) In general, most of their [museum] websites are rather simplistic, brochure style pages, not taking full advantage of the new possibilities of the medium. ey basically apply the ‘rules’ of and old medium, print, to a new medium, the Internet, something we call remediating.”100 Hoewel het begrip remediation eerder een constatering is dat het streven naar pure vernieuwing onmogelijk is, lijken sommigen, onder wie Van der Meulen en Hertzum,101 het musea kwalijk te nemen. Dat is niet vreemd, aangezien veel musea nadrukkelijk streven naar vernieuwing in hun virtuele aanwezigheid, terwijl dit niet altijd naar voren blijkt te komen in hun museumwebsites. Het vraagstuk van vernieuwing dat remediation oproept, zal nader bestudeerd worden in hoofdstuk drie. Hierin wordt bekeken in hoeverre museumwebsites, in het bijzonder die van het Stedelijk Museum Amsterdam, de mogelijkheden van het web benutten, om zo te kunnen bepalen in welke mate deze als vernieuwend kunnen worden gezien. 7.1. Kennissamenleving In de kennissamenleving spelen kennisnetwerken en open structuren voor het delen Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 40 99 Bolter & Grusin, 2000, Remediation, p. 50. 100 Van der Meulen, 2009, Museum communication 2.0. e pros and cons of using social media in a museum environment. p.5. Van der Meulen maakte in zijn scriptie een case study van het Stedelijk Museum en is daar nu werkzaam als webmaster. 101 Zoals in de inleiding aangegeven, stelt Hertzum dat: “e material on the sites tends to duplicate material in the physical museums rather than to rethink it, given the possibilities by the new medium.”
  • 41. van kennis een belangrijke rol.102 (zie 1.7). In 2002 constateerde de publicatie Inventarisatie Infrastructuur Digitaal Erfgoed een overgang van musea als tentoonstellingscentrum naar kenniscentrum.103 Dat betekent dat kennisuitwisseling voor musea steeds belangrijker is geworden. Daarbij heeft zich een verandering voorgedaan in de opvatting hoe het museum zijn kennis zou moeten communiceren naar zijn publiek. Niet langer wordt het publiek gezien als een passieve ontvanger van gefixeerde informatie, kennis is pluriform en kan op verschillende manieren worden gecommuniceerd en geïnterpreteerd. Juist een interdisciplinaire benadering van kennis staat centraal in de eCultuur, waarbij er ruimte is voor meerdere verhalen en perspectieven. Hieruit voortkomend is er ook meer aandacht voor de stem van een ‘actief’ museumpubliek.104 Deze visie wordt internationaal gedeeld, zoals bijvoorbeeld blijkt uit Changing Values in the Art Museum. Rethinking Communication and Learning van Hooper-Greenhil (2004). In de kennissamenleving staat kennisuitwisseling over kunst tussen verschillende personen (individuen) en instituten (onder andere musea en universiteiten) centraal. Musea hebben veel ervaring met het delen van kennis door het organiseren van tentoonstellingen en bijbehorende publicaties. Kennis is echter ook neergeslagen in de totstandkoming van de collectie, evenals in de manier waarop zij wordt beschreven en beheerd.105 Het digitale domein biedt voor musea veel mogelijkheden om kennis, die voorheen aan de staf was voorbehouden, met een breed publiek te delen. Omdat musea doorgaans slechts een klein percentage van hun collectie op zaal kunnen tonen, biedt het online plaatsen van de collectie uitkomst. Online kunnen niet alleen meer objecten worden getoond, ook kan informatie over de collectie op een andere manier worden gepresenteerd dan in de museumzaal. Daar is de informatie vaak beknopt en afgestemd op de interesse van een algemeen publiek. De museumwebsite kan echter verschillende soorten informatie toegankelijk maken voor verschillende soorten gebruikers. Een meer geïnteresseerd publiek kan online bijvoorbeeld diepgaandere informatie over de collectie raadplegen aan de hand van digitale artikelen. Bovendien maakt web 3.0 het mogelijk om verschillende soorten informatie (beeld, tekst, audio en video), met Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 41 102 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e, p. 18. 103 Velthausz & Bruinsma, 2002, p. 21. 104 Hooper-Greenhill in: Carbonell, 2004, Museum studies: an anthology of contexts, pp. 563-568. 105 Velthausz & Bruinsma, 2002, p. 21.
  • 42. elkaar in verband te brengen en beschikbaar te stellen.106 Idealiter creëren musea online een platform dat een inhoudelijke dialoog mogelijk maakt.107 8.1. Netwerkmaatschappij Als gevolg van de digitalisering is onze samenleving in toenemende mate georganiseerd rondom netwerken. Verschillende auteurs,108 onder wie de Spaanse socioloog Castells, hebben onze samenleving getypeerd als een netwerkmaatschappij.109 Netwerken vergemakkelijken het ‘horizontaal’ uitwisselen van kennis en informatie tussen individuen en organisaties. Horizontaal houdt in dat we niet meer afhankelijk zijn van tijd, plaats of zelfs nationale grenzen voor het uitwisselen van deze kennis en informatie. Was er voorheen sprake van eenrichtingsverkeer in informatiestromen van organisaties naar individuen, de netwerkmaatschappij is vrij van hiërarchische relaties. Iedereen kan informatie aan een netwerk toevoegen mede dankzij web 2.0 en sociale media.110 Netwerken kenmerken zich door een open structuur en kunnen zich eindeloos uitbreiden.111 De netwerksamenleving wordt voor een groot deel bepaald door het internet, dat continu aan verandering onderhevig is en het eenvoudig leggen Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 42 106 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e, p. 18. 107 Velthausz & Bruinsma, 2002, p. 60. 108 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p. 10. De Raad voor Cultuur noemt de volgende auteurs: Castells (1996), e Rise of the Network Society., Shapiro, A. (1999) e Control Revolution. How the Internet is putting individuals in charge and changing the world. Public Affairs/Century Foundation. Dijk, J.A.G.M. van (1997). De netwerkmaatschappij: sociale aspecten van nieuwe media. Houten/Diegem. Bohn Stafleu Van Loghum. Infodrome (2001). Controle geven of nemen. Een politieke agenda voor de informatiesamenleving. Amsterdam. Opvallend is dat al deze publicaties dateren van voor 2004, terwijl de ‘open structuur’ en hiërarchieloze netwerkmaatschappij pas echt goed mogelijk werd met de komst van web 2.0 en sociale media in 2004. Ondanks dit gegeven voldoen de typeringen van deze auteurs nog prima voor deze tijd. Voor dit onderzoek hanteer ik Castells opvatting van de netwerkmaatschappij. Castells’ opvatting is helder en accuraat. Bovendien wordt hij het meest aangehaald in de literatuur die ik heb geraadpleegd. 109 Castells geeft de volgende definitie van een netwerk: “A network is a set of interconnected nodes. A node is the point at which a curve intersects itself. What a node is, concretely speaking, depends on the kind of concrete networks of which we speak. (…) Within a given network, flows have no distance, or the same distance between nodes. us, distance (physical, social, economic, political, cultural) for a given point or position varies between zero (for any node in the same network) and infinite (for any point external to the network). (…) Networks are also open structures, able to expand without limits, integrating new nodes als long as they are able to communicate within the network. (…) A network-based social structure is a highly dynamic, open system, susceptible to innovating without threating its balance. (…) At a deeper level, the material foundations of society, space and time are being transformed, organized around the space of flows and timeless time.” In: Castells, 2000, e Rise of the Network Society, vol 1., pp. 500-507. 110 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur: van i naar e., p. 10. 111 Stevens, 2009, p. 34.
  • 43. van verbanden tussen verschillende soorten informatie mogelijk maakt (web 3.0).112 Het is opvallend dat veel theorieën over de netwerkmaatschappij dateren van voor 2004, toen het internet zich in de web 1.0 fase bevond. Niettemin zijn de typeringen van de netwerkmaatschappij nog prima van toepassing op de huidige samenleving. De ontwikkelingen van het internet hebben de karakteristieken van de netwerkmaatschappij eerder versterkt en bevestigd, dan afgezwakt. 9.1. Beeld- en beleveniseconomie113 Onze huidige maatschappij is erg visueel georiënteerd. Beelden van televisie, film en reclame domineren. We kunnen daarom spreken van een beeldcultuur. De Raad voor Cultuur beschrijft in eCultuur, van i naar e i (2003), dat parallel aan deze ontwikkeling van de beeldcultuur, een opkomst van de beleveniseconomie waar te nemen is.114 In de beleveniseconomie zijn consumenten erop gericht te betalen voor een belevenis, waarbij de ervaring van die belevenis strikt persoonlijk is. Daarbij is het belangrijk dat mensen niet zo zeer voor de belevenis zelf betalen, maar voor de waarde ervan: voor de herinnering die ze aan de belevenis over houden.115 Mensen hebben in toenemende mate behoefte aan een spannende ervaring, een spannend verhaal en een snelle afwisseling van prikkels.116 Musea besteden steeds meer aandacht aan de wensen van hun publiek, die kunst niet langer wil waarnemen als passieve toeschouwer, maar actief wil participeren. Daarnaast moet een museumbezoek vooral leuk zijn. Dit vloeit onder andere voort uit de aanname dat een museumbezoek in de beleveniseconomie wordt gezien als een vorm van vrijetijdsbesteding, die moet concurreren met andere vormen van vermaak.117 In de museumwereld lopen de meningen uiteen over de geschikte mate van betrokkenheid van het publiek. Tegenstanders vrezen dat musea door al deze aandacht voor de wensen van het publiek, andere belangrijke taken zoals het verzamelen, presenteren en beheren van kunst, uit het oog verliezen. Bovendien vrezen zij voor een verlies van autonomie van het museum als instituut. Voorstanders, zoals Tate Modern directeur Chris Dercon, zien juist mogelijkheden voor het presenteren van informatie die beter aansluit bij het niveau en de interesses van het Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 43 112 Müller, 2002. Article Museums and Virtuality. 113 Sommige auteurs kiezen voor het begrip Spektakelcultuur of Culture of the Spectacle. 114 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur, van i naar e., p.10. 115 Pine & Gilmore, 1999, pp. 30, 31 Pine & Gilmore hebben gericht op het museumpubliek, een model ontwikkeld dat verschillende manieren van beleven beschrijft. 116 Raad voor Cultuur, 2003, eCultuur, van i naar e., p.10. 117 Stephen, 2001, p. 297. In: Museum Management and Curartorship.
  • 44. publiek. Hiertoe proberen sommige musea (inter)actief de dialoog met hun publiek aan te gaan, waarvoor onder andere sociale media dankbaar worden ingezet. Er is echter veel onduidelijkheid en discussie over de vraag hoe de actieve participatie van het publiek exact gerealiseerd zou moeten worden, in zowel het fysieke museum als op de museumwebsite. Hoofdstuk twee zal dieper in gaan op deze problematiek. De twee aan elkaar gerelateerde begrippen die hierbij een belangrijke rol spelen, worden nu nader besproken. 9.2. Interactie en Participatie Al voor de komst van de digitale technologie die communicatie wereldwijd heeft vergemakkelijkt, streefden sommige musea naar interactie met hun publiek. Van 1945 tot 1962 was Willem Sandberg directeur van het Stedelijk Museum. Hij zag de relatie tussen museum en publiek toen ter tijd al als een dialoog. Sandberg keerde zich tegen het idee van het ‘alleswetend museum’ dat zijn informatie via een eenzijdige informatiestroom (top-down lecture) overbrengt op een ‘onwetend publiek’.118 Waar ‘oude’ media zoals televisie en film voorheen het publiek vooral als toeschouwer hadden, kan men met nieuwe media reageren op de inhoud en ook in toenemende mate participeren.119 “Het museum is niet meer ter lering en vermaak alleen. Van de bezoeker wordt actie verwacht. (…) Van passieve waarnemer, naar actieve onderzoeker.”120 Ook op het internet worden interactie, participatie en dialoog gestimuleerd. Wanneer we het hebben over de bezoekers van een website, is de term ‘gebruikers’ daarom meer op zijn plaats.121 Beide begrippen (interactie en participatie) zijn problematisch. Strikt genomen zijn lang niet alle nieuwe media ‘interactief’ te noemen, omdat niet elk nieuw medium om een actieve houding van de gebruiker vraagt. Bovendien vraagt elk medium om een zekere mate van interactiviteit. Letterlijk gezien is er namelijk altijd sprake van een fysieke interactie (zonder een muisklik kun je geen website openen). De interactie met gebruikers waar musea veelal op doelen, is dan ook een Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 44 118 Tallon & Walker, 2008, p.x. 119 Meijer, 2005, p.42. 120 Pontzen, 2011, Spektakel Cultuur, in: De Volkskrant, 2 december 2011. In het artikel bekritiseert Pontzen de huidige situatie in musea die zijn gericht op participatie en vermaak. Hij vraagt zich af in hoeverre musea zijn doorgeslagen in hun virtuele vertellingen. Daarbij richt hij zich op de interactie en beleving binnen de muren van het museum. 121 Van Tuijn, 2010, pp. 68-69. Van Tuijn is Nieuwe Media coördinator in het Gemeentemuseum in Den Haag.
  • 45. psychologische interactie.122 Daarbij is enerzijds sprake van sociale interactie tussen twee of meerdere mensen. Anderzijds worden gebruikers aangemoedigd een bijdrage te leveren aan de inhoudelijke informatie.123 De overgang van de passieve bezoeker naar actieve, participerende gebruiker die mede de inhoud van informatie kan bepalen, heeft te maken met een grensvervaging tussen amateur en professional. De emancipatie van de amateur is het gevolg van de in dit hoofdstuk beschreven maatschappelijke ontwikkelingen en de mogelijkheden van nieuwe media.124 10. Samenvatting en conclusie In de eCultuur kan het internet worden gezien als de belangrijkste vorm van nieuwe media. Het internet is van grote invloed op onze omgang met informatie en het delen van onze kennis, belevenissen en ervaringen. Wanneer men spreekt over ‘het internet’ bedoelt men in veel gevallen het web. Het internet is een netwerk van computers. Het web is daarentegen een netwerk van gekoppelde webpagina’s, die de technische structuur van het internet werkbaar maakt. Het web heeft zich ontwikkeld van een read-only status naar een read-write web, waarin sociale media een belangrijke rol spelen, tot het huidige semantische- of portable-personal web, dat zich kenmerkt door individualiteit, relationaliteit en virtualiteit. Dit hoofdstuk heeft de sociale, culturele en technologische ontwikkelingen blootgelegd waartoe musea zich doorgaans moeten verhouden als het gaat om de museumwebsite, de online collectie en de veranderende relatie met het publiek. Deze ontwikkelingen zoals digitalisering, medialisering, kennissamenleving, netwerkmaatschappij en beeld- en beleveniseconomie komen samen in het begrip eCultuur. De behandelde termen worden in de literatuur veelal door elkaar gebruikt. Afhankelijk van de gekozen invalshoek staat vaak één begrip centraal, waardoor onduidelijk is geworden hoe de verschillende begrippen zich tot elkaar verhouden. In dit hoofdstuk blijkt dat de geschetste ontwikkelingen zich op non- hiërarchische wijze tot elkaar verhouden. Ze bestaan naast elkaar en beïnvloeden elkaar. De tweede fase van digitalisering, het diep ontsluiten van objecten en informatie, is bijvoorbeeld gerelateerd aan de kennissamenleving waarin het delen van kennis centraal staat. Als gevolg van de digitalisering is onze samenleving bovendien in toenemende mate georganiseerd rondom netwerken. Media beïnvloeden ons beeld Fransje Pansters, Masterscriptie Kunstgeschiedenis: Museumcollecties online, Vrije Universiteit Amsterdam 2012. 45 122 Van Mechelen, 2007-2008, p.18 123 Van Mechelen, 2007-2008, p.18 en Meijer, 2005, pp. 42-46 onderscheiden in hun Master thesis beide twee vormen van psychologische interactie:. 1. Sociale interactie. 2. Interactie tussen mens en machine, waarbij het gaat om de inhoudelijke interventies die een gebruiker maakt in de digitale omgeving. 124 Een inzichtelijk artikel dat de positie van de amateur vanuit historisch oogpunt benadert, is De waarde van de amateur. Jorinde Seijdel, 2010.