37. Verschillende buurten verschillend behandelen Zwakke structuur gemiddeld sterke structuur Initiërende en adaptieve overheid Faciliterende overheid
38.
39.
40.
41.
Notes de l'éditeur
De kerkeraad van de gereformeerde gemeente van het Zuidhollandse dorp De Lier schreef eind juli 1606 een rekwest aan het Hof van Holland, de hoogste gerechtelijke instantie van het gewest. In het rekwest verzochten de mannenbroeders om een verbod op de rederijkerskamer van het dorp. De aanleiding was dat een lid van die kamer diezelfde maand een medebroeder had gedood. Nadat de dader een opdracht van het bestuurslid Willem Cock had geweigerd, had Cock hem neergeslagen. Het slachtoffer had toen zijn mes getrokken en Cock doodgestoken. Volgens een later getuigenis had hij daarop geroepen: ‘Je hebt je verdiende loon Cockje, je verdiende loon!’ Om het lage morele gehalte van de rederijkers nog beter in de verf te zetten schilderde de kerkenraad een tweede voorval. De secretaris van het gezelschap zou zijn minnares hebben meegenomen naar een festival, iets wat hij altijd deed. Het meisje was bovendien zijn nichtje. Zijn echtgenote zou daarvan zo van streek zijn geraakt dat ze van huis wegliep, en op de dag van het herderlijke schrijven nog niet terug was. Rederijkers waren geen volwaardige burgers. Volgens de kerkenraad stonden deze voorbeelden van zeer onburgerlijk gedrag niet op zichzelf. Ze waren kenmerkend voor het soort mensen dat lid was van de kamer. Rederijkers leidden volgens de kerkenraad een slecht en aanstootgevend leven, bedierven de jeugd, verleidden anderen in hun toneelspelen met vuile taal en het tonen van onkuis gedrag, belasterden iedereen en hekelden de religie. Tot zover Arjan van Dixhoorn in De Goede burger (SCP, 2005) Voor de mensen die bezig zijn met burgernet is het misschien aardig te weten dat Burgers waren verplicht om via de burgerwacht in het vendel van hun wijk de rust te helpen handhaven Vanaf 1703 wisten echter opeens veel meer gewone burgers door te dringen in de vertegenwoordigende organen, op de stadsraad na. Voor degenen die men gekwalificeerd achtte, beschouwde men een functie in een van die burgerlijke organen, die men eigenlijk niet met goed fatsoen kon weigeren, als een zaak van goed burgerlijk gedrag.
De partijpolitiek geen gelijke tred met de meer algemene ontwikkelingen inzake de lokale democratie. Opkomsten bij verkiezingen, alsmede de animo om in plaatselijk partijpolitiek verband actief te zijn, zijn in het algemeen dalende. Anderzijds neemt de belangstelling van burgers en of ganisaties om invloed uit te oefenen op de gemeentelijke besluitvorming juist toe”