8. JdH 132 – 1, 2, 3
Heer! Ik hoor van rijke zegen,
9. 1 Heer! Ik hoor van rijke zegen,
die Gij uitstort keer op keer;
laat ook van die milde regen
dropp'len vallen op mij neer;
ook op mij, ook op mij,
dropp'len vallen ook op mij.
10. 2 Ga mij niet voorbij, o Vader,
zie, hoe mij mijn zonde smart;
trek mij met Uw koorden nader,
stort Uw liefd' ook in mijn hart.
Ook in mij, ook in mij,
stort Uw liefde ook in mij.
11. 3 Heil'ge Geest, wil niet voorbij gaan:
Gij geeft blinden de ogen weer!
Wil, o wil nu bij mij stilstaan,
werk in mij met kracht, o Heer!
Ook in mij, ook in mij,
werk ook door Uw kracht in mij!
12. Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen.
29. 1 Paulus, een dienstknecht van
Christus Jezus, een geroepen
apostel, afgezonderd tot
verkondiging van het evangelie
van God, 2 dat Hij tevoren door
zijn profeten beloofd had in de
heilige Schriften – 3 aangaande
zijn Zoon, gesproten uit het
geslacht van David naar het vlees,
30. 4 naar de geest der heiligheid
door zijn opstanding uit de
doden verklaard Gods Zoon te
zijn in kracht, Jezus Christus,
onze Here
37. 24 En Tomas, een der twaalven,
genaamd Didymus, was niet met
hen, toen Jezus daar kwam. 25 De
andere discipelen dan zeiden tot
hem: Wij hebben de Here gezien!
Maar hij zeide tot hen: Indien ik in
zijn handen niet zie het teken der
nagels en mijn vinger niet steek in
de plaats der nagels en mijn hand
niet steek in zijn zijde, zal ik
geenszins geloven.
38. 26 En na acht dagen waren zijn
discipelen weer in het huis en
Tomas met hen. Jezus kwam,
terwijl de deuren gesloten waren,
en Hij stond in hun midden en
zeide: Vrede zij u! 27 Daarna zeide
Hij tot Tomas: Breng uw vinger
hier en zie mijn handen en breng
uw hand en steek die in mijn zijde,
39. en wees niet ongelovig, maar
gelovig. 28 Tomas antwoordde
en zeide tot Hem: Mijn Here en
mijn God! 29 Jezus zeide tot
hem: Omdat gij Mij gezien
hebt, hebt gij geloofd? Zalig
zij, die niet gezien hebben en
toch geloven.