3. Waarom is het belangrijk?
• Als je de ‘structuur’ van een zin begrijpt, weet
je ook beter hoe en waarom je bepaalde
woorden schrijft.
• Denk aan de persoonsvorm: +t of +niks?
• Bv. ‘hen’ of ‘hun’
• Hangt dus af van de ‘grammaticale positie’ van
het zinsdeel.
7. Moet je die allemaal kennen?
• Nope.
• Maar wel herkennen
• Bijvoorbeeld: betrekkelijke voornaamwoorden
(wat, dat, waarmee)
• Schrik vooral niet als je docent zo’n term
gebruikt...
• … en durf te vragen wat het begrip inhoudt.
• En verder: …. Blz. 17-26 van je handboek.
8. Redekundig (zinsdelen)
• Een zin kun je in stukjes knippen. Niet elk
woord is echter een zinsdeel.
• Het gaat dus om woordgroepen.
• Houd de volgende zin vast (handboek blz. 27)
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
9. Welke woorden horen bij elkaar?
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
• Michelle / geeft / Rick / elk jaar / een prachtig
cadeau / op 1 januari
10. Maar waar begin ik?
• Zoek altijd de persoonsvorm op.
• Weet je nog?
• Werkwoord
• Maak de zin vragend: pv komt aan het begin
van de zin.
• Of zet de zin in een andere tijd. Het woord dat
verandert, is de pv.
11. Dus hier?
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
12. Onderwerp
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
• Wie of wat + persoonsvorm
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
13. Lijdend voorwerp
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
• Wie of wat +persoonsvorm +onderwerp
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
14. Meewerkend voorwerp
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
• Aan, voor of met wie of wat +onderwerp
+persoonsvorm
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
15. Bijwoordelijke bepaling
• = “restpost”
• Dus als je het niet weet…
• Is het vaak een bijwoordelijke bepaling
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
• Michelle geeft Rick elk jaar een prachtig
cadeau op 1 januari
16. Maarre…
• Doe nou eens taalkundig ontleden, dus in
woordsoorten:
• Michelle geeft Rick elk jaar een
prachtig cadeau op 1 januari