7. VDD G 399 – 1, 3 Wij loven U, o God, belijden U als Heer.
8. 1 Wij loven U, o God, belijden U als Heer.Eeuwige Vader, U geeft heel de wereld eer.U zingen alle heemlen, serafs, machten, tronen,onafgebroken rijst hun lied op hoge tonen:Gij, driemaal heilig zijt Gij, God der legerscharen,wiens grootheid aard' en hemel heerlijk openbaren!
9. 3U, Vader, U zij lof op een verhoogde toon!Lof en aanbidding zij uw eengeboren Zoon.Lof zij uw Geest, die ons ten Trooster is gegeven,ons in de waarheid leidt, de weg van eeuwig leven.U looft uw kerk alom, waar Gij die ook vergaarde;U looft wat loven kan, in hemel en op aarde!
10. Votum en groetEre zij de Vader en de ZoonEn de Heilige Geest,Als in den beginne, nu en immer,En van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.
11. P 103 – 1, 5 Zegen, mijn ziel, de grote naam des HEREN,
12. 1Zegen, mijn ziel, de grote naam des HEREN,laat al wat binnen in mij is Hem eren,vergeet niet hoe zijn liefd' u heeft geleid,gedenk zijn goedheid, die u wil vergeven,die u geneest, die uit het graf uw levenverlost en kroont met goedertierenheid.
13. 5Zoals een vader liefdevol zijn armenslaat om zijn kind, omringt ons met erbarmenGod onze Vader, want wij zijn van Hem.Hij die ons zelf uit aarde heeft genomen,Hij weet, dat wij, uit stof aan 't licht gekomen,slechts leven op de adem van zijn stem.
15. Lezen Matth 23 : 1 t/m 11 Wee de schriftgeleerden en de farizeeën
16. 1 Daarna richtte Jezus zich tot de menigte en tot zijn leerlingen 2 en zei: ‘De schriftgeleerden en de farizeeën hebben plaatsgenomen op de stoel van Mozes. 3 Houd je dus aan alles wat ze jullie zeggen en handel daarnaar; maar handel niet naar hun daden, want ze doen zelf niet wat ze jullie voorhouden.
17. 4 Ze bundelen alle voorschriften tot een zware last en leggen die de mensen op de schouders, terwijl ze zelf geen vinger uitsteken om die te verlichten. 5 Al hun daden zijn erop gericht om door de mensen gezien te worden. Ze verbreden immers hun gebedsriemen en maken de kwastjes aan hun kleren langer, 6 ze verlangen een ereplaats bij feestmaaltijden en in synagogen,
18. 7 en hechten eraan op het marktplein eerbiedig te worden begroet en door de mensen rabbi te worden genoemd. 8 Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. 9 En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel.
19. 10 Laat je ook niet leraar noemen, want jullie hebben maar één leraar, de messias. 11 De belangrijkste onder jullie zal jullie dienaar zijn.
21. 12 Broeders en zusters, we hoeven ons niet langer te laten leiden door onze eigen wil. 13 Als u dat wel doet, zult u zeker sterven. Als u echter uw zondige wil doodt door de Geest, zult u leven. 14 Allen die door de Geest van God worden geleid, zijn kinderen van God.
22. 15 U hebt de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven, u hebt de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn, en om hem te kunnen aanroepen met ‘Abba, Vader’. 16 De Geest zelf verzekert onze geest dat wij Gods kinderen zijn.
23. 17 En nu we zijn kinderen zijn, zijn we ook zijn erfgenamen, erfgenamen van God. Samen met Christus zijn wij erfgenamen: wij moeten delen in zijn lijden om met hem te kunnen delen in Gods luister.
24. P 22 – 2, 4 Nochtans, op U, o God die heilig zijt
25. 2Nochtans, op U, o God die heilig zijten troont op lofgezangen, U gewijddoor Israël dat Gij hebt uitgeleid,steunt ons vertrouwen,immers, de vaadren bleven op U bouwen,dat Gij hen naamt in heilige bescherming:Gij hebt, als zij U riepen om ontferming,hen niet beschaamd.
26. 4Gij die mijn ogen 't levenslicht ontsloot,mij hebt geroepen uit de moederschoot,mij aan mijn moeders borst een rustplaats bood,voor kwaad beveiligd,Gij hebt mij U ten eigendom geheiligd.Gij, die alleen mijn God zijt en mijn Vader,blijf mij niet ver, want nu het onheil naderthelpt mij niet één.
29. 1Abba, Vader, U alleen,U behoor ik toe.U alleen doorgrondt mijn hart,U behoort het toe.Laat mijn hart steeds vurig zijn.U laat nooit alleen.Abba, Vader, U alleen,U behoor ik toe.
30. 2Abba, Vader, laat mij zijn,slechts voor U alleen.Dat mijn wil voor eeuwig zijd'uwe en anders geen.Laat mijn hart nooit koud zijn, Heer.Laat mij nimmer gaan.Abba, Vader, laat mij zijn,slechts van U alleen.
33. 1Aan U behoort, o Heer der heren,de aarde met haar wel en wee,de steile bergen, koele meren,het vaste land, de onzeekre zee.Van U getuigen dag en nacht.Gij hebt ze heerlijk voortgebracht.
34. 4Laat dan mijn hart U toebehorenen laat mij door de wereld gaanmet open ogen, open orenom al uw tekens te verstaan.Dan is het aardse leven goed,omdat de hemel mij begroet.
38. 1Grote God, wij loven U,Heer, o sterkste aller sterken!Heel de wereld buigt voor Uen bewondert uwe werken.Die Gij waart te allen tijd,blijft Gij ook in eeuwigheid.
39. 3Heer, ontferm U over ons,open uwe Vaderarmen,stort uw zegen over ons,neem ons op in uw erbarmen.Eeuwig blijft uw trouw bestaan -laat ons niet verloren gaan.
40. 2Alles wat U prijzen kan,U, de Eeuwge, Ongeziene,looft uw liefd' en zingt ervan.Alle englen, die U dienen,roepen U nooit lovensmoe:`Heilig, heilig, heilig' toe!