"Gebiedsprogramma Rupelstreek" (Sofie Troch, provincie Antwerpen)
Levenskrachtig platteland_hans_leinfelder_tekst
1. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
1
Expertenworkshop Beleidsplan Ruimte Vlaanderen
Bijdrage ‘Levenskrachtig platteland’
Hans Leinfelder – KU Leuven-Departement Architectuur-onderzoeksgroep PLEN
21 maart 2016
Aanleiding voor bijdrage
In het kader van de opmaak van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) ligt momenteel een
voorlopige versie van een Witboek BRV, opgesteld door Ruimte Vlaanderen (2015), voor advies voor
in verschillende adviesraden, verenigingen en overheden. De Vlaamse regering heeft in haar
regeerakkoord gesteld dat ze het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen deze legislatuur zal vaststellen als
opvolger van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. De minister van Omgeving streeft ernaar om
op basis van het Witboek BRV de Vlaamse Regering eind 2016 een ontwerp-BRV te kunnen
voorleggen waarin ook operationele delen van het BRV zijn uitgewerkt.
Op 21 maart 2016 vond in het VAC te Leuven een terugkoppeling met de onderzoekswereld plaats in
de vorm van een expertenworkshop. Aan mij werd gevraagd om, vanuit mijn expertise en de
gekende maatschappelijke uitdagingen, een inspirerende voorzet te geven voor de operationalisering
van de inhoud van het BRV met betrekking tot het thema ‘levenskrachtig platteland’ uit het
Groenboek BRV. Het hoofddoel van de workshop was immers niet het adviseren van het Witboek
BRV, maar wel het peilen naar recente onderzoekinzichten, academische input en concrete
suggesties voor de operationalisering van gekende maatschappelijke en ruimtelijke uitdagingen in
het BRV.
De bijdrage bestond concreet uit een inspirerende presentatie van 10 minuten over het thema, de
moderatie van twee thematische discussietafels met experten op basis van de presentatie en de
inhoud van het witboek BRV, en een grondig rapport.
2. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
2
1. Thema ‘Levenskrachtig platteland’ in Groenboek BRV
‘Levenskrachtig platteland’ is een van de strategische thema’s binnen in het Groenboek BRV binnen
de krachtlijn ‘Verscheidenheid op mensenmaat’. Het thema geeft het beleid ter zake op Vlaams en
lager niveau op volgende manier richting. (Muyters, 2012)
- Het platteland beschikt nog over relatief ongeschonden gebieden waar de open ruimte
overheerst op de bebouwing.
- Verdere versnippering wordt voorkomen.
- Het platteland behoudt haar identiteit en kracht om plaats te bieden voor een veelheid aan
functies.
o Een aantal essentiële functies primeren in de open ruimte: natuur, landbouw,
biodiversiteit, water.
o Andere activiteiten, zoals ontginning, toerisme, energieproductie, CO2-opslag,
bosbouw en recreatie, worden zo gecombineerd dat de essentiële functies niet in
het gedrang komen.
- Voedselproductie draagt bij aan de economische leefbaarheid van het platteland via
innovatie, specialisatie, diversificatie en verbreding. De economische functie van landbouw
vraagt kwalitatief ingerichte landbouwgebieden.
- Er wordt ingespeeld op de kwaliteit van het landschap met aandacht voor
natuurontwikkeling en erfgoedwaarden. Ontwikkeling van functies die niet horen op het
platteland, worden strenger benaderd.
- De dorpskernen zijn dragers om andere menselijke activiteiten te organiseren, met
ontplooiingskansen voor de lokale bevolking.
o Sterke dorpskernen zijn ideale locaties voor vormen van georganiseerd vervoer,
bedrijvigheid en basisvoorzieningen.
o Inzetten op het verhogen van de identiteit veronderstelt in vele gevallen ook het
versterken van de sociale cohesie en de betrokkenheid van de plattelandsbewoner
bij de regio.
o In krimpregio’s wordt gekozen voor maatschappelijk verantwoorde oplossingen.
Voorliggende bijdrage gaat niet op alle opgelijste ontwikkelingsperspectieven in. Inspiratie wordt
geboden met betrekking tot volgende drie ‘overkoepelende’ aspecten:
- De zin/onzin van het onderscheid stad-platteland
- Alternatieven voor de veertigjarige bestemmingenoorlog tussen open-ruimtegebruikers
- Het gebruiken van alternatieve/innovatieve logica’s.
2. Stad-platteland?
2.1. Stedelijk gebied-buitengebied in het RSV
In mijn eigen doctoraatonderzoek (Leinfelder, 2007) toonde ik zelf uitvoerig aan dat het
planningsdiscours van stad en platteland als tegenpolen al sinds de jaren 1970, vanaf de opmaak van
de gewestplannen, het Vlaams ruimtelijk beleid domineert. Dit planningsdiscours heeft als
uitgangspunten dat de nieuwe ontwikkelingen op het vlak van wonen en werken thuishoren in de
steden en in de woonkernen en dat de open ruimte moet worden gevrijwaard voor landbouw,
natuurontwikkeling en bosbouw. Dit stad-platteland-discours is niet uniek voor het Vlaams ruimtelijk
3. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
3
beleid, maar kenmerkend voor de meeste Noord-West-Europese landen met een rurale traditie
waarin landbouw en/of natuur centraal staan. Het waardeert het platteland als productie- en
consumptieruimte en percipieert tegelijkertijd de stad en de bijbehorende verstedelijkingsdruk als
zeer negatief.
In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) (Anoniem, 1997) uitte dit discours zich destijds zeer
prominent in de visie ‘Vlaanderen, open en stedelijk’, met de selectieve uitbouw van de stedelijke
gebieden en het behoud en waar mogelijk de versterking van het buitengebied als doelstellingen.
Hoewel ook onmiddellijk wordt geduid dat de feitelijke situatie in Vlaanderen zeker niet voldoet aan
een beeld van duidelijk gescheiden stedelijke en open ruimten, wordt het beleidsmatig streven naar
stedelijkheid en openheid toch voluit benadrukt. Dit streven wordt op het niveau van de ruimtelijke
principes belichaamd in het principe van de gedeconcentreerde bundeling van nieuwe
ontwikkelingen in de stedelijke gebieden en de kernen van het buitengebied.
Nog nadrukkelijker stellen de bindende bepalingen van het RSV dat wat niet als stedelijk gebied
wordt afgebakend, buitengebied is. In de daaropvolgende vertaling naar de beleidspraktijk van de
ruimtelijke uitvoeringsplannen wordt er bijgevolg wel een stedenbouwkundig voorschrift ‘afbakening
stedelijk gebied’ ontwikkeld voor de afbakeningslijn van de stedelijke gebieden; een gelijkaardig
voorschrift ‘afbakening buitengebied’ ontbreekt evenwel. Het buitengebied (lees in zekere zin
‘platteland’) wordt met andere woorden niet vanuit haar eigen karakteristieken afgebakend, maar
blijft over na de afbakening van de stedelijke gebieden.
Het is dan ook geen verrassing dat de gewestelijke en provinciale afbakeningsprocessen van de
stedelijke gebieden onmiddellijk na de goedkeuring van het RSV uit de startblokken schieten en voor
de meeste stedelijke gebieden ondertussen is afgerond. Daartegenover is de opstart van de
afbakening van de gebieden van de natuurlijke en de agrarische structuur (AGNAS) in de periode
1997-2002 veel moeizamer verlopen en heeft dit ondertussen nog helemaal niet geleid tot de in
1997 vooropgestelde kwantitatieve doelstellingen voor natuur en landbouw. De beleidspraktijk heeft
het discours uit het RSV met andere woorden bevestigd: het buitengebied is ‘afgebakend’ vanuit de
stedelijke gebieden en helemaal niet vanuit een op de eigen kwaliteit van het buitengebied
gebaseerde visie.
2.2. Stedenbeleid-plattelandsbeleid
Parallel aan het ruimtelijk beleid ontwikkelt zich in de jaren 2000 een uitgesproken stedenbeleid op
Vlaams niveau, naast het minder duidelijke grootstedenbeleid op federaal niveau. Het komt zelfs tot
een Witboek Stedenbeleid (Boudry et al., 2003) met de introductie van het nieuwe concept
‘rasterstad’. Hoewel dit Witboek uiteindelijk niet heeft geresulteerd in een daadwerkelijk beleidsplan
voor de Vlaamse steden, ontstaat er wel een sterke dynamiek van jaarlijkse reeksen stadsprojecten,
gefinancierd vanuit een eigen Stedenfonds (De Bruyn & Van Acker, 2011), en een eigen stadsmonitor
voor leefbare en duurzame Vlaamse steden (Bral et al., 2014).
Daartegenover komt het Vlaamse plattelandsbeleid veel moeizamer tot stand. Pas in 2005 wordt er
een Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO) opgericht als beleidsniveau- en sectoroverschrijdend
overlegorgaan dat beleidsaanbevelingen en adviezen formuleert over problematieken of knelpunten
op het platteland. Dit IPO resulteert effectief in verschillende bruikbare en relevante aanbevelingen
die helaas slechts anekdotisch worden opgepikt door het beleid. Verder zoekt een Platform
Plattelandsonderzoek al jaren moedig naar een bestaansreden ten opzichte van de inhoudelijke en
budgettaire dominantie van veelal sectorale beleidsvelden in de open ruimte. Veel heil wordt ook
4. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
4
verwacht van het Plattelandsbeleidsplan, waarvan het eerste pas in 2013 het daglicht ziet (Peeters,
2013). Wat opvalt is dat hierin vooral een veelheid aan lopende gebiedsgerichte en sectorale
initiatieven wordt samengebracht – geïntegreerd? – in plaats van dat er specifieke
hefboomprojecten voor het platteland worden gelanceerd. Het is tenslotte illustratief dat er,
alvorens het Plattelandsfonds in 2013 voor de eerste keer wordt ingezet, onderzoek nodig is om het
Vlaamse platteland te omschrijven (Pisman et al., 2011). De vraag is of deze sterk zoekende studie
echt nodig was wanneer vandaag blijkt dat de plattelandsfondsmiddelen vooral worden ingezet voor
het bekostigen van de heraanleg van lokale wegen.
Samengevat kan worden gesteld dat het Vlaamse platteland reeds jaren beleidsmatig worstelt met
haar eigen identiteit (wat is het platteland en is er nog platteland in Vlaanderen?), haar positie ten
opzichte van vooral sectoraal beleid, het bepalen van duidelijke (integrerende) prioriteiten en
schromelijk tekort aan middelen.
2.3. Het onderscheid stad-platteland voorbij
De academische en onderzoekswereld pleit met andere woorden al jaren voor het loslaten van het
irrelevante onderscheid stad-platteland of stedelijk gebied-buitengebied. In een verstedelijkt
Vlaanderen is dit onderscheid louter artificieel en in hoofdzaak politiek, om de budgettaire
portefeuilles vanuit een vertrouwde logica te hanteren.
Ook in het Witboek BRV geeft, bij de bespreking van de tien grote beleidsmatige veranderingen, aan
dat de kunstmatige tweedeling tussen stedelijk en buitengebied vandaag achterhaald is: “Rivieren,
beken en groenstructuren dringen diep door tot in de stad en de economische activiteiten in de stad
zijn van betekenis tot ver buiten de stad.” (Ruimte Vlaanderen, 2015: 5) Het is dan ook ontluisterend
dat deze boude stelling uit de aanzet in hetzelfde Witboek een goedkoop, nog veel minder zeggend
surrogaat krijgt in een verschillend beleid voor ‘regio’s met een stedelijk karakter’ en ‘regio’s met een
landelijk karakter’. Het onderscheid is dood, leve het onderscheid! Het stedelijk-landelijk echtpaar
heeft bovendien een afschuwelijke kroost op de wereld gezet: ‘regio’s met een menselijk karakter’ –
alsof regio’s met stedelijk of landelijk karakter onmenselijk zijn…
Tijdens de expertenworkshop op 21 maart bevestigden de deelnemers de zinloosheid van welke
opdeling stad-platteland dan ook. Zij waarschuwden echter ook voor de impliciete,
beleidsinhoudelijke tweedeling in het Witboek BRV: de ambitie tot verhoging van het ruimtelijk
rendement lijkt immers vrij eenzijdig te worden geprojecteerd op de stedelijke ruimte, terwijl de
verhoging van de ruimtelijke veerkracht enkel lijkt te worden nagestreefd in de open ruimte. Beide
ambities gaan echter voor de ganse Vlaamse ruimte op!
Met het Witboek is er een momentum om een ruimtelijk toekomstverhaal op te bouwen dat volledig
abstractie maakt van dit onderscheid en voluit gaat voor nieuwe ruimtelijke logica’s. Inspiratie in
Vlaams-Nederlandse context ligt voor het rapen. Met de introductie van het begrip ‘fluviologie’ roept
Boelens (2005: 50) op tot een nieuwe benadering van ruimtelijke ordening waarbij “de kennis en
kunde van grenzeloze stromen, van de zich ontwikkelende fysieke, virtuele en organisatorische
netwerken en vooral van de daaraan ten grondslag liggende krachten en drijfveren, leiden(…) tot een
nieuwe relationele aansturing en gebruik van de ruimte in dynamische clusters van wisselende
activiteiten.” Ook de Internationale Architectuur Biënnale in Rotterdam in 2014 stelt de stromen in
een stad centraal. (Brugmans & Strien, 2014) In 2006 werken Allaert et al. (2006) voort op het
oorspronkelijke theoretische voorstel van Hidding et al. (1998) om niet langer enkel het dominante
discours van stad en platteland als tegenpolen te hanteren voor de ruimtelijke organisatie van
5. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
5
Vlaanderen. Alternatieve planningsdiscoursen worden verkend waarbij respectievelijk het verschil in
dynamiek (netwerken of stromen), het verschil in milieukwetsbaarheid (ecosysteem) en het verschil
in sociaal-culturele betekenis (stelsels van plekken) van gebieden ordenend vermogen krijgen (figuur
1). Deze alternatieve benaderingen werden ondertussen in de onderzoeks- en praktijkwereld nog
aangevuld, zie onder meer het doctoraat van Sylvie Van Damme (2014) dat een lans breekt voor het
landschap als integrerend medium en het interfase-verhaal verderop in deze bijdrage. Grijp ze!
Figuur 1. Alternatieve planningsdiscoursen waarbij respectievelijk het verschil in dynamiek, in
milieukwetsbaarheid en in sociaal-culturele betekenis centraal staat. (Allaert et al., 2006)
3. Veertigjarige bestemmingenoorlog
In de achttiende eeuw werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden getroffen door een
veertigjarige oorlog. Als gevolg hiervan bouwde de Republiek een schuldenlast op en kon ze
nauwelijks nog een leger op de been houden. Bovendien verdween door de vrede, na het beëindigen
van de veertigjarige oorlog, de noodzaak van gezamenlijk optrekken. Het werd steeds meer ‘ieder
voor zich’. Als gevolg van een gelijkaardige veertigjarige oorlog op bestemmingsniveau, sinds de
opmaak van de gewestplannen in de jaren 1970, doet zich iets gelijkaardigs voor in de Vlaamse
ruimtelijke ordening van de open ruimte. Natuur en landbouw vechten ‘ieder voor zich’ voor een
stuk van de open ruimte en maken samen geen of nauwelijks een vuist tegen de steeds verdere
inname van de open ruimte voor stedelijke activiteiten.
3.1. Land sparing versus land sharing
Vrij recent haalde het Metaforum van KU Leuven de Vlaamse pers met een opmerkelijk standpunt
over de wijze waarop voedselzekerheid dient te worden gegarandeerd. (Keulemans, 2015) De in de
werkgroep verzamelde KU Leuven-wetenschappers – waarvan op drie van de veertien na tot nog toe
niemand zich met het Vlaams openruimtebeleid heeft ingelaten – stellen dat ‘land sparing’, met het
oog op het garanderen van voedselzekerheid, voorkeur moet genieten op ‘land sharing’. Bovendien
zou volgens de werkgroep ‘land sparing’ gunstigere effecten hebben op het behoud en de
ontwikkeling van de biodiversiteit in Vlaanderen. De redenering die ze bij land sparing volgen, is dat
groter areaal aan hoge-opbrengstlandbouw (ten koste van lage-opbrengstlandbouw) tot een grotere
landbouwopbrengst leidt zonder afbreuk te doen aan de biodiversiteit in ongestoorde natuurlijke
6. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
6
habitats. Land sharing tussen landbouw en natuur leidt, om dezelfde landbouwopbrengst te
behouden, tot een toename van het areaal aan lage-opbrengstlandbouw ten koste van het areaal
aan hoge-opbrengstlandbouw en de biodiversiteit in een kleiner areaal aan ongestoorde natuurlijke
habitats (figuur 2). Zelfs geringe ingrepen in natuurlijke habitats resulteren immers tot een belangrijk
soortenverlies en het zijn enkel algemene en opportunistische planten- en dierensoorten die
standhouden in een landbouwcontext.
Figuur 2. Land sparing versus land sharing. (Keulemans, 2015)
Deze redenering maakt volledig abstractie van de Vlaamse openruimtecontext. Vlaanderen kent
geografisch, in tegenstelling tot veel grotere, dunner bevolkte landen, weinig tot geen hoge-
opbrengstlandbouwgebieden die op mondiaal niveau kunnen concurreren. Evenmin kent Vlaanderen
nog nauwelijks ongestoorde natuurlijke habitats de naam ‘wildernis’ waardig. Het grootste deel van
de open ruimte in Vlaanderen is gewoon niet meer of minder dan een ruimtelijke verweving van
kleinschalige natuur, landbouw en bosbouw. Op enkele strategisch aaneengesloten
landbouwgebieden en enkele grote eenheden natuur na, is deze discussie over land sparing versus
land sharing gewoon naast de kwestie. Het zal in verstedelijkt Vlaanderen hoe dan ook in de eerste
plaats over land sharing gaan.
3.2. Bevrijd veranderingsprocessen van bestemmingslogica
Als de Vlaamse open ruimte effectief in de eerste plaats een gedeelde ruimte is, leidt een
verderzetting van de boedelscheiding tussen natuur, landbouw en bos, zoals voorzien in het RSV en
de afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur, niet tot een veertigjarige
maar een tachtigjarige oorlog van de open ruimte tegen de oprukkende verstedelijking.
De optie in het Witboek BRV om het huidig ruimtebeslag beter te gebruiken is een eerste doch
onvoldoende stap in het effectief vrijwaren van de open ruimte. Het verhogen van het ruimtelijk
rendement kan sneller en consequenter worden gerealiseerd, het garanderen van een
ruimteneutraliteit is nog sterker als ambitie. Tegelijkertijd is er echter ook nood aan een versterking
van de interne relaties binnen de open ruimte, tussen landbouw, natuur en bos.
In het leertraject van het Open Ruimte Platform1
hebben intervisiesessies met zes lopende,
innovatieve besluitvormingsprocessen en vier testcases in de open ruimte geresulteerd in een
voorlopige oproep om de veranderingsprocessen in de open ruimte niet op te sluiten in een
allesoverheersende bestemmingslogica. Verschillende innovatieve processen starten net niet vanuit
1
Het Open Ruimte Platform is een initiatief van de Vlaamse Landmaatschappij, Ruimte Vlaanderen, VVSG en
VVP.
Initieel landgebruik
Land sparing
Land sharing
Land
7. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
7
een behoefte tot herbestemming, maar vanuit concrete uitdagingen op het vlak van de inrichting en
het beheer van de open ruimte. Over dergelijke kwalitatieve ambities voor specifieke
openruimtegebieden raken actoren in vele gevallen sneller akkoord dan over de kwantitatieve
verdeling van de bestemmingen in het gebied. Bovendien biedt deze invalshoek veel meer marge
voor flexibiliteit en maatwerk om tot de concrete en effectieve verweving van natuur- en
landbouwdoelen te komen: het lijkt in die zin veel haalbaarder om duidelijke afspraken te maken
over concrete maatregelen op het terrein hoe een feitelijk bestaand landbouwbedrijf economisch
leefbaar kan blijven én tegelijkertijd kan bijdragen aan een grotere biodiversiteit. En eens actoren
akkoord raken over deze praktische vormgeving van inrichtings- en beheersmaatregelen, wordt de
vertaling van dit akkoord in herbestemmingen, als eventueel sluitstuk van het proces, vaak
eenvoudiger. De deelnemers aan de expertenworkshop op 21 maart konden zich duidelijk in deze
redenering vinden.
Vrij absoluut gesteld werkt de huidige AGNAS-benadering vooral scheidend in plaats van integrerend.
De afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur is niet meer gebleken dan
een nobel, maar utopisch streven naar de grootste gemeenschappelijke som van sectorale doelen en
ruimteclaims. Door de voorbije jaren in toenemende mate de immense AGNAS-opdracht op basis van
een jaarlijks voortschrijdende programmatie aan te pakken, werden gebieden waar AGNAS meerdere
sectorale claims of doelen kon integreren prioritair aangepakt. In zekere zin verwerd AGNAS tot een
vorm van geïntegreerd beleid waarin het openruimteverhaal uit het RSV werd gekoppeld aan andere
belangen. Vaak vormde de compensatie van verlies aan natuurlijke habitats, erfgoedwaarden of
waardevol landbouwgebied door de aanleg van een infrastructuur of industrieterrein de concrete
aanleiding om ook andere aspecten in het betrokken openruimtegebied. Tijdens de
expertenworkshop van 21 maart stelden de deelnemers de relevantie van het voortzetten van de
AGNAS-opdracht ernstig in vraag.
In het leertraject van het Open Ruimte Platform wordt daarom uitdrukkelijk gepleit voor een
integrerende agenda voor de open ruimte. Het verschil met een geïntegreerde agenda is dat een
integrerende agenda op Vlaams, provinciaal, regionaal of lokaal niveau vertrekt van integrerende
thema’s of uitdagingen op het niveau van een gebied. In plaats van te zoeken naar de integratie van
sectorale thema’s, kunnen sectoroverschrijdende thema’s zoals voedselzekerheid, gezondheid,
landschappelijke kwaliteit, ecosysteemdiensten, … reeds van bij het uittekenen van de uitdagingen
bij de start van een proces integrerend werken. Daarnaast pleit het Platform om deze integrerende
agenda aan een programmatische benadering te koppelen. Hierdoor worden voor een bepaald
beleidsniveau de strategische doelstellingen gekoppeld aan de inzet van middelen. Bovendien
werken duidelijke programmaprioriteiten samenwerking tussen sectoren in de hand, bijvoorbeeld in
de vorm van pilootprojecten, en werken ze uitnodigend naar allerhande lokale (burger)initiatieven
omdat er klaarheid wordt gecreëerd over te verwachten samenwerking of ondersteuning vanuit de
betrokken overheid. Als het het Vlaams ruimtelijk beleid menens is met de veerkrachtige open
ruimte en de groenblauwe dooradering, moet ze met andere woorden ter zake een ondubbelzinnige
eigen integrerende agenda en programmatie uitwerken.
4. Daadkrachtige logica’s
De voorbije jaren werd in Vlaanderen heel wat vernieuwend wetenschappelijk onderzoek gedaan dat
verder gaat dan het verdelen van de open ruimte over de verschillende ruimtevragers. Het zijn een
voor een pogingen om de open ruimte te benaderen vanuit logica’s die vertrekken vanuit aanwezige
en potentiële kwaliteiten.
8. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
8
4.1. Ruimteclaims door afwenteling
Natuur, bos en landbouw en wonen en werken in de kernen zijn de essentiële functies in de Vlaamse
open ruimte. Het is bevreemdend vast te stellen dat de bosuitbreidingsdoelstelling van 10.000 ha uit
het RSV in het Witboek BRV wordt verdronken in het behoud van de oppervlakte van het niet door
bebouwing gedomineerd ruimtebeslag, of meer in het bijzonder onder het behoud van de minimale
oppervlaktedoelstelling voor natuur uit het RSV. Het is nochtans in de wetenschappelijke literatuur
duidelijk dat bossen heel wat ecosysteemdiensten leveren die in een verstedelijkte Vlaamse
samenleving cruciaal zijn. (Turkelboom et al., 2013)
In het Witboek BRV wordt ook water als een essentiële functie van de open ruimte vooropgesteld.
Waterhuishouding is in de eerste plaats een van de elementen van het fysisch systeem, naast
bodemkwaliteit en –structuur, microklimaat en reliëf, en zou dus sturend moeten zijn voor de
ruimtelijke organisatie van onze samenleving. Door water als een essentiële functie van de open
ruimte voorop te stellen, wordt deze structurerende rol niet alleen onderschat, maar wordt water
teruggebracht tot een ruimtegebruiker – de ruimte voor de infiltratie van overtollig water en de
ruimte voor de berging van water in functie van latere watertekorten. Op dat moment wordt de
gelijkenis met andere activiteiten in de open ruimte, zoals toerisme en recreatie, hernieuwbare
energieproductie, …, groot. De ruimtebehoefte van deze activiteiten mag niet a priori op de open
ruimte worden verhaald of het wordt het een afwenteling van problemen van een verkeerd
bebouwde ruimte op de open ruimte. Wateroverlast en –tekort worden in de eerste plaats
veroorzaakt door een té doorgedreven verharding van de bebouwde ruimte, toeristische en
recreatieve noden ontstaan onder meer door een gebrek aan groene ruimte in de steden en kernen,
grootschalige hernieuwbare energieproductie in de open ruimte is slechts nodig als er onvoldoende
decentraal, op of in de onmiddellijke nabijheid van de energievragers in de bebouwde ruimte, wordt
geproduceerd. De open ruimte wordt in Vlaanderen te gemakkelijk beschouwd als een ruimte waarin
al deze nieuwe ruimtevragen kunnen/moeten worden opgevangen.
4.2. Innovatieve kwalitatieve logica’s
Recent werd binnen KU Leuven beslist om het Treescape-doctoraatsproject van onderzoeksgroep
PLEN te financieren waarin zal worden onderzocht hoe de voor verstedelijkt Vlaanderen
noodzakelijke bosecosysteemdiensten kunnen worden gerealiseerd door bos en bomen te verweven
met andere ruimtegebruikers. (figuur 3)
Figuur 3. Onderzoeksopzet voor Treescape-onderzoek.
Het onderzoek vertrekt van de bestaande kennis over bosecosysteemdiensten en relateert de
optimale levering van bepaalde diensten in een eerste stap aan ruimtelijke criteria (schaal, porositeit,
connectiviteit, …). Deze ruimtelijke criteria worden vervolgens vertaald in ruimtelijke
ontwerpprincipes die op hun beurt de basis vormen voor mogelijke bosconfiguraties waarbij bos
wordt verweven met andere ruimtegebruikers (wonen, bedrijvigheid, landbouw, waterberging,
infrastructuur, …). Toegepast op de Vlaamse verstedelijkte ruimte, resulteren deze bosconfiguraties
9. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
9
in zogenaamde ‘treescapes’ die meer bosecosysteemdiensten zullen opleveren. De
bosuitbreidingsdoelstelling uit het RSV wordt in dit onderzoek niet benaderd vanuit een na te streven
oppervlakte maar vanuit een optimale levering van ecosysteemdiensten.
Deze benadering doet sterk denken aan het doctoraatsonderzoek van Valerie Dewaelheyns (2014)
die de enorme potentie van het tuinencomplex in Vlaanderen benadrukt. Met 9 % van de Vlaamse
oppervlakte, kunnen heel wat uitdagingen waarvoor nu naar de aaneengesloten open ruimte wordt
gekeken, worden beantwoord door de tuinen niet als afzonderlijke eilandjes te beschouwen maar als
één samenhangend geheel. Voor Dewaelheyns houdt deze andere kijk op tuinen een omslag in het
denken in: van de ‘tiranny of small decisions’ naar de ‘resource by small actions’. Als iedere
tuineigenaar 10 % van zijn of haar tuin zou gebruiken voor waterberging of zou laten verwilderen,
zouden de waterhuishouding en de biodiversiteit in Vlaanderen er wel bij varen. De berging van
water hoeft dan niet in zijn volledigheid op de open ruimte te worden afgewenteld. Opnieuw wordt
in het Witboek BRV 9 % van de Vlaamse oppervlakte helaas over het hoofd gezien!
Dezelfde omslag in het denken die Dewaelheyns vooropstelt, wordt ook letterlijk door Anna
Verhoeve (2015) aangehaald in haar doctoraat over niet-agrarische economische activiteiten op
voormalige landbouwgronden en in voormalige landbouwbedrijfsgebouwen. De vaststelling van
Verhoeve dat heel wat van deze gebouwen vandaag worden gebruikt door andere economische
activiteiten dan landbouw, is vlot opgepikt door lokale en Vlaamse beleidsmakers en politici. Een
beleid ten aanzien van dit fenomeen is als quick win genoemd in twee testgebieden van het BRV, het
Meetjesland en het Pajottenland, en het is een van de mogelijke ruimtelijke principes in het Witboek
BRV om het bijkomend ruimtebeslag in de open ruimte te beperken. Ondertussen werd ook al
onderzoek verricht naar de mogelijke juridisch-instrumentele verankering (Eubelius, 2014). Wat
echter ontbreekt in deze beleidsaandacht is net de noodzakelijke omslag in het denken. Om te
vermijden dat het beleid een ‘tiranny of small decisions’ stimuleert, is het net belangrijk om deze om
te vormen tot een ‘resource by small actions’. Elk van deze niet-agrarische economische activiteiten
zou pas mogelijk mogen zijn mits het bijdraagt aan een kwaliteitssprong voor het omringende
landschap.
De tuinen, de niet-agrarische economische activiteiten in voormalige landbouwbedrijfsgebouwen, de
verpaarding, … zijn alle voorbeelden van interfases tussen ruimtegebruikers. Zij zijn vrij ‘onorthodox’,
vallen onder de radar van bestaande analyses en surveys, worden zelden of nooit gevat door
beleidscategorieën binnen onder meer het ruimtelijk beleid en worden bijgevolg niet gemonitord.
Tegelijkertijd zijn deze interfases maatschappelijk zeer relevant. Ze worden dagelijks, vaak informeel,
gebruikt en/of ze dragen bij tot de levering van relevante ecosysteemdiensten. Door KU Leuven,
UGent en UAntwerpen wordt voor 2017 een strategisch basisonderzoeksvoorstel voorbereid dat
hopelijk gedurende vier jaar het bestuurskundige, het planologische, het maatschappelijke en het
ecologische potentieel van deze interfases kan bestuderen.
De deelnemers aan de expertenworkshop op 21 maart werden duidelijk geprikkeld door deze
innovatieve logica’s voor de open ruimte. De vraag stelde zich onder meer in hoeverre de verhoging
van het ruimtelijk rendement binnen het huidig ruimtebeslag uit het Witboek BRV haaks dreigt te
komen staan op het vrijwaren van de tuinstructuur als potentieel voor de levering van verschillende
ecosysteemdiensten in verstedelijkt Vlaanderen. Kwantitatief stelt het Witboek BRV in ieder geval
dat er moet worden gestreefd naar 60 % niet verharde ruimte als blauwgroene dooradering binnen
bestemmingen gedomineerd door ruimtebeslag. Dit impliceert dat de densititeitsverhoging binnen
het bestaande ruimtebeslag niet per sé generiek ten nadele mag en kan gaan van de tuinstructuur;
zeker in dichtbebouwde gebieden moeten tuinen worden gevrijwaard als niet-verharde ruimte
omwille van hun sociaal-ecologische belang op de schaal van het betrokken stadsdeel. Kwalitatief is
10. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
10
deze aandacht voor de tuinstructuur eveneens belangrijk om de talrijke tuineigenaars in de
verkavelingen in Vlaanderen bewust te maken van hun potentiële bijdrage tot het groter geheel aan
ecosysteemdiensten (waterberging en –infiltratie, biodiversiteit, voedselproductie, …) dat door deze
tuinstructuur kan worden geleverd en dat niet vanzelfsprekend hoeft te worden afgewenteld op de
open ruimte buiten het ruimtebeslag. Door 10 % van hun tuinoppervlakte in te schakelen in deze
logica, ‘collectiviseren’ zij als het ware een deel van hun tuin zonder het eigenaarschap hiervan af te
staan: zij dragen met andere woorden op hun perceel bij tot het realiseren van ‘collectieve’ doelen.
Hiertoe leek het de deelnemers aan de expertenworkshop uiterst belangrijk om deze doelen helder
te formuleren. Zo wordt het duidelijk dat elke (particuliere) investering in de fysieke ruimte ook een
collectieve, maatschappelijke return kan en moet hebben. Het BRV zelf moet daarbij niet trachten
om dergelijke innovatieve logica’s op Vlaams niveau te operationaliseren of te normeren, maar moet
vooral een gewenste richting aangeven. Deze logica’s houden dan ook misschien slechts beperkt een
concrete planningsopdracht in, maar vooral een wervende en verbeeldende taak om de
cultuuromslag te kunnen maken. De lokale overheid kan hier een faciliterende rol in spelen door in
haar dagelijks project- en vergunningenbeleid deze kwalitatieve ambitie te beklemtonen.
Besluit
In deze bijdrage worden niet alleen een aantal kritische bedenkingen geformuleerd ten aanzien van
de opdeling stad-platteland en de lang aanslepende bestemmingenoorlog in het Vlaamse open-
ruimtebeleid. Er wordt ook zeer nadrukkelijk gewezen op de veelheid aan fundamenteel-
wetenschappelijk onderzoek die innovatieve pistes aanreikt om de open ruimte op een meer
kwalitatieve manier te benaderen. Hierbij wordt dan nog bewust abstractie gemaakt van de
onderzoeksresultaten uit de twee Steunpunten Ruimte. Het is een pijnlijke vaststelling dat het
Witboek BRV nauwelijks gebruik maakt van deze nieuwe inzichten.
Bibliografie
Allaert, G., Leinfelder, H., Vanden Abeele, P. & Verhoestraete, D. (2006). Randvoorwaarden voor
duurzaam agrarisch ruimtegebruik in een verstedelijkende netwerksamenleving. Studie in opdracht
van Federaal Wetenschapsbeleid, Brussel.
Anoniem (1997). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Vlaamse overheid, Brussel.
Boelens, L. (2005). Fluviologie, een nieuwe benadering van ruimtelijke ordening. Oratie. Universiteit
Utrecht, Utrecht.
Boudry, L., Cabus, P., Corijn, E., De Rynck, F., Kesteloot, C. & Loeckx, A. (red.) (2003). De eeuw van de
stad, over stadsrepublieken en rastersteden. Witboek. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,
Project Stedenbeleid, Brussel.
Bral, L., Jacques, A., Schelfaut, H., Stuyck, K. & Vanderhasselt, A. (red.) (2014). Stadsmonitor 2014,
een monitor voor leefbare en duurzame Vlaamse steden. Vlaamse overheid, Brussel.
Brugmans, G. & Strien, J. (red.) (2014). Urban by nature. Catalogus. IABR, Rotterdam.
De Bruyn, J. & Van Acker, M. (red.) (2011). Zaaien op beton en 106 andere recepten voor de stad.
Vlaamse overheid, Brussel.
11. Hans Leinfelder – KU Leuven-PLEN – Expertenworkshop Witboek BRV ‘Levenskrachtig Platteland’ – 21 maart 2016
11
Dewaelheyns, V. (2014). The garden complex in strategic perspective, the case of Flanders.
Doctoraatsproefschrift. KU Leuven-Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen, Leuven.
Eubelius (2014). Onderzoek van het instrument ‘contractbenadering’ in het kader van het in
ontwikkeling zijnde beleidskader ‘economische activiteiten in voormalige agrarische gebouwen’.
Ruimte Vlaanderen, Brussel.
Hidding, M., Needham, B. & Wisserhof, J. (1998). Stad en land, een programma voor fundamenteel-
strategisch onderzoek. Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek, Den Haag.
Keulemans, W. (2015). Voedselproductie en voedselzekerheid: de onvolmaakte waarheid. KU
Leuven-Metaforum, Leuven.
Leinfelder, H. (2007). Open ruimte als publieke ruimte. Dominante en alternatieve
planningsdiscoursen ten aanzien van landbouw en open ruimte in een (Vlaamse) verstedelijkende
context. Academia Press, Gent.
Muyters, Ph. (2012). Vlaanderen in 2050: mensenmaat in een metropool? Groenboek Beleidsplan
Ruimte Vlaanderen. Vlaamse overheid, Brussel.
Peeters, K. (2013). Vlaamse Plattelandsbeleidsplan, actieprogramma 2013-2015. Vlaamse
Landmaatschappij, Brussel.
Pisman, A., Verbeek, T., Hanegreefs, G., Leus, W. & Allaert, G. (2011). Onderzoek omschrijving
platteland. Vlaamse Landmaatschappij, Brussel.
Ruimte Vlaanderen (2015). Werktekst voor het Witboek BRV. Vlaamse overheid, Brussel.
Turkelboom, F., Raquez, P., Dufrene, M. et al. (2013). CICES going local: ecosystem services
classification adapted for a highly populated country, 223-247. In: Jacobs, S., Dendoonker, N. &
Van Damme, S. (2014). Landschapsontwerp in Vlaanderen, landschap als narratief en integrerend
medium in de ruimtelijke ontwerppraktijk. Garant, Antwerpen.
Verhoeve, A. (2015). Revealing the use of farms and farmland by non-agricultural economic activities,
the case of Flanders. Doctoraatsproefschrift. KU Leuven-Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen,
Leuven.