9. Wommersom, 12 augustus 1914
Beste ouders,
Maandag namiddag moesten wij in aller haast vluchten uit
de statie van Oplinter. Onze luitenant kapte de ijzerdraden
door; hij was zo ontsteld dat hij niet wis wat hij deed.
Rondom ons dreunt de grond van kanonslagen. Intussen
komen de gekwetsten terug van het slagveld. Het was
oprecht droevig. Spoedig kwam de mare dat wij ons naar
het gevecht moesten begeven. Voor ons sloeg de rook der
mitrailleusen en kanons in, dikke zwarte wolken gaan de
lucht in. Wij raasden van colère en stormden vooruit tot op
1500 meter van de Duitse troepen. Een obus ontploft 500
meter voor ons. Zonder versterking houden we stand. Maar
welke slachting. Om onze ligging niet te verraden mochten
wij niet schieten. U zeggen wat wij bemerkten is
onzeggenlijk. Wij zagen velen eensklaps neerstorten om niet
meer op te staan. Een jongen van Zedelgem stortte nevens
mij neer, 2-3 uur later was hij een lijk. Hier lag een jong man,
het been doorschoten, daar lag een sergeant de schouder
ontwricht, ginder lag een lansier de borst doorreten.
Verderop verloor een jongen de helft van zijn neus en zijn
wang door een granaat. Wenend vertelde hij hoe de
commandant nevens hem weggeschoten werd. Dit is ons
eerste gevecht geweest. Tot nu toe heb ik nog geen slecht
nieuws gekregen over de Lichterveldenaren. Ik geloof dat zij
nog allen welvarend zijn.
Uw liefhebbende zoon, Leon