2. Inhouden
• Inzicht, flexibiliteit, toepassen & voorstellen
• Rekenproblemen & rekenvraagstukken
• C-R-A & handelingsmodel
• Stappenplan probleemoplossen &
Drieslagmodel
• Deel-geheelmodel & Vergelijkingsmodel
• Drie categorieën probleemsituaties
• Toepassingen van de vier basisvaardigheden bij
enkelvoudige- en samengestelde opgaven
3. Eén van de hoofddoelstellingen
• De leerlingen verwerven inzicht in de
vier basisbewerkingen.
• Kunnen deze basisbewerkingen vlot en
inzichtelijk uitvoeren.
• Kunnen zich iets voorstellen bij deze
bewerkingen en deze efficiënt inzetten in
allerlei toepassingssituaties.
7. Rekenvraagstukken & contexten
• Verbaal gepresenteerd probleem, waarin
één of meerdere bewerkingen met
getalsmatige gegevens moet worden
uitgevoerd.
• Binnen schoolse context.
8. Drie representatiestadia
• Enactive representation
(motorische ervaring + fysieke objecten)
• Iconic representation
(afbeeldingen, tekeningen en schema’s om
kennis voor te stellen)
• Symbolic representation
(kennis via een formeel symbolensysteem)
9. • Annemieke heeft 9 knikkers en Daniëlle
heeft er 6. Hoeveel knikkers hebben de
meisjes in totaal?
• Annemieke heeft 3 knikkers meer dan
Daniëlle. Als Annemieke 9 knikkers heeft,
hoeveel knikkers heeft Daniëlle dan?
Twee vergelijkbare modellen:
13. Fysieke objecten & visuele
modellen zijn een platform om:
• Relaties te beschouwen en begrijpen..
• Een koppeling te vinden met eigen
intuïtieve ideeën..
• Astract te redeneren..
14. Drie categorieën
probleemsituaties
• Combinatiesituaties
(afzonderlijke hoeveelheden vormen een
gecombineerde hoeveelheid)
• Vergelijkingssituaties
(afzonderlijke hoeveelheden worden onderling
vergeleken + verschil tussen de hoeveelheden)
• Veranderingssituaties
(starthoeveelheid, veranderingshoeveelheid en
de eindhoeveelheid)
15. 1) Deel + deel = geheel
2) Geheel – deel = deel
geheel
deel deel
Categorieën enkelvoudige opgaven
16. Er namen 124 jongens en 109 meisjes deel
aan de nationale zwemdagen. Hoeveel
kinderen deden in totaal mee aan deze
zwemdagen?
?
124 jongens 109 meisjes
Type 1
17. Er namen in totaal 233 kinderen deel aan
de nationale zwemdagen. Als er 124
jongens meededen, hoeveel meisjes
deden mee aan deze zwemdagen?
233
124 jongens ? meisjes
Type 2
18. Voor 2 appels en 1 tros bananen
betaal je € 4,-. Voor 2 appels en 3
trossen bananen betaal je € 9.
Hoeveel euro ben je kwijt voor 1
appel?
Samengestelde opgave 1
21. Ik denk aan drie verschillende
getallen. Als ik telkens twee getallen
bij elkaar optel, zijn de sommen
respectievelijk 49, 57 en 64. Wat zijn
deze drie getallen?
Samengestelde opgave 2
23. Systematische probleemaanpak
1. Het probleem lezen & begrijpen
2. Een plan maken
3. Plan uitvoeren/berekenen
4. Controle + reflectie
Check
Ander
Plan?
32. 1) Aantal delen × een deel = geheel
2) Geheel ÷ aantal delen = één deel
3) Geheel ÷ één deel = aantal delen
geheel
deel
Categorieën enkelvoudige opgaven
33. 5 kinderen besluiten onderling eerlijk de
kosten voor een cadeau te delen.
Als elk van hen 6 euro moest betalen, hoe
duur was het cadeau dan?
€ ?
€ 6
Type 1
34. 5 kinderen kochten samen een cadeau voor
30 euro. Ze besloten onderling eerlijk de
kosten te delen. Hoeveel moest elk van hen
bijdragen?
€ 30
€ ?
Type 2
35. Een groep kinderen kochten samen een
cadeau voor 30 euro. Als een ieder 6 euro
betaalde, uit hoeveel kinderen bestond
deze groep dan?
€ 30
€ 6
Type 3
38. Een boer heeft 7 stieren en 35 koeien. Hoeveel
keer zoveel koeien als stieren heeft de boer?
35 koeien
7 stieren
Type 1
39. Een boer heeft 7 stieren. Hij heeft 5 keer zoveel
koeien als stieren. Hoeveel koeien heeft de
boer?
? koeien
7 stieren
1 eenheid 7
5 eenheden 5 × 7
Type 2
40. Een boer heeft 35 koeien. Hij heeft 5 keer zoveel
koeien als stieren. Hoeveel stieren heeft de
boer?
35 koeien
? stieren
5 eenheden 35
1 eenheid 35 5
Type 3
41. Ali scoorde 3 keer zoveel punten als
Bas. Bas scoorde 200 punten minder
dan Cas en Cas scoorde 50 punten
meer dan Ali. Bereken de totaalscore
van deze drie jongens.
Samengestelde opgave 2
42. 2 eenheden 200 – 50 = 150
4 eenheden 2 × 150 = 300 (Ali & Bas)
Aantal punten Cas = 200 + (150 ÷ 2) = 275
x
Ali
Bas
Cas
200 ?
50
3x + 50 = x + 200
43. Pakje A is 4 keer zo zwaar als pakje
B. Bereken het gewicht van pakje C.
Samengestelde opgave 3
44. Veranderingsproblemen met
een onbekende starthoeveelheid
• Nadat Nora nog 19 punten behaalde bij
een spel, had ze een totaal van 217
punten. Hoeveel punten had Nora eerst?
x + 19 = 217, dus 217 – 19 = x
• Josje had wat knikkers. Nadat zij 13
knikkers had verloren aan Anne, had zij
nog 5 knikkers over. Hoeveel knikkers
had Josje aanvankelijk?
x – 13 = 5, dus 5 + 13 = x
45. Een bloemist had evenveel rode
rozen als witte rozen. Hij verkocht
624 rode rozen, waarna hij precies 4
keer zoveel witte als rode rozen
overhield. Hoeveel rozen had hij
voor de verkoop?
Veranderingssituatie 1