16. Dominant gebruikt participium = een participium dat je niet kunt weglaten; nodig om een inhoudelijk goede zin te krijgen.
17. Bv: Dux fugiens movet cives. Lett: de vluchtende veldheer schokt de burgers. De vlucht van de veldheer schokt de burgers.
18. In de abl.abs congrueert het ptc met een naamwoord in de ablativus. Carmine finito omnes tacebant. ( Toen het lied afgelopen was , zwegen allen).
19. Carmine finito omnes tacebant. De abl.abs is een bijwoordelijke bepaling (zegt iets over de persoonsvorm).
20. Carmine finito omnes tacebant. Wordt meestal vertaald met een bijwoordelijke bijzin, ingeleid door een voegwoord. Het voegwoord wordt bepaald door de context. ( Toen het lied afgelopen was, zwegen allen.)
21. Carmine finito omnes tacebant. Het naamwoord in de ablativus ( carmine ) wordt onderwerp in de bijzin (het lied); Het participium ( finito ) wordt het gezegde (was afgelopen). ( Toen het lied afgelopen was, zwegen allen.)
22. Carmine finito omnes tacebant. Het gezegde past zich in tijd aan bij het gezegde van de hoofdzin: tacebant = zij zwegen finito = het was afgelopen ( Toen het lied afgelopen was, zwegen allen.)
23. Leer voor de volgende keer: S 53-56 (participium en abl.abs.)