2. In stilte reden ze naar het politiebureau waar ze Pete en Hannah Gibson
moesten ondervragen. Het tweetal zat in een overhoringskamer en Dane
gaf hen beide een glas water, voor eventuele vingerafdrukken, die
overeen konden komen met de vingerafdrukken op de plaats delict.
Hannah had haar handen voor haar gezicht geslagen en snikte zachtjes.
Haar echtgenoot brulde en sloeg een stoel door de kamer, maar werd al
snel door twee bewakers tegen de muur gesmakt.
3. “Mijn dochter is vermoord en jullie houden ons hier vast!” schreeuwde
Pete tegen het tweetal dat hem nog steeds stevig vasthield. Dane voelde
geen medelijden of dergelijke meer voor het stel. Hij voelde niets meer.
Hij was enkel geconcentreerd om de moordenaar te pakken die twee
moorden had gepleegd. Niet meer, niet minder. Dat was zijn beroep en
dit was zijn zoveelste zaak, de zoveelste moord waaraan hij werkte.
Echter kon hij het beeld van Luke en Jessie's gemartelde lichamen niet uit
zijn hoofd bannen. Gelukkig had Smith het woord genomen, en voor
even was Dane hem daar dankbaar voor. Niet dat hij dat zou laten
4. Omdat hij nog steeds niet helemaal helder was, probeerde hij zich te
concentreren op de emoties en de klanken van de stemmen in de
verhoorkamer. Spijt, schuldgevoel en haat bleven uit, maar dat
betekende niet dat Pete óf Hannah onschuldig waren. Een moordenaar
kon zijn emoties uitschakelen, net als ieder ander. Dane zuchtte diep en
wreef vermoeid over zijn nek. Zijn ogen vielen bijna dicht, maar hij
weigerde om zich over te geven aan zijn vermoeidheid dat in heel zijn
lichaam heerste.
5. Smith was erin geslaagd om Mr. Gibson te kalmeren en hem een glaasje
water toe te dienen. Ook mevrouw Gibson was blij dat ze iets omhanden
had en dronk het glas in één teug leeg. Goed, weer een punt voor Smith,
maar dat betekende niet dat hij vrienden met hem zou worden. Nog
steeds haatte hij de man, om zijn zelfingenomen karakter. Dane boog zich
over de standaard vragen en voegde er toen een paar vragen bij.
“Waar was u vannacht tussen tien en twaalf?” vroeg hij aan het echtpaar.
6. Pete Gibson nam het woord.
“Rond elf uur kwamen we thuis van ons weekendje weg naar Parijs. We
hadden onze koffers in de gang gezet en waren opzoek gegaan naar onze
dochter. Toen die vreselijke ontdekking –” Zijn stem brak en even voelde
Dane toch medelijden met de hem. Een kind verliezen was toch één van
de grootste angsten die ouders maar konden hebben. Helaas had Dane
zelf geen kinderen, tot zijn grote spijt...
7. Toen ze allebei hun glaasje water op hadden, bracht Smith de glazen naar
het laboratorium, er ondertussen ervoor zorgend dat hij geen plekken
aanraakte waar hun vingerafdrukken konden zitten. Dane stelde het
tweetal nog een aantal vragen, en toen Smith eindelijk terug kwam, keek
die strak voor zich uit. Ze behandelden nog een paar vragen en
uiteindelijk, toen het daglicht door de ramen scheen, konden ze eindelijk
hun werk afronden en naar huis vertrekken.
8. Dane borg zijn spullen op in zijn tas en nam afscheid van de paar mensen
die op het bureau waren. Hij fronste zijn voorhoofd toen hij terugdacht
aan McKeon´s opmerking over agenten die ziek naar huis waren gegaan.
Er konden toch niet zo veel tegelijk ziek zijn geworden? De radartjes in
zijn hersenen werkten ineens op volle toeren; hier klopte iets niet. Twee
mensen waren vannacht vermoord en vervolgens is bijna heel het
bureau ziek naar huis gegaan. Hij liep de verhoorkamer uit en Smith
volgde hem op de voet.
9. “Ik ben kapot,” kreunde Smith, toen hij naast Dane kwam lopen en zich
uitrekte. Daarbij stootte hij zijn arm tegen Dane's neus aan. Dane keek
hem enkele seconden dreigend aan, en wilde hem net een oplawaai
verkopen toen McKeon binnen kwam wandelen. Hij zag er gladgeschoren
en opgewekt uit. “De burgemeester belde me net en wilde een toespraak
houden op het plein voor het gemeentehuis. Elke bewoner moet
opgetrommeld worden en daar gaan jullie voor zorgen. Ik bekommer me
wel op het verslag van Gibson's overhoring.” In stilte vervloekte Dane zijn
baas, omdat hij nog steeds niet naar huis kon om bij te slapen. Ook Smith
10. “Ik zie jullie om twaalf uur op het plein.” Na die woorden verdween hun
baas zijn kantoor binnen, waardoor ze weer alleen werden gelaten.
“Het spijt me van die knal van net. Ik keek niet uit,” betoog Smith zijn
spijt. Hoewel hij er geen barst van geloofde, nam Dane zijn excuses aan
en samen liepen ze naar buiten. Het was nog steeds donker, maar minder
bewolkt als een paar uur geleden. Hij keek op zijn horloge en bromde
zacht toen ze maar een paar uur hadden, om heel het dorp om twaalf
uur op het stadsplein, voor het gemeentehuis te krijgen. Hij hoopte maar
dat Jack het iets gemakkelijker had.