2. Vrolijk kletsend zitten Mira, Noëlle en Bella aan tafel. Bella heeft haar dochtertje Elora meegenomen, die pas opgegroeid is. Wat ongemakkelijk kijken Elora en Chloé naar de volwassenen.

3. Mira lacht als het haar opvalt. ‘Gaan jullie maar samen spelen hoor, ik kan me voorstellen dat dit niet interessant is voor jullie.’ Bella lacht ook. ‘Ze heeft gelijk. Jullie kunnen het vast vinden samen.’

4. De twee lopen naar het speeltuintje dat voor het koffietentje ligt en blijven ietwat ongemakkelijk staan. ‘Dus…’ mompelt Chloé. ‘Ik heet Chloé, en jij bent dus Elora.’ Elora knikt. ‘Laten we… iets gaan doen ofzo.’ Chloés mondhoeken krullen zich voorzichtig om. ‘Ja.’

5. Ze stapt op de draaimolen. ‘Duw jij?’ Elora grinnikt. ‘Oké.’

6. Op dat moment is het ijs gebroken. Lachend en gierend rennen Elora en Chloé om beurten en draaien ze zo snel mogelijk rond.

8. Noëlle lacht bij het zien van de twee meisjes die zo vrolijk aan het spelen zijn. ‘Nou Bells, zo te zien kunnen ze het inderdaad met elkaar vinden.’ Bella lacht ook. ‘Natuurlijk. Heb ik dan niet altijd gelijk?’

9. ‘Sorry?’ grijnst Mira. ‘Áltijd? Het was mijn idee hoor.’ ‘Oh, sorry,’ verontschuldigt Bella zich met een sarcastische glimlach. Noëlle giechelt en neemt een laatste slok van haar koffie. ‘Elora, Chloé, komen jullie? We gaan.’

10. Opgewekt rennen de meisjes naar hun ouders toe. ‘En, konden jullie het een beetje vinden?’ Als antwoord vliegen de twee elkaar om de hals. ‘Echt wel!’ roepen ze vrolijk uit.

11. Ook thuis neemt Chloé Elora vaak mee uit school. Ze spelen met haar poppenhuis, rennen lachend door de grote tuin, of gaan op avontuur in de open velden van Nottingham.

12. Maar Chloés cijfers lijden er zeker niet onder. Haar ouders helpen haar zoveel ze kunnen met haar huiswerk, en op haar eindrapport staat het slimme meisje behoorlijk wat tienen.

13. Die avond is het Liams verjaardag. Chloé en Noëlle zetten trots een zelfgemaakte taart neer en Daniël steekt de kaarsjes aan, voordat hij Liam uit zijn bedje naar beneden brengt.

14. ‘Ben je er klaar voor, Liam?’ Liam brabbelt vrolijk iets, en laat met zijn ogen de kaarsjes niet los. Daniël lacht. ‘Dat is een ja dan, denk ik.’ Hij gooit Liam de lucht in.