passé composé avoir

1. LE PASSÉ COMPOSÉ Avec avoir

2. LE PASSÉ COMPOSÉ AVEC AVOIR
De voltooid verleden tijd.
Ik heb gegeten
Zij hebben gepraat
De passé composé bestaat uit 2 delen.
Het hulpwerkwoord avoir
Het voltooid deelwoord

3. LE PASSÉ COMPOSÉ AVEC AVOIR
Het hulpwerkwoord avoir
J’ai – ik heb
Tu as – jij hebt
Il /elle /on a – hij/zij/men heeft
Nous avons – wij hebben
Vous avez – Jullie hebben / u hebt
Ils ont – zij hebben
Elles ont – zij hebben

4. LE PASSÉ COMPOSÉ AVEC AVOIR
Het voltooid deelwoord
Stam = hele werkwoord min ER
Het voltooid deelwoord maak je in het Frans door
een
É achter de stam te zetten.
Regarder
stam=regard
voltooid deelwoord = regard + É
= regardé

5. LE PASSÉ COMPOSÉ AVEC AVOIR
Het voltooid deelwoord
Uitzonderingen:
Let op! Het werkwoord être (zijn) wordt in het Frans
vervoegt met het hulpwerkwoord AVOIR.
Ik ben (zijn) geweest = J’ai (ik heb) été
Werkwoord Voltooid deelwoord Vertaling volt. Dw.
Avoir EU Gehad
Faire FAIT Gedaan/gemaakt
Être ÉTÉ Geweest

6. LE PASSÉ COMPOSÉ AVEC AVOIR
Hoe pak je dit aan?
Deel de opdracht in twee delen.
1.Begin met het hulpwerkwoord te vertalen.
2. Maak het voltooid deelwoord of schrijf het
op als het één van de uitzonderingen is.
Ik heb gegeten (manger)
J’ai mangé