2. je moet de persoonsvorm in een zin kunnen vinden
je moet het onderwerp in een zin kunnen vinden
je moet de STAM (foutloos) kunnen schrijven
je moet kunnen zien of de zin in de
tegenwoordige tijd (tt) of in de verleden tijd (vt)
staat
je moet weten wat het hele werkwoord is (tt en
vt) en of je met een zwak of sterk werkwoord te
maken hebt (vt)
Je moet weten met welk woord je te maken hebt,
als het NIET DE PV is !
3. Is het in te vullen woord een persoonsvorm ?
Klik dan hier
Is het in te vullen woord een voltooid
deelwoord ? Klik dan hier
Is het in te vullen woord een onvoltooid
deelwoord ? Klik dan hier
Is het in te vullen woord een voltooid
deelwoord, gebruikt als bijv. nw ? Klik dan
hier
Is het in te vullen woord het gehele
4. Is het tegenwoordige tijd, klik dan hier
Is het verleden tijd klik dan hier
5. Schrijf de STAM op
Wat is het onderwerp ?
“ik” - STAM (die heb je al)
“je” of “jij” - STAM +t, wanneer dat vóór de pv staat
“je” of “jij” -STAM , wanneer dat achter de pv staat
enkelvoud (maar niet “ik”of “je” of “jij”) – STAM + t
schrijf dus nog een “t” achter de STAM
meervoud - hele werkwoord (schrijf een “n” of “en” achter de STAM (let op
dat de uitspraak goed blijft !)
Bij twijfel : vul het ww “horen” of “lopen” in
Terug naar het begin
6. Is het een zwak of sterk werkwoord ?
Zwak ? Klik hier
Sterk ? Klik hier
7. schrijf de STAM op
moet er “te” of “de” achter komen ?
(is Nederlands je eerste taal, dan weet je dat meestal wel, maar
als je twijfelt ….)
zit de laatste letter van de STAM in
‘t ex kofschip
dan komt er “te” achter de STAM (behalve wanneer in het hele
werkwoord een “v” of een “z” staat !!!)
In alle andere gevallen zet je “de” achter de STAM
Wat is het onderwerp ?
enkelvoud – dan ben je klaar
meervoud – dan moet er nog een “n” achter
Terug naar het begin
8. Spreek het woord uit en schrijf het net
zo op (volgens de normale spel(lings)regels )
Let op het onderwerp ! (enkelvoud of
meervoud)
terug naar het begin
9. Hoor je een “t”klank aan het einde ?
maak er een bijvoeglijk naamwoord van (maak het langer) je
hoort dan of er een “t” of een “d” achteraan staat
je kunt ook luisteren wat er in de verleden tijd
gebeurt – “te” of “de”
(‘t ex kofschip)
Hoor je “en”, dan schrijf je dat op
Terug naar het begin
10. Schrijf het hele werkwoord + d
(werken-d)
Je kunt het gemakkelijker maken door er “al” voor te denken
Terug naar het begin
11. Schrijf het voltooid deelwoord + e
(het gemaakt+e werkstuk)
PAS OP : de normale spel(lings)regels zijn weer van toepassing !
(of: schrijf wat je hoort)
De gehaat+e vorst = de gehate vorst
De gered+e honden = de geredde honden (géén extra –n !!)
PAS OP : het deelwoord van een STERK werkwoord verandert niet. bakken -
gebakken : de gebakken cake
Je herkent het doordat het tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord in
staat
Terug naar het begin
12. Schrijf (dus) het hele werkwoord op
(De kinderen zaten rustig te werken)
Je kunt het dus o.a. herkennen doordat er (soms) “te” voor staat
Terug naar het begin