Sinds 2008 participeert de regio Rijnmond met Zadkine, Hogeschool Rotterdam en drie zorginstellingen (verpleeghuis Hannie Dekhuyzen, verpleeghuis de Plantage, en de psychi- atrische instelling Parnassia Bavogroep, locatie Berkel) in het landelijke ‘doorbraakproject Werkplekleren’. Hierop aansluitend zijn ook de opleidingen voor onderwijsassistenten en voor managementassistenten in het project betrokken.
Het landelijke project bestaat uit onderzoek en ontwikkelwerk naar en voor de verschillende vormen van werkplekleren. Het Rijnmondse deelproject spitst dit toe op werkplekleren op leerafdelingen. Bij leerafdelingen in de zorg houdt dit in dat ongeveer tien mbo-deel- nemers helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen en hbo-studenten verpleegkunde op één zorgafdeling samen werken en leren. De deelnemers en studenten zijn boventallig op deze afdeling.Deze deelnemers en studenten (verder samen aangeduid als studenten) verrichten alle voorkomende verplegende en verzorgende activiteiten op de leerafdeling. Daarmee werken en leren zij in een authentieke omgeving, namelijk de werkelijke beroeps- situatie waar zij ook na het behalen van het diploma in werkzaam zullen zijn. Zij worden daarbij begeleid door zorgprofessionals, meestal werkbegeleiders en docenten.
In 2009 is in het kader van dit project onderzoek gedaan naar de leerafdelingen in de drie genoemde zorginstellingen. Er zijn interviews gehouden met de leidinggevende van de leerafdeling, de docenten uit mbo en hbo die op de leerafdeling participeren, de werkbege- leiders en de studenten. Een doel van al deze interviews was om een eerste zicht te krijgen op de vormgeving en effecten van de leerafdelingen. Hoe wordt er gewerkt en geleerd, niet alleen door de studenten die er stage lopen, maar ook door de docenten en de praktijk- en werkbegeleiders? En wat zijn de verschillen met individuele stages?
In deze tweede publicatie in de reeks ‘Doorbraakproject Werkplekleren Regio Rijnmond’ wordt verslag gedaan van dit onderzoek in 2009. De publicatie start met een hoofdstuk over de achtergronden en aanpak van het doorbraakproject. Ook wordt kort beschreven hoe de in 2009 gevonden resultaten worden gebruikt in het vervolg van het project in 2010, waarin verbeteringen worden doorgevoerd en verder onderzoek wordt gedaan. Het tweede hoofdstuk beschrijft per leerafdeling de resultaten van het onderzoek. In het derde hoofdstuk worden die leerafdelingen met elkaar vergeleken, waarbij gezocht is naar overeenkomsten en verschillen. In het vierde en laatste hoofdstuk staan de conclusies en een eerste reflectie.

Deze publicatie is de tweede in de reeks ‘Doorbraakproject Werkplekleren Regio Rijnmond’.
Rotterdam, mei 2010 Drs A.J.C.M. de Jongh
Projectleider Doorbraakproject Werkplekleren Regio Rijnmond
Werk(plek) begeleiding - 'Wie heeft de lead'? - ROC van Twente
De leerafdeling: een specifieke vorm van werkplekleren
1. De leerafdeling:
een specifieke vorm van werkplekleren
Verslag van een onderzoek in 2009 naar de vormgeving en effecten van drie leerafdelingen
in zorgorganisaties in de regio Rijnmond
Dr Niek van den Berg
Drs Ad de Jongh
Drs Ad Klous
Dr Jan Streumer
2. De leerafdeling
De leerafdeling:
een specifieke vorm van werkplekleren
Verslag van een onderzoek in 2009 naar de vormgeving en effecten
van drie leerafdelingen in zorgorganisaties in de regio Rijnmond
Dr Niek van den Berg
Drs Ad de Jongh
Drs Ad Klous
Dr Jan Streumer
Rotterdam, mei 2010
1
3. De leerafdeling
inhoudsopgave
1. Comakership in drievoud; Doorbraakproject werkplekleren in Rijnmond
1.1 Achtergrond en vraagstelling 5
1.2 Rijnmond als casus 6
1.3 Aanpak 9
1.4 Eerste reflectie 14
2. Resultaten
2.1 Resultaten van het onderzoek in het verpleeghuis Hannie Dekhuyzen 17
2.2 Resultaten van het onderzoek in het verpleeghuis de Plantage 21
2.3 Resultaten van het onderzoek in Bavo-Europoort, locatie Berkel 28
3. Samenvattende analyse
3.1 Voor-en nadelen van de leerafdelingen 34
3.2 Vormgeving van het leren op een leerafdeling 36
3.3 Effecten van de leerafdeling 37
3.6 Vergelijking individuele stage -stage leerafdeling 38
4. Conclusies en discussie
4.1 Argumenten voor en tegen de leerafdeling 39
4.2 Vormgeving van de leerafdeling 41
4.3 Effecten van de leerafdeling 43
4.4 Vergelijking individuele stage met stage op de leerafdeling 44
4.5 Tot slot 45
2
4. De leerafdeling
voorwoord
S
Sinds 2008 participeert de regio Rijnmond met Zadkine, Hogeschool Rotterdam en drie
zorginstellingen (verpleeghuis Hannie Dekhuyzen, verpleeghuis de Plantage, en de psychi-
atrische instelling Parnassia Bavogroep, locatie Berkel) in het landelijke ‘doorbraakproject
Werkplekleren’. Hierop aansluitend zijn ook de opleidingen voor onderwijsassistenten en
voor managementassistenten in het project betrokken.
Het landelijke project bestaat uit onderzoek en ontwikkelwerk naar en voor de verschillende
vormen van werkplekleren. Het Rijnmondse deelproject spitst dit toe op werkplekleren op
leerafdelingen. Bij leerafdelingen in de zorg houdt dit in dat ongeveer tien mbo-deel-
nemers helpenden, verzorgenden en verpleegkundigen en hbo-studenten verpleegkunde
op één zorgafdeling samen werken en leren. De deelnemers en studenten zijn boventallig
op deze afdeling.Deze deelnemers en studenten (verder samen aangeduid als studenten)
verrichten alle voorkomende verplegende en verzorgende activiteiten op de leerafdeling.
Daarmee werken en leren zij in een authentieke omgeving, namelijk de werkelijke beroeps-
situatie waar zij ook na het behalen van het diploma in werkzaam zullen zijn. Zij worden
daarbij begeleid door zorgprofessionals, meestal werkbegeleiders en docenten.
In 2009 is in het kader van dit project onderzoek gedaan naar de leerafdelingen in de drie
genoemde zorginstellingen. Er zijn interviews gehouden met de leidinggevende van de
leerafdeling, de docenten uit mbo en hbo die op de leerafdeling participeren, de werkbege-
leiders en de studenten. Een doel van al deze interviews was om een eerste zicht te krijgen
op de vormgeving en effecten van de leerafdelingen. Hoe wordt er gewerkt en geleerd, niet
alleen door de studenten die er stage lopen, maar ook door de docenten en de praktijk- en
werkbegeleiders? En wat zijn de verschillen met individuele stages?
In deze tweede publicatie in de reeks ‘Doorbraakproject Werkplekleren Regio Rijnmond’
wordt verslag gedaan van dit onderzoek in 2009. De publicatie start met een hoofdstuk
over de achtergronden en aanpak van het doorbraakproject. Ook wordt kort beschreven
hoe de in 2009 gevonden resultaten worden gebruikt in het vervolg van het project in
2010, waarin verbeteringen worden doorgevoerd en verder onderzoek wordt gedaan. Het
tweede hoofdstuk beschrijft per leerafdeling de resultaten van het onderzoek. In het derde
hoofdstuk worden die leerafdelingen met elkaar vergeleken, waarbij gezocht is naar
overeenkomsten en verschillen. In het vierde en laatste hoofdstuk staan de conclusies en
een eerste reflectie.
3
5. De leerafdeling
voorwoord
Deze publicatie is de tweede in de reeks ‘Doorbraakproject Werkplekleren Regio Rijnmond’.
In de reeks zullen de resultaten van de verschillende onderzoeksactiviteiten verschijnen.
Het project loopt tot en met 31 augustus 2011. In de komende twee jaar zullen dan ook
nog verschillende publicaties volgen. Met deze publicaties stellen wij de resultaten voor
een breder publiek dan alleen de directe participanten in het onderzoek beschikbaar. Wij
hopen dat de resultaten van het project bruikbaar zullen zijn om het leren op leerafdelingen
en mogelijk ook in andere vormen van werkplekleren verder te ontwikkelen.
Rotterdam, mei 2010
Drs A.J.C.M. de Jongh
Projectleider Doorbraakproject Werkplekleren Regio Rijnmond
4
6. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond 1
Niek van den Berg, Zadkine
D
1.1 Achtergrond en vraagstelling
De ontwikkeling van competentiegericht beroepsonderwijs vereist (nog nadrukkelijker dan
het bestaande beroepsonderwijs) dat onderwijsinstellingen en bedrijven elkaar kennen en
samenwerken. Leren op de werkplek staat daarom volop in de belangstelling. Tegelijkertijd
is het ook problematisch, omdat onderwijs en bedrijfsleven verschillende belangen en
logica’s hebben die niet altijd parallel lopen. Op bestuurlijk en organisatorisch niveau is al
veel meer overleg over de inhoud van het onderwijs dan in de jaren negentig. Op uitvoe-
rend niveau zijn onderwijs- en beroepspraktijk minder met elkaar verbonden en zijn extra
2
investeringen in de aansluiting nodig. De krachtige en contextrijke leeromgeving die de
beroepspraktijk heet te zijn, is niet altijd effectief en is soms zelfs een slechte leerplaats.
Bepaalde competenties kunnen goed via werkplekleren worden verworven, maar andere
3
juist beter in een schoolse context. De hoofdvraag die hieruit voortkomt is: hoe kunnen we
de samenwerking tussen onderwijs en beroepspraktijk verbeteren en daarmee het
werkplekleren in relatie tot het leren op school optimaliseren?
De hoofdvraag is: hoe komen we
tot goede kennisbenutting,
zowel aan de kant van het onderzoek
als aan de kant van de onderwijspraktijk?
Naast het pleidooi om de werelden van onderwijs en bedrijven meer op elkaar te betrekken,
klinkt ook regelmatig de oproep om onderwijs en onderwijsonderzoek meer met elkaar te
verbinden. Ook hier geldt dat het belang van een verbinding breed wordt onderschreven,
maar dat de vormgeving ervan nog in ontwikkeling is en dat rekening moet worden gehouden
met de verschillende kerntaken van onderzoekers en onderwijsprofessionals. Onderzoek
naar wat werkt behoort tot de kerntaken van het wetenschappelijke circuit, maar het
onderwijs heeft zelf ook een documenterende en onderzoekende taak die direct verbonden
4
is met de onderwijsontwikkeling waaraan onderwijsprofessionals werken. De hoofdvraag
is: hoe komen we tot goede kennisbenutting, zowel aan de kant van het onderzoek als
5
aan de kant van de onderwijspraktijk?
1. Dit hoofdstuk is deels gebaseerd op Van den Berg, 2009.
2. Bronneman-Helmers, 2006; Van den Berg, 2006.
3. Nijhof & Nieuwenhuis, 2008.
4. Van den Berg & De Bruijn, 2009.
5. Van den Berg, Hengeveld & Van der Weiden, 2007.
5
7. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
Beide sporen komen samen in het doorbraakproject werkplekleren dat onder leiding van
Loek Nieuwenhuis (IVA) en binnen de kaders van Het Platform voor Beroepsonderwijs
6
(HPBO) deze jaren wordt uitgevoerd. Het co-makership tussen scholen, bedrijven en onder-
zoekers en de verschillende concrete vraagstukken die daarbij aan de orde zijn, staan in dit
onderzoeks- en ontwikkelingsproject centraal. De hoofdvraag van het project combineert
beide voorgaande vragen: hoe kunnen we het leren op de werkplek optimaliseren, gebruik
makend van zowel wetenschappelijke kennis als praktijkkennis?
Het doorbraakproject bestaat uit deelprojecten in verschillende regio’s plus een deelproject
van de Politieacademie. Het project biedt de mogelijkheid om aan de ene kant de grote
voorraad aan praktijkervaring en lokale kennis, en anderzijds een redelijk forse traditie in
het wetenschappelijk onderzoek op dit terrein te combineren. Elk deelproject werkt vanuit
de specifieke regionale situatie aan eigen onderzoeksvragen en aan een experiment ter
verbetering van werkplekleren. Het gehele doorbraakproject wordt ondersteund door
overkoepelend onderzoek dat in de praktijk succesvolle aanpakken zichtbaar maakt. Met
deze combinatie van regionaal en landelijke activiteiten is een derde vorm van
co-makership aan de orde. De vraag die hierbij hoort is: hoe kunnen landelijke en regionale
actoren hun activiteiten binnen eenzelfde project optimaal op elkaar afstemmen en de
projectopbrengsten optimaliseren?
Het vervolg van dit hoofdstuk beschrijft in paragraaf 2 eerst het Rijnmondse deelproject op
hoofdlijnen. Paragraaf 3 beschrijft de aanpak van het regionale project als geheel en de
drie genoemde vormen van co-makership: tussen onderwijs en bedrijven, tussen onderzoek
en onderwijs, en tussen landelijke en regionale actoren. In paragraaf 1.3 volgt een eerste
reflectie, toegespitst op dit co-makership.
1.2 Rijnmond als casus
Eén van de deelnemende regio’s in het doorbraakproject werkplekleren is de regio
Rijnmond. De zorgopleidingen van Zadkine (mbo) en Hogeschool Rotterdam (hbo) en
verschillende zorginstellingen werken al een aantal jaren samen om in zogeheten leerafde-
lingen effectief en efficiënt werkplekleren te realiseren. Ook het landelijke kenniscentrum
voor de Zorg, Calibris (voorheen OVDB) is in het project betrokken.
6. Het project wordt ook ondersteund door het procesmanagement MBO2010 en COLO.
6
8. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
Leerafdelingen
In een leerafdeling runt een groep van circa tien mbo- en hbo-studenten onder
leiding van een professional een afdeling van een leerbedrijf, bijvoorbeeld een
zorginstelling (zoals in deze casus), een school of een sportvoorziening. Er
wordt vanuit gegaan dat deze vorm van beroepspraktijkvorming meer leerren-
dement voor de studenten heeft dan een individuele stage, omdat zij op de
leerafdeling geconfronteerd worden met de totale zorg van de afdeling. Ze
krijgen snel een reëel beeld van het beroep en kunnen door de integrale zorg
een breder spectrum van competenties verwerven dan in een meer klassieke,
individuele stage. Een argument voor leerafdelingen is bovendien dat op deze
manier meer studenten stage kunnen lopen dan de gebruikelijke individuele
stages; niet onbelangrijk in een sector met tekorten aan stageplaatsen.
Uitgangspunten van leerafdelingen zijn: er zijn minimaal acht studenten, zij
zijn boventallig, er is sprake van zelfsturend leren en bijbehorende begeleiding
door zowel de school als de beroepspraktijk, er is sprake van samenwerkend
leren, docenten zijn (regelmatig) op de werkvloer aanwezig, en alle begelei-
7
ders zijn getraind voor de rol van werkbegeleider.
De eerste ervaringen met leerafdelingen zijn dat de beroepspraktijk nauwer
betrokken is bij de opleiding, efficiënter kan omgaan met de eigen begelei-
dingscapaciteit en door de aanwezigheid van extra handen meer kan doen
voor de klanten. Verder heeft de leerafdeling uitstraling naar het zittend perso-
neel in de zin dat ook zij leervragen ontwikkelen en meer ruimte hebben om
daaraan te werken.8
In de regio Rijnmond zijn de leerafdelingen zo een succes dat het tekort aan
stageplaatsen waarmee is gestart, langzamerhand omkeert in een tekort aan
stagiairs.
7. Van Grunsven, 2007.
8. OVDB, 2006
7
9. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
De regionale partners hebben al enkele jaren gezamenlijk overleg in de ‘kenniskring leeraf-
delingen’ bestaande uit vertegenwoordigers van de arbeidsorganisaties en van de
opleidingen. Het doel van de kenniskring is om ervaringen en kennis op het gebied van de
leerafdelingen te bundelen, te delen met elkaar en de leerafdeling verder te brengen. Er is
in dat verband ook al kleinschalig onderzoek gedaan door Klingeman & De Lange (2008).
Met name de vraag naar de effecten en het rendement van de leerafdelingen in vergelij-
king met individuele stages bleef nog openstaan.
Het regionale doorbraakproject was een mogelijkheid om meer onderzoek te doen naar de
leerafdelingen in de regio en daarbij ook te profiteren van de kennis en ervaring in andere
regio’s en van landelijk onderzoek. Het regionale project spitst zich toe op drie van de
leerafdelingen, voor ziekenhuisvervangende zorg (Humanitas Hannie Dekhuyzen in Rotter-
dam), voor geriatrische zorg (de Plantage in Brielle) en voor psychiatrische zorg (Parnassia
Bavo Europoort, locatie Berkel). Hierop aansluitend zijn ook de Zadkine-opleidingen voor
onderwijsassistenten (met werkplekleren op basisscholen) en voor managementassisten-
ten (met werkplekleren in een simulatie-omgeving binnen de schoolse setting) in het
project betrokken; zij gaan in 2010 participeren.
Onderzoekers van de lectoraten beroepsonderwijs van Zadkine en Hogeschool Rotterdam
vormen het regionale onderzoeksteam. In overleg met de regionale projectleider en de
opleiders (docenten van mbo en hbo en praktijkopleiders en –begeleiders van de drie
zorginstellingen) hebben ze de onderzoeksvragen uit het projectplan geoperationaliseerd
en waar nodig aangevuld. De onderzoekers zijn ook betrokken bij de regionale regiegroep
en het landelijke onderzoekersoverleg. De projectleider is eveneens betrokken bij de
regiegroep en daarnaast bij het landelijke projectleidersoverleg.
Zoals ook bij de andere deelprojecten van het doorbraakproject werkplekleren, gaat het
hier om een innovatieproject waarin een grote rol is toebedeeld aan (praktijk)onderzoek en
experimenten. Deze activiteiten staan in het teken van het ‘verbeteren van de praktijk van
het werkplekleren’. Dat wil zeggen dat het onderzoek gericht is op concrete aanpassingen
van de opleiding in de beroepspraktijk. Het gaat met name om het vergroten van het
professioneel handelen van de opleiders (docenten, praktijkopleiders en werkbegeleiders),
waardoor zij een groter arsenaal aan interventie-instrumenten tot hun beschikking krijgen
om studenten tot een hoger leerrendement te brengen. Daarnaast is het onderzoek gericht
op het verbeteren van de leerwerkplekken als krachtige leeromgeving.
8
10. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
1.3 Aanpak
In het Rijnmondse deelproject staat onderzoek ten behoeve van onderwijsontwikkeling
centraal. Met extra input en feedback op basis van praktijknabij onderzoek helpen de
onderzoekers de opleiders van de leerafdelingen om meer te leren van hun eigen activitei-
ten en deze te verbeteren. Dit idee spreekt de opleiders en onderzoekers aan en is vooraf
ook overeengekomen in hun gezamenlijk overleg. Om dit te realiseren worden ook de
opzet en aanpak van het onderzoek in samenspraak tussen onderzoekers en opleiders
bepaald. Vervolgens worden de onderzoeksresultaten al tijdens het project besproken met
de opleiders, waarna samen de volgende stappen van het projectplan (vervolg van het
onderzoek en verbeteringen in de praktijk) worden ingevuld.
Concrete resultaten die het project dient op te leveren zijn 1) een verbetering van de
opleidingspraktijk, 2) een hogere doorstroom vanuit mbo naar hbo, 3) een intensievere
samenwerking tussen mbo, hbo en de arbeidsorganisaties en 4) het verhogen van de
professionaliteit van de opleiders.
In de aanpak ligt de nadruk op:
• Literatuuronderzoek
• Praktijkonderzoek op de leerafdelingen
• Samenhangende analyse, feedback en vervolgstappen
1.3.1 Literatuuronderzoek
In 2009 is literatuuronderzoek gedaan naar rendement van werkplekleren en leerafdelin-
gen in het bijzonder. Hiervoor is onder meer gebruik gemaakt van de review van onderzoek
naar werkplekleren zoals die in het kader van het doorbraakproject door de landelijke
9
onderzoekers is uitgevoerd. Daarnaast is gekeken naar onderzoeksliteratuur over leeraf-
10
delingen. Het verslag van dit literatuuronderzoek is in januari 2010 in brochurevorm
11
verschenen.
Ook in 2010 wordt literatuuronderzoek gedaan, daarin gaat het over samenwerkend leren
en werken door studenten en professionals, zowel bij gezamenlijke als bij individuele
leerwerktrajecten.
9. Poortman & Visser, 2008.
10. Zoals Van Grunsven, 2007; Klingeman & De Lange, 2008; Verdaasdonk, 2008.
11. Streumer, 2010.
9
11. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
1.3.2 Praktijkonderzoek
In 2009 is praktijkonderzoek gedaan op de leerafdelingen in de drie bij dit project betrok-
ken zorginstellingen. Dit onderzoek richt zich met name op de keuze voor de leerafdeling,
de kenmerken en verwachte opbrengsten van de leerafdeling en de verschillen met een
individuele stage. Hierbij hebben de onderzoekers en de opleiders de volgende stappen
afgesproken:
1) Onderzoekers starten: onderzoekers hebben samen met de projectleider een
startgesprek met een leidinggevende van de leerafdeling;
2) Onderzoekers kijken: onderzoekers lopen rond op de leerafdelingen, observeren,
noteren bijzonderheden in een ‘verbazingsboekje’;
3) Onderzoekers verzamelen: onderzoekers verzamelen informatie/documentatie
over de leerafdeling, de organisatie en het functioneren ervan;
4) Opleiders vertellen: onderzoekers interviewen de mbo- en hbo-docenten en de
praktijkopleiders en werkbegeleiders;
5) Studenten vertellen: onderzoekers interviewen een aantal stagiairs en
6) Opleiders reflecteren naar aanleiding van de onderzoeksuitkomsten.
De interviews vonden plaats aan de hand van een gespreksleidraad met de volgende
punten:
>> De argumenten voor en tegen een leerafdeling vanuit verschillende perspectieven
(de organisatie en bedrijfsvoering; de studenten van mbo en hbo; het personeel
van de zorginstelling; de docenten van mbo en hbo; de cliënten/zorgafnemers;
eventuele andere perspectieven);
>> De vormgeving van de leerafdeling;
>> De effecten (op de bedrijfsvoering, de studenten, het personeel van de zorginstel-
ling, de docenten en de cliënten) en
>> De verhouding van de leerafdeling tot de individuele stagesituatie.
Omdat de landelijke en de regionale onderzoekers in dezelfde periode hun interviews
hadden gepland en omdat er ook inhoudelijke overlappingen waren, zijn er afspraken
gemaakt om de belasting van respondenten te verminderen en dubbel werk te voorkomen:
>> Over en weer zijn interviewverslagen en analyses uitgewisseld.
10
12. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
>> Het onderwerp ‘vormgeving werkplekleren’ is door de landelijke onderzoekers
uitgebreid onderzocht en is door de regionale onderzoekers beknopter en meer
toegespitst op de vormgevingskenmerken van leerafdelingen onderzocht.
>> Alleen de landelijke onderzoekers hebben interviews met stagiairs van leerafde-
lingen gehouden, de regionale onderzoekers baseren zich op de verslagen
daarvan.
De regionale onderzoekers hebben hun interviews afgerond en de verslagen ervan voor
controle voorgelegd aan de geïnterviewden. De verslagen zijn verwerkt tot beschrijvingen
van de afzonderlijke leerafdelingen. Zoals aangegeven worden hierbij ook de gegevens en
analyses van de landelijke onderzoekers betrokken, voor zover deze betrekking hebben op
de regio Rijnmond. Ook is een afstudeeronderzoek in de analyses betrokken; één van de
hbo-studenten in het project heeft namelijk kleinschalig vergelijkend onderzoek uitgevoerd
naar tevredenheid van cliënten op ‘haar’ leerafdeling en een reguliere afdeling binnen
dezelfde zorginstelling.
Ook in 2010 wordt praktijkonderzoek gedaan. De invulling daarvan volgt het projectplan
en is inhoudelijk geconcretiseerd op basis van de onderzoeksresultaten uit 2009. Hoe dat
laatste gedaan is, wordt in paragraaf 1.3.3 beschreven.
1.3.3 Samenhangende analyse, feedback en vervolgstappen
In oktober 2009 hebben de onderzoekers tijdens een regionale conferentie de uitkomsten
van het literatuuronderzoek en van het praktijkonderzoek gepresenteerd aan de opleiders.
Onderzoekers en opleiders hebben toen ook verder doorgepraat over drie thema’s die de
opleiders benoemden: a) vormgeving en organisatie van werkplekleren b) de
deelnemer/student en c) de competenties van de opleiders. Deze thema’s werden
uitgediept aan de hand van drie vragen: 1) Wat hebben we in de inleidingen over het
thema gehoord? 2) Hoe verhoudt hetgeen we hebben gehoord zich tot onze eigen ervarin-
gen? 3) Wat willen we doen met hetgeen we gehoord en ervaren hebben?
Naar aanleiding van deze conferentie hebben de onderzoekers op basis van de onder-
zoeksuitkomsten een overzicht gemaakt van mogelijk vervolgonderzoek en suggesties
voor verbeteringen van het werkplekleren op de leerafdelingen. Het resultaat daarvan, een
lijst van circa dertig mogelijkheden, is in januari 2010 met de opleiders besproken.
11
13. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
De opleiders hebben bepaald welke onderwerpen prioriteit zouden moeten hebben; deze
zijn vervolgens in drie thema’s ondergebracht:
- De begeleidingsmoeheid zoals deze op één van de leerafdelingen heeft geleid tot
het tijdelijk stoppen van de leerafdeling;
- Het leerwerktraject dat de studenten doorlopen en waarbij zowel vóór, tijdens als
na de stage verbeteringen mogelijk zijn; denk aan de matching van student en
leerafdeling, de voorbereiding op de stage, de inhoud van en begeleiding tijdens
de stage, en de beoordeling aan het eind; De competenties van de opleiders in
relatie tot dit leerwerktraject. Zeker hier lijken sleutels te liggen om de kwaliteit
en opbrengsten van het werkplekleren op leerafdelingen te verbeteren. Dit is in
het regionale project gebleken, maar ook in contacten met andere regio’s tijdens
een van de landelijke werkconferenties van het doorbraakproject. Daarbij werd
bijvoorbeeld gezamenlijk geconstateerd dat een versterking van de competenties
van werkbegeleiders noodzakelijk is voor een betere verbinding tussen het leren
op school en het leren in de werkpraktijk. Positieve effecten wordt onder meer
verwacht van selectie op motivatie van potentiële werkbegeleiders, scholing,
intervisie en supervisie voor werkbegeleiders, (meer) overleg tussen docenten en
werkbegeleiders, en het over en weer bij elkaars werk meedraaien door werkbe-
geleiders en docenten.
Tijdens een vervolgbijeenkomst van opleiders en onderzoekers in februari is samen beslo-
ten om het tweede en derde thema verder toe te spitsen op dát wat leerafdelingen vooral
onderscheidt van veel andere vormen van werkplekleren, namelijk het samen leren en
werken om succesvol leren en meer leerrendendement te realiseren. Een van de uitgangs-
punten van leerafdelingen is immers dat samen leren en werken meerwaarde oplevert
vergeleken met een individuele invulling van werkplekleren. Dat geldt voor het samen
werken en leren door een groep mbo’ers en hbo’ers; voor de samenwerking tussen
opleiders en studenten; en voor de samenwerking tussen de betrokken opleiders uit de
scholen en zorgingstellingen.
12
14. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
Verder hebben opleiders en onderzoekers geconstateerd dat, voordat verbeteracties
worden ondernomen, eerst op een aantal punten meer kennis moet worden verzameld op
basis waarvan keuzes gemaakt kunnen worden wélke acties kansrijke verbeteringen zijn.
Momenteel (voorjaar 2010) worden deze uitkomsten van het overleg tussen onderzoekers
en opleiders uitgewerkt in een onderzoeksactiviteiten die antwoord geven op de volgende
hoofdvragen:
a) Het matchen van studenten met leerafdelingen: hoe is het plaatsingsbeleid
vormgegeven?
b) Het matchen van studenten onderling: hoe worden studentengroepen samenge-
steld?
c) Het matchen van opleiders: hoe worden teams van docenten, praktijkopleiders en
werkbegeleiders samengesteld?
d) De relaties tussen studenten en opleiders: hoe zien de pedagogisch-didactische
begeleidingsrelaties gedurende het leerwerktraject eruit?
e) De relaties tussen studenten onderling: hoe ziet het samenwerkend leren tijdens
het leerwerktraject eruit?
f) De relaties tussen opleiders onderling: hoe ziet het samenwerkend begeleiden
door docenten, praktijkopleiders en werkbegeleiders gedurende het leerwerktraject
eruit?
Bij elk van deze zes vragen geldt: hoe is dit formeel, hoe is dit feitelijk, welke overwegingen/
argumenten gelden daarbij, en wat is het verschil tussen een leerafdeling en een individu-
eel (BOL)leerwerktraject? En uiteindelijk is de vraag: Hoe dragen a t/m f bij aan de beoogde
opbrengsten in de vorm van leerresultaten (verworven competenties) en meerwaarde
vergeleken met individuele leerwerktrajecten?
Deze vragen worden beantwoord op basis van nieuw literatuuronderzoek, documenten-
analyses, interviews en zelfrapportages door opleiders en studenten. Het doel is om op
basis van de uitkomsten van dit onderzoek in de tweede helft van 2010 concrete verbeter-
activiteiten te starten. Zo herhalen de stappen van paragraaf 1.3.1, 1.3.2 en 1.3.3 zich
eigenlijk weer. Overigens is ‘de organisatorische en inhoudelijke voorbereiding op de stage’
inmiddels al opgepakt door het team van de opleidingen op mbo niveaus 3 en 4, zonder dat
onderzoekers daarbij een expliciete rol hebben. De bevindingen van het team worden wel
teruggekoppeld in het overleg tussen opleiders en onderzoekers, om samen te bekijken wat
er geleerd kan worden van dit verbetertraject.
13
15. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
1.4 Eerste reflectie
Zoals aangegeven in paragraaf 1 zijn in het doorbraakproject werkplekleren drie relaties
aan de orde, tussen onderwijs en bedrijven, tussen onderzoek en onderwijs, en tussen
landelijke en regionale actoren. De voorgaande beschrijving van de projectactiviteiten
illustreert hoe dit drievoudige co-makership gestalte krijgt.
Wat betreft het co-makership tussen onderwijs en bedrijven lijkt - vooruitlopende op de
onderzoeksuitkomsten in het volgende hoofdstuk - de voorlopige conclusie gerechtvaar-
digd dat leerafdelingen een manier zijn om studenten indringend en op een realistische
manier kennis te laten maken met het beroep en daarmee ook zelf werkervaring te laten
opdoen. De leerafdelingen zijn ook een instrument om scholen en bedrijven meer bij elkaar
te brengen, getuige onder meer de kenniskring voor opleiders. Deze ‘nabijheid’ roept
tegelijkertijd ook weer nieuwe vragen op die in een individuele stage niet automatisch ook
aan de orde zijn. Bijvoorbeeld:
• Studenten kunnen op een leerafdeling meer beroepscompetenties verwerven dan
in een individuele stage. Wanneer ze bepaalde extra competenties niet weten te
verwerven, slagen ze dan ook niet voor hun opleiding? Formeel gelden de eisen
van het kwalificatiedossier, maar hoe ga je daarmee om in de opleidingspraktijk?
• De groepssamenstelling van mbo- en hbo-studenten en praktijkprofessionals op
een leerafdeling kan zowel positieve als negatieve effecten hebben op het
werkplekleren. Hoe ga je om met de groepsdynamiek? Moet je sturen op de
groepssamenstelling en zo ja, hoe?
Wat betreft het co-makership tussen onderzoek en onderwijs is de ervaring tot nu toe dat
in Rijnmond de opleiders en onderzoekers elkaar goed weten te vinden. Beide partijen
hebben hun inbreng gehad in het onderzoeksplan, dat zijn basis heeft in de al langer
liggende onderzoeksvraag van de opleiders. In het verlengde daarvan werken de onderzoe-
kers aan praktijknabij onderzoek en delen ze hun analyses met de opleiders. Andersom zijn
de opleiders bereid mee te werken aan het onderzoek en denken ze actief mee over de
vraagstelling, aanpak en vervolgstappen. Interessant zal zijn om te zien hoe een en ander
uitpakt bij het doorvoeren van verbeteringen op basis van het onderzoek.
14
16. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
Het co-makership tussen landelijke en regionale actoren is misschien nog wel het meest
spannende onderdeel van de samenwerkingsrelaties in het doorbraakproject. De genoemde
“verschillende belangen en logica’s die niet altijd parallel lopen” waar het gaat om onder-
wijs en bedrijfsleven, gelden ook voor deze samenwerking waarbij niet alleen opleiders en
praktijkprofessionals, maar ook nog eens regionale en landelijke onderzoekers zijn betrokken.
De periodieke overleggen tussen landelijke en regionale onderzoekers, en de landelijke
werkconferenties voor alle onderzoekers en opleiders, dragen bij aan uitwisseling en
afstemming. Tegelijkertijd blijft de druk op het project groot en zullen alle partijen stap voor
stap hun weg moeten blijven vinden.
Literatuur
Berg, N. van den (2006). Verbindend beroepsonderwijs. Competentiegericht onderwijs,
samenwerking met bedrijven en de bijdrage van lectoraten. ’s-Hertogenbosch: CINOP.
Berg, N. van den (2009). Co-makership in drievoud; Doorbraakproject werkplekleren in
Rijnmond als casus. Paper in het kader van het symposium Wedden dat … Een
doorbraak in werkplekleren tijdens de OnderwijsResearchDagen, Leuven, 27-29 mei 2009.
Berg, N. van den & Bruijn, E. de (2009). Het glas vult zich. Kennis over vormgeving en
effecten van competentiegericht beroepsonderswijs; verslag van een review.
’s-Hertogenbosch/Amsterdam: ECBO.
Berg, N. van den, Hengeveld, F. & Weiden, M. van der (2007). Meer co-makership tussen
onderwijs en onderzoek. Stimulansen voor benutting van kennis over, voor en door
beroepsonderwijs
(Paper voor de Onderwijssociologische Conferentie op 29 en 30 november 2007).
Rotterdam/ Eindhoven/ De Bilt; Zadkine/ ROC Eindhoven/ MBO Raad.
Bronneman-Helmers, R. (2006). Duaal als ideaal? Leren en werken in het beroeps- en
hoger onderwijs. Den Haag: SCP.
Grunsven, K. van (2007). De leerweg van de leerafdeling. Bunnik: OVDB.
15
17. De leerafdeling
1
comakership in drievoud; doorbraakproject werkplekleren in rijnmond
Klingeman, C & Lange, J. de (2008). Leerwerkplaatsen in de zorg. Evaluatieonderzoek
van de pilot mbo-hbo in de regio Rijnmond. Rotterdam: Kenniskring Transities in Zorg,
Hogeschool Rotterdam.
OVDB (2006). OVDB-Vizier. Special Leerafdelingen. Bunnik: OVDB.
Nijhof, W.J. & Nieuwenhuis, L.F.M. (2008). The learning potential of the workplace.
Rotterdam/Taipei: Sense Publishers.
Poortman, C. & Visser, K. (2008). Leren door werk. Tilburg: IVA.
Streumer, J. (2010). Leren op de werkplek. Terug in de zorg. Rotterdam:
Zadkine/Hogeschool Rotterdam.
Verdaasdonk, D. (2008). De leerweg van de leerafdeling. Onderwijs en Gezondheidszorg,
nr. 2 (maart 2008) p.3-7.
16
18. De leerafdeling
2
resultaten
Niek van den Berg, Zadkine
Ad de Jongh, Zadkine
Ad Klous, Zadkine
Jan Streumer, Hogeschool Rotterdam
D
Dit hoofdstuk presenteert de uitkomsten van het onderzoek zoals dat in 2009 bij de leeraf-
delingen van de drie aan het doorbraakproject deelnemende zorginstellingen is uitgevoerd.
De uitkomsten zijn gebaseerd op documentenanalyses en interviews. In elk van de drie
volgende paragrafen wordt aangegeven op basis van welke gegevens de casusbeschrijving
is gemaakt. Daarna volgt een korte typering van de desbetreffende leerafdeling en een
samenvatting van de casusbeschrijving, aan de hand van de volgende thema’s:
- argumenten voor en tegen een leerafdeling vanuit verschillende perspectieven
(de organisatie en bedrijfsvoering; de studenten van mbo en hbo; het personeel
van de zorginstelling; de docenten van mbo en hbo; de cliënten/zorgvragers;
eventuele andere perspectieven);
- kenmerken van de vormgeving van de leerafdeling;
- effecten van de leerafdeling (op de bedrijfsvoering, de studenten, het personeel
van de zorginstelling, de docenten en de cliënten); en
- kenmerken van de leerafdeling in verhouding tot individuele stagesituaties.
2.1 Resultaten van het onderzoek in het verpleeghuis Hannie Dekhuijzen
2.1.1 Bronnen
Bij verpleeghuis Hannie Dekhuyzen zijn interviews gehouden met de leidinggevende van
de leerafdeling, met docenten van mbo en hbo, met de opleidingscoördinator en de
praktijkopleider van de zorginstelling en met studenten van de leerafdeling. Daarnaast
heeft een hbo-student scriptie-onderzoek gedaan naar cliënttevredenheid op de leerafde-
ling vergeleken met een reguliere afdeling. Op basis van deze gegevens bij elkaar is de
voorliggende casusbeschrijving tot stand gekomen.
2.1.2 De leerafdeling op hoofdlijnen
Het verpleeghuis Hannie Dekhuyzen biedt onder de noemer ziekenhuisverplaatste/ zieken-
huisvervangende zorg drie typen zorg: transferzorg naar een verpleeghuis (overbrugging),
revalidatie/reactivering (meeste patiënten) en palliatieve zorg.
17
19. De leerafdeling
2
resultaten
De zorg is in 1999 gestart met 11 bedden voor patiënten die van 1 ziekenhuis vandaan
kwamen. In 2009 zijn er zo’n 33 appartementen/bedden en worden ook andere ziekenhui-
zen bediend. Eén etage heeft vooral patiënten voor palliatieve zorg. Een andere etage is
sinds 2006 leerafdeling. Daar zijn negen appartementen/bedden. Een afdeling wordt
normaliter gerund door vijf beroepskrachten in wisseldienst (dag/avond/nacht, 7 dagen per
week). Dit betekent dat per dienst steeds twee beroepskrachten de afdeling runnen. Bij een
leerafdeling zijn er minimaal acht studenten als boventalligen aanwezig, net als de
beroepskrachten ook in wisseldienst (dag/avond, 7 dagen per week, niet in de zomerva-
kantie). Dit betekent dat steeds drie studenten naast de twee beroepskrachten aanwezig
zijn. In 2009 zijn er minder dan de afgesproken acht studenten.
2.1.3 Samenvatting van de casusbeschrijving
Argumenten voor een leerafdeling
Argumenten voor een leerafdeling die het vaakst en uit verschillende perspectieven
genoemd worden hebben te maken met de kwaliteit van de stage op een leerafdeling: een
meer levensechte stage, een breder pakket aan competenties dat verworven kan worden,
eerder en meer zelfstandig werken, groepswerk, en door dit bij elkaar meer leerrendement.
Zowel de student als de zorginstelling als de opleidingen als de beroepsgroep hebben daar
belang bij.
Ook praktische overwegingen worden veel genoemd: meer overzicht, meer stageplaatsen
tegelijk, sneller zien of studenten geschikt zijn, meer menskracht waardoor je personeelste-
korten kunnen opvangen (ziekte, vakantie), studenten kunnen ‘kneden’, wellicht ook perso-
neel eraan over kunnen houden.
Als derde worden argumenten genoemd die te maken hebben met aantrekkelijke kanten
voor de zorgprofessionals die hun kennis kunnen overdragen, moeten leren het werk los te
laten en meer te coachen, en van studenten aanzetten tot reflectie krijgen.
Meer aandacht en een veiliger gevoel voor zorgvragers zijn ook argumenten voor een
leerafdeling (direct verband houdend met de al genoemde extra menskracht), al geeft
kleinschalig onderzoek onder cliënten de indruk dat de verschillen niet groot zijn en dat er
ook negatieve kanten zijn (zie hierna).
Minder vaak genoemde argumenten voor een leerafdeling gaan over: stageplaatsen die
past bij mondige studenten, meer doorstroom tussen mbo en hbo, aanzetten tot reflectie
voor docenten en de ja-cultuur van Humanitas waardoor er ruimte is om dit soort nieuwe
dingen te doen.
18
20. De leerafdeling
2
resultaten
Argumenten tegen een leerafdeling
Tegenargumenten hebben onder meer met het groepswerk en het werkrooster te maken:
het rendement van groepswerk is afhankelijk van de samenstelling van de groep, en
daarnaast speelt mee dat studenten mee moeten in het werkrooster van de zorginstelling
(uitgezonderd zomervakanties en nachtdiensten) en daardoor met bijbaantjes en vakanties
in de knel komen.
Tegenargumenten die te maken hebben met de zorgprofessionals gaan met name over de
extra werkbelasting van het inwerken en begeleiden van studenten, en de benodigde
competenties als werkbegeleider/coach (niet iedereen kan het werk los te laten/kan
coachen/vindt het werken met studenten leuk/ziet studenten consequent als collega in
opleiding).
Als nadelen voor zorgvragers worden genoemd: meer verschillende gezichten, iedereen die
op je wil oefenen, meer verwend worden dan nodig is, en een geringer kennisniveau en
grotere onzekerheid van zorgverleners.
Vormgeving van de leerafdeling
Opvallende punten zijn:
- Het wikken en wegen welke studenten naar welke leerafdeling of andere stage-
plaats gaan. Gestreefd wordt naar een inhoudelijke en praktische match, maar die
staat onder druk omdat er inmiddels meer stageplaatsen zijn dan studenten. Het
gaat om studenten van niveau 3, 4 en 5, van verschillende leerjaren (niet leerjaar 1).
- Ten opzichte van een individuele stage is er op een leerafdeling relatief veel
menskracht beschikbaar: boventallige studenten, zorgprofessionals en docenten
met relatief veel tijd voor het werken op de leerafdeling.
- Stage lopen op een leerafdeling betekent voor studenten een vrij levensecht
werkrooster, met daarbinnen een vast dagdeel voor contact met docenten, op de
leerafdeling zelf (je bent vrijgeroosterd of moet op je roostervrije dag terugko-
men).
- Het ritme van de stage is steeds meer uitgekristalliseerd en bestaat momenteel
uit stages van 20 weken, met een vast dagdeel voor contact met docenten, die er
tegelijkertijd zijn en met heel de groep werken.
19
21. De leerafdeling
2
resultaten
Buiten dit vaste dagdeel is er ook ruimte om aan schooltaken te werken, maar die
ruimte nemen studenten niet veel, ze zijn vooral aan het werk.
- Inhoudelijk kristalliseert de stage zich ook steeds meer uit. Per dag wordt
bekeken wie wat gaat doen, zorgprotocollen zijn leidend (al is er spanning tussen
protocolversies), studenten gaan van begeleid naar onbegeleid leren. Het (kunnen
en mogen) functioneren als collega in opleiding en als student is een terugkerend
item dat nog in ontwikkeling is.
- Begeleiding vindt plaats door werkbegeleiders, leidinggevenden en docenten.
Werkbegeleiders en leidinggevenden hebben onderling contact, leidinggevenden
en docenten ook, maar er is geen of weinig rechtstreeks contact tussen werkbe-
geleiders en docenten.
- Monitoring en beoordeling gebeurt voor een deel door dezelfde personen die
begeleiden en dat wringt wel eens. Instrumenten zijn POP, PAP, portfolio,
meetpunt/omslagpunt en de Proeve van Bekwaamheid.
- De leerafdeling is ook voor zorgprofessionals zelf enigszins een leeromgeving.
Voor docenten is dit minder het geval.
Effecten
Waargenomen (nog nauwelijks onderzochte) effecten van de leerafdeling blijken in de
interviewgegevens te overlappen met de al genoemde argumenten voor een leerafdeling.
Vergelijking met individuele stages
Vergeleken met een individuele stage wordt een stage op de leerafdeling gekenmerkt door:
- Frequenter en kwalitatief beter contact tussen student en werkbegeleiders en
docenten;
- Een inhoudelijk ´rijkere´ stage dan in een individueel (BOL)traject;
- Een meer met de BBL dan met de BOL te vergelijken werkrooster;
- Een zelfstandigheid van werken die tussen die in de BOL en de BBL in ligt; en
- Identieke eindtermen als bij de BOL- en BBL-opleidingsvarianten met een indivi-
duele stage.
20
22. De leerafdeling
2
resultaten
Tot slot
De analyses geven aan dat het functioneren als leerafdeling zeker voordelen lijkt te
hebben, maar tegelijkertijd ook vragen oproept die zonder leerafdeling (in een reguliere
stagesituatie) niet of minder aan de orde zouden zijn. De ontwikkeling als de leerafdeling
en daarmee het co-makership tussen opleiding en werkpraktijk is in volle gang. Stap voor
stap worden de condities verbeterd en komen tegelijkertijd ook nieuwe knelpunten aan het
licht die opgelost moeten worden. Belangrijk is om de ruimte te nemen om daar samen in
te investeren.
2.2 Resultaten van het onderzoek in het verpleeghuis de Plantage
2.2.1 Bronnen
Deze casusbeschrijving is tot stand gekomen op basis van interviews met een aantal
betrokkenen bij de leerafdeling de Plantage, te weten: de zorgmanager, de praktijkopleider
en werkbegeleiders, de docenten van mbo en hbo, en de stagestudenten in de Plantage.
2.2.2 De leerafdeling op hoofdlijnen
De Plantage is een verpleeghuis met zeven afdelingen, waarvan twee afdelingen Psychoge-
riatrie, twee jongerenafdelingen en drie afdelingen ouderenzorg. De leerafdeling valt
binnen de afdeling Psychogeriatrie; een gesloten afdeling waarbij de studenten actief zijn
binnen een unit van twaalf bewoners. Daar zijn normaal vijftien stagiaires aanwezig, tien
uit het mbo en vijf uit het hbo. De presentie van studenten wisselend, soms zijn er in totaal
tien tot elf studenten die leerafdeling voor hun rekening nemen. In principe zijn er studen-
ten van alle niveaus aanwezig, van niveau 2 tot en met niveau 5 en studenten uit de
verschillende leerjaren van de opleidingen.
De leerafdeling is gestart om de theorie en praktijk in de opleiding beter op elkaar te laten
aansluiten. De BOL-opleiding is meer theoretisch ingericht en er is gekozen om de theorie
met docenten naar de praktijk te halen. De leerafdeling is ook gestart als samenwerkings-
verband tussen Zadkine en de Hogeschool van Rotterdam. Dat betekende dat de studenten
van niveau 5 automatisch met studenten van een ander niveau werden gecombineerd. Dat
waren bij aanvang studenten van niveau 3 of 4; sinds dit jaar zijn er ook studenten van
niveau 2, met name vanwege de tekorten aan stagiaires.
21
23. De leerafdeling
2
resultaten
Dit is het derde jaar dat de leerafdeling draait. Docenten vanuit beide onderwijsinstellingen
(de Hogeschool van Rotterdam en Zadkine) zijn eens per week op de Plantage aanwezig.
Zij hebben dan met de praktijkbegeleiders overleg over studenten en individuele gesprek-
ken met studenten. Ook begeleiden ze intervisie en geven ze klinische lessen; deze laatste
zijn niet vrijblijvend voor de studenten.
2.2.3 Samenvatting van de casusbeschrijving
Argumenten voor een leerafdeling
Het belangrijkste van de leerafdeling van de Plantage zijn voordelen in het belang van de
studenten. Iedereen is het er over eens, dat de studenten bij het runnen van een leerafde-
ling meer verantwoordelijkheid krijgen, snel zelfstandig worden in het werk, leren samen
te leren, leren respect te hebben voor elkaar, een team vormen, sneller thuis zijn op de
stageplek en geconfronteerd worden met de werkelijkheid van de praktijk: zo gaat het in
de zorg.
Ook zijn er veel voordelen in het belang van het personeel genoemd. Er zijn meer handen
aan het bed, stagiairs op de leerafdeling verlichten de werkdruk, stagiairs steken de
handen uit de mouwen: de leerafdeling draait op hen.
Voordelen voor de mbo- en hbo-docenten worden door de geïnterviewden niet genoemd;
ze konden daar niet direct iets bij bedenken.
Over voordelen voor de zorginstelling liepen de meningen uiteen: van een commercieel
voordeel (we zijn de enige in de regio), het hebben van extra personeel, de beschikbaarheid
van stageplaatsen tot een beter contact met de instelling.
Voordelen van een leerafdeling voor de zorgvragers zijn: er is meer tijd, aandacht en
persoonlijke zorg voor de bewoners. Bij elkaar betekent dat een stukje extra kwaliteit.
Hoewel de bewoners (psycho-geriatrische patiënten) dit zelf moeilijk kunnen uitspreken,
blijken de effecten van die extra kwaliteit wel uit hun gedrag.
22
24. De leerafdeling
2
resultaten
Argumenten tegen een leerafdeling
Argumenten tegen leerafdelingen die docenten op basis van hun ervaringen schetsen zijn:
- Het stagemodel van de leerafdeling is een keurslijf voor het organiseren van
stages. Studenten zijn 20 weken van school weg, waardoor de aansluiting met
andere onderdelen van den opleiding, bijvoorbeeld studieloopbaanbegeleiding, in
de knel komt.
- Studenten zijn niet gelukkig met leerafdelingen, omdat ze er gewoon geplaatst
worden. Voor de leerafdeling van de Plantage geldt ook nog eens dat niet
iedereen op een PG-afdeling wil werken en bovendien dat de Plantage voor
studenten die in Rotterdam wonen lastig bereikbaar is. Er zijn echter convenants-
afspraken gemaakt over de invulling van het aantal stageplaatsen bij de leerafde-
lingen; dit betekent in de praktijk dat de scholen studenten moeten dwingen naar
een leerafdeling als de Plantage te gaan.
Argumenten tegen de leerafdeling die studenten noemen hebben vooral te maken met de
planning en organisatie van de stages voor de scholen, alsmede de bereikbaarheid van de
Plantage voor de meeste studenten.
Een argument tegen een leerafdeling dat zowel door zorgpersoneel als door docenten
wordt genoemd is dat het personeel last heeft van ‘begeleidingsmoeheid’. Niet iedereen
heeft na drie jaar leerafdeling nog lol in het begeleiden en het is niet altijd makkelijk om
altijd maar stagiairs te hebben. Dat is vaak heel druk en belastend in mentale zin.
Als argument tegen een leerafdeling vanuit het perspectief van de zorgvrager geven de
geïnterviewden unaniem aan dat de wisseling van groepen stagiairs veel onrust bij de
bewoners veroorzaakt. Ze missen de vertrouwde gezichten, ze worden onrustig door de
verandering en het duurt weer een tijdje tot ze aan de nieuwe stagiairs gewend zijn. Voor
een PG-afdeling geldt vaak: hoe rustiger hoe beter.
23
25. De leerafdeling
2
resultaten
Vormgeving van de leerafdeling
Als typering van vormgeving van de leerafdeling werd unaniem door de geïnterviewden
genoemd: er wordt veel van elkaar geleerd, de studenten mogen zelf veel handelingen
doen, ze hebben niet één maar meer werkbegeleiders, en ze werken samen aan het runnen
van de afdeling (dat wil zeggen het bespreken en uitvoeren van zorgtaken) waardoor ze
zich verpleegkundig kunnen ontplooien en verantwoording leren nemen. Een punt van
aandacht dat wel wordt genoemd is, dat een eerder sprake is van een verzameling van
studenten dan van een echt leer/werkteam.
Verder werd door een aantal geïnterviewden genoemd dat werkbegeleiders getraind zijn
om een leerafdeling te begeleiden, dat elke leerling-student vanuit een POP en met een
PAP werkt en dat de samenwerking van de vormgeving van de leerafdeling in een conve-
nant is vastgelegd.
Wat de leerafdeling tot een krachtige leeromgeving maakt, is dat de dagelijkse praktijk de
leeromgeving is. Dat wil zeggen: iedere dag zorg leveren, nadenken hoe je dit als student
op een systematische maar toch ook voor de bewoners flexibele manier doet, en beoor-
deeld worden op wat je doet en presteert. Studenten moeten de kennis en vaardigheden
die ze op school leren, aanpassen aan het leefpatroon van de bewoners. Het gaat dan om
ondersteuning bij dingen van alle dag, dus niet alleen om verpleegkundige zaken maar ook
mensen die boos zijn, ziek worden, overlijden. In een dergelijke omgeving kun je je als
student niet verschuilen achter de werkelijkheid: je staat er midden in. De samenwerking
tussen de studenten zit in het werkproces zelf. Ze werken met elkaar, ze nemen initiatief, ze
creëren een eigen stijl van werken en van het oplossen van problemen. Door na te denken
over hoe ze iets gedaan hebben en waarom en met elkaar dit te bespreken, maakt een
leeromgeving nog krachtiger waarbij nog moet worden aangemerkt, dat wat ze leren
hoofdzakelijk voorkomt uit eigen leervragen. Dit komt ook tot uiting in de (theoretische)
klinische lessen waarbij leervragen van de studenten als leervragen die vanuit de instelling
worden gesteld aan de studenten uitgangspunt zijn (een transfer van praktijk naar theorie)
Het werkproces op de afdeling is het leerproces van de studenten geworden.
Het is vooral een leeromgeving van de studenten zelf, omdat de leervraag van hen uitgaat.
Ze zijn daarbij ook verantwoordelijk voor het behalen van hun eigen leerdoelen.
24
26. De leerafdeling
2
resultaten
Studenten zeggen daar zelf over: je leert zelfstandig te werken, waarbij de begeleiding
goed is en de faciliteiten goed geregeld zijn en je werkt vanuit een leuke sfeer aan de basis
van het vak.
De vraag in hoeverre het ook een leeromgeving voor docenten en werkbegeleiders is
leverde een zeer divers beeld op. Als positief werd genoemd dat een aantal werkbegelei-
ders voor een aantal studenten ervoor zorgen dat vanuit verschillende invalshoeken er naar
oplossingen gekeken wordt en meerdere perspectieven aan de orde komen.
Wat minder positief is, vooral bij docenten, dat niet om het leren van hen gaat in de praktijk
van die zorgpraktijk, maar meer om leren omgaan met hoe je weerstanden bij studenten
over een stageplaats kan wegnemen, hoe je rust in een groep brengt die op stage moet
naar een instelling en wat ze niet willen, of hoe je stagelopen op een leerafdeling organi-
seert in samenhang met andere stages qua tijdsomvang en qua vorm.
Effecten
Als positief effect voor de organisatie werd genoemd dat de leerafdeling er voor zorgt dat
studenten wennen aan werk: op tijd komen, op tijd leren werken. De leerafdeling maakt
voor een organisatie ook snel inzichtelijk of een deelnemer/student geschikt is voor het
vak. Verder neemt de kwaliteit van de zorg toe (al hoewel dit niet gemeten is) en wordt het
welzijn van ouderen meer belicht.
Als positief effect voor de studenten wordt genoemd dat ze de leerafdeling als prettig
ervaren, omdat ze meer begeleiding krijgen, meer samen werken en een grotere verant-
woordelijkheid krijgen en door het leren en werken op een leerafdeling ook meer positiever
tegenover de zorg zelf staan.
Daarnaast worden ook minder positieve effecten genoemd:
- Door een ‘knip’ in de stageperiode (groep 1 gaat en groep 2 komt) moeten
werkbegeleiders steeds nieuwe stagiairs inwerken. Een geleidelijke overgang
voorkomt dat.
- De leerlijn die door studenten zelf is uitgestippeld wordt nog al eens vergeten.
Bovendien blijkt dat het veranderen van leervragen in een POP ervoor zorgt dat
het leerproces voor de begeleiders soms wat onoverzichtelijk wordt.
- De leerafdeling blijkt niet voor elke deelnemer geschikt te zijn, met name niet voor
die studenten die veel sturing nodig hebben.
25
27. De leerafdeling
2
resultaten
Genoemde effecten van een leerafdeling voor het personeel zijn heel divers.
Werkbegeleiders noemen als voordelen dat ze op een natuurlijke manier de stagiairs iets
konden leren, dat ze zelf ook gestimuleerd worden door met de studenten mee te denken
en mee te leren, dat er meer ‘handjes’ op de werkvloer zijn, dat alle faciliteiten om een
leerafdeling te draaien er ook zijn (ook studieruimtes) en dat door de aanwezigheid van de
docenten minstens 1x per week de communicatie tussen school en bedrijf aanzienlijk
verbeterd is.
Als minder positief worden (met name door de docenten) genoemd dat er bij de start van
de stage veel onduidelijkheden over afspraken zijn, afspraken verschillende geïnterpre-
teerd worden en dat het moeilijk is om effect van een leerafdeling in een groep in een
periode van 20 weken vast te stellen om er kwaliteit uit te halen.
Effecten voor bewoners zijn vooral dat de kwaliteit van de zorg is toegenomen. Hoewel er
geen directe signalen van tevredenheid van de bewoners zijn, zeggen familieleden wel
vooral tegen de zorgmanager dat ze erg tevreden zijn over de zorg voor de bewoners op de
leerafdeling (een mooi direct merkbaar en concreet voorbeeld was het verbouwen van de
badkamer). Dit algeheel voelbaar positief effect wordt hoofdzakelijk toegeschreven aan
het feit dat de leerafdeling één geheel is, één afdeling waarbinnen medewerkers, studenten
samenwerken aan zorgtaken met de zorgbehoefte van de bewoners als uitgangspunt.
Verschillen tussen de leerafdeling en individuele stages
Voor- en nadelen individuele stage
Voordelen van een klassieke, individuele stage die genoemd worden zijn:
- voor alle betrokkenen (studenten, opleiders, zorgmanager) is duidelijker wat de
doelen van het onderwijs en leren van de deelnemer zijn,
- de student is beter in beeld, de studenten lopen stage op alle afdelingen van een
instelling; de begeleiding van de student is één op één (dat wil zeggen dat een
deelnemer gekoppeld is aan dezelfde begeleider).
Wat ook voor een individuele stagevorm pleit, is de variatie in stageplaatsen
doordat in eenzelfde zorginstelling studenten op verschillende zorgafdelingen
stage kunnen lopen en de stage niet beperkt hoeft te blijven tot één afdeling.
26
28. De leerafdeling
2
resultaten
Als nadeel van de individuele stage wordt ook de begeleiding van de student genoemd. De
begeleiding is in de individuele stage zo intensief, dat het leerproces van de student min of
meer overgenomen wordt en dat niet snel duidelijk wordt of de student wel voldoende
verantwoordelijkheid en zelfstandigheid kan nemen in de zorg.
Voor- en nadelen leerafdeling
Als voordelen van de leerafdeling (tegenover wat de individuele stagevorm dan mist)
gelden:
- studenten leren samenwerken en dat is een belangrijke voorwaarde om in na de
opleiding in de beroepspraktijk te gaan werken;
- studenten hebben een positievere houding tegenover de zorg; bij hbo-studenten
is het negatieve beeld wat ze van de PG hadden, doorbroken, ze weten nu wat
zorg echt inhoudt;
- in een leerafdeling is meer zicht op de leerresultaten die studenten behalen.
Als nadelen van de leerafdeling ten opzichte van de individuele stagevorm wordt genoemd
- studenten die ‘meehobbelen’ en niet leren minder snel opvallen bij een leerafdeling;
studenten zijn minder in zelf staat hun stagetijd te plannen en te organiseren; ze
- zitten een half jaar op één stageplaats (de leerafdeling) en zijn al die tijd niet op
school.
Vormverschillen
Het belangrijkste vormverschil is volgens de respondenten dat de leerafdeling is gebaseerd
op teamwork met een begeleiding waarbij meer werkbegeleiders betrokken zijn; terwijl de
individuele stage is gebaseerd op één-op-één begeleidingssituaties tussen deelnemer
/student en werkbegeleider.
De begeleiding in de individuele stage is één-op-éen-begeleiding: elke student heeft zijn
eigen begeleider. De begeleiding op de leerafdeling wordt verzorgd door meerdere begelei-
ders die in principe alle studenten op de leerafdeling begeleiden.
De respondenten zijn van mening dat samenwerken en samenleren op de leerafdeling
bevordert wordt in tegenstelling tot de individuele stage. Op de leerafdeling is er ruimte
voor teamwork. De individuele stage blijft individueel werk.
27
29. De leerafdeling
2
resultaten
De begeleiding van de individuele stage is zo intensief dat niet altijd duidelijk is wat de
student wel en niet kan. Op de leerafdeling leren studenten verantwoordelijkheid nemen
en zelfstandig werken binnen het team.
2.3 Resultaten van het onderzoek in Bavo Europoort, locatie Berkel
2.3.1 Bronnen
Deze casusbeschrijving is gebaseerd op meningen van de betrokkenen bij de leerafdeling.
De functies van de geïnterviewde betrokkenen zijn:
- ketenzorgmanager
- afdelingshoofd (en coach) en teamleidster (en coach)
- twee docenten (MBO en HBO)
- studenten
2.2.2 De leerafdeling op hoofdlijnen
Bavo Europoort is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (ggz) en biedt een breed
palet aan zorg in Rotterdam en wijde omgeving. Volwassenen vanaf 18 jaar kunnen bij de
instelling terecht met psychische klachten en voor informatie over geestelijke gezondheid.
Cliënten kunnen beschermd of begeleid wonen en kunnen gebruik maken van een
uitgebreide assortiment dagbestedingsactiviteiten. Uiteraard kunnen patiënten ook
worden opgenomen. De instelling draagt zorg voor deskundige behandeling van mensen
met psychische problemen en biedt programma's ter preventie van die problemen. Daarbij
wordt rekening gehouden met de multiculturele samenstelling van de inwoners van het
zorggebied. Daarnaast denkt de instelling actief mee bij problemen in de samenleving, die
mogelijk kunnen worden opgelost.
Het onderzoek heeft betrekking op de locatie Berkel, die bestemd is voor de ouderenpsy-
chiatrie, dat wil zeggen patienten vanaf ongeveer 55 jaar. Ouderen met (een vermoeden
van) een psychiatrische aandoening biedt Bavo Europoort Berkel diagnostiek en behande-
ling. Het kan gaan om patiënten die met psychiatrische problemen oud geworden is of om
patienten die pas op latere leeftijd psychiatrische problemen heeft gekregen. Daarbij kan
bijvoorbeeld gedacht worden aan depressie, angst en ook schizofrenie.
28
30. De leerafdeling
2
resultaten
De leerafdeling in Berkel is gevestigd in gebouw IJsselstraat 1, en omvat 3 units, elk met
negen patiënten. De leerafdeling is gevestigd in twee van de drie units en is in der tijd
opgezet ter vervanging van de BBL-route. Voor de intervisiebijeenkomsten met de studen-
ten is een aparte ruimte beschikbaar. Twee keer per jaar komen 16 studenten - 11 mbo’ers
niveau 4 (3de leerjaar) en 5 hbo’ers niveau 5 (leerjaar 2 en 3) - gedurende 20 weken de
leerafdeling bevolken. De mbo’ers zijn allemaal BOL studenten en krijgen een stagevergoe-
ding. Ze zijn boventallig en één tot drie studenten per unit werken onder de eindverant-
woordelijkheid van één coach. Zij worden ook in de weekenden en avonden ingezet en
hebben meer plichten en verantwoordelijkheden dan studenten die een individuele stage
volgen. De directe begeleiding op de leerafdeling vindt in eerste instantie plaats door de
praktijkopleider of werkbegeleider, dat zijn functionarissen van de arbeidsorganisatie die
een coachingscursus bij Zadkine hebben gevolgd. Op de afdeling zijn soms begeleiders van
niveau 4 aanwezig, een enkeling is niveau 5 gediplomeerd en een hele grote groep
begeleiders is niveau 3 gediplomeerd. Bij de afdelingen zijn vijf werkbegeleiders betrok-
ken, twee praktijkbegeleiders en twee docenten (mbo en hbo). De werkbegeleiders hebben
een coachtraining gehad en worden gecoacht door de praktijkopleider, die daarnaast
meerdere studenten begeleidt en aanspraakpunt is voor de school (docent). Elke student
heeft een eigen werkbegeleider.
Gedurende de eerste drie weken worden studenten ingewerkt. Dan kunnen ze wennen aan
de cultuur van de instelling. Vervolgens maakt de student – in de 10de week – een plan
onder begeleiding van een werkbegeleider/coach, wat zij/hij wil gaan leren. Na verloop van
tijd ontstaat de leerafdeling. Gedurende de dag ontvangt de student sturing op zaken die
niet goed gaan en er is de mogelijkheid om met de coach te spreken over zaken die dwars
zitten. Drie weken voor het eind vindt de eindbeoordeling plaats. Als de zowel de student
als de coach vindt dat een doel is behaald, schrijft de leerling/student een reflectieverslag.
Na 20 weken komen weer nieuwe leerlingen in de zorgafdeling. Twee keer per jaar komen
studenten - na de inwerkperiode - de leerafdeling bevolken. Elke student heeft een werkbe-
geleider. Bij de afdelingen zijn vijf werkbegeleiders betrokken, twee praktijkbegeleiders en
twee docenten (MBO en HBO) en twaalf leerlingen (voorheen achttien). De werkbegelei-
ders hebben een coachtraining gehad en worden gecoacht door de praktijkopleider, die
daarnaast meerdere studenten begeleidt en aanspraakpunt is voor de school.
29
31. De leerafdeling
2
resultaten
2.3.3 Samenvatting van de casusbeschrijving
Argumenten voor een leerafdeling
De leerafdeling biedt, geredeneerd vanuit de instelling, ten eerste de mogelijkheid meer
zorg te bieden ('meer handen aan het bed') dan bij een normale bemensing van de betref-
fende afdeling. Ten tweede is het goede manier om de toekomstige personeelsvoorziening
veilig te stellen: de instelling kan enerzijds een leerafdeling benutten om de opleiding van
de studenten mede inhoudelijk te beïnvloeden; anderzijds kan de instelling de “kwaliteit”
van de op de leerafdeling werkende studenten beoordelen en deze informatie gebruiken bij
de werving van nieuw personeel. Op de derde plaats leveren stagiaires een belangrijk
bijdrage aan de ontwikkeling van een innovatieve sfeer op de afdeling. Ten slotte is de
leerafdeling ook voor kennisontwikkeling van zittend personeel een belangrijke factor.
Geredeneerd vanuit de studenten is een voordeel dat zij op de leerafdeling veel meer eigen
verantwoordelijkheid krijgen. Het nemen van initiatief en het reflecteren op eigen gedrag
wordt nadrukkelijk aangemoedigd. Naast deze meer metacognitieve competenties, biedt
een leerafdeling meer mogelijkheden tot het ontwikkelen van vaktechnische competenties,
aangezien ze voortdurend in aanraking komen met “authentiek werk” onder
“normale”werkomstandigheden.
Binnen de leerafdeling krijgen de zorgprofessionals een andere rol: zij worden begeleider
c.q coach van de studenten. Dit leidt tot een aanzienlijke verandering van hun normale
werkzaamheden. De rolverandering brengt ook met zich mee dat zij geschoold worden om
hun nieuwe rol naar behoren te kunnen vervullen. Maar de professionalisering heeft niet
alleen betrekking op het begeleiden van studenten, maar nadrukkelijk ook op verschillende
andere facetten van het beroep. De leerafdeling werkt als een soort katalysator voor
vernieuwing en professionalisering. Dit wordt veroorzaakt door de gehele setting: studen-
ten op de werkvloer, docenten vanuit het mbo en hbo die met regelmaat op de leerafdeling
aanwezig zijn én de gewijzigde rol van de verpleegkundige/verzorgende op de afdeling.
Over het algemeen wordt de nieuwe rol van de werkbegeleider als uitdagend getypeerd.
De leerafdeling heeft ook positieve effecten voor de zorgvragers: ze krijgen naar verhou-
ding aanzienlijk meer aandacht. Door de extra menskracht zijn extra activiteiten mogelijk,
die normaal niet op het programma zouden staan. Daarnaast leidt het tot het doorbreken
van 'gewoontes.'
30