Theorie middag DRESSUUR Zaterdag 06-04-2013 bij Hippisch Centrum Emmen
1.
2. Waar gaan we het over hebben?
• Houding
• De hulpen en hulpen geven
• Gangen
• Figuren
• Een aantal termen die we tijdens de les
gebruiken
3. Houding en zit van de ruiter.
Als je op een paard stapt ga je zitten op je
achterste. In iedere bil voel je een botje dat op
het zadel drukt, dat zijn je zitbeen knobbels. Ga in
het midden van het zadel zitten.
Houd je lichaam ontspannen rechtop. Je
schouder, heup en hak moeten op één lijn zitten.
Kijk naar voren, kijk je naar beneden, dan
krommen je schouders en raak je uit
evenwicht, dit is ook verwarrend voor je paard.
5. Beenligging.
Het is heel belangrijk om tijdens het rijden je
benen zo ontspannen mogelijk naar beneden
te laten hangen. Met de binnenkant van je
dijen, knieën en kuiten tegen het paard,
zonder te knijpen. Je tenen draai je naar
binnen.
6. Arm- en handhouding.
Laat je schouders en je bovenarmen
ontspannen hangen. De teugels heb je in een
vuist en je duim ligt er als een dakje bovenop.
Je onderarmen zijn één lijn met de teugels, tot
aan de mond van het paard. Houd je handen
stil, dit omdat je paard anders iedere keer last
heeft van een bewegend bit in zijn mond.
Deze houding is, omdat je zo het beste mee
kunt bewegen met het paard en hem het
minste stoort.
7. Waarom is een juiste houding
belangrijk?
Een juiste houding is belangrijk omdat het
voor de mens het fijnste rijden is, maar vooral
omdat het paard dan het beste weet wat wij
bedoelen. Ook zitten wij hem op deze manier
het minste in de weg. Hoe beter je zit, hoe
makkelijker het paardrijden wordt!
8. Het geven van hulpen tijdens het
rijden.
Om van een paard gedaan te krijgen dat hij doet wat we willen,
geven we hem hulpen. Deze hulpen zijn bedacht, zodat wij ze
makkelijk kunnen geven en het paard ze snapt.
9. Verschillende hulpen.
• Beenhulpen
• Teugelhulpen
• Gewichts- en zit hulpen
• Stemhulpen
• Zweep
• Sporen
10. Hoe ga je voorwaarts en hoe stop je?
Voorwaarts:
Als je voorwaarts wilt, maak je dit duidelijk
met je onderbenen. Als je met twee kuiten
tegelijk de zijkanten van de buik van je paard
aanraakt is dat het signaal om zich in
beweging te zetten. Als je naar voren wilt, doe
je beiden handen iets naar voren. Als je de
hulp met je onderbenen herhaalt, zal het
paard overgaan in de draf. Beweeg altijd
mee, met de beweging van het paard.
11. Hoe ga je voorwaarts en hoe stop je?
Stoppen:
Stop met het meebewegen en zit stil op je
paard. Klein beetje naar achteren. Nooit naar
voren! Knijp (trek zachtjes) zachtjes in de
teugels. (nooit hard rukken of hard trekken
aan de teugels!) Reageert het paard
niet, herhaal je de hulp en knijp je nogmaals
zachtjes in de teugels.
12. Hoe stuur je?
Wil je naar links, kijk in de richting waar je
naar toe wilt. Doe beide handen naar links. Je
handen mogen niet over de manenkam van
het paard heen. Wil je naar rechts, doe je dit
andersom.
13. Overgangen rijden.
Een overgang betekent dat je van de ene gang,
naar de andere gang gaat. Gangen zijn, stap,
draf en galop. Ga je dus van stap naar draf, of
van galop naar draf, heet dit een overgang.
Ga je tijdens het draven, sneller of langzamer
draven, dan noemen we dit een
tempowisseling, of we zijn aan het
“schakelen”.
14. Gangen van een paard.
• Stap / middenstap
• Draf / middendraf
• Galop / middengalop / contragalop
15. Figuren rijden. (Op de letters rijden.)
• Tijdens het paardrijden, rijden we ook figuren.
Die figuren rijd je met behulp van letters. Als
je mee doet aan een wedstrijd wordt er
gekeken of jij wel netjes op de letters rijdt. “Als
je bijv. bij K van hand moet veranderen moet
dit ook precies bij deze letter gebeuren.” Op
de letter betekent dat de schouder van de
ruiter op de letter is.
16. Afwenden.
Afwenden is eigenlijk hetzelfde als oversteken, je
gaat van de ene kant recht oversteken naar de
andere kant.
Hoe wend je af?
Je laat je paard, voordat je gaat afwenden al
kijken naar de richting waar je heen wilt. Je doet
je binnenhand dus iets op zij. Je kijkt zelf ook in
de juiste richting. En je houdt hem tegen met je
binnenbeen. Ben je bijna bij de letter stuur je het
paard met 2 handen naar binnen.
17. Figuren.
• Grote volte
• Van hand veranderen
• Gebroken lijn
• Slangenvolte
18. Lichtrijden en Doorzitten
Lichtrijden:
Draf is een stuiterende gang van het paard. Door
licht te rijden, kun je deze stuiterende beweging
opvangen. Dit is voor ruiter en paard fijner.
Doorzitten:
Naast het lichtrijden, kun je in de draf ook
doorzitten. Dit betekent dat je met de beweging
van het paard mee gaat en tijdens de draf in het
zadel blijft zitten. Als je gaat doorzitten is het
voor paard en ruiter het fijnst als beide
ontspannen zijn.
19. Ontspanning
Voor een ruiter is dit het allerbelangrijkste. Als
zowel paard als ruiter ontspannen zijn, kun je
het fijnst rijden!
20. Halve ophouding en hele ophouding.
Halve ophouding:
Dit is een attentieseintje voor een paard. Sluit
beide handen kort om de teugels om ze
daarna direct weer te ontspannen.
Hele ophouding:
Deze ophouding gebruik je voor een overgang
terug. Zit rechtop, stop me meebewegen met
het paard en sluit beide handen licht.
21. Constante verbinding
Constante verbinding betekent, dat je
continue zonder te trekken in de mond,
verbinding hebt met de mond van het paard.
Je teugels hangen niet als waslijnen naar de
mond van het paard.
Je hebt een constante verbinding door je
handen te laten mee bewegen met de mond
van het paard. (Is het paard dan ook
ontspannen en zoekt hij jouw hand, heet dit
aanleuning.)
23. Nageeflijkheid / Aan de teugel
Nageeflijkheid:
Het paard accepteert teugelcontact en
ontspant. Een nageeflijk paard heeft zijn hals
in een mooie boog. Deze houding noemt men
ook wel “aan de teugel”.
Door middel van trekken bereik je NOOIT dat
een paard aan de teugel gaat lopen.
25. Rechtrichten
Rijd je paard eens recht, wordt er vaak tijdens
de les gezegd.
Een paard is van nature, net als wij mensen
links of rechts “handig”.
Wij als ruiters willen dat onze paarden, zowel
linksom als rechtsom de oefeningen goed
doen.
Om je paard recht te richten laat je hem, als
die wat naar rechts kijkt, juist naar links
kijken, of andersom.
26. Impuls
Impuls betekent dat een paard drang naar
voren heeft. Hij hoeft niet perse hard te
lopen, maar hij moet, als de ruiter dit wil, wel
hard lopen.
Een paard met de juiste impuls, zal op het
kleinste signaal van de ruiter reageren.
27. Wijken
Het paard beweegt zich
gelijkmatig, voorwaarts en zijwaarts.
Wijken voor het linkerbeen en
wijken voor het rechterbeen.
28. VEILIGHEID!
• Cap
• Rijlaarzen/schoenen met chaps
• Bodyprotector
• Tassen, sjaals
• Telefoons
• Rammelende sleutels
• Rijbaanregels
• Van en naar de bak lopen