SlideShare une entreprise Scribd logo
1  sur  61
Télécharger pour lire hors ligne
BBA
BUREAU

BOUWHISTORISCHE
VERKENNING

VOOR

BOUWHISTORIE
EN

ARCHITECTUURGESCHIEDENIS
V.O.F.

VOORMALIGE N.V.
KUNSTZIJDESPINNERIJ

NYMA

NIJMEGEN
VOORMALIGE N.V. KUNSTZIJDESPINNERIJ NYMA
WINSELINGSEWEG 12-16 EN 41, NIJMEGEN
VOORMALIGE N.V. KUNSTZIJDESPINNERIJ NYMA
WINSELINGSEWEG 12-16 EN 41, NIJMEGEN

“Vergeet dus nooit het merk met den dikken stompen
toren. Dat kenmerkt immers het product van de Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen.”
[uit: Hoe maakt men..?, ‘s-Gravenhage 1941 (vijf delen); deel III,
‘Kunstzijde (N.V. Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen)’, p. 34]

BOUWHISTORISCHE VERKENNING

BUREAU
VOOR

BOUWHISTORIE
EN

ARCHITECTUURGESCHIEDENIS
V.O.F.
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

INHOUD
VOORWOORD

5

INLEIDING NYMA

6

Kleding uit hout

7

Nieuwe producten

10

BOUWGESCHIEDENIS NYMA-FABRIEK

13

BESCHRIJVING FABRIEKSCOMPLEX

16

Algemeen

16

Exterieur

16

Interieur

17

Continuespinnerij

17

CONCLUSIE BOUWHISTORISCHE VERKENNING

19

GERAADPLEEGDE BRONNEN

21

- LITERATUUR

21

- ARCHIEVEN

22

AFBEELDINGEN

23

COLOFON

61

4
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

VOORWOORD
In verband met de geplande aanleg van een nieuwe Waalbrug is in opdracht van de
gemeente Nijmegen door het Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis
(BBA) uit Utrecht een bouwhistorische verkenning uitgevoerd naar de voormalige N.V.
Kunstzijdespinnerij NYMA, Winselingseweg 12-16 en 41 te Nijmegen.
Dit heeft geresulteerd in een rapport met als doel inzicht te krijgen in het ontstaan
en historische ontwikkeling van deze fabriek. Voor dit doel bleek een korte inleidende
beschouwing van belang over het productieproces van de fabriek.
De verslaglegging in dit rapport berust op een analyse van het gebouw zelf. Daarnaast
is een beperkt literatuur- en archiefonderzoek uitgevoerd. Vanwege de aard van de
opdracht is het onderzoek ter plaatse beperkt gebleven tot visuele waarnemingen.
De fabriek noch de continuespinnerij heeft op dit moment een beschermde monumentale status.
Het bouwhistorisch veldwerk is verricht door dr. ing. R. Stenvert en mw. drs. S.G.
van Ginkel-Meester. Het literatuur- en archiefonderzoek is uitgevoerd door R. Stenvert
die ook deze rapportage schreef.
Onze dank gaat uit naar de heren H. Zoutenbier en S. van Stekelenburg van CP Kelco
B.V., voorheen Noviant, die ons in het gebouw hebben rondgeleid en mw. drs. H.
Peterse van de afdeling Architectuur & Monumenten van de gemeente Nijmegen.
S.G. van Ginkel-Meester
R. Stenvert
Maart 2006

5
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

INLEIDING NYMA
De N.V. Kunstzijdespinnerij NYMA werd op 21 mei 1928 opgericht. Als vestigingsplaats werd Nijmegen gesuggereerd door de Maastrichtse zakenman M.H.T. Bury. Na
voordien geruime tijd directeur van de Nederlandsche Plantenboterfabriek in Amsterdam te zijn geweest, werd Bury (overleden 1948) de eerste directeur van de nieuwe
firma. Hij huurde een kantoor aan de Burchtstraat en leidde vandaaruit de stichting van
de fabriek. Een locatie werd gevonden in de vorm van een perceel aan de Waalbandijk,
ten oosten van de voormalige scheepswerf De Waal. De nabijheid van de rivier was
nuttig voor de aan- en afvoer van grondstoffen en eindproducten en leverde tevens het
proceswater dat bij de vervaardiging van kunstzijde van belang is. Al in 1913 had de
Chemische Fabrik Von Heyden uit Radebeul (bij Dresden) interesse getoond om juist
op deze plek een kunstzijdefabriek te bouwen.
De directe aanleiding voor de oprichting van de NYMA was de aankondiging in
1928 van de fusie van de Eerste Nederlandse Kunstzijdefabriek te Arnhem (ENKA)
met de in Wuppertal-Elberfeld gevestigde Vereinigte Glanzstoff Fabriken A.G. Deze
fusie kreeg in 1929 zijn beslag onder de naam Algemeene Kunstzijde Unie N.V. (AKU)
en werd in 1930 uitgebreid door een samenwerking met de in 1919 door Charles Stulemeyer te Breda opgerichte N.V. Hollandsche Kunstzijde Industrie (HKI). Laatstgenoemde samenwerking resulteerde in 1931 in de oprichting van het N.V. Internationaal
Kunstzijde Verkoopkantoor.
Op 8 mei 1911 had de scheikundige dr. Jacques Coenraad Hartogs (1879-1932) aan
de Vosdijk te Arnhem de genoemde N.V. Nederlandsche Kunstzijdefabriek opgericht
(met een startkapitaal van fl. 240.000). Hartogs had van 1907 tot 1909 gewerkt bij de
in 1904 gestichte kunstzijdefabriek van Samuel Courtauld in Coventry en was op 7
juli 1910 gepromoveerd. Hij bezat een patent op een specifieke samenstelling van het
spinbad. In 1913 kwam in Arnhem de eerste productie op gang. Na het einde van de
Eerste Wereldoorlog ontstond een grote vraag naar kunstzijde. In 1919 startte in Ede
de planning van een tweede fabriek die in januari 1922 de poorten opende. In Arnhem
verrees in 1925 aan de Tivolilaan een tweede vestiging van de ENKA-fabriek.
De overheersende marktpositie van de ENKA met zijn fabrieken te Arnhem en te Ede
baarde de nodige zorg bij een groep van Twentse textielfabrikanten als belangrijke afnemers van kunstzijde. Zij besloten in 1928 om een tegenwicht te vormen. Met steun van de
Twentsche Bank werd een startkapitaal van circa fl. 300.000 bijeengebracht. Tot de eerste
commissarissen behoorden H.J. Blijdenstein en J.H. van Heek, terwijl zich ook andere
bekende Twentse textielnamen als Ter Horst, Jannink, Jordaan, Ter Kuile, Ledeboer en
Stork onder de aandeelhouders bevonden. Ook “Hartogs wilde daarin deelnemen, maar
werd buiten de deur gehouden. Hij besloot tot een eenvoudige tegenzet en kocht een
strook grond van vijf meter breed, precies en geheel rondom het voor Nyma bestemde
fabrieksterrein in Nijmegen, daarmee elke uitbreiding van het bedrijf in de naaste omgeving blokkerend. AKU heeft die strook grond tot in de jaren veertig in bezit gehad.”1
1

Klaverstijn 1986, p. 16.

6
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

In augustus 1928 werd met de bouw van de NYMA-fabriek begonnen en op 15 oktober 1929 kwam de kunstzijdefabriek in bedrijf met naast Bury, J.M.M. Meuther als
tweede directeur (tot 1933). Na een proefperiode werd in januari 1930 het eerste garen
verkocht aan de firma G. Jannink & Zn. te Enschede en de firma Paul Bucher in het
Duitse Hormersdorf. Al kort na de stichting van de NYMA was de eerste grote bloei
van de kunstzijde voorbij. In 1920 leverde een streng kunstzijde fl. 32,00 per kilo op, in
1921 fl. 13,50, fl. 8,00 in 1925 en in 1928 slechts fl. 5,00. Ook had de fabriek te lijden
van de economische crisis die na Zwarte Donderdag van 24 oktober 1929 wereldwijd
inzette. Toch kon de NYMA aan deze problemen het hoofd bieden. In 1938 waren er
814 werknemers in dienst en in 1955 was de NYMA met het maximale aantal van 2131
medewerkers veruit de grootste werkgever van Nijmegen.
In 1947 produceerden de vier Nederlandse kunstzijdefabrieken (Arnhem, Breda, Ede
en Nijmegen) in totaal 12.900.000 kilo garens, waarvan 2.659.000 kilo (21 procent)
door de NYMA. In eerste instantie produceerde de NYMA vooral voor de binnenlandse
markt, terwijl de tien tot vijftien keer grotere AKU vanouds vooral op de export was
gericht. Toch werd in 1947 ook in Nijmegen de helft van alle geproduceerde garens
geëxporteerd. Vooral de jaren vijftig waren voor het bedrijf voorspoedig, maar tegen
het eind van dat decennium viel, net als elders in de textiel, de vraag weg en verplaatste
de productie zich naar het (verre) oosten. In 1961 werd voor het eerst geen dividend
meer uitgekeerd en in 1967 volgde surséance van betaling. Pas in 1969 volgde de definitieve sluiting en dit leidde tot een massaontslag.
In 1970 werd met een beperkte groep werknemers doorgestart met de productie van
carboxymethylcellulose (CMC), waarmee men in 1948 was gestart. Dit in de voedingsmiddelenindustrie gebruikte middel vindt onder meer zijn toepassing als toeslagmiddel ter voorkoming van kristalvorming in consumptie-ijs. De als laatste uitbreiding
gebouwde continuespinnerij werd afgestoten en deze kwam in 1985 in gebruik als
sinterfabriek Vasim, die vliegas van de PGEM verwerkte tot kunstgrind en lytag (een
ingrediënt voor lichte betonsoorten). In een deel van het hoofdgebouw vindt momenteel nog steeds de productie van CMC plaats, eerst onder de naam Noviant en sinds
kort als CP Kelco B.V. Het resterende deel van het hoofdgebouw staat leeg. Een deel is
verhuurd aan Nijverdal-Ten Cate en het zuidoostelijke deel is in gebruik bij het bedrijf
Van der Stad (firma in badkamers, keukens, tegels en sanitair).
Kleding uit hout
In 1664 experimenteerde Robert Hooke (1635-1703) met lijmen en gommen om tot
een synthetisch weefsel te komen met een betere draad dan die van de zijderups. In de
17de eeuw bracht R.A.F. de Réaumur (1683-1757) het proces een stapje verder, maar
het duurde tot 1855 voordat de Zwitserse scheikundige Georges Audemars te Lausanne ontdekte dat cellulose van de moerbeiboom in oplossing gebracht kon worden.
Het lukte hem echter nog niet om de verkregen vloeistof tot een draad te spinnen. De
Fransman Hilaire de Chardonnet (1839-1924) toonde op de Parijse Wereldtentoonstelling van 1889 de eerste gesponnen nitraatkunstzijde. Voor de productie stichtte hij in
1891 te Besançon een fabriek. Max Fremery (1859-1932) en Johannes Urban (18631940) ontdekten te Oberbruch bij Aken het cupramonium-procédé voor de productie

7
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

van kunstvezels wat zij in 1897 patenteerden. Dit gaf de stoot tot de oprichting van
twee kunstzijdefabrieken, één bij Oberbruch en de andere in Niedermorschweiler bij
Mühlhausen. Samen stonden ze onder auspiciën van de in 1899 opgerichte Vereinigte
Glanzstoff Fabriken A.G. die in 1901 hun zetel van Aken naar Wuppertal-Elberfeld
verplaatsten.
De Engelse scheikundigen Charles Frederick Cross, Edward John Bevan en Clayton
Beadle ontwikkelden in 1892 een procédé ter vervaardiging van viscose uit cellulose,
waarop ze een patent kregen. In 1898 kreeg Charles Henry Stearn een patent op een
procédé dat de viscose in een ammoniakzoutoplossing tot stremming brengt (coaguleren). Dit stremmen staat aan de basis van het spinnen van kunstzijde. In 1904 werd
de firma Samuel Courtaulds & Co. Ltd. opgericht, die het patent van Stearn kocht en
vanaf 1905 de eerste viscose-garens produceerde. Pas in 1909 kon dit op fabrieksmatige wijze geschieden, waarna Courtaulds uitgroeide tot het grootste rayonconcern ter
wereld. De naam kunstzijde werd vanaf het begin, vooral in de Engelstalige landen
als minder juist bezien, omdat het in feite geen vervangingsproduct van zijde betrof
maar een zelfstandig nieuw garen. In 1924 werd de officiële internationale naam rayon
bevestigd.
“Nu gaan we een kijkje nemen in een der Nederlandse kunstzijdefabrieken, nl. in
de N.V. Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen, aan de Waal. Men kan, als men goed
kijkt, reeds vanuit den trein de uitgestrekte fabrieksgebouwen stroomafwaarts duidelijk
onderscheiden. Het is die fabriek met dien enen schoorsteen, waarop NYMA staat en
een stompe, dikke toren daarnaast.”2 Kunstzijde, of rayon, wordt gemaakt van cellulose, dat vooral uit naaldhoutbomen wordt verkregen. Het hout wordt van schors
ontdaan, gewassen en tot spanen gehakt, daarna gekookt, gebleekt, gemalen, geperst
en gedroogd, veelal in de vorm cellulosevellen die eruit zien als vellen wit karton. De
vellen zijn afkomstig uit Scandinavië, Canada en de Verenigde Staten en worden via
Rotterdam naar Nijmegen vervoerd.
De vellen worden enkele uren in natronloog gedrenkt waardoor onbruikbare afvalstoffen oplossen. Vervolgens perst men de natronloog uit de vellen en werden deze
gemalen en verkruimeld tot ze er als sneeuwvlokken uitzien. Deze worden in bakken
naar de rijpkamer gebracht. De cellulose, heeft na toevoeging van natronloog, de naam
alkalicellulose verkregen. Door het rijpingsproces gaan de moleculen losser zitten. De
gerijpte alkalicellulose wordt onder toevoeging van natronloog en zwavelkoolstof tot
pap gemalen (afb. 3). Dit product heet cellulosexanthogenaat of korter xanthogenaat of
xanthaat. Na enkele uren mengen ontstaat er een geelblonde stroop, de viscose. De viscose wordt door doeken gefiltreerd en komt in de viscosekelder voor drie dagen verdere
rijping onder constante temperatuur (12-15°C). Pas zeven dagen na het drenken van de
cellulosevellen kan er van dat product gesponnen worden.
Voor het spinnen werd gebruik gemaakt van twintig tot dertig meter lange spinmachines, met aan de onderzijde een goot, het spinbad, met een troebele vloeistof,
hoofdzakelijk bestaand uit zwavelzuur onder toevoeging van enkele zouten. Boven de
goot bevinden zich rijen spoelen. Onder de goot ligt een viscoseleiding voorzien van
2

Hoe maakt men..? 1941, p. 30.

8
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

diverse spinbuisjes, ieder met een spindop. Deze spindoppen, in de vorm van vingerhoeden, zijn van goud of platina (bestand tegen zwavelzuur) met kleine gaatjes van
0,08 mm. Door het spuiten van de viscose in het zure spinbad stolt de viscose, coaguleren genoemd. De gecoaguleerde viscose wordt op een spoel gewonden. Wanneer er
meer viscose naar de spindop wordt gepompt, dan wordt er dikker garen gesponnen.
In een spindop zitten twintig tot zestig gaatjes, en de hele fijne draadjes hieruit worden filamenten genoemd (afb. 6). Bij het spinnen komen schadelijke gassen vrij, zoals
zwavelkoolstof en zwavelwaterstof, die afgezogen moeten worden en vervolgens via
de schoorsteen uitgeblazen werden.
De gesponnen vezel kan op twee manieren opgewonden worden; het spoelen- en het
spinpotsysteem. Bij het spinpotsysteem, dat niet bij de NYMA maar wel bij de ENKA
en KHI in gebruik was, worden de filamenten als in een centrifuge in een spinpot
geslingerd en daarbij tevens tot een enkel garen getwist. Het in de spinpot gevormde
resultaat wordt een spinkoek genoemd. Bij het spoelensysteem vervult een sneldraaiende aluminimumspoel boven de spingoot de rol van zowel aftrek- als opwikkelmiddel.
Wanneer deze spoel vol is komt er een lege voor in de plaats, maar moet het garen door
de spinner wel opnieuw met de vinger op de lege spoel worden gewonden. Bij deze
methode zijn de filamenten nog niet getwist.
Na het spinnen moeten de chemicaliën uit het nog gele garen gespoeld worden in de
spoelerij; bij de NYMA de spoelenbleek genoemd. Vervolgens dienen de filamenten
nog tot één enkel draad getwijnd te worden (afb. 8). Dit geschiedt in de twijnerij waarbij de draad veelal 100 tot 120 draaiingen per meter krijgt. Ook het twijnen geschiedt
onder geconditioneerde omstandigheden; kunstzijde moet een optimaal vochtgehalte
hebben van 11 procent en dat kan het beste gegarandeerd worden bij 20°C en 65 %
relatieve luchtvochtigheid.
Na het twijnen moeten de draden overgebracht worden op de door de afnemers
gewenste vorm, vaak een kegelvormige klos of cone. Dit omspoelen geschiedt in de
conerij, die bij de NYMA aan de voorzijde op de verdieping gelegen was en ook voorzien was van luchtbevochtiging (afb. 9).
Een deel van het garen kreeg een speciale behandeling. Het werd of sterker getwijnd
tot crêpegarens of met een matteringsmiddel nabewerkt tot mat garen. Andere soorten
nabewerkingen werden bij voorkeur aan de verwerkende fabrieken overgelaten. Wel
werden zogeheten spingeverfde garens vervaardigd, waarbij de kleurstof al aan de
viscose werd toegevoegd. Eind jaren dertig produceerde de NYMA bijna 10.000 kilo
garen per dag, dat werd verkocht aan weverijen, tricotage- en kousenfabrieken. In een
brochure met stalen uit 1964 is er sprake van de volgende producten: voor geweven
goederen: Nymella (glans op cones; Td 120), Nymella (mat op cones; Td 120) en voor
breierijen en tricotagefabricage het dunnere Nymex (glans op cones; Td 60) en het dikkere Nymatico (mat op cones; Td 120).3
De NYMA produceerde enkel garen in de vorm van een gladde gelijkmatige draad,
het rayongaren. Dergelijk glad garen werd vaak als glad, koud en plakkerig op het
lichaam ervaren. Door diverse producenten werd naar een alternatief gezocht in de
3

Gemeentearchief Nijmegen (GAN), Kunstzijdespinnerij Nyma BV, nr. 14. Td is de diktemaat in deniers.

9
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

vorm van rayonvezel of celwol. Bij rayonvezel wordt de gesponnen draad in stukjes
gesneden ter lengte van dertig tot veertig millimeter (de zogeheten stapel), vervolgens
gewassen, gebleekt, gedroogd en opnieuw gesponnen, met als resultaat een warmere
draad, vaak gebruikt voor gordijn- en meubelstoffen. Ook kunnen katoen- en wolvezels
bijgemengd worden. Deze in Duitsland in de jaren dertig ingezette ontwikkeling werd
in Nederland in 1940 door de AKU-Arnhem overgenomen; later niet alleen meer door
het snijden van de draad, maar door directe productie van de vezel. Celwol is echter
nooit in Nijmegen geproduceerd en ook werd in die tijd geen cellulose uit stro gewonnen, omdat dit weinig cellulose opleverde en teveel chemicaliën koste. De NYMA
mocht in de Tweede Wereldoorlog wel doorwerken, maar door tekort aan cellulose,
chemicaliën en kolen daalde de productie. Op 17 september 1944 werd de fabriek
getroffen door brand- en brisantbommen waardoor drie loodsen afbrandden.
Nieuwe producten
Een belangrijk nieuw afzetgebied voor kunstzijde was de toepassing als binnenweefsel
voor auto- en vliegtuigbanden. Kort voor de oorlog was door L. Lilienfeld een extra
sterke en dikkere draad ontwikkeld, het zogeheten bandenrayon. Door de gerekte draad
met stoom te behandelen kregen John Givens en Leslie Rose in 1939 daarop een nieuw
patent. Een goed bruikbaar product werd pas verkregen toen Norman Cox van de firma
Dupont in 1947 bepaalde modifiers aan de viscose toevoegde. Het patent werd dat jaar
overgenomen door de Industrial Rayon Corporation te Cleveland Ohio. Deze in 1925
door Walter W. Birge gestichte vennootschap had in 1937 de ‘self-advancing reel’
uitgevonden die aan de basis stond van het continuespin-procédé. Hierbij hoefde de
productie niet meer gestopt te worden voor het wisselen van de spoelen, wat een aanzienlijke productieverbetering opleverde. De productie van bandengarens was slechts
een korte bloeiperiode beschoren. Al in 1946 werd door Michelin de radiaalband uitgevonden, waarin ook metaal werd verwerkt dat het gebruik van canvas verminderde. De
toenemende populariteit van deze radiaalbanden in de loop van de jaren zestig, deed
de productie van bandenrayon kelderen. De NYMA produceerde deze bandengarens
(dikte Td 120) onder de naam Conyma. De ENKA-Ede bracht vanaf 1949 het in hun
continuespinnerij geproduceerde bandenrayon als Cordenka op de markt.
Door de viscose niet door gaatjes, maar door een lange dunne sleuf, te persen ontstaat
cellofaan. Dit dient vervolgens ontzwaveld, gebleekt, gewassen en met emulsie verwerkt te worden om vervolgens met behulp van verwarmde walsen te worden gedroogd
en opgerold. Bij de NYMA werden Nymcaps geproduceerd. Daarbij ging het om een
dunne, cellofaan-achtige buis die gebruikt kon worden voor het capsuleren van flessen
en dergelijke. Deze Nymcaps dateren uit de tweede helft van de jaren vijftig. Ook de
AKU begon in 1957 met de productie van cellofaan.
Een andere naoorlogse ontwikkeling was de productie van een vloeistof op cellulosebasis voor het sterken van garens. Dit natrium-carboxymethylcellulose (NaCMC) werd
in 1948 voor het eerst geproduceerd onder de naam Nymcel en werd later bekend als
CMC. Het als poeder of granulaat geleverde CMC is oplosbaar in water, doch onoplosbaar in de meeste organische oplosmiddelen. Naast het sterken van de kettinggarens
voor het weefproces, bleek deze zeer veelzijdige vloeistof ook gebruikt te kunnen

10
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

worden als stabilisator en verdikkingsmiddel in de voedingsmiddelenindustrie, voor de
bereiding van ijs, slasaus, mayonaise, vruchtensap, limonadesiroop, advocaat, puree,
pasta’s, pudding en bakkerij- en zuivelproducten. Tevens dient het als verdikkingsmiddel, stabilisator of desintegratiemiddel in de cosmetische industrie, kleefstoffen-, verfindustrie e.a. Ook de ENKA in Ede produceerde CMC, maar dat bleek daar uiteindelijk
geen succesvol product.
Een andere belangrijke naoorlogse ontwikkeling was de productie van nieuwe kunstvezels. Naast kunstvezels uit plantaardige stoffen (rayon) ontstonden er ook kunstvezels uit minerale stoffen (perlon en nylon). In 1934 was door C. Schöneburg een geheel
synthetische vezel op basis van polyvinylchloride ontwikkeld die in Duitsland door de
I.G. Farbenindustrie onder de naam PeCe-vezel op de markt kwam.
Gesponsord door E.I. du Pont de Nemours & Co. deden in de Verenigde Staten een
groep onderzoekers onder leiding van W.H. Carothers vanaf 1928 onderzoek naar
lineaire polymeren. Dit leidde in 1935 tot de ontwikkeling van Nylon, een polyamidevezel, die in 1938 in productie genomen werd. Paul Schlack ontwikkelde dat jaar bij
I.G. Farbenindustrie een nylon-variant, Perlon genoemd. In 1949 kreeg de AKU een
licentie op het vervaardigen van nylongaren, dat ze vanaf 1952 onder de naam Enkalon
in Emmen ging produceren.
Een derde belangrijke nieuwe vezel was de in 1941 in Engeland door I.R. Whinfield
en I.T. Dickson ontwikkelde polyestervezel, die vanaf 1946 in Amerika als Dacron
werd geproduceerd, in Engeland als Teryleen en door de AKU als Terlenka geproduceerd.
De vierde, en hier belangrijkste, synthetische vezel is de polyacrylonitrile-vezel, in
1944 door Du Pont ontwikkeld en in 1946 als Orlon op de markt komt. In Duitsland
kwam het vanaf 1952 als PAN op de markt. De polyacrylonitrile is vrij goedkoop te
maken, maar de verwerking van dit polymeer tot vezels bleek minder eenvoudig. Het is
de enige synthetische vezel, die qua gevoel zeer veel op wol lijkt, doch niet de nadelen
daarvan heeft. In het NYMA-jubileumboek uit 1953 wordt melding gemaakt van een
nieuwe vezel op basis van polyacrylonitrile “Uiteraard kunnen wij niet op de details
ingaan, doch het mag een verheugend feit genoemd worden, dat met deze proefproductie reeds na een vrij korte tijd ingespannen researchwerk kon worden aangevangen.”4
Het kreeg toen de naam ‘N 53’, maar werd kort daarop herdoopt in Nymcrylon. “De
door de mens gemaakte garens en vezels, de geheel synthetische, zullen dus een welkome bijdrage leveren tot de ontwikkeling van de welvaart, onafhankelijk van klimaat
en oogstresultaten. Ook op dit gebied heeft de Nyma niet stil gezeten. In de eigen laboratoria werd een geheel synthetische vezel ontwikkeld op basis van polyacrylonitrile,
een zgn. acrylvezel, welke het merk “NYMCRYLON” draagt. (..) NYMCRYLON munt
in de weefgoederensector uit door zijn warmte-isolerend vermogen, wasbaarheid (als
wol), vormvastheid en fraai uiterlijk. Bij gebruik in breigoederen verkrijgt men warme,
stabiele breisels, sneldrogend, met een zachte greep, die zeer prettig in het dragen zijn
en niet vervilten.”5
Als laatste werd er nog een vezel op basis van polyetheen (polyethyleen of polytheen)
4
5

25 jaar NYMA 1953, z.p.
Van der Laken [1958], z.p.

11
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

geproduceerd op basis van de koolwaterstof-ethyleen. Rond 1958 heeft de NYMA het
“assortiment van haar producten nog meer vergroot en de productie van een polyetheen-monofilament ter hand genomen, welke draad het merk NYMPLEX draagt.
NYMPLEX-draad heeft een laag soortelijk gewicht (0,96) en grote sterkte, is zeer
slijtvast en bezit een relatief zeer hoge knoopsterkte. (..) Het is vrijwel in elke kleur
leverbaar en vindt zijn toepassing o.a. in kabels en koord voor scheepvaart en visserij
(drijfvermogen), luchtvaart (licht gewicht), weefsels (bekledingstoffen), gaas, netten
(vis- en sportnetten), pannelappen.”6
Uit het boek bij het 25-jarig jubileum van de NYMA spreekt nog veel optimisme
(afb. 14), dat in de publicatie uit circa 1958 met de vermelding van synthetische vezels
Nymcrylon en Nymplex werd onderstreept. Toch duurde dit enthousiasme maar enkele
jaren. In 1961 moest directeur mr. R.O.H.F. Werdmueller von Elgg (directeur 19471970) aankondigen dat er voor het eerst geen dividend werd uitgekeerd en in 1969
volgde sluiting van de NYMA.
Ook met de AKU ging het slecht. In 1969 fuseerde men met de Koninklijke ZoutOrganon N.V. tot AKZO. De fabriek in Breda werd in 1981 gesloten. Arnhem bleef
de hoofdvestiging van wat in 1993 AKZO-Nobel werd, een multinational met vooral
belangen in de chemie, verven en geneesmiddelen. De textielpoot werd in 1999 geheel
afgestoten, waarna de fabriek in Ede korte tijd de naam ENKA terugkreeg, maar in
2002 definitief werd gesloten.
Door het wegvallen van de arbeidsintensieve textielindustrie in Nederland (Twente,
Noord-Brabant) en iets later in Duitsland, verviel de vraag naar garens. Het arbeidsintensieve spoelen en twijnen kon elders goedkoper uitgevoerd worden en de vervangende producten, zoals rayongaren bleken uiteindelijk slechts een tijdelijke oplossing
te bieden. Enkel de verwerking van het basisproduct cellulose tot het halfproduct CMC
bleek nog winstgevend. Daarvoor is binnen het NYMA-gebouw slechts een klein deel
als productieruimte nodig. Als een kernfabriek binnen de oude fabriek wordt tot op
heden cellulose verwerkt. De andere ruimten zijn in gebruik als opslag, parkeerruimte,
of zijn verhuurd of afgestoten.

6

Van der Laken [1958], z.p.

12
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

BOUWGESCHIEDENIS NYMA-FABRIEK
In augustus 1928 werd begonnen met de bouw van de NYMA-fabriek die op 15
oktober 1929 in bedrijf kwam (afb. 2). Het rechthoekige gebouw rust op een fundering met gewapend betonpalen en kreeg een 60 meter hoge schoorsteen en een
kloeke watertoren. De schoorsteen werd vermoedelijk door een daarin gespecialiseerd bedrijf gebouwd (afb. 5). Het gebouw is ontworpen door ir. J. Buining en
de uitvoering werd voor fl. 134.000 gegund aan de Betonijzerbouw-Maatschappij
Roelen & Heine te Nijmegen (afb. 4). Dit bouwbedrijf was al sinds 1913 actief in de
betonbouw en realiseerde de bouw van vele fabrieken. Dat waren vooral textielfabrieken maar ook andere fabrieken zoals die van Thomassen & Co. te Rheden en de
lederfabriek van H.A. Hulshof te Lichtenvoorde. In Nijmegen maakten ze ondermeer
de betonwerken voor het Kloostergebouw Hatert (1916), de Meisjes-HBS (1921), het
Missiehuis Bisschop Hamer (1923), een ‘Export-Papierfabriek’ (1924), het Klooster
Zusters Franciscanessen (1925), het Pius Convent (1926), en de Gloeilampenfabriek
Splendor (1927).
Over de ontwerper J. Buining is weinig bekend. Zijn ingenieurstitel wijst op een
opleiding in Delft. Zijn enige andere bekende werk is de grote gewapend betonnen
watertoren op vierkante grondslag in Almelo die hij in 1926 in samenwerking met
G. Halbertsma ontwierp. Dat hij goed was ingevoerd in gewapend betonconstructies
blijkt uit een artikel dat hij in 1928 in het blad Gewapend Beton publiceerde.7 In 1926
woonde hij nog in Almelo, kort daarop ging hij werken bij het ingenieursbureau Dwars,
Heederik en Verhey.8
De NYMA-watertoren is van gewapend beton, maar bevatte een ijzeren reservoir
(afb. afb. 31). De watertoren is goed vergelijkbaar met die bij de AaBe Wollenstoffen- en Wollendekensfabriek te Tilburg uit 1930 van de Franse architect Forest. Ook
daar kreeg de betonnen watertoren een ijzeren reservoir. Opmerkelijk is dat bij de
NYMA de watertoren op poten in het gebouw staat en niet zoals gebruikelijk ernaast,
zoals in Tilburg.9
Een eerste uitbreiding van de NYMA-fabriek volgde in 1933 naar ontwerp van J.D.
Deur (1892-1964). Het betrof een gebouw van twee verdiepingen op de zuidoostelijke
hoek tegenover het kantoor ten behoeve van een nieuwe expeditiehal met magazijnen
(nu in gebruik bij de firma Van der Stad).
Kort daarop in 1934 volgde een nieuwe uitbreiding aan de voorzijde (zuidzijde),
parallel aan de Waalbandijk (Winselingseweg). Voor circa fl. 100.000 verrees een
tweelaags gebouw met op de verdieping een vernieuwde conerij en beneden in de
westelijke helft (spinnerij) een spoelenwasserij (spoelenbleek) en aan de zuidoostelijke
kant een omkleedruimte en daaronder een vloeistoffenkelder. Ir. J.H. Tromp van het
eigen bouwbureau ondertekende het ontwerp.

7
8
9

Buining 1928.
Later ging daar ook B. Buining werken, mogelijk een zoon, afgestudeerd in 1964 te Delft.
Van der Veen 1989, p. 89.

13
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Hierna verzorgde het bureau DHV geruime tijd de bouwactiviteiten.10 Dit bureau
kreeg ook, samen met H. Fels, de belangrijke opdracht tot de bouw van de nieuwe
centrale voor de Provinciale Geldersche Electriciteits Maatschappij (1934-’36), op een
steenworp afstand van de NYMA-fabriek.
In 1937 werd langs de noordwestelijke perceelgrens een looggebouw in bedrijf
gesteld (bouwkosten fl. 46.000). Deze smalle, langgerekte tweelaags uitbreiding gaf
onderdak aan tien stalen loogtanks voor het drenken van de cellulosevellen. In 1941
voegde men een tweede rij loogtanks aan het looggebouw toe en kwam er aan de
Waalzijde een nieuwe spinbad- en verdampingsinstallatie. Op de noordwestelijke hoek
verrees in 1942 een spoelenlakkerij.
Na de oorlog volgen in hoog tempo diverse grotere en kleinere verbouwingen. De
architectencombinatie Zanstra, Giesen en Sijmons verzorgden in 1947 (voor fl. 147.600)
voor de verbouwing van het noordoostelijke deel van de fabriek tot researchlaboratorium met proeffabriek (nu kantoor CP Kelco). De sheddaken verdwenen daar achter
bakstenen balustrades waarin kleine schijnvensters het geheel enige distinctie gaven.
Ook de ingangspartij werd vernieuwd. In 1948 volgde de bouw van een nieuwe kantine
voor het vrouwelijke personeel op de bovenverdieping van de voorm. expeditieloods.
Van deze kantine resteert nog het glas-in-loodraam. Deze verbouwing werd door DHV
gerealiseerd, net als de oostelijk van het kantoorgebouw gerealiseerde nieuwe cellulosehal. In 1950 werd aan de noordoostzijde een proeffabriek voor de productie van
Nymcrylon aangebouwd. In 1971 volgde de gedeeltelijke ombouw van de fabriek ten
behoeve van de CMC-productie, in 1985 een aanpassing van de zuidgevel met beneden een parkeergarage en daarboven een laboratorium. In 1998 volgt een gedeeltelijke
sloop van de xanthaatruimte aan de noordwestzijde en in 2000 de verbouwing van de
proeffabriek tot kantoren en verkoopruimte, terwijl dat jaar het zuidwestelijke deel
werd afgestoten en verbouwd ten behoeve van de firma Van der Stad.
Midden 1947 kon de NYMA in het kader van de Marshallhulp licentiehouder worden van het al genoemde, door de Industrial Rayon Corporation ontwikkelde, continuespinprocédé. Al in 1941 had de NYMA een terrein aangekocht aan de zuidzijde van
de Waalbandijk. Op dit terrein verrees in 1947 een continuespinnerijgebouw (afb. 2 en
10) bestaande uit een voorgebouw (ventilatiegebouw) aan de noordzijde (met luchtbrug
naar het oude gebouw), een onderbouw voor de conerij en vier grote tonschaaldaken
voor de continuespinmachines. Het werk, ten bedrage van fl. 878.000 werd uitgevoerd
door de Kon. Ned. Maatschappij voor Havenwerken N.V. te Amsterdam (afb. 11 en
12). Deze firma was gespecialiseerd in de uitvoering van dergelijke moderne betonnen
schaalconstructies en bouwde onder meer ook de weverijen van de Koninklijke Weefgoederenfabriek C.T. Stork & Co. N.V. te Hengelo (1952; G. Rietveld) en Weverij De
Ploeg te Bergeijk uit 1956 (G. Rietveld en G. Beltman).
Bij de continuespinnerij te Nijmegen gaat het om tonschalen volgens het systeem
Zeiss-Dywidag. Dit systeem ontleent haar naam aan de bouw in 1924 van een betonnen
koepel ten behoeve van een planetarium voor de firma Zeiss te Jena, uitgevoerd door
10

In 1917 ontstond ‘de Vereenigde Ingenieursbureaux voor Bouw- en Waterbouwkunde te Rotterdam en ‘s-Gravenhage’ als fusie van het bureau van ir. A.D. Heederik en de ingenieurs A.W.C. Dwars, B.A. Verhey en Groothof,
later afgekort tot DHV (Groothof verliet in 1917 de maatschap). Het bureau verhuisde in 1920 naar Amersfoort.

14
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

het betonconstructiebedrijf Dyckerhof & Widmann. Dit systeem van dunne gebogen
betonschalen (7 cm) was voorzien van een wapeningsnet. De dunne betonschaal kon
later ook als shedschaal of tonschaal uitgevoerd worden, maar werd voor het opvangen
van de krachten voorzien van voorgespannen kabels. Dit ontwikkelde zich tot tonschalen die in het Duits ‘querversteiften Schalengewölbe mit kreissegmentförmigen Querschnitt’ heten en daar in 1932 voor het eerst werden toegepast. Ir. A.M. Haas was in
Nederland de eerste die in 1949 betonberekeningen voor dit soort constructies maakte.
In 1953 werd hij tot hoogleraar te Delft benoemd en in 1961 gaf hij een overzicht van
de toegepaste soorten betonnen schaalconstructies waar ook de NYMA-continuespinnerij in voorkomt.11
De continuespinnerij was in 1949 gereed, waarna de proefproductie begon en de
fabriek officieel in juni 1950 in gebruik werd gesteld (afb. 13). De plannen voor een
uitbreiding waren toen al vergevorderd en in 1951 begon men aan de verdubbeling
van het fabrieksgedeelte met nog vier tonschalen. De in baksteen afgesloten zuidelijke
beëindiging van de continuespinnerij liet in feite de mogelijkheid open om de spinnerij
nogmaals uit te breiden, maar daar in het verder nooit toe gekomen. Voor het procédé
moest de fabriekshal voortdurend lucht van gelijke temperatuur en luchtvochtigheid
hebben. Daarvoor werd een airconditioningsysteem toegepast, waarbij lucht werd
aangezogen en afgeblazen door twee schoorstenen die boven op het noordelijke deel
prijkten. Grote electromotoren dreven de airconditioning aan en werd met ventilatoren
getransporteerd door een groot aanvoerkanaal tussen de tonschaaldaken. Om de juiste
luchtcondities te behouden was een constante overdruk nodig.
De architectonische vormgeving van (de beide delen van) de continuespinnerij werd
geleverd door de architectencombinatie Zanstra, Giesen en Sijmons. P. Zanstra (19052003), J.H.L. (Jan Hendrik Lutherus) Giesen (werkzaam 1934-1980) en K.L. (Karel
Lodewijk) Sijmons (1908-1989) vormden van 1932 tot 1954 een architectencombinatie. De door hun ontworpen (en in staalskeletbouw uitgevoerde) atelierwoningen aan
de Zomerdijkstraat 16-30 in Amsterdam (1934-’35) zijn hun meest bekende werk. In
de oorlogsjaren verdiepte Sijmons zich in de protestantse kerkbouw en ook in betonconstructies.12 Van de genoemde architectencombinatie is hij het die het ontwerp voor
de continuespinnerij leverde. Vergelijkbare schaaldaken paste hij later ook toe bij door
hem ontworpen kerken, zoals de Herv. Adventkerk te ‘s-Gravenhage (1955-’56)13 en
kerken te Amsterdam-Slotermeer (1956), Amsterdam-Baarsjes (1957), Aerdenhout
(1958) en Zaandam (1958).
Als voorbeeld van een goed vormgegeven modern fabrieksgebouw uit de wederopbouwperiode past de continuespinnerij van de NYMA goed tussen andere toonaangevende fabrieksgebouwen uit die tijd, zoals die van Weverij De Ploeg te Bergeijk (1956)
en de DAF-fabriek te Eindhoven (1948-’55).14

11
12
13
14

Haas 1961.
Sijmons 1946.
Haas 1961, p. 429.
Kuipers 2002; Loeff 2006.

15
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

BESCHRIJVING FABRIEKSCOMPLEX
Algemeen
Het NYMA-fabriekscomplex bestaat uit twee delen (afb. 2). Het eerste en oudste deel
is het hoofdgebouw dat aan de Waal ligt: een vrijstaand rechthoekig gebouw van ruim
250 meter lengte en aan de westzijde bijna 100 meter breedte (afb. 1). Het tweede deel
van het complex ligt aan de overzijde van de Winselingseweg en betreft de continuespinnerij uit 1949.
De lange zuidzijde van het hoofdgebouw maakt een gesloten indruk in en is overwegend oost-west georiënteerd (afwijking 20°). Aan de noordzijde wordt het terrein door
de Waal begrensd met aan die zijde een fabrieksstraat en diverse aanbouwen (afb. A2).
De westkant wordt sterk bepaald door de perceelsgrens. Na de oorlog is aan die zijde
westelijk daarvan en onderstation van de PGEM gebouwd. Aan de oostzijde is in 1970
een deel van het terrein afgestoten met daarop het oude kantoorgebouw, loodsen, magazijn, werkplaatsen en cellulosehal. Ter plaatse van dit kantoorgebouw is in 1974 een
nieuw kantoor voor de NUON verrezen. Diverse andere gebouwen zijn door de NUON
in gebruik genomen. Dat geldt ook voor de 1948 naar ontwerp van Dwars, Heederik en
Verhey gebouwde cellulosehal, die hier verder buiten het onderzoek valt.
Exterieur
Op de zuidoosthoek is het deel waar Van der Stad is gehuisvest in 2000 geheel voorzien
van een profielstalen beplating. Links daarvan bevindt zich het deel met een hogere trappartij en links daarvan een hoger deel ter plaatse van de spoelenbleek (bij dit deel bevond
zich de luchtbrug naar de continuespinnerij) (afb. 16-17). De trappartij van dit deel uit
1934 werd in 1985 verbouwd toen het gedeelte op de verdieping als laboratorium werd
ingericht. Daaronder kwam een inwendige parkeergarage. In de verder sobere gevel
voorbij de spoelenbleek zijn de openingen op de begane grond dichtgemetseld. De verdieping kreeg licht van de shedspanten. Op de zuidwesthoek van de fabriek is door latere
verbouwingen een onafgewerkte muur in het zicht gekomen. De gehele westwand van het
tweelaagse looggebouw is sober van uiterlijk met kleine openingen (afb. 18).
Aan de Waalzijde dateert de oostelijke tweelaagse aanbouw uit 1950 en deze werd
gebouwd als proeffabriek voor Nymcrylon. Later is dit deel verbouwd tot kantoren (afb.
24). Het middendeel van de noordzijde bood oorspronkelijk plaats aan het ketelhuis en
de schoorsteen. Door later verbouwing is daar inmiddels weinig van overgebleven (afb.
23). In het interieur bevindt zich nog een fundamentrest van de schoorsteen. Tussen
de uitbouwen van de proeffabriek en het ketelhuis bevindt zich de noordwand van de
voormalige twijnerij (afb. 22). Westelijk van het ketelhuis ligt het tweelaagse gedeelte
dat vroeger de kern vormde van de viscosebereiding, met maalruimten, rijpkamers en
viscosekelders. Dit deel is na 1970 sterk verbouwd en vormt nog steeds een belangrijk
onderdeel voor het productieproces van de huidige fabriek (afb. 21). Aan de meest
noordoostelijke kant bevindt zich het tweelaagse looggebouw uit 1941 dat voor het
looggebouw van 1937 werd geplaatst (afb. 19). De duidelijke afgrenzing van de west-

16
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

zijde door het looggebouw is goed zichtbaar vanaf het dak van de conerij (afb. 29).
Op de noordoostelijke hoek bevindt zich de uit 1947 daterende ombouw tot researchlaboratorium met proeffabriek. Het witgesausde deel wordt gekenmerkt door de dubbele lijst met bollen en schijnvensters (afb. 25). In dit deel kwam een ingangspartij met
gebeeldhouwd kunstwerk terzijde van de deur (afb. 27 en afb. 28).
Voor het Van der Staddeel van de fabriek bevindt zich aan de zuidzijde in de voet
van de Waalbandijk een betonnen schuilplaats. Deze schuilplaats zal in de oorlogsjaren
gebouwd zijn (circa 1942) en heeft in de tunnel tussen de beide openingen twee rijen
zitplaatsen (afb. 33 en afb. 34). Dergelijke schuilplaatsen zijn in Nijmegen ook op het
Limos-terrein tussen de beide kazernes aangetroffen.
Interieur
Doordat het gebouw gedeeltelijk verhuurd is en voor een ander deel nog in bedrijf, konden grote, maar niet alle delen, van het gebouw bekeken worden. Het noordwestelijke
kwadrant van de fabriek is nog in gebruik bij CP Kelco. Ten noorden van de centrale gang
bevindt zich de ‘droge fabriek’ die gelegen is op de plaats waar bij de NYMA de viscose
geproduceerd werd en ook nu nog de omzetting van cellulose in CMC geschiedt. Dat deel
is sterk verbouwd en niet toegankelijk. Ook ten zuiden van de centrale gang is een deel
bij CP Kelco in gebruik. Dat deel is, net als de andere ruimten van CP Kelco, als ‘een
fabriek in een fabriek’ afgescheiden van die delen die niet of slechts extensief in gebruik
zijn. Het westelijke deel en een stuk van het zuidwestelijke deel is niet meer in gebruik.
Op de tweede verdieping in de noordwesthoek bevindt zich de vakschool (afb. 35). Ook
het looggebouw is geheel buiten bedrijf (afb. 36). Op de begane grond op de noordwesthoek heeft zich vroeger een inrit bevonden (als aantakking op het fabrieksspoor, zie afb.
2). Rechts (oostelijk) daarvan ligt een kleedruimte waar de dagelijkse kleding tijdens de
werktijd via de katrollen aan het plafond werd opgehesen (afb. 37). In de conerij op de
verdieping zijn de vensters dichtgemetseld en bevinden zich betonnen schedconstructies
(afb. 38). Vanaf de hogere conerij is het sheddakenlandschap zichtbaar met daarbij ook
de overgang van de spinnerij naar de twijnerij (afb. 32). Inwendig is de spinnerij voor een
groot deel in gebruik bij derden en daarom niet te fotograferen. Op de zuidoosthoek van
de spinnerij, bij de spoelenbleek, is inwendig goed de overgang te zien tussen de geheel
in beton uitgevoerde hogere conerij en de spinnerij met zijn stalen spanten (afb. 41). De
twijnerij is intern verdeeld in een deel voor de opslag en expeditie van CP Kelco, waar
weinig zichtbaar was, en het deel van Van der Stad, gescheiden door een kalkzandsteenmuur. Ten oosten daarvan is in het Van der Staddeel op de verdieping het uitgebouwde
bazenkantoor zichtbaar (afb. 42) dat toegankelijk was vanuit de conerij op de verdieping,
en een goed zicht gaf op (een deel van) de twijnerij. Ten slotte bevindt zich in het Van
der Staddeel op de verdieping de voormalige kantine voor vrouwelijk personeel met een
interessant glas-in-lood-venster (afb. 43) met detail van een cone (afb. 44).
Continuespinnerij
De continuespinnerij is een gesloten gebouw, bekleed met baksteen en aan de noordzijde een massief gedeelte met daarin kleine openingen en bovenop twee forse vierkante
witte schoorstenen (waarop ‘VASIM’) (afb. 45). Het fabrieksgedeelte bestaat uit een

17
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

onderbouw (zichtbaar aan zijn betonconstructie) en aan beide zijde van een centrale
middengang vier tonschalen. De eerste fase van de spinnerij uit 1949 bestaat uit twee
tonschalen met aan de zuidzijde een ‘bokvormige’ aanbouw. Dit systeem werd herhaald
bij de uitbreiding in 1951.
De onderbouw van de spinnerij is tweebeukig met in het midden een lager deel met
het kanaal voor de retourlucht (afb. 47). Opvallend is dat de paddenstoelvloeren aan
de bovenzijde niet direct de vloer ondersteunen, maar dit via een plaat doen. De reden
hiervoor is onduidelijk, maar het zal te maken hebben met een combinatie van materiaalbesparing en de toch al forse belasting van bovenliggende constructie met zware
machines. De zuidwand van de continuespinnerij is geheel in baksteen uitgevoerd als
een ‘tijdelijke sluitwand’. Goed te zien is de hogere middenopbouw waarin zowel de
centrale middengang in de onderbouw en op de begane grond loopt en waarin ook de
kanalen zitten voor de aan- en afvoer van lucht (afb. 46).
In het voorgebouw bevindt zich inwendig een ovale constructie met daarin de gedeeltelijk verdwenen machines voor de ventilatie en verwarming van de lucht (afb. 48),
evenals een ‘windtunnelachtige’ constructie met een grote ventilator om de lucht in
beweging te zetten (afb. 49). Aan de oostzijde bevindt zich een trappartij ter ontsluiting
van de dienstruimten in het voorgebouw (afb. 50).
Op de begane grond van de spinnerij bevinden zich de tonschalen boven de continuespinmachines (afb. 51). Tussen de beide tonschalen loopt de middengang met
daarboven het luchtkanaal voor de aanvoer van lucht, waarvan het uitstroomgat nog
goed zichtbaar is (vgl. afb. 13). In de middengang is de betonconstructie goed te zien,
evenals het luchtkanaal met uitblaasopeningen aan de onderzijde. Op de overgang
van de beide tonschalen zijn in de verbindingsbalk aan de onderzijde de sleuven ten
behoeve van de voorspankabels zichtbaar (afb. 53). De tonschalen kregen hun licht via
de segmentvormige bovenluchten (afb. 54).

18
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

CONCLUSIE BOUWHISTORISCHE VERKENNING
De in 1928 gestichte N.V. kunstzijdespinnerij NYMA is in vele opzichten een opmerkelijke fabriek die feitelijk uit twee delen bestaat; de eigenlijke kunstzijdefabriek en
de continuespinnerij (door zijn latere gebruik ook bekend als Vasim). Geen van beide
delen heeft een monumentale status, hoewel de continuespinnerij zeker als potentieel
rijksmonument gezien kan worden. Dit gebouw heeft vanwege zijn geschiedenis (Marshallhulp), productieproces (bandenrayon), constructiewijze (tonschalen en ventilatiegebouw), landelijk bekende architect (K.L. Sijmons) en lokale en nationale uitstraling
alle kenmerken voor een potentieel rijksmonument in het kader van het momenteel
lopende wederopbouwproject van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.
De kunstzijdefabriek zelf wordt zoals vele andere fabrieken na zijn stichting vooral
gekenmerkt als een samenstel van aanbouwen en bijbouwen.
De sociaal-economische geschiedenis is bepalend geweest, niet enkel voor de groei
van de fabriek, maar indirect ook voor de vormgeving. De NYMA werd gesticht als
alternatief voor de veel grotere concurrent AKU (ENKA) met fabrieken te Ede en Arnhem voor de levering van kunstzijde aan textielfabrikanten in vooral Twente. Het feit
dat de directeur van de AKU (Hartogs) direct een smal stuk grond rondom de fabriek
kocht, tekent de intensiteit van de concurrentie. Met als direct ruimtelijk gevolg dat
de watertoren niet naast de fabriek staat, zoals gebruikelijk, maar op de fabriek en de
poten daarvan opgenomen zijn in de draagstructuur van de spinnerij. Sterker toont de
beperking zich in de latere uitbreidingen die aan de west- en zuidzijde voor hogere
randen zorgen. Meer poëtisch gezien kreeg de NYMA hierdoor in de loop der tijd het
aanzien van een compacte ‘industriële burcht’ met hogere randen en een ‘donjon’ in
de vorm van de watertoren. Het gaat te ver om dat als een ‘spiegeling’ te zien van de
donjon op het Valkhof aan de andere zijde van Nijmegen, maar de watertoren is wel
kenmerkend: “Vergeet dus nooit het merk met den dikken stompen toren. Dat kenmerkt
immers het product van de Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen”.15
Opvallend is ook dat de knellende band van de AKU uiteindelijk doorbroken werd
met de verwerving in 1941 van een stuk grond aan de zuidzijde waar een expansie
plaatsvond op basis van een product (bandenrayon) dat een kort leven beschoren was.
Dit deel werd als eerste weer afgestoten en nadat de kunstzijdeproductie niet meer
lonend bleek en de industriële activiteit zich in het binnenste (noordwestelijke) deel
van de fabriek terugtrok, is een deel van de fabriek leeg komen te staan en zijn delen
verhuurd aan derden of afgestoten: een proces van expansie naar inkrimping.
Als kleinere zelfstandige onderneming is en bleef de ontwikkeling van de NYMA
toch steeds nauw verbonden met de grote concurrent die uiteindelijk door zijn schaalgrootte via de AKU en AKZO uitgroeide tot de multinational Akzo-Nobel. Opvallend
is echter dat de NYMA na de textielcrisis van de jaren zestig ook een doorstart maakte
en met de productie van CMC een wereldspeler werd in een nichemarkt en er in een
deel van de fabriek nog steeds op basis van cellulose geproduceerd wordt.
15

[6431, 34]

19
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

De kunstzijdefabriek kent zijn kwaliteit vooral in zijn compactheid en zijn beeldmerk
(de watertoren), meer dan in de architectonische waarde van de diverse onderdelen
of de belangrijkheid van de gebruikte constructies. Wel kan duidelijk gesteld worden
dat juist de randen hun waarde hebben. De zuidelijke en westelijk rand als teken van
het hoger bouwen als gevolg van de door de concurrentie opgelegde beperkingen. De
noordelijke rand is karakteristiek als rafelrand met diverse aanbouwen, tanks en dergelijke die zo eigen zijn voor een nog werkende fabriek. De zuidelijke rand kent twee
gezichten, de noordoostelijke kant van het nieuwe enthousiasme van de eerste naoorlogse jaren met zijn ombouw met schijnvensters (overigens niet geheel naar het functionalistische karakter dat doorgaans aan de architectencombinatie Zanstra, Giesen en
Sijmons wordt toegeschreven) en fraaie ingangspartij met de voor die tijd kenmerkende
toegepaste kunst. De zuidoostelijke hoek daarentegen is door zijn bekleding wat los
komen te staan van de rest van de fabriek. In dat deel bevindt zich wel het belangrijke
glas-in-lood-venster met een afbeelding van de NYMA. Ook bevindt zich in dat deel
een bazenkantoor als materialisatie van de toenmalige verhoudingen tussen de werknemers in de twijnerij en het toezicht daarop van de toentertijd grootste werkgever van
Nijmegen, de N.V. kunstzijdespinnerij NYMA.

20
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

GERAADPLEEGDE BRONNEN
LITERATUUR
Algemeen
Dendermonde, Max, Nieuwe tijden, nieuwe schakels: De eerste vijftig jaren van
de A.K.U., Arnhem 1961.
Klaverstijn, Bas, Samentwijnen: Via fusie naar integratie, Arnhem 1986.
Schouten, C., Kunstvezels: Geschiedenis - Fabricage - Gebruik, Amsterdam
1947 (vierde druk).
Silberberg, L. e.a., Het boek van de Rayon: Ontwikkeling, Vervaardiging, Eigenschappen, Verwerking, Toepassing, Arnhem 1949.
Stockburger, Siegfried (red.), Glanzstoff Chemiefasern: Eine information für
unsere Freunde und Mitarbeiter, Wuppertal-Elberfeld 1960.
Swanenburg, B.D. (red.), Beeld-encyclopaedie van onze industrie, Amsterdam/
Brussel 1953.
NYMA
Laken, F. van der, Galerij der Mode, Nijmegen s.a. [1958].
Segers, Yop, ‘Kunstzijdespinnerij NYMA’ (manuscript 5 pp).
Hoe maakt men..?, ‘s-Gravenhage 1941 (vijf delen); deel III, ‘Kunstzijde (N.V.
Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen)’, 29-34.
25 jaar NYMA, Nijmegen 1953, met daarin ‘Van natuurvezel tot synthetische
vezel’.
Constructie
Buining, J., ‘Het eenvoudig berekenen van statisch onbepaalde constructies
(gewapend beton)’, Gewapend Beton, 16(1928), 52-55, 70-72.
Betonijzerbouw-Maatschappij Roelen & Heine Nijmegen, Nijmegen s.a. [ca.
1928].
Haas, A.M., Het gewapend beton als constructie-materiaal (inaugurale rede),
Delft 1953.
Haas, A.M., ‘Betonnen schaalconstructies in Nederland’, Cement, 13(1961), 421-453.
Kuipers, Marieke (red.), Toonbeelden van de wederopbouw: Architectuur, stedenbouw en landinrichting van herrijzend Nederland, Zwolle 2002.
Loeff, Karel, Fabrieksgebouwen: Categoraal onderzoek wederopbouw 19401965, Zeist 2006 (in productie).
Veen, Henk van der, Watertorens in Nederland, Rotterdam 1989.

21
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Achtergrond
Masselink, D., ‘Modelfabriek van de A.K.U.: Rayonvezelgarens - proefspinnerij
in de Kleefse Waard te Arnhem’, Bouw, 7(1952)I, 445-449.
Masselink, D. & G.B. Beenker, ‘Enkalon-fabriek te Emmen’, Bouw, 8(1953)II,
980-986.
Sijmons, K.L., Protestantsche kerkbouw, ‘s-Gravenhage 1946.
Stenvert, Ronald, Ontwerpen voor wonen en werken: 125 jaar bureau Beltman,
Utrecht 1996.
Tummers, Tijs, Architectuur in Nijmegen: Een overzicht van de architectuur en
stedebouw vanaf 1900, Nijmegen 1994.

ARCHIEVEN
-

(GAN) Gemeentearchief Nijmegen, bibliotheek en fotoverzameling.

22
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

AFBEELDINGEN

23
|

Afb. 1 Plattegrond begane grond Winselingseweg 12-16, fabriek Noviant, nu CP Kelco. (CP Kelco: 2004)

BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS
NYMA, NIJMEGEN

24
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 2 Luchtfoto van de NYMA Rayon Works gezien vanuit het noordoosten in 1951. (Aviodrome Luchtfotografie, Lelystad, nr. 29778-1951)

25
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 3 Schematische weergave van de productie van rayon (kunstzijde). (Uit: Swanenburg, B.D. (red.), Beeldencyclopaedie van onze industrie, Amsterdam/Brussel 1953, p. 194-195)

26
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 4 Kunstzijde-spinnerij NYMA in aanbouw, gezien vanuit het noordoosten op 28 november 1928 bij de funderingswerkzaamheden. (GAN: F22471)

27
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 5 Kunstzijde-spinnerij NYMA in aanbouw, gezien vanuit het westen op 28 november 1928 met de half voltooide fabrieksschoorsteen. (GAN: F21441)

28
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 6 Interieur Kunstzijde-spinnerij NYMA in 1936. Te zien is de spinnerij met afzuiginstallatie en medewerkers
met veiligheidsbril tegen het spatten uit het spinbad. (GAN: F21418)

29
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Af b. 7 Interieur Kunstzijde-spinnerij NYMA in 1936 in het shed-gedeelte van het expeditiegedeelte.
(GAN: F21419)

30
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 8 Interieur Kunstzijde-spinnerij NYMA in 1936 in het shed-gedeelte. Te zien is de twijnerij met staalconstructie waarop bims-betonplaten en de buis voor de luchtbevochtiging. (GAN: F21420)

31
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 9 Interieur Kunstzijde-spinnerij NYMA in 1936. Te zien is de verdieping van het voorgebouw aan de zuidzijde
waar de conerij is gevestigd met betonnen shed-constructie en luchtbevochtigingskanalen. (GAN: F21422)

32
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 10 Continuespinnerij tijdens de bouw, gezien vanuit het westen op 1 april 1948. Het meer massieve noordelijke
deel zou plaats gaan bieden aan het ventilatiegebouw. (GAN: F21440)

33
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 11 Interieur continuespinnerij tijdens de bouw in 1948. (GAN: F21423; fotograaf W.J. van Borselen)

34
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 12 Continuespinnerij tijdens de bouw, gezien vanuit het oosten op 19 juni 1948. (GAN: F21444)

35
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 13 Interieur continuespinnerij in circa 1950, kort na het opstarten van de productie van bandenrayon. De
uitblaasopeningen van de airconditioning zijn verbonden met een luchtkanaal die verbinding maakt met het grote
centrale luchtkanaal in het midden dwars door de fabriek. (GAN: F21421)

36
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 14 Exterieur van de Kunstzijde-spinnerij NYMA met logo ten behoeve van het 25-jarig jubileum in 1953. Goed
zichtbaar is ook de loopbrug tussen het oude gebouw en de continuespinnerij. (GAN: F21417)

37
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 15 Zuidzijde NYMA op de zuidoosthoek met het met staalplaat beklede deel van Van der Stad.

Afb. 16 Zuidzijde NYMA middendeel
met toegang tot parkeergarage en daarboven het laboratorium. Rechts daarvan
een hoger deel ter plaatse van de spoelenbleek.

38
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 17 Het dichtgezette westelijke deel van
de zuidgevel.

Afb. 18
NYMA.

De zuidwestelijke hoek van de

39
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 19 Het tweelaagse looggebouw uit 1941. Het is in
feite de voorbouw van het achtergelegen looggebouw
uit 1937.

Afb. 20 De smalle fabrieksstraat tussen het looggebouw (links) en de spinnerij (rechts).

40
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 21 De fabrieksstraat langs de Waal, richting oosten met v.r.n.l. het verbouwde deel van de oorspronkelijke viscosebereiding, een ronde tank, het ketelhuis met annexen en de proeffabriek.

Afb. 22 De noordzijde van de NYMA, tussen proeffabriek en ketelhuis met noordwand van de twijnerij.

41
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 23 Middendeel noordzijde NYMA-fabriek ter plaatse van het vroegere ketelhuis waarvan door latere verbouwingen weinig meer te zien is.

Afb. 24 Noordzijde NYMA-fabriek met
tweelaags aanbouw uit 1950 ten behoeve
van de proeffabriek voor Nymcrylon.

42
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 25 Het witgesausde deel op de noordoostelijke hoek bood sinds 1947 plaats aan de proeffabriek en het researchlaboratorium (nu kantoordeel).

Afb. 26 Ombouw proeffabriek met schijngevel.

43
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 27 De ingangspartij van het researchlaboratorium uit 1947 met gebeeldhouwd kunstwerk ter weerszijden van de ingang.

Afb. 28 Detail van het gebeeldhouwde kunstwerk
naast de ingang van het researchlaboratorium met
rechtsboven de afbeelding van een man die een cellulosevel in een natriumbad gaat drenken.

44
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 29 Zicht op het looggebouw vanaf het dak van de conerij richting noorden.

45
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 30 De conerij en watertoren, gezien vanuit de
continuespinnerij.

Afb. 31 De watertoren met een betonskelet en met
baksteen beklede kop waarop de letters ‘NYMA’.

46
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 32 Dakenlandschap met sheddaken richting oosten met rechts van de liftopbouw de overgang van
spinnerij naar twijnerij.

Afb. 33 Betonnen schuilplaats in de voet van de Waalbandijk uit circa 1942.

47
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 34 Interieur betonnen schuilplaats uit circa 1942.

48
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 35 Interieur van de vakschool op het bovenste deel van de zuidwesthoek met betonnen shedspanten.

49
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 36 De verdieping van het looggebouw naar het
noorden.

Afb. 37 De kleedruimte op de begane grond aan de
zuidwesthoek, waar de kleren via de katrollen in het
plafond omhoog gehesen konden worden.

50
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 38 De conerij, interieur op de verdieping met dichtgezette vensters en betonnen shed-spanten.

Afb. 39 De conerij op de verdieping gezien van west naar oost.

51
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 40 Verdieping voorzijde conerij met betonnen spanten.

Afb. 41 De overgang van de in gewapend beton uitgevoerde, hogere conerij en de spinnerij ter hoogte
van de spoelenblekerij.

52
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 42 De conerij met zicht op het bazenkantoor.

53
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 43 Glas-in-lood-venster in de voormalige kantine voor vrouwelijk personeel.

Afb. 44 Voorstelling van een cone in het glas-in-loodvenster.

54
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 45 De continuespinnerij gezien vanuit het oosten.

Afb. 46 De continuespinnerij, met ‘tijdelijke
sluitwand’ aan de zuidzijde, met latere openingen en een hoger opgaand middendeel als
afsluiting van de centrale middengang waarin
ook de kanalen voor de aan- en afvoer van lucht
zijn opgenomen.

55
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 47 De continuespinnerij, interieur onderbouw
met paddenstoelvloeren.

Afb. 48 Interieur voorbouw continuespinnerij. Restant machines voor de ventilatie van de lucht.

56
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 49 Interieur voorbouw continuespinnerij. Grote ventilator in een ‘windtunnelachige’ constructie.

57
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 50 Interieur voorbouw continuespinnerij. Bovenste deel trappartij aan de oostzijde.

58
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 51 De tonschaalhal van de continuespinnerij.

Afb. 52 Middengang van de continuespinnerij.

59
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Afb. 53 Continuespinnerij, overgang tonschalen, naar boven gezien met de sleuven voor de voorspankabels in
de verbindingsbalk.

Afb. 54 Continuespinnerij, twee tonschalen die hun
licht krijgen via de segmentvormige bovenlichten
aan de zijde.

60
BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS

|

NYMA, NIJMEGEN

Foto omslag: De watertoren met betonskelet en met
baksteen beklede kop met daarop de
letters ‘NYMA’.

VOORMALIGE N.V. KUNSTZIJDESPINNERIJ NYMA
Winselingseweg 12-16 en 41, Nijmegen
Bouwhistorische verkenning
Auteur:

R. Stenvert

Datum:

maart 2006

Opdrachtgever: Gemeente Nijmegen
Redactie:

J. Meijman, BBA

Vormgeving:

Alf Slegers, Utrecht

Uitvoering:

BBA, Bureau voor Bouwhistorie en
Architectuurgeschiedenis v.o.f.
Julianaweg 1
3525 VA Utrecht
afdeling Bouwhistorie,
tel. 030 263 02 70, fax 030 263 01 81,
e-mail. bbautrecht@worldmail.nl

© Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of
openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie,
microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.

61

Contenu connexe

Plus de Geert Elemans

Lentmark toren_Waalsprong_Nijmegen
Lentmark toren_Waalsprong_NijmegenLentmark toren_Waalsprong_Nijmegen
Lentmark toren_Waalsprong_NijmegenGeert Elemans
 
Natuur en gezondheid
Natuur en gezondheidNatuur en gezondheid
Natuur en gezondheidGeert Elemans
 
Innovatie in klimaatadaptatie
Innovatie in klimaatadaptatieInnovatie in klimaatadaptatie
Innovatie in klimaatadaptatieGeert Elemans
 
Forward to Basics by Willem Jan Snel - Mecanoo
Forward to Basics by Willem Jan Snel - MecanooForward to Basics by Willem Jan Snel - Mecanoo
Forward to Basics by Willem Jan Snel - MecanooGeert Elemans
 
The dutch and their bikes
The dutch and their bikesThe dutch and their bikes
The dutch and their bikesGeert Elemans
 
2014 evaluatierapport analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in provi...
2014 evaluatierapport analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in provi...2014 evaluatierapport analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in provi...
2014 evaluatierapport analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in provi...Geert Elemans
 
Folder akkerranden in Groesbeek
Folder akkerranden in GroesbeekFolder akkerranden in Groesbeek
Folder akkerranden in GroesbeekGeert Elemans
 
Groen Blauw Zaaikaart en Zaadmengsels
Groen Blauw Zaaikaart en ZaadmengselsGroen Blauw Zaaikaart en Zaadmengsels
Groen Blauw Zaaikaart en ZaadmengselsGeert Elemans
 
70e Verjaardag Landing en Slag om Normandie
70e Verjaardag Landing en Slag om Normandie70e Verjaardag Landing en Slag om Normandie
70e Verjaardag Landing en Slag om NormandieGeert Elemans
 
Persbericht klaproos programma 14 mei 2014
Persbericht klaproos programma 14 mei 2014Persbericht klaproos programma 14 mei 2014
Persbericht klaproos programma 14 mei 2014Geert Elemans
 
Natuurlijk verder - Rijksnatuurvisie 2014
Natuurlijk verder - Rijksnatuurvisie 2014Natuurlijk verder - Rijksnatuurvisie 2014
Natuurlijk verder - Rijksnatuurvisie 2014Geert Elemans
 
Water management in the Netherlands
Water management in the NetherlandsWater management in the Netherlands
Water management in the NetherlandsGeert Elemans
 
Groeten uit Arnhem - State of the Art 2014
Groeten uit Arnhem  - State of the Art 2014Groeten uit Arnhem  - State of the Art 2014
Groeten uit Arnhem - State of the Art 2014Geert Elemans
 
NL Metro 24 jan 2014 holland Market Garden Polen Arnhem
NL Metro 24 jan 2014 holland Market Garden Polen ArnhemNL Metro 24 jan 2014 holland Market Garden Polen Arnhem
NL Metro 24 jan 2014 holland Market Garden Polen ArnhemGeert Elemans
 
Uiterwaarden Park Arnhem - gebiedsvisie Stadsblokken Meinerswijk, d.d. 12-2011
Uiterwaarden Park Arnhem - gebiedsvisie Stadsblokken Meinerswijk, d.d. 12-2011Uiterwaarden Park Arnhem - gebiedsvisie Stadsblokken Meinerswijk, d.d. 12-2011
Uiterwaarden Park Arnhem - gebiedsvisie Stadsblokken Meinerswijk, d.d. 12-2011Geert Elemans
 
Uiterwaarden Park Arnhem - artist impression 2014
Uiterwaarden Park Arnhem - artist impression 2014Uiterwaarden Park Arnhem - artist impression 2014
Uiterwaarden Park Arnhem - artist impression 2014Geert Elemans
 
Energie made in [ Arnhem ] 2014 samen werken werkt.
Energie made in [ Arnhem ] 2014 samen werken werkt.Energie made in [ Arnhem ] 2014 samen werken werkt.
Energie made in [ Arnhem ] 2014 samen werken werkt.Geert Elemans
 
Vasim haalbaarheidsonderzoek 2013 Gemeente Nijmegen / BOEI
Vasim haalbaarheidsonderzoek 2013 Gemeente Nijmegen / BOEIVasim haalbaarheidsonderzoek 2013 Gemeente Nijmegen / BOEI
Vasim haalbaarheidsonderzoek 2013 Gemeente Nijmegen / BOEIGeert Elemans
 
Research Vasim Heritage - Boudewijn Wijnacker Radboud University Nijmegen 2011
Research Vasim Heritage - Boudewijn Wijnacker Radboud University Nijmegen 2011Research Vasim Heritage - Boudewijn Wijnacker Radboud University Nijmegen 2011
Research Vasim Heritage - Boudewijn Wijnacker Radboud University Nijmegen 2011Geert Elemans
 
De Nyma , 1928 oprichting en naam
De Nyma , 1928 oprichting en naamDe Nyma , 1928 oprichting en naam
De Nyma , 1928 oprichting en naamGeert Elemans
 

Plus de Geert Elemans (20)

Lentmark toren_Waalsprong_Nijmegen
Lentmark toren_Waalsprong_NijmegenLentmark toren_Waalsprong_Nijmegen
Lentmark toren_Waalsprong_Nijmegen
 
Natuur en gezondheid
Natuur en gezondheidNatuur en gezondheid
Natuur en gezondheid
 
Innovatie in klimaatadaptatie
Innovatie in klimaatadaptatieInnovatie in klimaatadaptatie
Innovatie in klimaatadaptatie
 
Forward to Basics by Willem Jan Snel - Mecanoo
Forward to Basics by Willem Jan Snel - MecanooForward to Basics by Willem Jan Snel - Mecanoo
Forward to Basics by Willem Jan Snel - Mecanoo
 
The dutch and their bikes
The dutch and their bikesThe dutch and their bikes
The dutch and their bikes
 
2014 evaluatierapport analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in provi...
2014 evaluatierapport analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in provi...2014 evaluatierapport analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in provi...
2014 evaluatierapport analyse effectiviteit van het akkervogelbeheer in provi...
 
Folder akkerranden in Groesbeek
Folder akkerranden in GroesbeekFolder akkerranden in Groesbeek
Folder akkerranden in Groesbeek
 
Groen Blauw Zaaikaart en Zaadmengsels
Groen Blauw Zaaikaart en ZaadmengselsGroen Blauw Zaaikaart en Zaadmengsels
Groen Blauw Zaaikaart en Zaadmengsels
 
70e Verjaardag Landing en Slag om Normandie
70e Verjaardag Landing en Slag om Normandie70e Verjaardag Landing en Slag om Normandie
70e Verjaardag Landing en Slag om Normandie
 
Persbericht klaproos programma 14 mei 2014
Persbericht klaproos programma 14 mei 2014Persbericht klaproos programma 14 mei 2014
Persbericht klaproos programma 14 mei 2014
 
Natuurlijk verder - Rijksnatuurvisie 2014
Natuurlijk verder - Rijksnatuurvisie 2014Natuurlijk verder - Rijksnatuurvisie 2014
Natuurlijk verder - Rijksnatuurvisie 2014
 
Water management in the Netherlands
Water management in the NetherlandsWater management in the Netherlands
Water management in the Netherlands
 
Groeten uit Arnhem - State of the Art 2014
Groeten uit Arnhem  - State of the Art 2014Groeten uit Arnhem  - State of the Art 2014
Groeten uit Arnhem - State of the Art 2014
 
NL Metro 24 jan 2014 holland Market Garden Polen Arnhem
NL Metro 24 jan 2014 holland Market Garden Polen ArnhemNL Metro 24 jan 2014 holland Market Garden Polen Arnhem
NL Metro 24 jan 2014 holland Market Garden Polen Arnhem
 
Uiterwaarden Park Arnhem - gebiedsvisie Stadsblokken Meinerswijk, d.d. 12-2011
Uiterwaarden Park Arnhem - gebiedsvisie Stadsblokken Meinerswijk, d.d. 12-2011Uiterwaarden Park Arnhem - gebiedsvisie Stadsblokken Meinerswijk, d.d. 12-2011
Uiterwaarden Park Arnhem - gebiedsvisie Stadsblokken Meinerswijk, d.d. 12-2011
 
Uiterwaarden Park Arnhem - artist impression 2014
Uiterwaarden Park Arnhem - artist impression 2014Uiterwaarden Park Arnhem - artist impression 2014
Uiterwaarden Park Arnhem - artist impression 2014
 
Energie made in [ Arnhem ] 2014 samen werken werkt.
Energie made in [ Arnhem ] 2014 samen werken werkt.Energie made in [ Arnhem ] 2014 samen werken werkt.
Energie made in [ Arnhem ] 2014 samen werken werkt.
 
Vasim haalbaarheidsonderzoek 2013 Gemeente Nijmegen / BOEI
Vasim haalbaarheidsonderzoek 2013 Gemeente Nijmegen / BOEIVasim haalbaarheidsonderzoek 2013 Gemeente Nijmegen / BOEI
Vasim haalbaarheidsonderzoek 2013 Gemeente Nijmegen / BOEI
 
Research Vasim Heritage - Boudewijn Wijnacker Radboud University Nijmegen 2011
Research Vasim Heritage - Boudewijn Wijnacker Radboud University Nijmegen 2011Research Vasim Heritage - Boudewijn Wijnacker Radboud University Nijmegen 2011
Research Vasim Heritage - Boudewijn Wijnacker Radboud University Nijmegen 2011
 
De Nyma , 1928 oprichting en naam
De Nyma , 1928 oprichting en naamDe Nyma , 1928 oprichting en naam
De Nyma , 1928 oprichting en naam
 

Vasim Haalbaarheidsonderzoek 2013 bijlage 3 BBA Bouwhistorie NYMA

  • 2. VOORMALIGE N.V. KUNSTZIJDESPINNERIJ NYMA WINSELINGSEWEG 12-16 EN 41, NIJMEGEN
  • 3. VOORMALIGE N.V. KUNSTZIJDESPINNERIJ NYMA WINSELINGSEWEG 12-16 EN 41, NIJMEGEN “Vergeet dus nooit het merk met den dikken stompen toren. Dat kenmerkt immers het product van de Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen.” [uit: Hoe maakt men..?, ‘s-Gravenhage 1941 (vijf delen); deel III, ‘Kunstzijde (N.V. Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen)’, p. 34] BOUWHISTORISCHE VERKENNING BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS V.O.F.
  • 4. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN INHOUD VOORWOORD 5 INLEIDING NYMA 6 Kleding uit hout 7 Nieuwe producten 10 BOUWGESCHIEDENIS NYMA-FABRIEK 13 BESCHRIJVING FABRIEKSCOMPLEX 16 Algemeen 16 Exterieur 16 Interieur 17 Continuespinnerij 17 CONCLUSIE BOUWHISTORISCHE VERKENNING 19 GERAADPLEEGDE BRONNEN 21 - LITERATUUR 21 - ARCHIEVEN 22 AFBEELDINGEN 23 COLOFON 61 4
  • 5. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN VOORWOORD In verband met de geplande aanleg van een nieuwe Waalbrug is in opdracht van de gemeente Nijmegen door het Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis (BBA) uit Utrecht een bouwhistorische verkenning uitgevoerd naar de voormalige N.V. Kunstzijdespinnerij NYMA, Winselingseweg 12-16 en 41 te Nijmegen. Dit heeft geresulteerd in een rapport met als doel inzicht te krijgen in het ontstaan en historische ontwikkeling van deze fabriek. Voor dit doel bleek een korte inleidende beschouwing van belang over het productieproces van de fabriek. De verslaglegging in dit rapport berust op een analyse van het gebouw zelf. Daarnaast is een beperkt literatuur- en archiefonderzoek uitgevoerd. Vanwege de aard van de opdracht is het onderzoek ter plaatse beperkt gebleven tot visuele waarnemingen. De fabriek noch de continuespinnerij heeft op dit moment een beschermde monumentale status. Het bouwhistorisch veldwerk is verricht door dr. ing. R. Stenvert en mw. drs. S.G. van Ginkel-Meester. Het literatuur- en archiefonderzoek is uitgevoerd door R. Stenvert die ook deze rapportage schreef. Onze dank gaat uit naar de heren H. Zoutenbier en S. van Stekelenburg van CP Kelco B.V., voorheen Noviant, die ons in het gebouw hebben rondgeleid en mw. drs. H. Peterse van de afdeling Architectuur & Monumenten van de gemeente Nijmegen. S.G. van Ginkel-Meester R. Stenvert Maart 2006 5
  • 6. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN INLEIDING NYMA De N.V. Kunstzijdespinnerij NYMA werd op 21 mei 1928 opgericht. Als vestigingsplaats werd Nijmegen gesuggereerd door de Maastrichtse zakenman M.H.T. Bury. Na voordien geruime tijd directeur van de Nederlandsche Plantenboterfabriek in Amsterdam te zijn geweest, werd Bury (overleden 1948) de eerste directeur van de nieuwe firma. Hij huurde een kantoor aan de Burchtstraat en leidde vandaaruit de stichting van de fabriek. Een locatie werd gevonden in de vorm van een perceel aan de Waalbandijk, ten oosten van de voormalige scheepswerf De Waal. De nabijheid van de rivier was nuttig voor de aan- en afvoer van grondstoffen en eindproducten en leverde tevens het proceswater dat bij de vervaardiging van kunstzijde van belang is. Al in 1913 had de Chemische Fabrik Von Heyden uit Radebeul (bij Dresden) interesse getoond om juist op deze plek een kunstzijdefabriek te bouwen. De directe aanleiding voor de oprichting van de NYMA was de aankondiging in 1928 van de fusie van de Eerste Nederlandse Kunstzijdefabriek te Arnhem (ENKA) met de in Wuppertal-Elberfeld gevestigde Vereinigte Glanzstoff Fabriken A.G. Deze fusie kreeg in 1929 zijn beslag onder de naam Algemeene Kunstzijde Unie N.V. (AKU) en werd in 1930 uitgebreid door een samenwerking met de in 1919 door Charles Stulemeyer te Breda opgerichte N.V. Hollandsche Kunstzijde Industrie (HKI). Laatstgenoemde samenwerking resulteerde in 1931 in de oprichting van het N.V. Internationaal Kunstzijde Verkoopkantoor. Op 8 mei 1911 had de scheikundige dr. Jacques Coenraad Hartogs (1879-1932) aan de Vosdijk te Arnhem de genoemde N.V. Nederlandsche Kunstzijdefabriek opgericht (met een startkapitaal van fl. 240.000). Hartogs had van 1907 tot 1909 gewerkt bij de in 1904 gestichte kunstzijdefabriek van Samuel Courtauld in Coventry en was op 7 juli 1910 gepromoveerd. Hij bezat een patent op een specifieke samenstelling van het spinbad. In 1913 kwam in Arnhem de eerste productie op gang. Na het einde van de Eerste Wereldoorlog ontstond een grote vraag naar kunstzijde. In 1919 startte in Ede de planning van een tweede fabriek die in januari 1922 de poorten opende. In Arnhem verrees in 1925 aan de Tivolilaan een tweede vestiging van de ENKA-fabriek. De overheersende marktpositie van de ENKA met zijn fabrieken te Arnhem en te Ede baarde de nodige zorg bij een groep van Twentse textielfabrikanten als belangrijke afnemers van kunstzijde. Zij besloten in 1928 om een tegenwicht te vormen. Met steun van de Twentsche Bank werd een startkapitaal van circa fl. 300.000 bijeengebracht. Tot de eerste commissarissen behoorden H.J. Blijdenstein en J.H. van Heek, terwijl zich ook andere bekende Twentse textielnamen als Ter Horst, Jannink, Jordaan, Ter Kuile, Ledeboer en Stork onder de aandeelhouders bevonden. Ook “Hartogs wilde daarin deelnemen, maar werd buiten de deur gehouden. Hij besloot tot een eenvoudige tegenzet en kocht een strook grond van vijf meter breed, precies en geheel rondom het voor Nyma bestemde fabrieksterrein in Nijmegen, daarmee elke uitbreiding van het bedrijf in de naaste omgeving blokkerend. AKU heeft die strook grond tot in de jaren veertig in bezit gehad.”1 1 Klaverstijn 1986, p. 16. 6
  • 7. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN In augustus 1928 werd met de bouw van de NYMA-fabriek begonnen en op 15 oktober 1929 kwam de kunstzijdefabriek in bedrijf met naast Bury, J.M.M. Meuther als tweede directeur (tot 1933). Na een proefperiode werd in januari 1930 het eerste garen verkocht aan de firma G. Jannink & Zn. te Enschede en de firma Paul Bucher in het Duitse Hormersdorf. Al kort na de stichting van de NYMA was de eerste grote bloei van de kunstzijde voorbij. In 1920 leverde een streng kunstzijde fl. 32,00 per kilo op, in 1921 fl. 13,50, fl. 8,00 in 1925 en in 1928 slechts fl. 5,00. Ook had de fabriek te lijden van de economische crisis die na Zwarte Donderdag van 24 oktober 1929 wereldwijd inzette. Toch kon de NYMA aan deze problemen het hoofd bieden. In 1938 waren er 814 werknemers in dienst en in 1955 was de NYMA met het maximale aantal van 2131 medewerkers veruit de grootste werkgever van Nijmegen. In 1947 produceerden de vier Nederlandse kunstzijdefabrieken (Arnhem, Breda, Ede en Nijmegen) in totaal 12.900.000 kilo garens, waarvan 2.659.000 kilo (21 procent) door de NYMA. In eerste instantie produceerde de NYMA vooral voor de binnenlandse markt, terwijl de tien tot vijftien keer grotere AKU vanouds vooral op de export was gericht. Toch werd in 1947 ook in Nijmegen de helft van alle geproduceerde garens geëxporteerd. Vooral de jaren vijftig waren voor het bedrijf voorspoedig, maar tegen het eind van dat decennium viel, net als elders in de textiel, de vraag weg en verplaatste de productie zich naar het (verre) oosten. In 1961 werd voor het eerst geen dividend meer uitgekeerd en in 1967 volgde surséance van betaling. Pas in 1969 volgde de definitieve sluiting en dit leidde tot een massaontslag. In 1970 werd met een beperkte groep werknemers doorgestart met de productie van carboxymethylcellulose (CMC), waarmee men in 1948 was gestart. Dit in de voedingsmiddelenindustrie gebruikte middel vindt onder meer zijn toepassing als toeslagmiddel ter voorkoming van kristalvorming in consumptie-ijs. De als laatste uitbreiding gebouwde continuespinnerij werd afgestoten en deze kwam in 1985 in gebruik als sinterfabriek Vasim, die vliegas van de PGEM verwerkte tot kunstgrind en lytag (een ingrediënt voor lichte betonsoorten). In een deel van het hoofdgebouw vindt momenteel nog steeds de productie van CMC plaats, eerst onder de naam Noviant en sinds kort als CP Kelco B.V. Het resterende deel van het hoofdgebouw staat leeg. Een deel is verhuurd aan Nijverdal-Ten Cate en het zuidoostelijke deel is in gebruik bij het bedrijf Van der Stad (firma in badkamers, keukens, tegels en sanitair). Kleding uit hout In 1664 experimenteerde Robert Hooke (1635-1703) met lijmen en gommen om tot een synthetisch weefsel te komen met een betere draad dan die van de zijderups. In de 17de eeuw bracht R.A.F. de Réaumur (1683-1757) het proces een stapje verder, maar het duurde tot 1855 voordat de Zwitserse scheikundige Georges Audemars te Lausanne ontdekte dat cellulose van de moerbeiboom in oplossing gebracht kon worden. Het lukte hem echter nog niet om de verkregen vloeistof tot een draad te spinnen. De Fransman Hilaire de Chardonnet (1839-1924) toonde op de Parijse Wereldtentoonstelling van 1889 de eerste gesponnen nitraatkunstzijde. Voor de productie stichtte hij in 1891 te Besançon een fabriek. Max Fremery (1859-1932) en Johannes Urban (18631940) ontdekten te Oberbruch bij Aken het cupramonium-procédé voor de productie 7
  • 8. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN van kunstvezels wat zij in 1897 patenteerden. Dit gaf de stoot tot de oprichting van twee kunstzijdefabrieken, één bij Oberbruch en de andere in Niedermorschweiler bij Mühlhausen. Samen stonden ze onder auspiciën van de in 1899 opgerichte Vereinigte Glanzstoff Fabriken A.G. die in 1901 hun zetel van Aken naar Wuppertal-Elberfeld verplaatsten. De Engelse scheikundigen Charles Frederick Cross, Edward John Bevan en Clayton Beadle ontwikkelden in 1892 een procédé ter vervaardiging van viscose uit cellulose, waarop ze een patent kregen. In 1898 kreeg Charles Henry Stearn een patent op een procédé dat de viscose in een ammoniakzoutoplossing tot stremming brengt (coaguleren). Dit stremmen staat aan de basis van het spinnen van kunstzijde. In 1904 werd de firma Samuel Courtaulds & Co. Ltd. opgericht, die het patent van Stearn kocht en vanaf 1905 de eerste viscose-garens produceerde. Pas in 1909 kon dit op fabrieksmatige wijze geschieden, waarna Courtaulds uitgroeide tot het grootste rayonconcern ter wereld. De naam kunstzijde werd vanaf het begin, vooral in de Engelstalige landen als minder juist bezien, omdat het in feite geen vervangingsproduct van zijde betrof maar een zelfstandig nieuw garen. In 1924 werd de officiële internationale naam rayon bevestigd. “Nu gaan we een kijkje nemen in een der Nederlandse kunstzijdefabrieken, nl. in de N.V. Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen, aan de Waal. Men kan, als men goed kijkt, reeds vanuit den trein de uitgestrekte fabrieksgebouwen stroomafwaarts duidelijk onderscheiden. Het is die fabriek met dien enen schoorsteen, waarop NYMA staat en een stompe, dikke toren daarnaast.”2 Kunstzijde, of rayon, wordt gemaakt van cellulose, dat vooral uit naaldhoutbomen wordt verkregen. Het hout wordt van schors ontdaan, gewassen en tot spanen gehakt, daarna gekookt, gebleekt, gemalen, geperst en gedroogd, veelal in de vorm cellulosevellen die eruit zien als vellen wit karton. De vellen zijn afkomstig uit Scandinavië, Canada en de Verenigde Staten en worden via Rotterdam naar Nijmegen vervoerd. De vellen worden enkele uren in natronloog gedrenkt waardoor onbruikbare afvalstoffen oplossen. Vervolgens perst men de natronloog uit de vellen en werden deze gemalen en verkruimeld tot ze er als sneeuwvlokken uitzien. Deze worden in bakken naar de rijpkamer gebracht. De cellulose, heeft na toevoeging van natronloog, de naam alkalicellulose verkregen. Door het rijpingsproces gaan de moleculen losser zitten. De gerijpte alkalicellulose wordt onder toevoeging van natronloog en zwavelkoolstof tot pap gemalen (afb. 3). Dit product heet cellulosexanthogenaat of korter xanthogenaat of xanthaat. Na enkele uren mengen ontstaat er een geelblonde stroop, de viscose. De viscose wordt door doeken gefiltreerd en komt in de viscosekelder voor drie dagen verdere rijping onder constante temperatuur (12-15°C). Pas zeven dagen na het drenken van de cellulosevellen kan er van dat product gesponnen worden. Voor het spinnen werd gebruik gemaakt van twintig tot dertig meter lange spinmachines, met aan de onderzijde een goot, het spinbad, met een troebele vloeistof, hoofdzakelijk bestaand uit zwavelzuur onder toevoeging van enkele zouten. Boven de goot bevinden zich rijen spoelen. Onder de goot ligt een viscoseleiding voorzien van 2 Hoe maakt men..? 1941, p. 30. 8
  • 9. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN diverse spinbuisjes, ieder met een spindop. Deze spindoppen, in de vorm van vingerhoeden, zijn van goud of platina (bestand tegen zwavelzuur) met kleine gaatjes van 0,08 mm. Door het spuiten van de viscose in het zure spinbad stolt de viscose, coaguleren genoemd. De gecoaguleerde viscose wordt op een spoel gewonden. Wanneer er meer viscose naar de spindop wordt gepompt, dan wordt er dikker garen gesponnen. In een spindop zitten twintig tot zestig gaatjes, en de hele fijne draadjes hieruit worden filamenten genoemd (afb. 6). Bij het spinnen komen schadelijke gassen vrij, zoals zwavelkoolstof en zwavelwaterstof, die afgezogen moeten worden en vervolgens via de schoorsteen uitgeblazen werden. De gesponnen vezel kan op twee manieren opgewonden worden; het spoelen- en het spinpotsysteem. Bij het spinpotsysteem, dat niet bij de NYMA maar wel bij de ENKA en KHI in gebruik was, worden de filamenten als in een centrifuge in een spinpot geslingerd en daarbij tevens tot een enkel garen getwist. Het in de spinpot gevormde resultaat wordt een spinkoek genoemd. Bij het spoelensysteem vervult een sneldraaiende aluminimumspoel boven de spingoot de rol van zowel aftrek- als opwikkelmiddel. Wanneer deze spoel vol is komt er een lege voor in de plaats, maar moet het garen door de spinner wel opnieuw met de vinger op de lege spoel worden gewonden. Bij deze methode zijn de filamenten nog niet getwist. Na het spinnen moeten de chemicaliën uit het nog gele garen gespoeld worden in de spoelerij; bij de NYMA de spoelenbleek genoemd. Vervolgens dienen de filamenten nog tot één enkel draad getwijnd te worden (afb. 8). Dit geschiedt in de twijnerij waarbij de draad veelal 100 tot 120 draaiingen per meter krijgt. Ook het twijnen geschiedt onder geconditioneerde omstandigheden; kunstzijde moet een optimaal vochtgehalte hebben van 11 procent en dat kan het beste gegarandeerd worden bij 20°C en 65 % relatieve luchtvochtigheid. Na het twijnen moeten de draden overgebracht worden op de door de afnemers gewenste vorm, vaak een kegelvormige klos of cone. Dit omspoelen geschiedt in de conerij, die bij de NYMA aan de voorzijde op de verdieping gelegen was en ook voorzien was van luchtbevochtiging (afb. 9). Een deel van het garen kreeg een speciale behandeling. Het werd of sterker getwijnd tot crêpegarens of met een matteringsmiddel nabewerkt tot mat garen. Andere soorten nabewerkingen werden bij voorkeur aan de verwerkende fabrieken overgelaten. Wel werden zogeheten spingeverfde garens vervaardigd, waarbij de kleurstof al aan de viscose werd toegevoegd. Eind jaren dertig produceerde de NYMA bijna 10.000 kilo garen per dag, dat werd verkocht aan weverijen, tricotage- en kousenfabrieken. In een brochure met stalen uit 1964 is er sprake van de volgende producten: voor geweven goederen: Nymella (glans op cones; Td 120), Nymella (mat op cones; Td 120) en voor breierijen en tricotagefabricage het dunnere Nymex (glans op cones; Td 60) en het dikkere Nymatico (mat op cones; Td 120).3 De NYMA produceerde enkel garen in de vorm van een gladde gelijkmatige draad, het rayongaren. Dergelijk glad garen werd vaak als glad, koud en plakkerig op het lichaam ervaren. Door diverse producenten werd naar een alternatief gezocht in de 3 Gemeentearchief Nijmegen (GAN), Kunstzijdespinnerij Nyma BV, nr. 14. Td is de diktemaat in deniers. 9
  • 10. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN vorm van rayonvezel of celwol. Bij rayonvezel wordt de gesponnen draad in stukjes gesneden ter lengte van dertig tot veertig millimeter (de zogeheten stapel), vervolgens gewassen, gebleekt, gedroogd en opnieuw gesponnen, met als resultaat een warmere draad, vaak gebruikt voor gordijn- en meubelstoffen. Ook kunnen katoen- en wolvezels bijgemengd worden. Deze in Duitsland in de jaren dertig ingezette ontwikkeling werd in Nederland in 1940 door de AKU-Arnhem overgenomen; later niet alleen meer door het snijden van de draad, maar door directe productie van de vezel. Celwol is echter nooit in Nijmegen geproduceerd en ook werd in die tijd geen cellulose uit stro gewonnen, omdat dit weinig cellulose opleverde en teveel chemicaliën koste. De NYMA mocht in de Tweede Wereldoorlog wel doorwerken, maar door tekort aan cellulose, chemicaliën en kolen daalde de productie. Op 17 september 1944 werd de fabriek getroffen door brand- en brisantbommen waardoor drie loodsen afbrandden. Nieuwe producten Een belangrijk nieuw afzetgebied voor kunstzijde was de toepassing als binnenweefsel voor auto- en vliegtuigbanden. Kort voor de oorlog was door L. Lilienfeld een extra sterke en dikkere draad ontwikkeld, het zogeheten bandenrayon. Door de gerekte draad met stoom te behandelen kregen John Givens en Leslie Rose in 1939 daarop een nieuw patent. Een goed bruikbaar product werd pas verkregen toen Norman Cox van de firma Dupont in 1947 bepaalde modifiers aan de viscose toevoegde. Het patent werd dat jaar overgenomen door de Industrial Rayon Corporation te Cleveland Ohio. Deze in 1925 door Walter W. Birge gestichte vennootschap had in 1937 de ‘self-advancing reel’ uitgevonden die aan de basis stond van het continuespin-procédé. Hierbij hoefde de productie niet meer gestopt te worden voor het wisselen van de spoelen, wat een aanzienlijke productieverbetering opleverde. De productie van bandengarens was slechts een korte bloeiperiode beschoren. Al in 1946 werd door Michelin de radiaalband uitgevonden, waarin ook metaal werd verwerkt dat het gebruik van canvas verminderde. De toenemende populariteit van deze radiaalbanden in de loop van de jaren zestig, deed de productie van bandenrayon kelderen. De NYMA produceerde deze bandengarens (dikte Td 120) onder de naam Conyma. De ENKA-Ede bracht vanaf 1949 het in hun continuespinnerij geproduceerde bandenrayon als Cordenka op de markt. Door de viscose niet door gaatjes, maar door een lange dunne sleuf, te persen ontstaat cellofaan. Dit dient vervolgens ontzwaveld, gebleekt, gewassen en met emulsie verwerkt te worden om vervolgens met behulp van verwarmde walsen te worden gedroogd en opgerold. Bij de NYMA werden Nymcaps geproduceerd. Daarbij ging het om een dunne, cellofaan-achtige buis die gebruikt kon worden voor het capsuleren van flessen en dergelijke. Deze Nymcaps dateren uit de tweede helft van de jaren vijftig. Ook de AKU begon in 1957 met de productie van cellofaan. Een andere naoorlogse ontwikkeling was de productie van een vloeistof op cellulosebasis voor het sterken van garens. Dit natrium-carboxymethylcellulose (NaCMC) werd in 1948 voor het eerst geproduceerd onder de naam Nymcel en werd later bekend als CMC. Het als poeder of granulaat geleverde CMC is oplosbaar in water, doch onoplosbaar in de meeste organische oplosmiddelen. Naast het sterken van de kettinggarens voor het weefproces, bleek deze zeer veelzijdige vloeistof ook gebruikt te kunnen 10
  • 11. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN worden als stabilisator en verdikkingsmiddel in de voedingsmiddelenindustrie, voor de bereiding van ijs, slasaus, mayonaise, vruchtensap, limonadesiroop, advocaat, puree, pasta’s, pudding en bakkerij- en zuivelproducten. Tevens dient het als verdikkingsmiddel, stabilisator of desintegratiemiddel in de cosmetische industrie, kleefstoffen-, verfindustrie e.a. Ook de ENKA in Ede produceerde CMC, maar dat bleek daar uiteindelijk geen succesvol product. Een andere belangrijke naoorlogse ontwikkeling was de productie van nieuwe kunstvezels. Naast kunstvezels uit plantaardige stoffen (rayon) ontstonden er ook kunstvezels uit minerale stoffen (perlon en nylon). In 1934 was door C. Schöneburg een geheel synthetische vezel op basis van polyvinylchloride ontwikkeld die in Duitsland door de I.G. Farbenindustrie onder de naam PeCe-vezel op de markt kwam. Gesponsord door E.I. du Pont de Nemours & Co. deden in de Verenigde Staten een groep onderzoekers onder leiding van W.H. Carothers vanaf 1928 onderzoek naar lineaire polymeren. Dit leidde in 1935 tot de ontwikkeling van Nylon, een polyamidevezel, die in 1938 in productie genomen werd. Paul Schlack ontwikkelde dat jaar bij I.G. Farbenindustrie een nylon-variant, Perlon genoemd. In 1949 kreeg de AKU een licentie op het vervaardigen van nylongaren, dat ze vanaf 1952 onder de naam Enkalon in Emmen ging produceren. Een derde belangrijke nieuwe vezel was de in 1941 in Engeland door I.R. Whinfield en I.T. Dickson ontwikkelde polyestervezel, die vanaf 1946 in Amerika als Dacron werd geproduceerd, in Engeland als Teryleen en door de AKU als Terlenka geproduceerd. De vierde, en hier belangrijkste, synthetische vezel is de polyacrylonitrile-vezel, in 1944 door Du Pont ontwikkeld en in 1946 als Orlon op de markt komt. In Duitsland kwam het vanaf 1952 als PAN op de markt. De polyacrylonitrile is vrij goedkoop te maken, maar de verwerking van dit polymeer tot vezels bleek minder eenvoudig. Het is de enige synthetische vezel, die qua gevoel zeer veel op wol lijkt, doch niet de nadelen daarvan heeft. In het NYMA-jubileumboek uit 1953 wordt melding gemaakt van een nieuwe vezel op basis van polyacrylonitrile “Uiteraard kunnen wij niet op de details ingaan, doch het mag een verheugend feit genoemd worden, dat met deze proefproductie reeds na een vrij korte tijd ingespannen researchwerk kon worden aangevangen.”4 Het kreeg toen de naam ‘N 53’, maar werd kort daarop herdoopt in Nymcrylon. “De door de mens gemaakte garens en vezels, de geheel synthetische, zullen dus een welkome bijdrage leveren tot de ontwikkeling van de welvaart, onafhankelijk van klimaat en oogstresultaten. Ook op dit gebied heeft de Nyma niet stil gezeten. In de eigen laboratoria werd een geheel synthetische vezel ontwikkeld op basis van polyacrylonitrile, een zgn. acrylvezel, welke het merk “NYMCRYLON” draagt. (..) NYMCRYLON munt in de weefgoederensector uit door zijn warmte-isolerend vermogen, wasbaarheid (als wol), vormvastheid en fraai uiterlijk. Bij gebruik in breigoederen verkrijgt men warme, stabiele breisels, sneldrogend, met een zachte greep, die zeer prettig in het dragen zijn en niet vervilten.”5 Als laatste werd er nog een vezel op basis van polyetheen (polyethyleen of polytheen) 4 5 25 jaar NYMA 1953, z.p. Van der Laken [1958], z.p. 11
  • 12. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN geproduceerd op basis van de koolwaterstof-ethyleen. Rond 1958 heeft de NYMA het “assortiment van haar producten nog meer vergroot en de productie van een polyetheen-monofilament ter hand genomen, welke draad het merk NYMPLEX draagt. NYMPLEX-draad heeft een laag soortelijk gewicht (0,96) en grote sterkte, is zeer slijtvast en bezit een relatief zeer hoge knoopsterkte. (..) Het is vrijwel in elke kleur leverbaar en vindt zijn toepassing o.a. in kabels en koord voor scheepvaart en visserij (drijfvermogen), luchtvaart (licht gewicht), weefsels (bekledingstoffen), gaas, netten (vis- en sportnetten), pannelappen.”6 Uit het boek bij het 25-jarig jubileum van de NYMA spreekt nog veel optimisme (afb. 14), dat in de publicatie uit circa 1958 met de vermelding van synthetische vezels Nymcrylon en Nymplex werd onderstreept. Toch duurde dit enthousiasme maar enkele jaren. In 1961 moest directeur mr. R.O.H.F. Werdmueller von Elgg (directeur 19471970) aankondigen dat er voor het eerst geen dividend werd uitgekeerd en in 1969 volgde sluiting van de NYMA. Ook met de AKU ging het slecht. In 1969 fuseerde men met de Koninklijke ZoutOrganon N.V. tot AKZO. De fabriek in Breda werd in 1981 gesloten. Arnhem bleef de hoofdvestiging van wat in 1993 AKZO-Nobel werd, een multinational met vooral belangen in de chemie, verven en geneesmiddelen. De textielpoot werd in 1999 geheel afgestoten, waarna de fabriek in Ede korte tijd de naam ENKA terugkreeg, maar in 2002 definitief werd gesloten. Door het wegvallen van de arbeidsintensieve textielindustrie in Nederland (Twente, Noord-Brabant) en iets later in Duitsland, verviel de vraag naar garens. Het arbeidsintensieve spoelen en twijnen kon elders goedkoper uitgevoerd worden en de vervangende producten, zoals rayongaren bleken uiteindelijk slechts een tijdelijke oplossing te bieden. Enkel de verwerking van het basisproduct cellulose tot het halfproduct CMC bleek nog winstgevend. Daarvoor is binnen het NYMA-gebouw slechts een klein deel als productieruimte nodig. Als een kernfabriek binnen de oude fabriek wordt tot op heden cellulose verwerkt. De andere ruimten zijn in gebruik als opslag, parkeerruimte, of zijn verhuurd of afgestoten. 6 Van der Laken [1958], z.p. 12
  • 13. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN BOUWGESCHIEDENIS NYMA-FABRIEK In augustus 1928 werd begonnen met de bouw van de NYMA-fabriek die op 15 oktober 1929 in bedrijf kwam (afb. 2). Het rechthoekige gebouw rust op een fundering met gewapend betonpalen en kreeg een 60 meter hoge schoorsteen en een kloeke watertoren. De schoorsteen werd vermoedelijk door een daarin gespecialiseerd bedrijf gebouwd (afb. 5). Het gebouw is ontworpen door ir. J. Buining en de uitvoering werd voor fl. 134.000 gegund aan de Betonijzerbouw-Maatschappij Roelen & Heine te Nijmegen (afb. 4). Dit bouwbedrijf was al sinds 1913 actief in de betonbouw en realiseerde de bouw van vele fabrieken. Dat waren vooral textielfabrieken maar ook andere fabrieken zoals die van Thomassen & Co. te Rheden en de lederfabriek van H.A. Hulshof te Lichtenvoorde. In Nijmegen maakten ze ondermeer de betonwerken voor het Kloostergebouw Hatert (1916), de Meisjes-HBS (1921), het Missiehuis Bisschop Hamer (1923), een ‘Export-Papierfabriek’ (1924), het Klooster Zusters Franciscanessen (1925), het Pius Convent (1926), en de Gloeilampenfabriek Splendor (1927). Over de ontwerper J. Buining is weinig bekend. Zijn ingenieurstitel wijst op een opleiding in Delft. Zijn enige andere bekende werk is de grote gewapend betonnen watertoren op vierkante grondslag in Almelo die hij in 1926 in samenwerking met G. Halbertsma ontwierp. Dat hij goed was ingevoerd in gewapend betonconstructies blijkt uit een artikel dat hij in 1928 in het blad Gewapend Beton publiceerde.7 In 1926 woonde hij nog in Almelo, kort daarop ging hij werken bij het ingenieursbureau Dwars, Heederik en Verhey.8 De NYMA-watertoren is van gewapend beton, maar bevatte een ijzeren reservoir (afb. afb. 31). De watertoren is goed vergelijkbaar met die bij de AaBe Wollenstoffen- en Wollendekensfabriek te Tilburg uit 1930 van de Franse architect Forest. Ook daar kreeg de betonnen watertoren een ijzeren reservoir. Opmerkelijk is dat bij de NYMA de watertoren op poten in het gebouw staat en niet zoals gebruikelijk ernaast, zoals in Tilburg.9 Een eerste uitbreiding van de NYMA-fabriek volgde in 1933 naar ontwerp van J.D. Deur (1892-1964). Het betrof een gebouw van twee verdiepingen op de zuidoostelijke hoek tegenover het kantoor ten behoeve van een nieuwe expeditiehal met magazijnen (nu in gebruik bij de firma Van der Stad). Kort daarop in 1934 volgde een nieuwe uitbreiding aan de voorzijde (zuidzijde), parallel aan de Waalbandijk (Winselingseweg). Voor circa fl. 100.000 verrees een tweelaags gebouw met op de verdieping een vernieuwde conerij en beneden in de westelijke helft (spinnerij) een spoelenwasserij (spoelenbleek) en aan de zuidoostelijke kant een omkleedruimte en daaronder een vloeistoffenkelder. Ir. J.H. Tromp van het eigen bouwbureau ondertekende het ontwerp. 7 8 9 Buining 1928. Later ging daar ook B. Buining werken, mogelijk een zoon, afgestudeerd in 1964 te Delft. Van der Veen 1989, p. 89. 13
  • 14. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Hierna verzorgde het bureau DHV geruime tijd de bouwactiviteiten.10 Dit bureau kreeg ook, samen met H. Fels, de belangrijke opdracht tot de bouw van de nieuwe centrale voor de Provinciale Geldersche Electriciteits Maatschappij (1934-’36), op een steenworp afstand van de NYMA-fabriek. In 1937 werd langs de noordwestelijke perceelgrens een looggebouw in bedrijf gesteld (bouwkosten fl. 46.000). Deze smalle, langgerekte tweelaags uitbreiding gaf onderdak aan tien stalen loogtanks voor het drenken van de cellulosevellen. In 1941 voegde men een tweede rij loogtanks aan het looggebouw toe en kwam er aan de Waalzijde een nieuwe spinbad- en verdampingsinstallatie. Op de noordwestelijke hoek verrees in 1942 een spoelenlakkerij. Na de oorlog volgen in hoog tempo diverse grotere en kleinere verbouwingen. De architectencombinatie Zanstra, Giesen en Sijmons verzorgden in 1947 (voor fl. 147.600) voor de verbouwing van het noordoostelijke deel van de fabriek tot researchlaboratorium met proeffabriek (nu kantoor CP Kelco). De sheddaken verdwenen daar achter bakstenen balustrades waarin kleine schijnvensters het geheel enige distinctie gaven. Ook de ingangspartij werd vernieuwd. In 1948 volgde de bouw van een nieuwe kantine voor het vrouwelijke personeel op de bovenverdieping van de voorm. expeditieloods. Van deze kantine resteert nog het glas-in-loodraam. Deze verbouwing werd door DHV gerealiseerd, net als de oostelijk van het kantoorgebouw gerealiseerde nieuwe cellulosehal. In 1950 werd aan de noordoostzijde een proeffabriek voor de productie van Nymcrylon aangebouwd. In 1971 volgde de gedeeltelijke ombouw van de fabriek ten behoeve van de CMC-productie, in 1985 een aanpassing van de zuidgevel met beneden een parkeergarage en daarboven een laboratorium. In 1998 volgt een gedeeltelijke sloop van de xanthaatruimte aan de noordwestzijde en in 2000 de verbouwing van de proeffabriek tot kantoren en verkoopruimte, terwijl dat jaar het zuidwestelijke deel werd afgestoten en verbouwd ten behoeve van de firma Van der Stad. Midden 1947 kon de NYMA in het kader van de Marshallhulp licentiehouder worden van het al genoemde, door de Industrial Rayon Corporation ontwikkelde, continuespinprocédé. Al in 1941 had de NYMA een terrein aangekocht aan de zuidzijde van de Waalbandijk. Op dit terrein verrees in 1947 een continuespinnerijgebouw (afb. 2 en 10) bestaande uit een voorgebouw (ventilatiegebouw) aan de noordzijde (met luchtbrug naar het oude gebouw), een onderbouw voor de conerij en vier grote tonschaaldaken voor de continuespinmachines. Het werk, ten bedrage van fl. 878.000 werd uitgevoerd door de Kon. Ned. Maatschappij voor Havenwerken N.V. te Amsterdam (afb. 11 en 12). Deze firma was gespecialiseerd in de uitvoering van dergelijke moderne betonnen schaalconstructies en bouwde onder meer ook de weverijen van de Koninklijke Weefgoederenfabriek C.T. Stork & Co. N.V. te Hengelo (1952; G. Rietveld) en Weverij De Ploeg te Bergeijk uit 1956 (G. Rietveld en G. Beltman). Bij de continuespinnerij te Nijmegen gaat het om tonschalen volgens het systeem Zeiss-Dywidag. Dit systeem ontleent haar naam aan de bouw in 1924 van een betonnen koepel ten behoeve van een planetarium voor de firma Zeiss te Jena, uitgevoerd door 10 In 1917 ontstond ‘de Vereenigde Ingenieursbureaux voor Bouw- en Waterbouwkunde te Rotterdam en ‘s-Gravenhage’ als fusie van het bureau van ir. A.D. Heederik en de ingenieurs A.W.C. Dwars, B.A. Verhey en Groothof, later afgekort tot DHV (Groothof verliet in 1917 de maatschap). Het bureau verhuisde in 1920 naar Amersfoort. 14
  • 15. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN het betonconstructiebedrijf Dyckerhof & Widmann. Dit systeem van dunne gebogen betonschalen (7 cm) was voorzien van een wapeningsnet. De dunne betonschaal kon later ook als shedschaal of tonschaal uitgevoerd worden, maar werd voor het opvangen van de krachten voorzien van voorgespannen kabels. Dit ontwikkelde zich tot tonschalen die in het Duits ‘querversteiften Schalengewölbe mit kreissegmentförmigen Querschnitt’ heten en daar in 1932 voor het eerst werden toegepast. Ir. A.M. Haas was in Nederland de eerste die in 1949 betonberekeningen voor dit soort constructies maakte. In 1953 werd hij tot hoogleraar te Delft benoemd en in 1961 gaf hij een overzicht van de toegepaste soorten betonnen schaalconstructies waar ook de NYMA-continuespinnerij in voorkomt.11 De continuespinnerij was in 1949 gereed, waarna de proefproductie begon en de fabriek officieel in juni 1950 in gebruik werd gesteld (afb. 13). De plannen voor een uitbreiding waren toen al vergevorderd en in 1951 begon men aan de verdubbeling van het fabrieksgedeelte met nog vier tonschalen. De in baksteen afgesloten zuidelijke beëindiging van de continuespinnerij liet in feite de mogelijkheid open om de spinnerij nogmaals uit te breiden, maar daar in het verder nooit toe gekomen. Voor het procédé moest de fabriekshal voortdurend lucht van gelijke temperatuur en luchtvochtigheid hebben. Daarvoor werd een airconditioningsysteem toegepast, waarbij lucht werd aangezogen en afgeblazen door twee schoorstenen die boven op het noordelijke deel prijkten. Grote electromotoren dreven de airconditioning aan en werd met ventilatoren getransporteerd door een groot aanvoerkanaal tussen de tonschaaldaken. Om de juiste luchtcondities te behouden was een constante overdruk nodig. De architectonische vormgeving van (de beide delen van) de continuespinnerij werd geleverd door de architectencombinatie Zanstra, Giesen en Sijmons. P. Zanstra (19052003), J.H.L. (Jan Hendrik Lutherus) Giesen (werkzaam 1934-1980) en K.L. (Karel Lodewijk) Sijmons (1908-1989) vormden van 1932 tot 1954 een architectencombinatie. De door hun ontworpen (en in staalskeletbouw uitgevoerde) atelierwoningen aan de Zomerdijkstraat 16-30 in Amsterdam (1934-’35) zijn hun meest bekende werk. In de oorlogsjaren verdiepte Sijmons zich in de protestantse kerkbouw en ook in betonconstructies.12 Van de genoemde architectencombinatie is hij het die het ontwerp voor de continuespinnerij leverde. Vergelijkbare schaaldaken paste hij later ook toe bij door hem ontworpen kerken, zoals de Herv. Adventkerk te ‘s-Gravenhage (1955-’56)13 en kerken te Amsterdam-Slotermeer (1956), Amsterdam-Baarsjes (1957), Aerdenhout (1958) en Zaandam (1958). Als voorbeeld van een goed vormgegeven modern fabrieksgebouw uit de wederopbouwperiode past de continuespinnerij van de NYMA goed tussen andere toonaangevende fabrieksgebouwen uit die tijd, zoals die van Weverij De Ploeg te Bergeijk (1956) en de DAF-fabriek te Eindhoven (1948-’55).14 11 12 13 14 Haas 1961. Sijmons 1946. Haas 1961, p. 429. Kuipers 2002; Loeff 2006. 15
  • 16. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN BESCHRIJVING FABRIEKSCOMPLEX Algemeen Het NYMA-fabriekscomplex bestaat uit twee delen (afb. 2). Het eerste en oudste deel is het hoofdgebouw dat aan de Waal ligt: een vrijstaand rechthoekig gebouw van ruim 250 meter lengte en aan de westzijde bijna 100 meter breedte (afb. 1). Het tweede deel van het complex ligt aan de overzijde van de Winselingseweg en betreft de continuespinnerij uit 1949. De lange zuidzijde van het hoofdgebouw maakt een gesloten indruk in en is overwegend oost-west georiënteerd (afwijking 20°). Aan de noordzijde wordt het terrein door de Waal begrensd met aan die zijde een fabrieksstraat en diverse aanbouwen (afb. A2). De westkant wordt sterk bepaald door de perceelsgrens. Na de oorlog is aan die zijde westelijk daarvan en onderstation van de PGEM gebouwd. Aan de oostzijde is in 1970 een deel van het terrein afgestoten met daarop het oude kantoorgebouw, loodsen, magazijn, werkplaatsen en cellulosehal. Ter plaatse van dit kantoorgebouw is in 1974 een nieuw kantoor voor de NUON verrezen. Diverse andere gebouwen zijn door de NUON in gebruik genomen. Dat geldt ook voor de 1948 naar ontwerp van Dwars, Heederik en Verhey gebouwde cellulosehal, die hier verder buiten het onderzoek valt. Exterieur Op de zuidoosthoek is het deel waar Van der Stad is gehuisvest in 2000 geheel voorzien van een profielstalen beplating. Links daarvan bevindt zich het deel met een hogere trappartij en links daarvan een hoger deel ter plaatse van de spoelenbleek (bij dit deel bevond zich de luchtbrug naar de continuespinnerij) (afb. 16-17). De trappartij van dit deel uit 1934 werd in 1985 verbouwd toen het gedeelte op de verdieping als laboratorium werd ingericht. Daaronder kwam een inwendige parkeergarage. In de verder sobere gevel voorbij de spoelenbleek zijn de openingen op de begane grond dichtgemetseld. De verdieping kreeg licht van de shedspanten. Op de zuidwesthoek van de fabriek is door latere verbouwingen een onafgewerkte muur in het zicht gekomen. De gehele westwand van het tweelaagse looggebouw is sober van uiterlijk met kleine openingen (afb. 18). Aan de Waalzijde dateert de oostelijke tweelaagse aanbouw uit 1950 en deze werd gebouwd als proeffabriek voor Nymcrylon. Later is dit deel verbouwd tot kantoren (afb. 24). Het middendeel van de noordzijde bood oorspronkelijk plaats aan het ketelhuis en de schoorsteen. Door later verbouwing is daar inmiddels weinig van overgebleven (afb. 23). In het interieur bevindt zich nog een fundamentrest van de schoorsteen. Tussen de uitbouwen van de proeffabriek en het ketelhuis bevindt zich de noordwand van de voormalige twijnerij (afb. 22). Westelijk van het ketelhuis ligt het tweelaagse gedeelte dat vroeger de kern vormde van de viscosebereiding, met maalruimten, rijpkamers en viscosekelders. Dit deel is na 1970 sterk verbouwd en vormt nog steeds een belangrijk onderdeel voor het productieproces van de huidige fabriek (afb. 21). Aan de meest noordoostelijke kant bevindt zich het tweelaagse looggebouw uit 1941 dat voor het looggebouw van 1937 werd geplaatst (afb. 19). De duidelijke afgrenzing van de west- 16
  • 17. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN zijde door het looggebouw is goed zichtbaar vanaf het dak van de conerij (afb. 29). Op de noordoostelijke hoek bevindt zich de uit 1947 daterende ombouw tot researchlaboratorium met proeffabriek. Het witgesausde deel wordt gekenmerkt door de dubbele lijst met bollen en schijnvensters (afb. 25). In dit deel kwam een ingangspartij met gebeeldhouwd kunstwerk terzijde van de deur (afb. 27 en afb. 28). Voor het Van der Staddeel van de fabriek bevindt zich aan de zuidzijde in de voet van de Waalbandijk een betonnen schuilplaats. Deze schuilplaats zal in de oorlogsjaren gebouwd zijn (circa 1942) en heeft in de tunnel tussen de beide openingen twee rijen zitplaatsen (afb. 33 en afb. 34). Dergelijke schuilplaatsen zijn in Nijmegen ook op het Limos-terrein tussen de beide kazernes aangetroffen. Interieur Doordat het gebouw gedeeltelijk verhuurd is en voor een ander deel nog in bedrijf, konden grote, maar niet alle delen, van het gebouw bekeken worden. Het noordwestelijke kwadrant van de fabriek is nog in gebruik bij CP Kelco. Ten noorden van de centrale gang bevindt zich de ‘droge fabriek’ die gelegen is op de plaats waar bij de NYMA de viscose geproduceerd werd en ook nu nog de omzetting van cellulose in CMC geschiedt. Dat deel is sterk verbouwd en niet toegankelijk. Ook ten zuiden van de centrale gang is een deel bij CP Kelco in gebruik. Dat deel is, net als de andere ruimten van CP Kelco, als ‘een fabriek in een fabriek’ afgescheiden van die delen die niet of slechts extensief in gebruik zijn. Het westelijke deel en een stuk van het zuidwestelijke deel is niet meer in gebruik. Op de tweede verdieping in de noordwesthoek bevindt zich de vakschool (afb. 35). Ook het looggebouw is geheel buiten bedrijf (afb. 36). Op de begane grond op de noordwesthoek heeft zich vroeger een inrit bevonden (als aantakking op het fabrieksspoor, zie afb. 2). Rechts (oostelijk) daarvan ligt een kleedruimte waar de dagelijkse kleding tijdens de werktijd via de katrollen aan het plafond werd opgehesen (afb. 37). In de conerij op de verdieping zijn de vensters dichtgemetseld en bevinden zich betonnen schedconstructies (afb. 38). Vanaf de hogere conerij is het sheddakenlandschap zichtbaar met daarbij ook de overgang van de spinnerij naar de twijnerij (afb. 32). Inwendig is de spinnerij voor een groot deel in gebruik bij derden en daarom niet te fotograferen. Op de zuidoosthoek van de spinnerij, bij de spoelenbleek, is inwendig goed de overgang te zien tussen de geheel in beton uitgevoerde hogere conerij en de spinnerij met zijn stalen spanten (afb. 41). De twijnerij is intern verdeeld in een deel voor de opslag en expeditie van CP Kelco, waar weinig zichtbaar was, en het deel van Van der Stad, gescheiden door een kalkzandsteenmuur. Ten oosten daarvan is in het Van der Staddeel op de verdieping het uitgebouwde bazenkantoor zichtbaar (afb. 42) dat toegankelijk was vanuit de conerij op de verdieping, en een goed zicht gaf op (een deel van) de twijnerij. Ten slotte bevindt zich in het Van der Staddeel op de verdieping de voormalige kantine voor vrouwelijk personeel met een interessant glas-in-lood-venster (afb. 43) met detail van een cone (afb. 44). Continuespinnerij De continuespinnerij is een gesloten gebouw, bekleed met baksteen en aan de noordzijde een massief gedeelte met daarin kleine openingen en bovenop twee forse vierkante witte schoorstenen (waarop ‘VASIM’) (afb. 45). Het fabrieksgedeelte bestaat uit een 17
  • 18. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN onderbouw (zichtbaar aan zijn betonconstructie) en aan beide zijde van een centrale middengang vier tonschalen. De eerste fase van de spinnerij uit 1949 bestaat uit twee tonschalen met aan de zuidzijde een ‘bokvormige’ aanbouw. Dit systeem werd herhaald bij de uitbreiding in 1951. De onderbouw van de spinnerij is tweebeukig met in het midden een lager deel met het kanaal voor de retourlucht (afb. 47). Opvallend is dat de paddenstoelvloeren aan de bovenzijde niet direct de vloer ondersteunen, maar dit via een plaat doen. De reden hiervoor is onduidelijk, maar het zal te maken hebben met een combinatie van materiaalbesparing en de toch al forse belasting van bovenliggende constructie met zware machines. De zuidwand van de continuespinnerij is geheel in baksteen uitgevoerd als een ‘tijdelijke sluitwand’. Goed te zien is de hogere middenopbouw waarin zowel de centrale middengang in de onderbouw en op de begane grond loopt en waarin ook de kanalen zitten voor de aan- en afvoer van lucht (afb. 46). In het voorgebouw bevindt zich inwendig een ovale constructie met daarin de gedeeltelijk verdwenen machines voor de ventilatie en verwarming van de lucht (afb. 48), evenals een ‘windtunnelachtige’ constructie met een grote ventilator om de lucht in beweging te zetten (afb. 49). Aan de oostzijde bevindt zich een trappartij ter ontsluiting van de dienstruimten in het voorgebouw (afb. 50). Op de begane grond van de spinnerij bevinden zich de tonschalen boven de continuespinmachines (afb. 51). Tussen de beide tonschalen loopt de middengang met daarboven het luchtkanaal voor de aanvoer van lucht, waarvan het uitstroomgat nog goed zichtbaar is (vgl. afb. 13). In de middengang is de betonconstructie goed te zien, evenals het luchtkanaal met uitblaasopeningen aan de onderzijde. Op de overgang van de beide tonschalen zijn in de verbindingsbalk aan de onderzijde de sleuven ten behoeve van de voorspankabels zichtbaar (afb. 53). De tonschalen kregen hun licht via de segmentvormige bovenluchten (afb. 54). 18
  • 19. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN CONCLUSIE BOUWHISTORISCHE VERKENNING De in 1928 gestichte N.V. kunstzijdespinnerij NYMA is in vele opzichten een opmerkelijke fabriek die feitelijk uit twee delen bestaat; de eigenlijke kunstzijdefabriek en de continuespinnerij (door zijn latere gebruik ook bekend als Vasim). Geen van beide delen heeft een monumentale status, hoewel de continuespinnerij zeker als potentieel rijksmonument gezien kan worden. Dit gebouw heeft vanwege zijn geschiedenis (Marshallhulp), productieproces (bandenrayon), constructiewijze (tonschalen en ventilatiegebouw), landelijk bekende architect (K.L. Sijmons) en lokale en nationale uitstraling alle kenmerken voor een potentieel rijksmonument in het kader van het momenteel lopende wederopbouwproject van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De kunstzijdefabriek zelf wordt zoals vele andere fabrieken na zijn stichting vooral gekenmerkt als een samenstel van aanbouwen en bijbouwen. De sociaal-economische geschiedenis is bepalend geweest, niet enkel voor de groei van de fabriek, maar indirect ook voor de vormgeving. De NYMA werd gesticht als alternatief voor de veel grotere concurrent AKU (ENKA) met fabrieken te Ede en Arnhem voor de levering van kunstzijde aan textielfabrikanten in vooral Twente. Het feit dat de directeur van de AKU (Hartogs) direct een smal stuk grond rondom de fabriek kocht, tekent de intensiteit van de concurrentie. Met als direct ruimtelijk gevolg dat de watertoren niet naast de fabriek staat, zoals gebruikelijk, maar op de fabriek en de poten daarvan opgenomen zijn in de draagstructuur van de spinnerij. Sterker toont de beperking zich in de latere uitbreidingen die aan de west- en zuidzijde voor hogere randen zorgen. Meer poëtisch gezien kreeg de NYMA hierdoor in de loop der tijd het aanzien van een compacte ‘industriële burcht’ met hogere randen en een ‘donjon’ in de vorm van de watertoren. Het gaat te ver om dat als een ‘spiegeling’ te zien van de donjon op het Valkhof aan de andere zijde van Nijmegen, maar de watertoren is wel kenmerkend: “Vergeet dus nooit het merk met den dikken stompen toren. Dat kenmerkt immers het product van de Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen”.15 Opvallend is ook dat de knellende band van de AKU uiteindelijk doorbroken werd met de verwerving in 1941 van een stuk grond aan de zuidzijde waar een expansie plaatsvond op basis van een product (bandenrayon) dat een kort leven beschoren was. Dit deel werd als eerste weer afgestoten en nadat de kunstzijdeproductie niet meer lonend bleek en de industriële activiteit zich in het binnenste (noordwestelijke) deel van de fabriek terugtrok, is een deel van de fabriek leeg komen te staan en zijn delen verhuurd aan derden of afgestoten: een proces van expansie naar inkrimping. Als kleinere zelfstandige onderneming is en bleef de ontwikkeling van de NYMA toch steeds nauw verbonden met de grote concurrent die uiteindelijk door zijn schaalgrootte via de AKU en AKZO uitgroeide tot de multinational Akzo-Nobel. Opvallend is echter dat de NYMA na de textielcrisis van de jaren zestig ook een doorstart maakte en met de productie van CMC een wereldspeler werd in een nichemarkt en er in een deel van de fabriek nog steeds op basis van cellulose geproduceerd wordt. 15 [6431, 34] 19
  • 20. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN De kunstzijdefabriek kent zijn kwaliteit vooral in zijn compactheid en zijn beeldmerk (de watertoren), meer dan in de architectonische waarde van de diverse onderdelen of de belangrijkheid van de gebruikte constructies. Wel kan duidelijk gesteld worden dat juist de randen hun waarde hebben. De zuidelijke en westelijk rand als teken van het hoger bouwen als gevolg van de door de concurrentie opgelegde beperkingen. De noordelijke rand is karakteristiek als rafelrand met diverse aanbouwen, tanks en dergelijke die zo eigen zijn voor een nog werkende fabriek. De zuidelijke rand kent twee gezichten, de noordoostelijke kant van het nieuwe enthousiasme van de eerste naoorlogse jaren met zijn ombouw met schijnvensters (overigens niet geheel naar het functionalistische karakter dat doorgaans aan de architectencombinatie Zanstra, Giesen en Sijmons wordt toegeschreven) en fraaie ingangspartij met de voor die tijd kenmerkende toegepaste kunst. De zuidoostelijke hoek daarentegen is door zijn bekleding wat los komen te staan van de rest van de fabriek. In dat deel bevindt zich wel het belangrijke glas-in-lood-venster met een afbeelding van de NYMA. Ook bevindt zich in dat deel een bazenkantoor als materialisatie van de toenmalige verhoudingen tussen de werknemers in de twijnerij en het toezicht daarop van de toentertijd grootste werkgever van Nijmegen, de N.V. kunstzijdespinnerij NYMA. 20
  • 21. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN GERAADPLEEGDE BRONNEN LITERATUUR Algemeen Dendermonde, Max, Nieuwe tijden, nieuwe schakels: De eerste vijftig jaren van de A.K.U., Arnhem 1961. Klaverstijn, Bas, Samentwijnen: Via fusie naar integratie, Arnhem 1986. Schouten, C., Kunstvezels: Geschiedenis - Fabricage - Gebruik, Amsterdam 1947 (vierde druk). Silberberg, L. e.a., Het boek van de Rayon: Ontwikkeling, Vervaardiging, Eigenschappen, Verwerking, Toepassing, Arnhem 1949. Stockburger, Siegfried (red.), Glanzstoff Chemiefasern: Eine information für unsere Freunde und Mitarbeiter, Wuppertal-Elberfeld 1960. Swanenburg, B.D. (red.), Beeld-encyclopaedie van onze industrie, Amsterdam/ Brussel 1953. NYMA Laken, F. van der, Galerij der Mode, Nijmegen s.a. [1958]. Segers, Yop, ‘Kunstzijdespinnerij NYMA’ (manuscript 5 pp). Hoe maakt men..?, ‘s-Gravenhage 1941 (vijf delen); deel III, ‘Kunstzijde (N.V. Kunstzijdespinnerij NYMA te Nijmegen)’, 29-34. 25 jaar NYMA, Nijmegen 1953, met daarin ‘Van natuurvezel tot synthetische vezel’. Constructie Buining, J., ‘Het eenvoudig berekenen van statisch onbepaalde constructies (gewapend beton)’, Gewapend Beton, 16(1928), 52-55, 70-72. Betonijzerbouw-Maatschappij Roelen & Heine Nijmegen, Nijmegen s.a. [ca. 1928]. Haas, A.M., Het gewapend beton als constructie-materiaal (inaugurale rede), Delft 1953. Haas, A.M., ‘Betonnen schaalconstructies in Nederland’, Cement, 13(1961), 421-453. Kuipers, Marieke (red.), Toonbeelden van de wederopbouw: Architectuur, stedenbouw en landinrichting van herrijzend Nederland, Zwolle 2002. Loeff, Karel, Fabrieksgebouwen: Categoraal onderzoek wederopbouw 19401965, Zeist 2006 (in productie). Veen, Henk van der, Watertorens in Nederland, Rotterdam 1989. 21
  • 22. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Achtergrond Masselink, D., ‘Modelfabriek van de A.K.U.: Rayonvezelgarens - proefspinnerij in de Kleefse Waard te Arnhem’, Bouw, 7(1952)I, 445-449. Masselink, D. & G.B. Beenker, ‘Enkalon-fabriek te Emmen’, Bouw, 8(1953)II, 980-986. Sijmons, K.L., Protestantsche kerkbouw, ‘s-Gravenhage 1946. Stenvert, Ronald, Ontwerpen voor wonen en werken: 125 jaar bureau Beltman, Utrecht 1996. Tummers, Tijs, Architectuur in Nijmegen: Een overzicht van de architectuur en stedebouw vanaf 1900, Nijmegen 1994. ARCHIEVEN - (GAN) Gemeentearchief Nijmegen, bibliotheek en fotoverzameling. 22
  • 23. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN AFBEELDINGEN 23
  • 24. | Afb. 1 Plattegrond begane grond Winselingseweg 12-16, fabriek Noviant, nu CP Kelco. (CP Kelco: 2004) BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS NYMA, NIJMEGEN 24
  • 25. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 2 Luchtfoto van de NYMA Rayon Works gezien vanuit het noordoosten in 1951. (Aviodrome Luchtfotografie, Lelystad, nr. 29778-1951) 25
  • 26. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 3 Schematische weergave van de productie van rayon (kunstzijde). (Uit: Swanenburg, B.D. (red.), Beeldencyclopaedie van onze industrie, Amsterdam/Brussel 1953, p. 194-195) 26
  • 27. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 4 Kunstzijde-spinnerij NYMA in aanbouw, gezien vanuit het noordoosten op 28 november 1928 bij de funderingswerkzaamheden. (GAN: F22471) 27
  • 28. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 5 Kunstzijde-spinnerij NYMA in aanbouw, gezien vanuit het westen op 28 november 1928 met de half voltooide fabrieksschoorsteen. (GAN: F21441) 28
  • 29. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 6 Interieur Kunstzijde-spinnerij NYMA in 1936. Te zien is de spinnerij met afzuiginstallatie en medewerkers met veiligheidsbril tegen het spatten uit het spinbad. (GAN: F21418) 29
  • 30. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Af b. 7 Interieur Kunstzijde-spinnerij NYMA in 1936 in het shed-gedeelte van het expeditiegedeelte. (GAN: F21419) 30
  • 31. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 8 Interieur Kunstzijde-spinnerij NYMA in 1936 in het shed-gedeelte. Te zien is de twijnerij met staalconstructie waarop bims-betonplaten en de buis voor de luchtbevochtiging. (GAN: F21420) 31
  • 32. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 9 Interieur Kunstzijde-spinnerij NYMA in 1936. Te zien is de verdieping van het voorgebouw aan de zuidzijde waar de conerij is gevestigd met betonnen shed-constructie en luchtbevochtigingskanalen. (GAN: F21422) 32
  • 33. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 10 Continuespinnerij tijdens de bouw, gezien vanuit het westen op 1 april 1948. Het meer massieve noordelijke deel zou plaats gaan bieden aan het ventilatiegebouw. (GAN: F21440) 33
  • 34. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 11 Interieur continuespinnerij tijdens de bouw in 1948. (GAN: F21423; fotograaf W.J. van Borselen) 34
  • 35. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 12 Continuespinnerij tijdens de bouw, gezien vanuit het oosten op 19 juni 1948. (GAN: F21444) 35
  • 36. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 13 Interieur continuespinnerij in circa 1950, kort na het opstarten van de productie van bandenrayon. De uitblaasopeningen van de airconditioning zijn verbonden met een luchtkanaal die verbinding maakt met het grote centrale luchtkanaal in het midden dwars door de fabriek. (GAN: F21421) 36
  • 37. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 14 Exterieur van de Kunstzijde-spinnerij NYMA met logo ten behoeve van het 25-jarig jubileum in 1953. Goed zichtbaar is ook de loopbrug tussen het oude gebouw en de continuespinnerij. (GAN: F21417) 37
  • 38. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 15 Zuidzijde NYMA op de zuidoosthoek met het met staalplaat beklede deel van Van der Stad. Afb. 16 Zuidzijde NYMA middendeel met toegang tot parkeergarage en daarboven het laboratorium. Rechts daarvan een hoger deel ter plaatse van de spoelenbleek. 38
  • 39. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 17 Het dichtgezette westelijke deel van de zuidgevel. Afb. 18 NYMA. De zuidwestelijke hoek van de 39
  • 40. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 19 Het tweelaagse looggebouw uit 1941. Het is in feite de voorbouw van het achtergelegen looggebouw uit 1937. Afb. 20 De smalle fabrieksstraat tussen het looggebouw (links) en de spinnerij (rechts). 40
  • 41. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 21 De fabrieksstraat langs de Waal, richting oosten met v.r.n.l. het verbouwde deel van de oorspronkelijke viscosebereiding, een ronde tank, het ketelhuis met annexen en de proeffabriek. Afb. 22 De noordzijde van de NYMA, tussen proeffabriek en ketelhuis met noordwand van de twijnerij. 41
  • 42. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 23 Middendeel noordzijde NYMA-fabriek ter plaatse van het vroegere ketelhuis waarvan door latere verbouwingen weinig meer te zien is. Afb. 24 Noordzijde NYMA-fabriek met tweelaags aanbouw uit 1950 ten behoeve van de proeffabriek voor Nymcrylon. 42
  • 43. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 25 Het witgesausde deel op de noordoostelijke hoek bood sinds 1947 plaats aan de proeffabriek en het researchlaboratorium (nu kantoordeel). Afb. 26 Ombouw proeffabriek met schijngevel. 43
  • 44. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 27 De ingangspartij van het researchlaboratorium uit 1947 met gebeeldhouwd kunstwerk ter weerszijden van de ingang. Afb. 28 Detail van het gebeeldhouwde kunstwerk naast de ingang van het researchlaboratorium met rechtsboven de afbeelding van een man die een cellulosevel in een natriumbad gaat drenken. 44
  • 45. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 29 Zicht op het looggebouw vanaf het dak van de conerij richting noorden. 45
  • 46. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 30 De conerij en watertoren, gezien vanuit de continuespinnerij. Afb. 31 De watertoren met een betonskelet en met baksteen beklede kop waarop de letters ‘NYMA’. 46
  • 47. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 32 Dakenlandschap met sheddaken richting oosten met rechts van de liftopbouw de overgang van spinnerij naar twijnerij. Afb. 33 Betonnen schuilplaats in de voet van de Waalbandijk uit circa 1942. 47
  • 48. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 34 Interieur betonnen schuilplaats uit circa 1942. 48
  • 49. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 35 Interieur van de vakschool op het bovenste deel van de zuidwesthoek met betonnen shedspanten. 49
  • 50. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 36 De verdieping van het looggebouw naar het noorden. Afb. 37 De kleedruimte op de begane grond aan de zuidwesthoek, waar de kleren via de katrollen in het plafond omhoog gehesen konden worden. 50
  • 51. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 38 De conerij, interieur op de verdieping met dichtgezette vensters en betonnen shed-spanten. Afb. 39 De conerij op de verdieping gezien van west naar oost. 51
  • 52. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 40 Verdieping voorzijde conerij met betonnen spanten. Afb. 41 De overgang van de in gewapend beton uitgevoerde, hogere conerij en de spinnerij ter hoogte van de spoelenblekerij. 52
  • 53. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 42 De conerij met zicht op het bazenkantoor. 53
  • 54. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 43 Glas-in-lood-venster in de voormalige kantine voor vrouwelijk personeel. Afb. 44 Voorstelling van een cone in het glas-in-loodvenster. 54
  • 55. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 45 De continuespinnerij gezien vanuit het oosten. Afb. 46 De continuespinnerij, met ‘tijdelijke sluitwand’ aan de zuidzijde, met latere openingen en een hoger opgaand middendeel als afsluiting van de centrale middengang waarin ook de kanalen voor de aan- en afvoer van lucht zijn opgenomen. 55
  • 56. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 47 De continuespinnerij, interieur onderbouw met paddenstoelvloeren. Afb. 48 Interieur voorbouw continuespinnerij. Restant machines voor de ventilatie van de lucht. 56
  • 57. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 49 Interieur voorbouw continuespinnerij. Grote ventilator in een ‘windtunnelachige’ constructie. 57
  • 58. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 50 Interieur voorbouw continuespinnerij. Bovenste deel trappartij aan de oostzijde. 58
  • 59. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 51 De tonschaalhal van de continuespinnerij. Afb. 52 Middengang van de continuespinnerij. 59
  • 60. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Afb. 53 Continuespinnerij, overgang tonschalen, naar boven gezien met de sleuven voor de voorspankabels in de verbindingsbalk. Afb. 54 Continuespinnerij, twee tonschalen die hun licht krijgen via de segmentvormige bovenlichten aan de zijde. 60
  • 61. BUREAU VOOR BOUWHISTORIE EN ARCHITECTUURGESCHIEDENIS | NYMA, NIJMEGEN Foto omslag: De watertoren met betonskelet en met baksteen beklede kop met daarop de letters ‘NYMA’. VOORMALIGE N.V. KUNSTZIJDESPINNERIJ NYMA Winselingseweg 12-16 en 41, Nijmegen Bouwhistorische verkenning Auteur: R. Stenvert Datum: maart 2006 Opdrachtgever: Gemeente Nijmegen Redactie: J. Meijman, BBA Vormgeving: Alf Slegers, Utrecht Uitvoering: BBA, Bureau voor Bouwhistorie en Architectuurgeschiedenis v.o.f. Julianaweg 1 3525 VA Utrecht afdeling Bouwhistorie, tel. 030 263 02 70, fax 030 263 01 81, e-mail. bbautrecht@worldmail.nl © Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. 61