29. Gebed om Gods Geest,
daarna lezen Spreuken 30 : 1 t/m 9 en
Lukas 12 : 13 t/m 21
30. 1 De woorden van Agur, de zoon van Jake:
de last. De man spreekt tot Ithiël, tot Ithiël
en Uchal.
2 Voorzeker, ik ben onverstandiger dan
iemand anders, ik heb geen menselijk
inzicht. 3 Ik heb geen wijsheid geleerd en
de kennis van heiligen niet bezeten. 4 Wie
is er naar de hemel opgestegen en vandaar
neergedaald? Wie heeft de wind in zijn
handen verzameld? Wie heeft de wateren
in een kleed gebonden?
31. Wie heeft alle einden der aarde
vastgesteld? Hoe is Zijn Naam en hoe
is de Naam van Zijn Zoon, u weet het
immers?
5 Ieder woord van God is gelouterd,
Hij is een schild voor hen die tot Hem
de toevlucht nemen. 6 Voeg niets toe
aan Zijn woorden, anders zal Hij u
straffen, omdat u een leugenaar zou
blijken te zijn.
32. 7 Twee dingen heb ik van U gevraagd,
onthoud ze mij niet, voordat ik sterf: 8 Houd
valsheid en leugentaal ver van mij.
En: geef mij geen armoede of rijkdom,
voorzie mij van mijn toegewezen deel aan
brood. 9 Anders zou ik, verzadigd,
U verloochenen en zeggen: Wie is de HEERE?
of anders zou ik, arm geworden, stelen, en de
Naam van mijn God aantasten.
33. De rijke dwaas
13 En iemand uit de menigte zei
tegen Hem: Meester, zeg tegen mijn
broer dat hij de erfenis met mij moet
delen.
14 Maar Hij zei tegen hem: Mens, wie
heeft Mij tot rechter of verdeler van
een erfenis over u aangesteld?
34. 15 En Hij zei tegen hen: Kijk uit en
wees op uw hoede voor de hebzucht.
Immers, al heeft iemand overvloed,
zijn leven behoort niet tot zijn bezit.
16 En Hij zei tot hen een gelijkenis en
sprak: Het land van een rijke man had
veel opgebracht.
17 En hij overlegde bij zichzelf en zei:
Wat zal ik doen? Want ik heb geen
ruimte om mijn vruchten op te slaan.
35. 18 En hij zei: Dit zal ik doen: ik zal
mijn schuren afbreken en grotere
bouwen en ik zal daarin al mijn koren
en al mijn goederen opslaan.
19 En ik zal tegen mijn ziel zeggen:
Ziel, u hebt veel goederen liggen voor
veel jaren. Neem rust, eet, drink en
wees vrolijk.
36. 20 Maar God zei tegen hem: Dwaas!
In deze nacht zal men uw ziel van u
opeisen; en wat u gereedgemaakt
hebt, voor wie zal het zijn?
21 Zo is het met hem die voor zichzelf
schatten verzamelt en niet rijk is in
God.
37. Tekstlezing:
En: geef mij geen armoede of rijkdom,
voorzie mij van mijn toegewezen deel aan
brood.