SlideShare une entreprise Scribd logo
1  sur  82
Télécharger pour lire hors ligne
Omgaan met 20e eeuwse architectuur:
            gevelbekleding




          Brussel, 17 november 2010


                         Editors:
Hilde De Clercq, Nathalie Vernimme en Yves Vanhellemont
Omgaan met 20e eeuwse architectuur:
                  gevelbekleding

Voorwoord
De industriële revolutie aan het eind van de 19e eeuw betekende een ommekeer in
technologische en wetenschappelijke ontwikkeling binnen de bouwsector. De optimalisatie
van de productie van zowel nieuwe als reeds gekende gevelbekledingsmaterialen
(keramische tegels, natuursteenplaten, …), gecombineerd met nieuwe inzichten in de
architectuur, zorgden voor een omwenteling in de bouwtradities in de 20e eeuw. De rijkdom
aan bouwmaterialen en –technieken en de grote vrijheid in vormgeving, veroorzaakten een
spectaculaire opmars van nieuwe bouwtypologieën. De klassieke massiefbouw, die de
bouwwereld gedurende eeuwen had beheerst, ruimde stilaan plaats voor elegante
skeletbouw en lichte bouwconstructies met dunne buitenbekledingen. Het experiment was
hierbij nooit veraf.
Maar bij een experimentele aanpak wordt leergeld betaald: vaak bezorgen de destijds
toegepaste methodes problemen bij de restauratie van dit 20e eeuwse architecturale erfgoed,
en dit niet alleen voor wat betreft de beschikbaarheid van vervangmaterialen maar eveneens
met betrekking tot de bouwfysische en ecologische integratie van gevelbekleding conform de
huidige eisen in de bouwsector.


Hilde De Clercq, Nathalie Vernimme en Yves Vanhellemont
Omgaan met 20e eeuwse architectuur: gevelbekleding

Programma

Voorzitter: Nathalie Vernimme (VIOE)

9.00 uur     Ontvangst en koffie

9.30 uur     Verwelkoming - Els Hofkens (VIOE)

9.40 uur     Omgaan met 20e eeuwse gevelbekleding: materialen en
             tektoniek in Belgische cases – Ann Verdonck (VUB)

10.20 uur    Wetenschappelijke expertise als aanzet tot verantwoorde
             keuze van muurbetegeling – Gebouw COOVI Anderlecht -
             Yves Vanhellemont (WTCB)

10.50 uur    Koffiepauze

11.10 uur    Restauratieconcept gevelbekleding van het Brussels
             Stocletpaleis - Hilde De Clercq (KIK) en Yves Vanhellemont
             (WTCB)

12.00 uur    Keramische gevelbekledingen uit de 19e en 20e eeuw:
             historische en technologische evolutie en de problemen
             bij restauratie - Mario Baeck

12.40 uur    Discussieronde

13.00 uur    Gezamenlijke lunch

14.00 uur    Gevel- en terrasbekleding – Woning Renaat Braem te
             Deurne - Willem Hulstaert (VIOE)

14.40 uur    Renovatie van sociale hoogbouwwijken - Ludo Bekker
             (a33)

15.20 uur    Koffiepauze

15.40 uur    Geïntegreerde aanpak van gevelbekleding van 20e
             eeuwse architectuur - Robin Engels (Origin)

16.20 uur    Discussieronde

17.00 uur    Einde van de studiedag
Inhoudsopgave

Ann Verdonck        Omgaan met 20e eeuwse gevelbekleding: materialen      5
                    en tektoniek in Belgische cases

Yves Vanhellemont   Wetenschappelijke expertise als aanzet tot            13
                    verantwoorde keuze van muurbetegeling – Gebouw
                    COOVI Anderlecht

Hilde De Clercq     Restauratieconcept gevelbekleding van het Brussels    23
                    Stocletpaleis

Mario Baeck         Keramische gevelbekledingen uit de 19e en 20e eeuw:   37
                    historische en technologische evolutie en de
                    problemen bij restauratie

Willem Hulstaert    Gevel- en terrasbekleding – Woning Renaat Braem te    52
                    Deurne

Ludo Bekker         Renovatie van sociale hoogbouwwijken                  60

Robin Engels        Geïntegreerde aanpak van gevelbekleding van 20e       68
                    eeuwse architectuur

                    Sprekerslijst                                         81

                    Colofon                                               82
Omgaan met 20e eeuwse gevelbekleding: materialen en
tektoniek in Belgische cases
Ann Verdonck, Prof. Arch. VUB


1. Inleiding

Deze paper focust op de diversiteit aan bouwmaterialen die in de loop van de 20e eeuw
toegepast zijn als gevelbekleding. Tijdens de eerste helft van de 20e eeuw worden tal
van nieuwe, empirische afwerkingsmaterialen ontwikkeld die beeldbepalend zijn voor
de modernistische architectuur. Deze tendens zet zich in stijgende lijn verder na de
Tweede Wereldoorlog en tijdens de laatste helft van de 20e eeuw is de drang naar
innovatie grensverleggend. De diverse aard en tektoniek van de gevelbekleding
genereren specifieke schadebeelden die vragen om aangepaste restauratie-
strategieën. Dit diverse materiaalgebruik wordt geïllustreerd aan de hand van enkele
markante Belgische praktijkvoorbeelden.


2. Steenachtige materialen

    2.1 Keramiek als gevelbekleding

De vernieuwende visie op hygiëne na de Eerste Wereldoorlog ligt mee aan de basis
voor de keuze van nieuwe materialen als gevelbekleding. Zo is geglazuurd
bouwkeramiek een hygiënisch en makkelijk te onderhouden materiaal dat door
architecten tijdens het modernisme graag wordt toegepast in de zorgarchitectuur zoals
hospitalen, sanatoria, scholen etc. De crèmekleurige geglazuurde keramische
geveltegels van het Lemaire sanatorium te Tombeek, naar ontwerp van Fernand
(1886-1972) en Maxime (1909-2003) Brunfaut uit 1937, vormen een typische realisatie
van dit principe. De geschiedenis van deze beeldbepalende dalles en gres émaillé
Cerabel [1] (figuur 1) in het sanatorium illustreert dat deze ‘symbolen van hygiëne en
duurzaamheid’ echter veel problemen veroorzaken die zowel de toenmalige
ontwerpers als de huidige restauratiearchitecten heel wat kopzorgen baren. Het
sanatorium is opgetrokken uit een betonskelet met invulmetselwerk waardoor een
gemengde ondergrond als tegeldrager fungeert. De gevelbekleding en
applicatiemethode zijn gedetailleerd beschreven in het architectenbestek [2]. In een
aanhechtingscement,        rechtstreeks      aangebracht      op    de    beton-      of
metselwerkoppervlakken, wordt een gegalvaniseerd draadnet bevestigd en
opgehangen aan ankers in de constructie. Vervolgens wordt op de netten een tweede
laag cementmortel met een hoog gehalte aan grof zand aangestreken waarop de
tegels in de nog vochtige mortel worden geplaatst. Na droging wordt het geheel
gevoegd met een cementmortel met hoog zandgehalte en een vochtwerend product
[3]. De bestekomschrijving past avant la lettre de voorschriften van het WTCB toe die
er komen in 1962 naar aanleiding van de vele problemen met loskomende tegels bij
keramische gevelbekledingen [4]. Ondanks de instructies van het lastenboek en de
detailtekeningen loopt het slechts een tiental jaar na de oplevering mis. De firma
Borremans en de Wilde die de tegels plaatst in 1937 heeft de mortelsamenstelling van
het bestek niet gevolgd en een te cementrijke mortel gebruikt. Uit briefwisseling blijkt
dat de mortel bovendien niet uniform aangestreken is op de tegels [5]. Maar ook de
tegels zelf schijnen niet homogeen te zijn van samenstelling. Na afloop van een
rechtszaak in 1952 wordt een groot aantal van de tegels vervangen door tegels van de
firma Helman Ceramic (figuren 2 en 3) met diepe groeven op de tegelrug om het
contactoppervlak te vergroten maar jammer genoeg met een storende kleurafwijking


                                                                                      5
tegenover de originele tegels. De laatste decennia is het complex ten prooi gevallen
aan leegstand en verwaarlozing, zelfs de bescherming in 1993 kon hieraan niet
onmiddellijk een eind maken. Een cumulatie van factoren waarbij de vochtinfiltratie één
van de substantiële schadeoorzaken is, heeft een zwaar verstoord totaalbeeld van het
monument teweeg gebracht. Vandaag is de schade dan ook aanzienlijk: veel tegels
zijn losgekomen van de gevel, de nog vastgehechte tegels vertonen ernstige barsten
en craquelures of afsplijting van het glazuuroppervlak, ze zijn vervuild of
gecontamineerd door graffiti en de voegen zijn bemost en plaatselijk aangetast door
vegetatie. De manier waarop dient te worden omgegaan met deze zwaar aangetaste
gevelafwerking is dus absoluut geen evidentie en zal van de restauratiearchitect een
evenwichtsoefening vergen tussen authenticiteit en duurzaamheid.




Figuur 1 (links): reclame voor Cerabel met het sanatorium als referentieproject (bron:
“Société Belge de Céramique CERABEL”, 1938, in: Clarté, n° 11e année, juni 1938, pp.17-19)
                                                         6,
Figuur 2 (midden): de tegelscherf (tegels 2e generatie) komt los en de groeven blijven
achter in de mortel (bron: L. Dekeyser)
Figuur 3 (rechts): verschil in kleur, dikte en contactvlak tussen de originele tegels en de
tegels van een tweede generatie uit 1952 (bron: L. Dekeyser)


      2.2 Natuursteen als gevelbekleding

Om het gebruik van natuursteenpanelen als gevelbekleding te illustreren (figuur 4)
wordt het voormalig postgebouw te Oostende naar ontwerp van Gaston Eysselinck
(1907-1953) belicht. Eysselinck, een baanbrekende Vlaamse modernist van de tweede
generatie bouwt na de Tweede Wereldoorlog het R.T.T/P.T.T gebouw, dat volgens
Albert Bontridder ‘gegroeid is uit de anti-esthetiek van de functionele en zakelijke
bouwkunst, een reeds laattijdige maar machtige bouwkunst’ [6]. Voor het postgebouw
ontwikkelt Eysselinck een duurzame gevelbekleding in graniet en blauwe hardsteen
gecombineerd met bronzen raam- en deurkozijnen. ‘Eysselink heeft met zijn
postgebouw als het ware willen bewijzen, en daarin is het een ultieme
geloofsuitdrukking, dat het bouwen met ‘klassieke materialen’ te verzoenen is met een
modern, functioneel gebouw en dat een architect tevens verplicht is rekening te
houden met de levensduur van zijn schepping, zeker als het gaat om een openbaar
gebouw’ [7]. Deze zogenaamde klassieke materialen worden op een meesterlijke wijze
behandeld en gecombineerd tot expressieve gevelvlakken waarbij Eysselinck speelt
met de steentextuur en de uitpandigheid van de vlakken (figuur 5). Gepolijst graniet en
blauwe hardsteen oppervlakken bewerkt met frijnslag onder verschillende hoeken,
geschuurd of gebruikt als ruwe platen met een natuurlijk breukvlak, vormen een
opmerkelijke dynamische compositie. In het voormalig postgebouw herkennen we twee
soorten van deze ruwe platen: met een korst (gevels oudste fase) of bruut (gevels 2de
fase). Een zwarte korst of bousin is karakteristiek voor natuurlijke breukvlakken in
blauwe hardsteen en ligt horizontaal tussen twee groevelegers. Hoewel het
afschilferen van deze korst-oppervlakken stagneert als de losse kleiachtige substanties
verdwenen zijn, heeft dit in het verleden aanleiding gegeven tot het plaatsen van


                                                                                             6
netten. In de gevels van de tweede bouwfase zijn de ruwe platen bruut, namelijk met
breukvlakken dwars op het groeveleger [8].
De subtiele details en complexe steensneden getuigen van vernuft maar zijn uiterst
arbeidsintensief. De onderzoeken ter voorbereiding van de geplande restauratie en
revitalisatie van het beschermde gebouw tot cultuur – en kunstencentrum, uitgevoerd
door architect Guido Stegen, geven een idee van dit ingenieuze meccanosysteem. De
gevelbekleding in graniet is geconstrueerd op een traditionele wijze door plaatsing met
legmortel tussen de voegen terwijl de gevelelementen in blauwe steen (ca. 8cm dikte)
droog gemonteerd zijn: ‘De voegen zijn geprofileerd, zodat ze het water afvoeren naar
buiten. De oriëntatie van de tand-en groefverbinding (links of rechts) hangt af van de
stand van de dominante windrichting ten opzichte van de betrokken gevel (figuur 6).
De gevelelementen steunen af op mekaar en om de spanningen te spreiden is tussen
de geprofileerde voegen bladlood gelegd. Meestal steunt de gevelbekleding op elke
verdieping, ter hoogte van de bovenkant van de ramen, af op de betonnen rand die
deel uitmaakt van de betonbalken. Halverwege de verdiepingshoogte, steunen de
platen die zich tussen de naastmekaarliggende vensters bevinden af op gevelbanden
die enkele cm in het achterliggende metselwerk steken. Voorts vormen de
vensterbanken aan de buitenzijde één massief geheel met de vensterbanken aan de
binnenzijde. In dit meest voorkomende geval is zowel de horizontale als de verticale
stabiliteit verzekerd door afsteuning steen/steen, de beste en meest duurzame
oplossing. (...) Echter, er komen ook vlakke gevelplaten voor in meerdere boven
mekaar liggende lagen, zonder tussen voeging van gevelbanden of betonnen
steunranden. Bij de proefdemontage (vooronderzoeken) is gebleken dat platte koperen
klangen werden gebruikt om de elementen (al dan niet voorlopig; dat is onduidelijk) ter
hoogte van niet gesteunde voegen met de ruwbouw te verbinden. Deze klangen
bleken bros geworden te zijn en meestal afgebroken.’ [9]
Het constructieprincipe, met bijzondere aandacht voor de oriëntatie van de tand-en
groefverbinding, heeft in het agressieve zeeklimaat relatief goed stand gehouden.
Tijdens de restauratie zal dan ook het principe gehanteerd worden van maximaal
behoud van de historische materialen en het bijzondere constructieprincipe. De
beschermingsnetten en de losse steenfragmenten op de ruwe platen met korst worden
verwijderd.




Figuur 4 (links): voormalig postgebouw (bron: A. Verdonck).
Figuur 5 (midden): uitpandige ruwe platen met korst in blauwe steen op een
horizontale band in gefrijnde blauwe steen (bron: A. Verdonck).
Figuur 6 (rechts): zicht op de profielen van de platen tijdens demontage (bron: G. Stegen)


    2.3 Beton als gevelbekleding [10]

Willy Van Der Meeren (1923-2002) kennen we als een vindingrijk en non-
conformistisch ontwerper die er prat op gaat dat voor om het even welk materiaal een
bouwtoepassing bestaat. Of het nu gaat om meubels, tenten, kleine woningen of
groepswoningbouw, hij tracht architectuur te reduceren tot de essentie en op de meest
logische, economische en innovatieve wijze te benaderen:“Ik geef toe dat het moeilijk
werken was met mij. Er ging geen dag voorbij zonder dat de uitvoerders voor een



                                                                                        7
probleem kwamen te staan, omdat er niets conventioneels aan mijn ontwerpen was.
Wie denkt er nu aan om 4 meter te overspannen met latjes van 1,5 x 5 cm? Of om een
spant te maken met hout van appelsienkisten -dat ik dan zelf nog heb mogen
timmeren. [...] De oplossing is onconventioneel, maar tegelijkertijd is ze te eenvoudig,
te elementair voor de complexiteit, de routine waaraan uitvoerders gewend zijn.” [11]
Deze ontwerpstrategie vinden we terug in de hoogbouw voor de sociale
bouwmaatschappij Ieder Zijn Huis in Evere (1952-1961) (figuur 7). In de hoogbouw
(figuren 8 en 9) zijn de vloerwelfsels en quasi de volledige gevel geprefabriceerd. Dit
prefab-principe stelt Van Der Meeren in staat om goedkoper te bouwen. De 292
betonnen gevelpanelen bestaan uit zes types met dezelfde afmetingen en
bevestigingswijze, allen gefabriceerd vanuit één mal [12]. Van de zes types zijn er 2
symmetrisch waardoor we uiteindelijk 5 verschillende gevelpanelen krijgen (figuur 9)
met integratie van meerdere technieken. De gevelpanelen zijn in de gevel ‘geklikt’ in
een kader dat gevormd wordt door het skelet van het gebouw. De exacte
plaatsingsmethode is niet gedocumenteerd. Volgens Van Der Meeren is de plaatsing
van de panelen “dusdanig dat ze fungeren zoals dakpannen en, alleen al door hun
aansluiting onderaan op lijsten en kolommen, voor een waterdicht gebouw zorgen. Het
opvoegen is slechts nodig om infiltratie bij grote windstoten te voorkomen. Alle
aanslagen zijn aan de buitenzijde voorzien, alle voegen zijn plastisch. Gevolg: hoe
meer wind, hoe meer de voegen worden samengedrukt. Onder- en bovenaan hebben
ze een conisch verloop en weerstaan ze, zowel in- als uitwendig, aan zuig- en
drukkrachten.” [13] Maar is een dergelijk systeem ook echt waterdicht en duurzaam?
Op de doorsneden is duidelijk zichtbaar dat de kolommen naar boven toe verjongen.
De breedte van de kolommen op de vier onderste woonverdiepingen zijn ca. 12 cm
breder dan deze van de bovenste acht verdiepingen. Hoogstwaarschijnlijk is met deze
verjonging geen rekening gehouden bij het ontwerp van de gevelpanelen want bij de
montage blijkt de ruimte tussen 2 kolommen op de onderste verdiepingen niet
voldoende om de gevelpanelen te kunnen plaatsen. Om dit probleem op te lossen zijn
de hoeken van deze kolommen afgeschuind wat ook betekent dat de betondekking op
de wapening verkleint of zelfs volledig verdwijnt.
Het schadebeeld na ca. 50 jaar manifesteert zich door gebrek aan isolerende kwaliteit
van de gevelpanelen die, ondanks hun isolatie en dubbele beglazing, ruim
ontoereikend is. Voornamelijk de wapeningsstaven genereren koudebruggen met
duidelijke sporen van vochtneerslag tot gevolg. Ook door vochtneerslag na
condensatie ontstaat er in de winter een ijslaag onderaan in de goot van het
raamprofiel. Een ander schadebeeld en waarschijnlijk als gevolg van het eerste, is het
afbreken van delen van het beton langs de raamstijlen waardoor de wapening bloot
komt te liggen. Tot slot ontstaan er barsten bij quasi elk gevelpaneel in de zones waar
het paneel verbonden is met de draagbalk en de kolommen.
Hoe gaan we nu om met deze gevelpanelen tijdens de renovatie van dit merkwaardig,
niet beschermd erfgoed? Koen Verwijver die dit gebouw als onderwerp koos voor zijn
Meesterproef Ingenieur Architectuur schreef hierover het volgende: “Ik pleit ervoor om
de intenties en de visie op sociale woningbouw van Willy Van Der Meeren te vertalen
naar een ontwerp anno 2007 en op die manier de monumentwaarde van het gebouw
te benadrukken zonder dat dit leidt tot achteloos kopiëren. Zo kan men ook aan
monumentenzorg doen door bijvoorbeeld het materiaalgebruik van een architect te
herhalen zonder daarom de exacte toestand van een oorspronkelijke gevelopbouw te
herhalen.”[14]




                                                                                      8
Figuur 7 (links): hoogbouw voor Ieder zijn Huis te Evere (bron: K. Verswijver)
Figuur 8 (midden): gevelpanelen tijdens de bouw (bron: archief WVDM, UGent)
Figuur 9 (rechts): tekening van de vijf verschillende gevelpanelen (bron: K. Verswijver)


3. Lichte materialen

Houten en metalen gevelbekleding worden voornamelijk op het einde van de 20e eeuw
aantrekkelijk bij architecten. Gevels met cederbetimmering, houten panelen of
beplating in cortenstaal etc. worden volop geïntroduceerd in het straatbeeld.
In de eerste helft van de 20e eeuw is houten gevelbekleding vooral in trek bij tijdelijke
constructies zoals toegepast tijdens de Eerste Wereldoorlog in het kader van de
oorlogsmachine [15]. Een foto uit 1915 van barakken te Fortem schetst een beeld van
de bouwplaats (figuur 10). De geschaafde planken, prefab panelen en paletten liggen
klaar voor montage. Deze barakken met zadeldaken voorzien van lichtstraten, ramen
in elke travee en poorten in de kopse gevels zijn opgebouwd uit een houten skelet,
betimmerd met plaatmateriaal. De houten vloer is losgekoppeld van het maaiveld. Het
Belgisch Leger heeft vele varianten gemaakt op het thema van de houten barak maar
de Royal Engineers leveren pionierswerk op vlak van onderzoek en experimenten naar
de meest uiteenlopende constructies die tijdens de Eerste Wereldoorlog worden
ingezet door het Engelse leger [16]. Typeplannen van barakken, keten en
werkplaatsen worden nauwgezet tot in het kleinste detail beschreven en
gedocumenteerd. De bouwpakketten van de tijdelijke infrastructuur, de zogenaamde
‘hut’, worden verpakt in kratten naar het Front getransporteerd. Van de houten prefab
kits zijn zelfs didactische tools gemaakt om in te zetten als instructiemateriaal te velde
[17]. Het ‘portable hut’-type, houten barakken gebruikt voor de huisvesting van de
troepen, is hiervan een uitstekend voorbeeld (figuur 11). Ze worden in Engeland
geprefabriceerd om in situ vlug en vlot te assembleren. Deze barakken bestaan uit
modules of traveeën van 10 ft. (3,048 m) in functie van het transport en de montage in
situ. De wanden zijn betimmerd met waterwerende platen, voorzien van een
oliecoating en het dakbeschot is beschermd met bitumenkarton. In 1916 worden de
Franse firma’s Tarrant en Somerville aangesproken om samen met het Engelse leger
te zoeken naar efficiënte bouwsystemen. Zo komt de Tarrant light portable sleeping hut
in productie met verbeterde wandbetimmeringen bestaande uit een dubbel beschot om
de energieprestatie te verbeteren [18]. De Nissen Bow hut, een ontwerp van Royal
Engineer Captain O. C. Nissen, wordt omschreven als het meest populaire type dat
door het Engelse leger in Frankrijk is ingezet. Het is een barak met een skeletstructuur
in hout en staal in een boogvorm, bedekt met metaalplaten.
Na de oorlog is deze knowhow toegepast in de vele houten noodwoningen die door de
regering gebouwd zijn om de grote woningnood op te vangen bij de terugkeer van de
bevolking naar hun verwoeste dorpen. De aanpak van deze fragiele oorlogsrelicten
komt in een recente publicatie van het VIOE ‘Omgaan met Oorlogserfgoed’ uitgebreid
aan bod [19].




                                                                                           9
Figuur 10 (links): “pavillon en voie d’achèvement”, Forthem 1915 (bron: Koninklijk Museum
van het Leger en de Krijgsgeschiedenis Brussel, Fotocollectie)
Figuur 11 (rechts): tekening portable hut (bron: Work of Royal Engineers in the European War
1914-1919, plate XLIX)

Naast de inventiviteit die ontstaat bij noodscenario’s zoals oorlogen, is de
technologische evolutie ook inherent verbonden met wereldtentoonstellingen. Grote
overspanningen, experimentele materialen en sculpturale constructies zijn er schering
en inslag.
Zo wordt op de Expo 58 het paviljoen van Marie Thumas aangewezen als voorloper
van de lichtgewichtconstructies en textielmembranen [20]. De drienokkige tent wordt
gestabiliseerd door vier V-vormige stalen vakwerkmasten. Tussen de spankabels zijn
metalen liggers bevestigd die het zeildoek dragen. Deze liggertjes dragen het zeildoek
van de tent dat bestaat uit films van Texaglas, een zeer soepel plastic, opaak of
translucide [21]. Vanaf de jaren tachtig kennen de textielmembranen veel succes en
vandaag worden volledige gevels bekleed met translucide en transparante textiel.
Onderzoek en ervaring hebben ondertussen bewezen dat deze textielmembranen
doorgaans slechts 10 tot 15 jaar stand houden. Voor permanente constructies betekent
dit radicale vervanging, en bijgevolg verlies van historisch materiaal aangezien
restauratie (nog) geen optie is.

Ook de transparante glasgevels doen het goed in de 20e eeuw. Waar voor de Tweede
Wereldoorlog licht en lucht geïntroduceerd worden via grote glaspuien worden naar het
eind van de 20e eeuw steeds grotere glasvlakken geproduceerd om met
spiderklemmen of andere gesofistikeerde constructiemethodes te worden opgehangen
of ingeklemd aan de beton- of staalskeletten. Naast de koudebruggen worden we
steeds meer geplaagd door de warmtebruggen die een oververhitting veroorzaken in
deze glaspaleizen. Hoewel glas veel langer stand houdt dan textiel is de vervaldatum
niet onbeperkt en zal de toekomstige restauratiearchitect ook hier weer op een
inventieve manier moeten mee omgaan.


4. Besluit

Deze beperkte selectie van 20e eeuwse Belgische cases toont reeds een scala van
schadepatronen die eigen zijn aan de specifieke materialen en hun empirische
applicaties. Maar hoe gaan we nu in de 21e eeuw om met deze beeldbepalende
gevelbekledingen? In hoeverre nemen we in geval van restauratie de hedendaagse
bouwfysische en ecologische normen in beschouwing? Wat is het evenwicht tussen
authenticiteit en duurzaamheid en hoe zit het met de beschikbaarheid van het
historisch materiaal of van vervangmaterialen? Adolf Loos geeft er in ‘Das Prinzip der
Bekleidung’ alvast volgende beschouwing over: ‘Ein jedes Material hat seine eigene
Formensprache, und kein Material kann die Formen eines anderen Materials für sich in
Anspruch nehmen. Denn die Formen heben sich aus der Verwendbarkeit und



                                                                                         10
Herstellungsweiße eines jeden Material geworden. Kein Material gestattet einen
Eingriff in seinen Formenkreis. Wes es dennoch wagt, de brandmarkt die Welt als
fälscher. Die Kunst hat aber mit der Fälschung, mit der Lüge nichts zu tun.’[22]


Referenties

[1] Baeck M., Verbrugge B., De Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels, 1880-
1940, M&L cahier 3, Brussel 1996.

[2] Archief M. Brunfaut, sanatorium Tombeek, AAM Brussel, Cahier des charges,
carrelages, p. 6. Het bestek aanwezig in de archieven van AAM Brussel beslaat zo’n
25 dozen in totaal.

[3] Dekeyser L., Het Lemaire sanatorium (1937) te Tombeek: het gebruik van
keramische tegels als gevelbekleding tijdens het modernisme, onuitgegeven
meesterproef Architectonische Ingenieurwetenschappen, VUB 2009, p. 85-87.

[4] Bekleding van gevels met geglazuurd verglaasd gres, Technische voorlichting 33,
reeks 082/2, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf 1962.

[5] Brief van advocaat Henry Botson aan de directeur van de Prévoyance sociale d.d.
28.04.1952.

[6] Bontridder A., Hedendaagse Bouwkunst in België, Dialoog tussen licht en stilte,
Antwerpen 1963, s.p. onderschrift bij een foto van Het Postkantoor te Oostende-1946.

[7] Dubois M., Architect Gaston Eysselinck, zijn werk te Oostende 1945/1953, De fatale
ontgoocheling, Gent 1994, p. 66.

[8] B-Architecten, PTT Oostende, reconversie van het voormalig postgebouw tot
cultuur- en kunstencentrum, Technisch lastenboek nr. A4-300, Brussel 27 januari
2010, art. 02.10, arduin, p 39

[9] B-Architecten, PTT Oostende, reconversie van het voormalig postgebouw tot
cultuur- en kunstencentrum, Technisch lastenboek nr. A4-300, Brussel 27 januari
2010, art. 02.10, arduin.

[10] A. Verdonck, K. Verswijver, R. Demeyer, Constructief vernuft en sociale
fijnzinnigheid in een kleurrijk ontwerp. De hoogbouw van Willy Van Der Meeren voor
Ieder Zijn Huis in Evere (1952-1961), Architectuur sinds de tweede Wereldoorlog,
Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel 2008.

[11] De Kooning M., Willy Van Der Meeren, Laat-XXe-eeuws Genootschap, Gent,
1993, p. 23: gesprek tussen Willy Van Der Meeren en Mil De Kooning in augustus
1992

[12] Cfr. supra, p. 17.

[13] Cfr. supra, p. 84.

[14] Verswijver K, De Hoogbouw van Willy Van Der Meeren voor Ieder Zijn Huis in
Evere (1952-1961). Historisch, kleur- en materiaaltechnisch onderzoek en voorstel tot
renovatie, onuitgegeven meesterproef Architectonische Ingenieurwetenschappen, VUB
2007, p. 126.


                                                                                   11
[15] Verdonck A., Vermeiren E., Troubleyn R., Legerbarakken Jabbeke,
archiefonderzoek en handleiding omgaan met barakken, onuitgegeven onderzoek
december 2008.

[16] Addison G. H., Work of Royal Engineers in the European War 1914-1919,
Chatham 1927.

[17] S.n., Work of Royal Engineers in the European War 1914-1919, 171-174,
Chatham 1924.

[18] Cfr. supra, plate XLVII Tarrant hut, s.p.

[19] Vernimme N. et. al, Omgaan met Oorlogserfgoed, VIOE-Handleidingen 02,
Brussel 2010.

[20] Espion B. et. al, Lichtgewichten, structuurinnovaties op expo 58, Moderne
architectuur op Expo 58, Brugge 2006, p. 102-127.

[21] Cfr. supra, p. 115.

[22] Loos A., ‘Das Prinzip der Bekleidung’ 4 september 1898; ‘Ins Leere gesprochen’,
Brenner Verlag, Innsbuck 1931, p. 140.




                                                                                 12
Wetenschappelijke    expertise  als     aanzet                                   tot
verantwoorde keuze van muurbetegeling –
Gebouw COOVI Anderlecht
Yves Vanhellemont, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
(WTCB)


Samenvatting

Het COOVI/CERIA complex in Anderlecht is een modernistisch ensemble, gecreëerd
door architect Antoine Courtens tussen 1950 en 1954. Sinds relatief lange tijd is er
schade aan de muurbetegeling van de gebouwen veroorzaakt door waterinfiltratie.
Allerhande architecturale details zoals de afwezigheid van beschermingen,
uitzettingsvoegen, enz. ... en de gebruikte materialen (ondermeer die van de mortels)
gaven aanleiding tot deze degradatie.
In functie van de restauratie werd een studie uitgevoerd van de gevels, aangevuld met
een analyse van de mortels (plaatsings- en voegmortels). Deze studie mondde uit in
een restauratieadvies. We willen hier verduidelijken dat een duurzame interventie niet
enkel gebaseerd kan worden op materiaalonderzoek, maar dat een architecturale
analyse van even groot belang is, en dat beide aspecten samen aan bod moeten
komen in een vooronderzoek en advies voor een onderhoudsplan.
Het project toont dat een wetenschappelijke benadering kan leiden tot een ‘ideale’
oplossing voor de restauratieproblematiek, maar dat de randvoorwaarden in de praktijk
wel aanleiding kunnen geven tot een minder ideale, pragmatische oplossing, die
desalniettemin de beste is in de gegeven omstandigheden.


1 Inleiding

Het gebouwencomplex waarvan sprake is een ontwerp van de Belgische architect
Antoine Courtens (1899-1969). Hij was student van ondermeer Victor Horta, en vanaf
1926 als ontwerper van een aantal belangrijke art-decogebouwen in België. Zijn stijl
evolueerde naar een modernisme, waarvan het studie-opject in dit artikel een
belangrijk voorbeeld is.
De afkorting COOVI slaat op de naam “Centrum voor Onderwijs en Onderzoek voor de
Voedingsindustrie”. Het complex bestaat uit meerdere gebouwen verspreid over een
uitgestrekt terrein en deels ingeplant in een groene zone. De gebouwen zijn doorgaans
gekarakteriseerd door een strakke horizontale architectuur (figuur 1) die benadrukt
wordt door de raampartijen (veelal in het vlak van de gevels), de zware horizontale
onderbouw in natuursteen, en de muurbetegeling met langwerpige tegels, met brede
lintvoegen en smalle stootvoegen. Enkel de toren vormt een belangrijke vertikale
doorbreking van dit stramien.




                                                                                   13
Figuur 1: zicht op een aantal gebouwen van het COOVI-complex

In 2004 werd het complex in twee gesplitst, waarbij elk deel in het bezit kwam van
ofwel de Franstalige Gemeenschap, ofwel de Vlaamse Gemeenschap.
Het deel behorende tot de Franstalige gemeenschap heeft sindsdien een grondige
renovatiebeurt gekregen die sterk gecontesteerd is. De renovatie bestond deels uit het
construeren van nieuwe voorzetgevels, met thermische isolatie tussen de oude en de
nieuwe geveldelen. Helaas is de architectuur daardoor sterk gewijzigd. Grosso modo
lijken de gevels nog wel op de oude gezien het nieuwe metselwerk bestaat uit
geëmailleerde baksteen met dezelfde afmetingen als deze van de oude
muurbetegeling. Maar hoekdetails (ondermeer de aansluiting van de tegels van twee
gevels) zien er nu wel compleet anders uit, evenals de ramen die nu dieper in het
gevelvlak zitten, etc. Ook de aansluiting van de gebouwen behorende tot de beide
gemeenschappen is, op z’n zachtst gezegd, nogal vreemd: sommigen raken effectief
aan elkaar.
Door de Vlaamse Gemeenschap werd besloten om een renovatie uit te voeren, waarbij
de realisatie van een nieuwbouw werd gecombineerd met een strikt restauratieve
benadering van de bestaande gebouwen, dit omwille van de hoge intrinsieke waarde
van de architectuur.


2   Technische aspecten van het gebouw

    2.1   Constructie

Het complex is opgetrokken uit gewapend beton met invuldelen in
baksteenmetselwerk. Noch de betonnen structuur, noch het baksteenmetselwerk zijn
zichtbaar. Op grondniveau werd een natuursteen parement aangebracht waarvan de
conserveringstoestand doorgaans goed is. Dit is waarschijnlijk omdat het gebouw een
brede kroonlijst heeft. Hogere geveldelen zijn bekleed met rechthoekige verglaasde
keramische tegels met afmetingen gelijkaardig aan bakstenen waardoor
baksteenmetselwerk wordt geïmiteerd. Bovenaan de gevels zijn dektegels in
geprefabriceerd gewapend beton op het metselwerk aangebracht. Het dak en de
aflopen zijn lager gelegen dan de tophoogte van de gevels waardoor vanop
grondniveau geen dak zichtbaar is.
Ondanks dat de gevels tientallen meters lang zijn, werden, volgens de beschikbare
gegevens, geen uitzettingsvoegen aangebracht.
Raamomlijstingen en raam- en deurafzaten zijn vervaardigd in geprefabriceerde
keramische elementen onderling gescheiden door voegen. Voor zover gekend werd
onder de raamafzaten geen bescherming tegen waterinfiltratie voorzien.




                                                                                   14
2.2 Visueel onderzoek van de gevels

Sinds de beëindiging van de constructie werden nauwelijks werken uitgevoerd aan de
gevels. Als gevolg hiervan zijn over vrij grote oppervlakken de tegels verdwenen (figuur
2, onderaan links). Hierbij werden tegels aangrenzend aan afgevallen tegels eveneens
verwijderd. Om veiligheidsredenen zijn veel gevels voorzien van een groen gekleurd
net waardoor het geheel een groen uitzicht heeft.
Microscheuren tussen voeg en tegels komen vrij algemeen voor hetgeen op zich
logisch is: deze lange vlakken vertonen hoge thermische uitzettingen waardoor
trekspanningen worden opgebouwd. Door het ontbreken van uitzettingsvoegen worden
“spontaan” scheuren gevormd en dit veelal op de zwakste zones zijnde het grensvlak
tussen voeg en tegel. Een ander algemeen schadebeeld is ontbrekend voegwerk
tussen de tegels aan de raamafzaten (figuur 2, rechts bovenaan) en de betonnen
dekstenen bovenaan de gevels (figuur 2, links bovenaan) waardoor hoge
hoeveelheden water in de gevels infiltreren.




Figuur 2: ontbrekend voegwerk tussen dekstenen bovenaan de gevels (links) en
tussen keramische tegels van raamafzaten (midden) naast afstoten van keramische
tegels op gevelvlakken (rechts).


     2.3 Monsternames

Op geselecteerde zones werden boorkernen gelicht (figuur 3) om de algemene
opbouw van de gevels te evalueren en de opbouw van samenstellende
bouwmaterialen te analyseren. Uit dit onderzoek kon het volgende worden afgeleid:
- De keramische tegels werden in een legmortel op het bakstenen metselwerk
geplaatst. De mortel is een mengsel van cement en vette kalk. Deze traditionele en
goed verwerkbare mortel is vrij duurzaam in normale blootstellingsomstandigheden en
droogt traag. Een dergelijke mortelmaterie is relatief flexibel hetgeen een belangrijk
voordeel is voor grote gevelvlakken onderhevig aan thermische bewegingen [1].
- De voegen tussen de tegels zijn uitgevoerd met een mortel waarvan het bindmiddel
hoofdzakelijk bestaat uit cement.
- Behalve micro-scheuren tussen voeg en tegel, vertoont de voegmortel doorgaans
weinig (vorst)schade. Petrografisch onderzoek heeft uitgewezen dat de legmortel
gebruikt voor het plaatsen van de tegels daarentegen vorstgevoelige kenmerken
vertoont.
- Twee type tegels werden gebruikt. Een eerste type dat in de massa beige gekleurd is
(figuur 3, links; kleur in de massa is dezelfde als de oppervlaktekleur) voorzien van een
‘haak’ op de tegelrug om het contactoppervlak met de legmortel te vergroten. Tijdens
latere bouwfasen werd gebruik gemaakt van rood getinte tegels met een dunne
verglaasde oppervlaktelaag (figuur 3, rechts). De tegels op zich vertonen een goede
weerstand tegen verwering.



                                                                                      15
Figuur 3: boorkernen genomen uit betegelde gevelvlakken. De linker boorkern omvat
van rechts naar links de oppervlaktelaag van het baksteenmetselwerk, de legmortel en
de in de massa getinte tegel. Op te merken vallen de ‘haken’ op de tegelrug die het
contactoppervlak met de legmortel vergroten en de hechting optimaliseren. De rechter
boorkern omvat de legmortel en verglaasde tegels met voegmaterie tussenin.

De visuele inspectie heeft uitgewezen dat water infiltratie, via diverse hierboven
vermelde scheuren en openingen, gecombineerd met vries-dooi cycli, aan de basis
liggen van het huidige schadefenomeen. Opgenomen vocht kan nauwelijks verdampen
via de verglaasde tegels en de dichte cementvoegmortel. In winterperiodes geeft dit
dan ook aanleiding tot vorstschade.
De restauratie van de gevels beoogt bijgevolg een maximale reductie van
waterinfiltratie en –accumulatie.


3 Aanbevelingen voor de restauratie

    3.1 Op constructieniveau

Op het niveau van de constructie konden volgende aanbevelingen worden
geformuleerd, waarbij de wens tot maximaal behoud van het oorspronkelijke aspect
werd gerespecteerd:
- ter voorkoming van vochtindringing aan de bovenzijde van de gevels dient principieel
het voegwerk tussen de dekstenen nauwgezet onderhouden te worden. De ervaring
leert echter dat de realisatie van een dergelijk curatief onderhoud niet steeds even
disciplinair wordt nageleefd. Dientengevolge werd geopteerd voor het plaatsen van een
continu waterdicht (metalen of ander) membraan onder de deksteenlaag aan beide
zijden voorzien van een kraal (‘druipneus’). Aldus zal, zelfs met een openstaande voeg,
nog steeds geen vocht kunnen binnendringen in het metselwerk.
- Plaatsen van een membraan boven de raamomlijsting ter voorkoming van
vochtinfiltratie. Eveneens is het aangeraden om een membraan onder de
vensterbanken te installeren (infiltratie doorheen het voegwerk tussen de tegels van de
vensterdorpels).

Beide duurzame ingrepen zullen het toekomstig onderhoud en schade sterk beperken.


    3.2 Op het niveau van de gevelmaterialen

De gevels moeten gerestaureerd worden, en de vraag rijst of hierbij dezelfde
materialen gebruikt dienen te worden. Dit lijkt niet de beste optie.




                                                                                    16
Het eerste probleem kadert in authenticiteit: exact dezelfde muurtegels zijn niet meer
voorhanden. Er zijn wel tegels met hetzelfde uitzicht, maar in de massa, en vooral aan
de rugzijde, verschillen deze tegels toch wel heel sterk van de oorspronkelijke (waar er
trouwens ook al enige diversiteit aanwezig was). Aangezien authenticiteit op het vlak
van de tegels een probleem begint te vormen, werd er ook besloten op het vlak van de
mortels geen al té rigoureuze houding aan te nemen: het gebruik van mortels was dus
geen absolute vereiste. Dat zou, vanuit technisch oogpunt ook niet bepaald verstandig
zijn.

Ten tweede bleek het, vanuit een technisch standpunt, zelfs noodzakelijk om toch
aanpassingen uit te voeren aan de mortelsamenstellingen. Om te beginnen hebben de
nieuwe tegels geen ‘haak’ of ‘anker’ meer aan de rugzijde. De hechting van de tegels
aan de plaatsingsmortel zou daardoor misschien niet onmiddellijk problematisch zijn
(hoewel dat niet is nagegaan), maar ze zou in elk geval wel een stuk lager uitvallen. Is
dat dan een risico dat genomen kan worden? Het is immers zo dat de waterinfiltratie in
het achterliggende metselwerk aanzienlijk verminderd doch niet helemaal vermeden
kan worden. Door de afwezigheid van dilatatievoegen zullen er wel steeds scheurtjes
in de gevels blijven. Een goede mortelkeuze kan deze eventueel wel reduceren, maar
er kan geen garantie worden gegeven dat ze achterwege zullen blijven.

Tevens weten we dat de aanwezigheid van de cementgebonden voegmortel een
oorzaak was van vochtaccumulatie in de achterliggende mortel, met alle gevolgen van
dien. Daarom werd besloten om ook de samenstelling van de voegmortel te wijzigen.

Uiteindelijk werd volgende oplossing voorgesteld:

- Enkel de beschadigde tegels worden vervangen. Alle intacte tegels blijven gewoon ter
plaatse. Dit gaat samen met hun mogelijkerwijs problematische leg- en voegmortel:
indien deze intact zijn blijven ze ter plaatse. Het verwijderen en vernieuwen van alle
voegen is op zich niet aanvaardbaar gezien de schade die hierdoor veroorzaakt wordt
aan de tegels. Dit geld in het bijzonder voor de stootvoegen die hoogstens enkele
millimeters breed zijn [2,3].
- In de beschadigde zones wordt de plaatsingsmortel volledig verwijderd.
- Op dit metselwerk wordt een polymeergemodificeerde cementering aangebracht
teneinde een betere vervormbaarheid en hechting van de laag te verkrijgen [4]. Deze
laag dient om een vlakke ondergrond te verkrijgen, waarop de tegels gelijmd worden.
- Na uitharding worden de nieuwe tegels (met enkel een geribbelde rug) op de
cementlaag gelijmd met een mortellijm voor buitengebruik. Deze mortellijm zou geen
vocht mogen opnemen na uitharding, en dient zodoende vorstbestendig te zijn.
Gebruik van een mortellijm wordt geprefereerd om een betere hechting aan de
cementering te verkrijgen. Bovendien zorgen de ‘elastische’ eigenschappen van deze
lijm voor een betere weerstand tegen de onvermijdelijke thermische dilatatie [1].
- De voegen tussen de tegels dienen te worden hersteld met een voegmortel die
waterdampdoorlatend is. Eveneens moet deze een stuk minder ‘star’ of ‘broos’ zijn dan
de oorspronkelijke cementmortel. Daardoor viel de keuze op een mortel met luchtkalk
als bindmiddel (gebluste kalk, kalkhydraat), met een kleine toevoeging van cement. De
kans dat er daardoor microscheuren ontstaan tussen tegels en voegwerk wordt
hierdoor gereduceerd. In zones met de oorspronkelijke legmortel bewerkstelligt de
nieuwe voegmortel een sneller vochttransport [5].

Deze oplossing werd niet zonder slag of stoot aanvaard. Er waren een aantal
discussiepunten.

Het eerste discussiepunt betrof de al dan niet noodzakelijkheid tot het aanbrengen van
een waterdampdoorlatende egaliseerlaag. Er werd gevreesd dat de cementering die nu


                                                                                     17
werd voorgesteld bepaalde vochtproblemen in het gebouw zou accentueren of
veroorzaken. Dit is even wel niet aan de orde gezien de oorspronkelijke afwerking
zijnde de tegels en de cementgebonden voegmortel niet, of toch nauwelijks,
waterdampdoorlatend is. Een toename van de vochtproblematiek in het gebouw is
bijgevolg uitgesloten. Overigens is het ook zo dat de tegellijm nauwelijks
waterdampdoorlatend is. En het gebruik van een waterdampdoorlatende egaliseerlaag,
waarvan de werking dan wordt tenietgedaan door de waterdampondoorlatende
tegellijm, is ook niet zinvol.

Een tweede discussiepunt betrof de noodzaak tot het aanwenden van een
waterdampdoorlatende mortel als voegmortel in de gerestaureerde geveldelen (dus
waar zowel de oorspronkelijke legmortel, tegels en voegmortel verwijderd werden). Dit
is een terecht punt van kritiek. Immers, wat is het voordeel van een dampdoorlatende
voegmortel, indien de aansluitende materialen (de lijmmortel, de cementering, de
tegels) zelf ondoorlatend zijn voor waterdamp? De keuze voor een voegmortel op basis
van kalkhydraat werd verantwoord door volgende overwegingen:

- Ten eerste was er de vraag om de oplossing voor voegmortels zo eenvoudig mogelijk
te houden. Bovendien is het beter om ook het onderhoudshandboek (met
aanbevelingen voor mortelsamenstellingen!) zo eenvoudig mogelijk te houden. Daarom
werd geopteerd om het mortelrecept voor het herstellen van voegwerk ook te hanteren
voor complete herstellingen (waar het voegwerk, tegels en legmortel allemaal
vervangen dienden te worden). Daarom werd dus uiteindelijk de mortel op basis van
kalkhydraat weerhouden als ‘standaardrecept’.
- Een tweede reden voor het gebruik van kalkhydraat in de volledig nieuwe geveldelen
is wat complexer: op de compleet herstelde geveldelen zijn de plaatsingsmortel en de
mortellijm, evenals de tegels, weinig capillair. Veronderstel nu dat er terug een dichte
cementgebonden mortel als voegmortel wordt gebruikt. Hoogstwaarschijnlijk zullen er
dan ook opnieuw scheurtjes tussen tegel en voegmortel ontstaan. Door de afwezigheid
van capillaire materialen in de omgeving, kan er een vochtopstapeling ontstaan tussen
voegmortel en tegel. Bij vorst zal dit vocht expanderen, en door de druk de mortel en
de tegel mogelijkerwijs beschadigen. In het verleden gebeurde dit niet, door de
aanwezigheid van de capillaire bastaardmortel achter de voegmortel. Dit is een
fenomeen dat wel vaker voorkomt bij aansluiting tussen weinig capillaire materialen
(bijvoorbeeld tussen blauwstenen consoles en natuurstenen lijsten, tussen twee
stukken blauwe steen die verbonden zijn met een cementvoeg en die onder druk
staan, zoals geïllustreerd in figuur 4)




                                                                                     18
Figuur 4 : illustratie van een extreme vorm van schade aan blauwe hardsteen,
tengevolge van vocht dat in scheurtjes tussen weinig capillaire materialen wordt
gevangen, en aanleiding geeft tot macroscopische schade bij vorst


     3.3 Aanpassingen tijdens de uitvoering

Een restauratie-advies, gebaseerd op een onderzoek, is één ding. De realiteit is een
andere zaak. ‘Gedwongen’ door de omstandigheden dient soms een mooi afgerond
advies aangepast te worden.
De meest ingrijpende verandering die in het restauratieplan opgenomen diende te
worden, werd ingegeven door de werfplanning. Het opvoegen van de gevels diende te
gebeuren in de late herfst, de winter en het vroege voorjaar. Met dus een reëel risico
op vorstschade. We weten ondertussen dat de winter van 2009-2010 zeer streng is
geweest en dat kans op vorstschade bijzonder groot zou zijn geweest.
Het risico op vorstschade bij mortels gebaseerd op kalkhydraat is nog een stuk groter
dan bij andere mortels. Vooral de lange uithardingstijd zit daar voor iets tussen [6].

Het compromis in deze omstandigheden was het gebruik van een mortel op basis van
hydraulische kalk. Met andere woorden: we boeten wat in op de ‘flexibiliteit’, op de
‘self-healing’ en eveneens op de waterdampdoorlaatbaarheid van de mortel. Aan de
andere kant winnen we wel op sterkte, en vooral de weerstand tegen winterse
omstandigheden (vooral van belang in de uithardingsperiode). De flexibiliteit en
waterdampdoorlaatbaarheid zal nog steeds beter zijn dan die van een
cementgebonden mortel.

Het vooruitzicht van een toch iets of wat minder flexibele mortel deed de vrees
opflakkeren dat er dan toch nog waterinfiltraties in de gevel konden voorkomen.
Daarom werd er voorgesteld het risico te beperken door het gebruik van een
waterwerende oppervlaktebehandeling. Dit bleek geen goed idee:

- Technisch gezien biedt een waterwerende behandeling hier niet veel zekerheid. Het
zou immers de bedoeling zijn om infiltratie via scheurtjes tegen te gaan. Maar dat is net
een toepassingsgebied waar waterwerende behandelingen niet efficient zijn [7,8]. En
het wordt nog erger: een waterwerende behandeling reduceert immers steeds de



                                                                                      19
droogsnelheid van een materiaal (zonder de waterdampdoorlaatbaarheid te wijzigen).
Ze zou dus een voordelige eigenschap van een dampdoorlatende mortel voor een
stukje teniet doen. En dit kan niet de bedoeling zijn.
- Het is trouwens praktisch ondoenbaar om een waterwerende behandeling aan te
brengen op de mortels, en niet op de tegels. En dit is trouwens wel noodzakelijk gezien
het product niet door de tegels zou opgenomen worden en derhalve vlekken naast een
glansverandering zou veroorzaken. Men zou idealiter het product met behulp van een
penseel enkel op het voegwerk dienen aan te brengen wat op zich zeer
arbeidsintensief is.


    3.4 Andere consequenties van de mortelkeuze

Vanzelfsprekend zal het nieuwe tegelwerk, in het bijzonder de nieuwe voegmortel, zich
anders gedragen dan het originele. Dat is ook de bedoeling, anders zou een gewijzigd
mortelrecept niet bepaald zinvol zijn.

In die context werd trouwens gesuggereerd dat het goed zou zijn om een meting van
de waterabsorptie van de oude en de nieuwe mortel uit te voeren, en deze te
vergelijken. Dat is niet gedaan omwille van de volgende redenen:

- De waterabsorptie zal effectief ook anders zijn. Dat weten we quasi zeker.
- Het in situ meten van de waterabsorptie (of waterabsorptie onder lage druk met
behulp van een Karsten pijp) is niet zo evident gezien de beperkte breedte van de
voegen, in het bijzonder de lintvoegen. Het plaatsen van een Karstenpijp op een voeg,
en daarmee een stukje tegel, is geen optie. De kans op de aanwezigheid van een
microscheur op de meetzone is immers dermate groot dat het resultaat vervalst zou
zijn. De ervaring heeft uitgewezen dat een Karstenmeting op een dunne voeg heel
verschillende resultaten kan geven van deze uitgevoerd op één enkel materiaal.

De vraag moet ook gesteld worden in hoeverre de capillaire absorptie van het
voegmateriaal dient gekend te zijn. Het is immers vooral van belang dat de gevel dicht
is, met andere woorden gekenmerkt door zo weinig mogelijk scheuren tussen voeg en
tegels. Dat zijn belangrijke openingen waarlangs vocht binnendringt.

Ook het feit dat een meer ‘open’ mortel het uitdrogen van het mortelbed onder de
tegels zal bevorderen, spreekt in het voordeel van de kalkmortel.
Elke keuze voor de ene of de andere mortel zal altijd zijn voor- en nadelen hebben.
Daarom dienen een as-built attest en een onderhoudsdraaiboek opgemaakt te worden.
Een regelmatige inspectie van de gevel, en het uitvoeren van de nodige herstellingen
zijn essentiële voorwaarden om een gevel in goede staat te houden. Dit advies is
meegegeven aan de restauratie-architect en aan de eigenaar van het gebouw.


4 Besluit

De behoefte aan geschikte, compatibele mortels is er niet enkel bij historisch (lees:
oud) erfgoed. Het is evengoed van toepassing op recentere gebouwen. Recenter
erfgoed wordt vaak gekenmerkt door het experiment, het overboord gooien van oude
bouwtradities, en vraagt daarom vaak specifieke oplossingen, op maat van het
gebouw.

In de discussie over welke mortel te gebruiken zijn er steevast twee dominante
stromingen: gaan we terug naar de initiële toestand (en gebruiken we dus een copie



                                                                                    20
van de historische mortel en bouwwijze), of formuleren we een mortelrecept en
herstelwijze die schade (of minstens het risico hierop) reduceert?
Vaak wordt met het concept van authenticiteit geschermd, maar dat is vaak een illusie
indien men een restauratie uitvoert: het nieuwe materiaal is eenvoudigweg niet meer
het oude materiaal, zelfs indien het type materiaal hetzelfde is.
Aangezien restauratiewerken deels een kost vertegenwoordigen die opgehoest moeten
worden door de maatschappij, en gezien het feit dat oude oplossingen niet steeds de
beste zijn (misschien wel in de toenmalige omstandigheden) zijn we van mening dat de
keuze voor compatibele herstelsystemen in plaats van de oorspronkelijke materialen
en technieken, vaak een betere restauratieoptie is. Op voorwaarde dat er een
maximale duurzaamheid kan worden bekomen voor het gebouw in zijn geheel.

In het geval van COOVI zitten we met de situatie dat we noodgedwongen na de
restauratie een gevel hebben die technisch nogal wat afwijkt van de originele situatie.
Een belangrijke getuige hiervan is het ‘anker’ op de rug van de tegels, die niet meer
aanwezig is in de vervangmaterialen. Daarom werd overgegaan tot een andere
plaatsingsmethode voor de tegels, en moest ook het recept van de voegmortel
gewijzigd worden. In dit geval komen we tot het enigszins bevreemdende resultaat dat
een modern voegsysteem wordt vervangen door een (op het eerste zicht) oud
systeem. Technisch gezien is het evenwel een betere oplossing.

In de studie hebben we willen tonen dat het materiaalaspect nooit los mag worden
gezien van de architectuur en de structuur van een gebouw. Zelfs de allerbeste
materialen zullen op termijn slecht presteren als ze worden gebruikt in een slecht
ontworpen (vanuit het technische standpunt) of slecht onderhouden gebouw. De
slechte reputatie van kalkmortels is hieraan deels te wijten (aanwezigheid in oude,
slecht onderhouden gebouwen). Omgekeerd is het ook zo dat ‘inferieure’ materialen
steeds een plaats kunnen hebben in een gebouw, mits er rekening wordt gehouden
met hun plaats en functie in het gebouw. Restauratieproblemen dienen steeds in hun
context beschouwd te worden, en materiaalonderzoek en –advies dient niet apart
gezien te worden van de architectuur en de blootstelling van gebouwen.

Een laatste opmerking is toch wel dat het instandhouden van een gebouw niet gedaan
is als de steigers voor de restauratie worden weggehaald, en als de facturen zijn
betaald. In dit specifieke geval zal de restauratie blijven voortduren. En dat is
eenvoudigweg omdat enkel de visueel beschadigde geveldelen hersteld zijn. Maar
wellicht zal er in de nabije toekomst nog schade optreden. Niet door de nieuwe
herstellingen, maar wel door restvocht dat nog in het mortelbed aanwezig is, door licht
aangetaste plaatsingsmortel die evenwel nog niet genoeg is verzwakt om al te
bezwijken, ...
De optie om de ganse tegelbekleding te verwijderen en te vervangen zou een
mogelijke, doch dure en tijdrovende, oplossing zijn. Deze optie wijkt weliswaar sterk af
van het concept ‘restauratie’ en impliceert een verlies aan informatie die in het gebouw
vervat zit. Het doel van deze restauratie is om het gebouw zoveel mogelijk te
‘verbeteren’ en intacte delen maximaal te behouden.

Het verhaal omtrent onderhoud geeft aan dat het de plicht is van de eigenaar om de
gevels regelmatig te controleren, en ze, indien nodig, te herstellen volgens de
vastgelegde technieken. Door de verminderde waterinfiltraties zal vochtschade in de
toekomst aanzienlijk afnemen, of geheel uitblijven en dit ondanks het feit dat de
restauratie ons inziens niet helemaal in ideale omstandigheden is uitgevoerd gezien de
randvoorwaarden en planning van de werken.




                                                                                     21
5 Dankwoord

Deze studie, en haar resultaten, komen voort uit een samenwerking tussen de
verschillende actoren in dit project. Het WTCB fungeerde als onderzoeksinstituut, het
testprogramma en de adviezen zijn het product van de samenwerking tussen de
algemene architect, Xaveer De Geyter, de architect verantwoordelijk voor de
restauratieve aspecten, Barbara Van Der Wee, de algemene aannemer, Strabag
België, en verschillende productleveranciers, Cantillana, Seiffert en Arte Constructo.


6 Referenties

[1] Vandooren O, Technische voorlichting 227: muurbetegeling, 2003, WTCB

[2] Vakkennis Voegen, 2002, Bouwradius Uitgeverij, Zoetermeer (NL)

[3] Van Laecke W, Technische Voorlichting 208: opvoegen van metselwerk, 1998,
WTCB

[4] Van Laecke W, Technische Voorlichting 209: buitenbepleisteringen, 1998, WTCB

[5] Van Balen K, Van Bommel B, Van Hees R, Van Hunen J, Van Rijn J, Van Rooden
M, 2003, Kalkboek: het gebruik van kalk als bindmiddel voor voegmortels in verleden
en heden, Rijksdienst voor Monumentenzorg, Nederland

[6] Pien A, De Bruyn R, Vanhellemont Y, Gids voor de restauratie van metselwerk, deel
4: gevelrestauratie, 2006, WTCB

[7] Pien A, De Bruyn R, Technische                Voorlichting   224:   waterwerende
oppervlaktebehandeling , 2002, WTCB

[8] Pien A, De Bruyn R, Vanhellemont Y, Gids voor de restauratie van metselwerk, deel
5: gevelafwerking en gevelbescherming, 2008, WTCB




                                                                                   22
Restauratieconcept gevelbekleding van het Brussels
Stocletpaleis
Hilde De Clercq (1), André Pien (2), Yves Vanhellemont (2)
1 Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK)
2 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB)


1. Introductie

Het Stocletpaleis, recentelijk door de UNESCO uitgeroepen tot werelderfgoed, werd
aan het begin van de 20e eeuw gebouwd naar het ontwerp van de Oostenrijkse
jugendstil-architect Joseph Hoffmann (1870-1956). Deze residentie, op maat gemaakt
van kunstliefhebber Adolphe Stoclet, vormt een exemplarisch Gesamtkunstwerk met
een hoogkwalitatieve architecturale afwerking. Zo werden de buitenmuren integraal
bekleed met gepolijste witmarmeren panelen (figuur 1). Het marmer zelf is dolomitisch
van aard en afkomstig uit een groeve van Noorwegen die momenteel niet meer actief
is.




Figuur 1: Stocletpaleis (copyright KIK-IRPA)


2. Structurele aspecten van de gevels van het Stocletpaleis

   2.1 Dragende structuur met gevelbekleding in marmeren panelen

De opbouw van de buitengevels van het Stocletpaleis is een tussenvorm van twee
constructietypes, meer bepaald enerzijds een spouwconstructie, en anderzijds een
muur met gevelbekleding.
Technisch gesproken bestaan de gevels uit een dragende structuur (doorgaans
baksteen metselwerk), waarop marmeren gevelpanelen van een 3 à 4 cm dik zijn
aangebracht, met behulp van metalen ankers die bevestigd zijn aan de boven- en
onderkanten van elk marmeren paneel, en die aan de andere kant vastzitten in het


                                                                                  23
metselwerk. Waar het tegenwoordig de bouwgewoonte is om de gevelbekleding aan te
brengen nadat de dragende structuur is voltooid, is die bouwwijze aanzienlijk
verschillend bij het Stocletpaleis. Voor zover kon worden vastgesteld is de
gevelbekleding samen met het opgaande metselwerk opgetrokken. Dit wil zeggen dat
de ankers van de marmeren gevelpanelen in de natte mortel werden ingebracht, dat
(waarschijnlijk) de panelen werden ondersteund totdat de mortel uitgehard was, en dan
vervolgens de ondersteuning werd weggenomen. Vervolgens bouwde men op deze
manier verder op de reeds bestaande constructie. De volgende rij marmeren panelen
werd daarbij direct geplaatst op de onderliggende rij, hierbij uiteraard telkens verankerd
in het metselwerk.
Bij een inspectie van de gevels viel het op dat er tussen de panelen her en der dunne
laagjes gips (Ca2SO4.2H2O) aanwezig was. Vermoed wordt dat, aangezien het toch om
vrij grote marmeren panelen gaat die kleine afwijkingen op afmetingen kunnen
vertonen, men getracht heeft de fijne spleetjes tussen de panelen te verbergen door de
zijranden van de panelen met natte gipspleister in te smeren alvorens de volgende
laag marmerpanelen te plaatsen. Hierdoor vertoonde de gevel een homogeen wit
uiterlijk zoals weergegeven in figuur 1. Gips is echter (licht) oplosbaar in water,
waardoor de fijne ‘gipsvoegjes’ deels opgelost zijn in regenwater en doorgaans enkel
dieper in de spleten tussen de panelen detecteerbaar.


   2.2 Spouwconstructie

Aangezien de gevelbekleding een bijna continue afdichting vormt voor de eigenlijke
dragende structuur, moet het gebouw ook benaderd worden als een spouwconstructie,
in de hedendaagse betekenis van het woord: een constructie met twee spouwbladen.
Meest problematische in deze spouw is de vochthuishouding. Bij een spouwconstructie
is het nodig dat er een spuwdrainering is. Dit wil zeggen dat vocht, dat in de spouw
terechtkomt, weer geëvacueerd kan worden. Tegenwoordig wordt dit opgelost door,
tijdens de constructie, een membraan aan de muurvoet te voorzien, die het water in de
spouw opvangt, en open stootvoegen in het buitenspouwblad, vlak boven dit
membraan, waardoor het spouwwater naar buiten kan.


3.   Conserveringstoestand marmeren panelen – uitzettingskenmerken van
marmer

De marmeren panelen vertonen diverse degradatiefenomenen zoals:
   - verlies aan glans ten gevolge van blootstelling aan zure regen;
   - biologische contaminatie;
   - vorming van gipskorsten;
   - anisotrope uitzetting van de samenstellende mineralen waardoor de panelen
      vervormen (figuur 2); en,
   - afzetting van corrosieproducten van bronzen beelden en decoratieve elementen
      rijkelijk aanwezig in de gehele structuur (figuur 3).




                                                                                       24
Figuur 2 : vervorming marmeren panelen ten gevolge van de anisotrope uitzetting van
de samenstellende mineralen.




Figuur 3: afzetting van koper corrosieproducten van bronzen decoratieve elementen.

De zogenaamde intergranulaire desintegratie van marmer is een welgekend fenomeen
[1]. De meeste mineralen vertonen een uitzetting die verschillend is voor de
verschillende richtingen. Ten gevolge van blootstelling aan cycli van opwarming en
afkoeling, treden irreversibele vervormingen op die op zich gestimuleerd worden in
aanwezigheid van vocht. Door opwarming ontstaan poriën en microscheuren tussen de
samenstellende korrels. De microscheuren sluiten tijdens afkoeling, doch niet volledig:
een marmeren paneel keert niet terug tot zijn oorspronkelijke dimensies. Er wordt een
accumulerende porositeit gecreëerd waarlangs vocht en vervuilende bestanddelen
naast corrosieproducten van bronzen elementen kunnen binnendringen. De kartering
van de samenstellende elementen met behulp van rasterelectronenmicroscopie (SEM-
EDX) van de oppervlaktelaag van een matig verweerd paneel van het Brussels Paleis
is voorgesteld in figuur 4 en illustreert de intergranulaire desintegratie die op zich aan
de basis ligt van de afzetting van kopercorrosie producten, waaronder CuCl2, in de
ontstane microscheuren.



                                                                                       25
Figuur 4: kartering van calcium (Ca), magnesium (Mg) en koper (Cu) van een
oppervlaktelaag van een matig aangetast marmeren paneel.
(lengte afbeelding: 0,8 mm).

Terwijl het merendeel van de panelen eerder matig verweerd is, zijn een aantal
panelen die een open buitenterras afsluiten op dergelijke wijze verweerd dat op z’n
minst de buitenste cm nagenoeg geen samenhang vertoont (figuur 5).




Figuur 5: sterk beschadigd paneel van een buitenterras.




                                                                                26
4.     Experimenteel gedeelte

Het onderzoeksproject omvat het proefondervindelijk vastleggen van aangewezen
reinigingsprocedures alsook de evaluatie van het effect van een verstevigende
behandeling met producten op basis van ethylsilicaat en dit op matig aangetaste
alsook sterk beschadigde marmeren panelen. Daarnaast wordt een onderzoek
uitgevoerd naar de conserveringstoestand en de conserverende behandeling van de
bronzen beelden en decoratieve elementen die in deze bijdrage niet worden
uiteengezet.

Voor de chemische reiniging van marmeren panelen waarop koper corrosieproducten
zijn afgezet werden twee pasta’s getest op basis van ammonium chloride en een 16 %
oplossing van ammoniak waaraan hetzij krijt, hetzij kaolin (4 delen tegenover 1 deel
ammonium chloride) is toegevoegd. Door de te lage viscositeit kon de pasta met krijt
niet worden gebruikt voor verticale vlakken waardoor deze uit het onderzoeks-
programma werd geschrapt. De pasta met kaolin werd met een metaalvrije spatel op
een verticaal vlak aangebracht gevolgd door droging (4 tot 5 dagen). De gedroogde
pasta werd met behulp van een spatel vervolgens verwijderd en het vlak gereinigd met
gedemineraliseerd water.

Het effect van de reiniging werd geëvalueerd aan de hand van een visuele inspectie
van het oppervlak en van een dwarsdoorsnede van een gereinigd marmeren staal.

Betreffende de in situ mechanische reiniging van matig verweerde panelen die zwarte
korsten vertonen werden volgende technieken getest:
    - Projectie van waterdamp (150° 3 bar)
                                     C,
    - Projectie van warm water onder druk (80° 80 bar)
                                               C,
Het effect van de reiniging werd beoordeeld aan de hand van een visuele inspectie van
het gereinigd vlak.
Daarnaast werden diverse reinigingspasta’s uitgetest alsook mechanisch polijsten
waarvan de evaluatie geen onderwerp is van de huidige bijdrage.

Voor de verstevigende behandeling van matig en sterk verweerde marmeren panelen
werden stalen van 18x12 cm twee of drie maal behandeld met een product op basis
van ethylsilicaat. De geteste verstevigende producten zijn een klassiek product op
basis van ethylsilicaat (tetraethoxyorthosilicaat, TEOS, percentage droge stof: 51%) en
één waaraan elastomere fragmenten zijn toegevoegd (TEOS-E, percentage droge stof:
33%). Elke type test werd in tweevoud uitgevoerd.

Het percentage droge stof wordt bepaald door conditionering van 0,5 g product in een
aluminium schaaltje bij 20° en 55% relatieve vocht igheid (RV) tot constant gewicht.
                          C
Elke meting werd in drievoud uitgevoerd waarna de gemiddelde waarde wordt
berekend.

De verstevigende behandeling werd uitgevoerd nat-in-nat door lagedruk bevloeiing van
een verticaal vlak. De tijd tussen opeenvolgende behandelingen bedroeg één dag.
Geconsolideerde stalen werden geconditioneerd bij 20°  C/55 % RV gedurende één
maand.

Verbruiken aan verstevigend middel werden berekend aan de hand van het
gewichtsverschil voor en na de behandeling.

Het verstevigend effect werd beoordeeld aan de hand van hardheidsprofielen bekomen
met het DRMS-systeem (Drilling Resistance Measurement System, SINT Technology
DRMS Cordless 2006) alsook kleurmetingen. Minstens drie DRMS-metingen werden


                                                                                    27
uitgevoerd per staal waaruit een gemiddeld hardheidsprofiel werd berekend. Voor elke
type behandeling werd voorts een gemiddelde curve berekend op basis van de
gemiddelde curven per staal. Kleurmetingen werden uitgevoerd met een BYK Gardner
colour-guide 45/0 colorimeter. Kleurverschillen van een vlak (behandeld min
onbehandeld vlak) worden uitgedrukt als ∆E*=[(∆L*)2+(∆a*)2+(∆b*)2]0.5, waarbij L*, a*,
and b* de kleurparameters zijn conform aan CIE lab [2]. Op elk vlak werden 10
kleurmetingen uitgevoerd waaruit een gemiddelde L*, a*, and b* werd berekend. Voor
elk type behandeling werd een gemiddeld kleurverschil berekend op basis van de ∆E*-
waarden per staal.
De impregnatiediepte van de behandeling werd bepaald door het aanbrengen van
waterdruppels op een dwarsdoorsnede gevolgd door het visueel beoordelen van het
parelend effect.
Voorts werd een slijpplaatje vervaardigd van de behandelde marmeren stalen dat werd
onderzocht met optische microscopie (ZEISS AXIOPLAN).


5. Resultaten en bespreking

   5.1. Chemische reiniging van marmeren vlakken waarop groene koper
   corrosieproducten zijn afgezet

Figuur 6 illustreert het oppervlak van een staal van een marmeren paneel waarop
groene koper corrosieproducten zijn afgezet voor en na de chemische reiniging met de
pasta op basis van ammonium chloride en kaolin waaruit de efficiëntie van de reiniging
kan worden afgeleid. Eenzelfde vaststelling volgde uit de visuele beoordeling van een
dwarsdoorsnede van een gereinigd vlak.




Figuur 6: staal van een marmeren paneel waarop koper corrosieproducten zijn afgezet
voor (links) en na (rechts) chemische reiniging met een pasta op basis van kaolin en
ammonium chloride.


   5.2 Mechanische reiniging van matig verweerde marmeren panelen die
   zwarte korstvorming vertonen

De mechanische reiniging op basis van waterdamp (150 ° geprojecteerd bij een druk
                                                         C)
van 3 bar is eerder een trage procedure waarbij zo goed als enkel oppervlakkig stof
wordt verwijderd doch niet de zwarte korst. Het paneel is nauwelijks beschadigd na de
reiniging zelfs op zones die een lage cohesie vertonen (Figuur 7, boven midden deel
van het paneel). Eenzelfde reinigend effect werd vastgesteld indien een tensio-actieve
stof werd gevoegd aan het water waaruit waterdamp wordt geproduceerd.




                                                                                   28
Zwarte korsten konden op een snellere wijze gedeeltelijk worden verwijderd door warm
water (80° te projecteren bij hoge druk (80 bar). Materiaalverlies aan verweerde
          C)
zones van het marmeren paneel kon, ten gevolge van de mechanische impact van
water bij een dergelijke hoge druk, echter niet worden vermeden (Figuur 8, boven
midden deel van het paneel).




Figuur 7: marmeren paneel na reiniging Figuur 8: marmeren paneel na reiniging
met waterdamp (150° 3 bar). De pijl door warm water onder druk (80° 80
                     C,                                                     C,
duidt een verweerde zone aan.          bar). De pijl duidt materiaalverlies op een
                                       verweerde zone aan.


5.3 Consolidatie van verweerde marmeren panelen

   5.3.1 Consolidatie van sterk verweerde marmeren panelen.

Het effect van verstevigende middelen kan doorgaans beoordeeld worden aan de hand
van testen uitgevoerd op poeders van een bepaalde korrelgrootte als simulatie van een
verregaand gedegradeerd materiaal. Uit de literatuur blijkt dat de maximale
overbruggende capaciteit van een product op basis van ethylsilicaat 50 µm bedraagt
[3,4]. Bij een ideale bolstapeling ontstaat een dergelijke opening in geval van ronde
korrels met een afmeting van 325 µm. De samenstellende mineralen van marmer zijn
echter niet rond en vertonen zelden een uniforme korrelgrootte maar eerder een
korrelgrootteverdeling. Figuur 9 illustreert de korrelgrootte-verdeling van de
samenstellende mineralen van het paneel voorgesteld in figuur 5.




                                                                                  29
45


   40


   35



   30


   25
 w%


   20


   15


   10


    5


    0
         425-600    425-355    355-250      250-180   180-125   125-90      90-0
                                         size (µm)




Figuur 9: korrelgrootteverdeling van de samenstellende mineralen van de geteste
marmer.

Naast mineralen met een kleine diameter, bevat dit marmer een vrij belangrijke fractie
met afmetingen groter dan 325 µm hetgeen voor ronde korrels hoger is dan de
limietwaarde voor een efficiënte consolidatie met producten op basis van ethylsilicaat.
Aan de hand van een korrelgrootteverdeling kan echter het effect van een
verstevigende behandeling niet worden voorspeld.

Figuur 10 illustreert de hardheidsprofielen van het paneel voorgesteld in figuur 5 voor
en na tot drie verstevigende behandelingen. Het onbehandeld paneel vertoont een lage
samenhang in het bijzonder de buitenste 14 mm. Het verstevigend effect van twee en
drie behandelingen, waarvan het verbruik respectievelijk 1300 en 2200 g.m-2 bedraagt,
is onvoldoende gezien de mechanische sterkte nauwelijks toeneemt. Eenzelfde
besluitvorming volgde voor het product op basis van ethylsilicaat waaraan elastomere
fragmenten werden gevoegd. Van elk behandeld staal konden korrels worden
verwijderd door middel van wrijving met de hand. Aangenomen wordt dat de afmeting
van de samenstellende korrels, eventueel de korrelvorm, aan de basis ligt voor dit
onvoldoend verstevigend effect. Dientengevolge werd aanbevolen de sterk verweerde
panelen te vervangen door een marmer die gelijkaardige kenmerken vertoont als deze
Noorse marmersoort.




                                                                                    30
Force (N)
       25

        20

        15

        10

          5

          0
              0    1     2    3         4   5     6     7     8    9 10 11 12 13 14 15
                                                   Depth (mm)
                  onbeh.                beh. 2x TEOS                   beh. 3x TEOS


Figuur 10: hardheidsprofiel van stalen afkomstig van het paneel voorgesteld in figuur 5
voor (onbeh., rood) en na 2 (blauw) en 3 (groen) verstevigende behandelingen met een
klassiek product op basis van ethylsilicaat (TEOS).



       5.3.2 Consolidatie van matig verweerde panelen.

Het gemiddelde verbruik en impregnatiediepte van verstevigend middel en
kleurverschil, E*, na consolidatie van matig verweerde marmeren panelen zijn
weergegeven in tabel 1.

Tabel 1: gemiddelde verbruik en impregnatiediepte van verstevigend middel en
kleurverschil ( E*) na consolidatie van matig verweerde marmeren panelen.

     Product                  Aantal                      Verbruik              Impregnatie                    E* (a)
                           behandelingen                   (g.m-2)              diepte (mm)
      TEOS                      2                           1320                    5-6                        4,2
                                   3                        1810                      5-6                      1,8
    TEOS-E                         2                        1480                      5-6                      2,6
                                   3                        1710                      5-6                      2,7
                                   1/
(a): E* = ( L*² + a*² + b*²) ²
  L* = L*na consolidatie-L*onbehandeld;     a* = a*na consolidatie-a*onbehandeld;   b* = b*na consolidatie-b*onbehandeld

Zowel het verbruik als de impregnatiediepte zijn voor de beide geteste producten
gelijkaardig. De impact van de behandeling op de kleur is doorgaans laag ( E*-
waarden tussen 1,8 and 4,2).

Figuren 11 tot 13 illustreren de gemiddelde hardheidsprofielen van de stalen van matig
verweerde panelen. Onbehandeld vertoont het marmer een verweerde oppervlaktelaag
tot 5 à 6 mm diepte wat overeenkomt met de impregnatiediepte van de verstevigende
middelen (tabel 1). Vergeleken met de sterk verweerde panelen, zoals voorgesteld in
figuur 5, vertonen de matig verweerde een duidelijk hogere hardheid en dus


                                                                                                                           31
samenhang (figuur 10). Twee behandelingen met TEOS resulteren in een verhoging
van de hardheid van de oppervlaktelaag op zo’n wijze dat waarden worden verkregen
die deze van de achterliggende gezonde materie benaderen (figuur 11). Een derde
behandeling resulteert nauwelijks in een verbetering van het verstevigend effect.
Vergelijkbare resultaten werden genoteerd voor het product op basis van ethylsilicaat
waaraan elastomere fragmenten zijn gevoegd (figuur 12). Figuur 13 vergelijkt de
hardheidsprofielen van de marmeren stalen na twee steenverstevigende
behandelingen met de beide geteste producten waaruit in lichte mate een beter effect
met het product TEOS-E kan worden afgeleid.



                40

                35

                30

                25
    Force (N)




                20

                15

                10

                 5

                 0
                     0   1       2       3       4       5       6      7     8       9        10    11    12    13    14    15
                                                                     Depth (mm)
                                                             2xTEOS      3xTEOS       onbeh




Figuur 11 : gemiddeld hardheidsprofiel van matig verweerde marmer voor (onbeh,
rood) en na twee (groen) en drie (blauw) behandelingen met TEOS.



                40

                35

                30

                25
 Force (N)




                20

                15

                10

                 5

                 0
                     0   1   2       3       4       5       6      7    8        9       10    11    12    13    14    15
                                                                 Depth (mm)
                                                         2xTEOS-E      3xTEOS-E       onbeh




Figuur 12 : gemiddeld hardheidsprofiel van matig verweerde marmer voor (onbeh,
rood) en na twee (groen) en drie (blauw) behandelingen met TEOS-E.




                                                                                                                                  32
40

             35

             30

             25
 Force (N)




             20

             15

             10

              5

              0
                  0   1   2   3          4        5       6   7   8
                                   Depth (mm)
                              2xTEOS   2xTEOS-E   onbeh




Figuur 13 : gemiddeld hardheidsprofiel van matig verweerde marmer voor (rood,
onbeh) en na twee verstevigende behandelingen met TEOS (groen) en TEOS-E
(blauw).

Microscopisch onderzoek van het slijpplaatje van het staal tweemaal behandeld met
TEOS-E heeft uitgewezen dat de intergranulaire ruimtes tussen de mineralen niet
integraal gevuld zijn met verstevigend middel (figuur 14). Absorptie van vocht en
vervuilende bestanddelen naast corrosieproducten van bronzen elementen kan
bijgevolg niet worden gestopt.




Figuur 14: optisch microscopisch beeld van het slijpplaatje van staal tweemaal
behandeld met TEOS-E (UV belichting).




                                                                              33
6. Restauratieconcept gevelbekleding

Een onderzoek werd uitgevoerd naar de marmeren gevelbekleding van het Brusselse
Stocletpaleis daterende van begin 20e eeuw. Corrosie van bronzen beelden en
decoratieve elementen, die rijkelijk aanwezig zijn in dit architecturaal
“Gesamtkunstwerk”, veroorzaakt afzetting van koper corrosie producten op naburige
marmeren panelen. Voorts veroorzaakt de anisotrope uitzetting van de samenstellende
elementen, naast vervorming van de panelen, het creëren van poriën en scheuren
waarlangs vocht en vervuilende bestanddelen uit de atmosfeer alsook koper
corrosieproducten kunnen migreren.

Marmeren panelen waarop koper corrosieproducten zijn afgezet kunnen op een
efficiënte wijze gereinigd worden met behulp van een pasta op basis van ammonium
chloride en kaolin. Zwarte korsten gevormd door de inwerking van zure regen kunnen
niet integraal worden verwijderd zonder belangrijk materiaalverlies van verweerde
zones. Momenteel worden diverse reinigingspasta’s alsook diverse types
polijsttechnieken ter plaatse uitgetest en beoordeeld waarbij de verschillende
evaluatiecriteria onderling afgewogen worden (gevoeligheid voor verdere verwering,
esthetisch aspect en materiaalverlies). Hun evaluatie maakt geen deel uit van deze
uiteenzetting.

Het merendeel van de marmeren panelen is matig verweerd tot een diepte van 5 à 6
mm. Twee behandelingen met de beide geteste producten op basis van ethylsilicaat
resulteren in een verhoging van de oppervlaktehardheid op zo’n wijze dat
hardheidswaarden worden gemeten die gelijkaardig zijn met deze van het
achterliggend gezond gedeelte. Een bijkomende behandeling resulteert nauwelijks in
een verbetering van het verstevigend effect. Er wordt in lichte mate een efficiënter
verstevigend effect gemeten met het product waaraan elastomere bestanddelen zijn
gevoegd. Microscopisch onderzoek heeft voorts uitgewezen dat de intergranulaire
ruimtes tussen de mineralen niet volledig gevuld zijn met verstevigend middel.

Algemeen dient, parallel aan de restauratie van de marmeren panelen, het belang
vermeld van het vermijden van infiltraties van vocht, meer bepaald regenwaterinfiltratie
via de marmeren gevelbekleding, en infiltratie via de gevelbekroningen.
Voor een reductie van regenwaterinfiltratie wordt er vaak teruggegrepen naar een
waterwerende oppervlaktebehandeling. Dergelijke behandeling is algemeen
aangeraden om absorptie van vocht en vervuilende bestanddelen naast
corrosieproducten van bronzen elementen te reduceren en bijgevolg de
marmerpanelen op een duurzame wijze te conserveren. In hoeverre een waterwerende
behandeling de vochtbelasting van de spouw ten goede komt blijft onzeker. De
alhoewel nauwe spleten tussen de panelen zijn doorgaans te groot om na een
waterwerende behandeling alsnog het regenwater tegen te houden (de minimale
scheurbreedte vanaf wanneer na hydrofobering alsnog water penetreert bedraagt 0,3
mm). Op technisch gebied lijkt het ons aangewezen een voorzorgsbenadering te
volgen ervan uitgaande dat de spouw in de toekomst belast zal worden met
regenwater. En dan zou er minstens een spouwdrainering met open stootvoegen
onderaan de gevels voorzien moeten worden.
Een tweede vochtbelasting is deze afkomstig van de gevelbekroningen. Destijds was
er nauwelijks mogelijkheid tot toepassing van soepele voegen tussen de metalen
sierlijsten rondom (en ook bovenaan) de gevels. Toen werd dit opgelost door het
verbergen van een klein regengootje binnenin die sierlijsten: regenwater werd zo
geëvacueerd via dat gootje, en kwam dan in een (eveneens verborgen) regenpijp
terecht. Gezien hun beperkte afmetingen zijn deze gootjes, wellicht door ontoereikend
onderhoud, verstopt geraakt en heeft men op een bepaald moment besloten om ze te



                                                                                     34
verwijderen. Sindsdien werd vochtbelasting van bovenuit verhinderd door het
aanbrengen van een soepele voeg tussen de gevel en de metalen sierlijsten. Helaas
hebben dergelijke voegen een beperkte duurzaamheid: gemiddeld 15 jaar afhankelijk
van de omstandigheden en het type voeg. Hoe dan ook, momenteel zijn deze oude
soepele voegen totaal functieloos geworden. Water afkomstig van daken of terrassen
komt daardoor op de gevels terecht, waardoor deze veel zwaarder belast worden. Een
herstelling van deze voegen (of een betere oplossing, bijvoorbeeld de plaatsing van
een zwelband tussen de sierlijsten en de gevelpanelen) is aangewezen. Uiteraard
blijven dit oplossingen die onderhoudsbehoeftig zijn...

Sommige marmeren panelen die een buitenterras afsluiten zijn sterk verweerd en
vertonen integraal een zeer lage samenhang in het bijzonder de buitenste 14 mm. Het
verstevigend effect van drie behandelingen met twee types producten op basis van
ethylsilicaat werd als onvoldoende beoordeeld. Er wordt vermoed dat de afmeting van
de samenstellende korrels, eventueel de korrelvorm, aan de basis ligt voor dit
onvoldoend verstevigend effect. Producten op basis van ethylsilicaat zijn dan ook niet
in staat de ruimte tussen de korrels te dichten. Vervanging is hier bijgevolg de enige
duurzame methode.
Vervanging als duurzame optie geldt eveneens voor een aantal gevelpanelen die sterk
gebarsten zijn door thermische anisotrope uitzetting, alhoewel technisch niet
eenvoudig. Demontage van een individueel paneel dat zich bevindt tussen aanpalende
panelen die moeten blijven zitten, is enkel mogelijk indien het paneel wordt vernietigd
en dit doordat de verankeringen onbereikbaar zijn. Bij het verwijderen van een paneel
moet het bovenliggende paneel wel gestut worden.
Vervolgens dient men een nieuw paneel in te brengen in het ontstane gat van het
verwijderde paneel, hetgeen een moeilijke doch niet onmogelijke opgave inhoudt met
sterke vereisten in precisie voor de afmetingen van het nieuwe paneel. Bovendien
dient men er rekening mee te houden dat het op te vullen gat wellicht niet meer perfect
rechthoekig is.
De plaatsing van de panelen in het gat is een problematische opgave. Een optie zou
zijn om het nieuwe paneel niet te verankeren op het achterliggende metselwerk, maar
om het met mortel aan het metselwerk te bevestigen. Dat zou dan geen klassieke
mortel mogen zijn (die zijn niet in staat om een dergelijk groot gewicht te dragen), maar
een polymeergemodificeerd systeem. Met dit draagsysteem, dat afwijkt van het
oorspronkelijk concept, bestaat de kans dat deze mortel een vochtbrug vormt tussen
de buitenomgeving (de panelen) en de binnenomgeving. Gezien de waarde van de
binnenafwerking is dit een onverantwoord risico. Vermeldenswaard is dat dergelijke
plaatsing van de panelen, in een mortelbad, wél is gebruikt ter hoogte van het terras
waar het minder risico inhoudt gezien het enkel om kolommen gaat (figuur 5).
Als alternatief kan geopteerd worden voor het ‘guillotine’-systeem om een nieuw
paneel te bevestigen aan een oorspronkelijk. Hierbij wordt in het onderliggende en
bovenliggende (oorspronkelijke) paneel aan de zijkanten een reeks gaten geboord. In
deze gaten wordt een ‘guillotine’-anker aangebracht, zijnde een anker dat wordt
vastgehouden door een dun stukje metaal en dus tijdelijk niet uit het paneel steekt. Op
de overeenkomstige plaatsen van het nieuwe paneel worden er eveneens gaten
geboord. Het nieuwe paneel wordt vervolgens op zijn plaats gebracht, waarna de
dunne plaatjes metaal (die de guillotine-ankers moeten tegenhouden) worden
weggenomen. De ankers schieten op hun plaats, en het nieuwe paneel wordt
vastgehouden. Het nadeel van dit systeem is dat het nieuwe paneel niet vast hangt
aan het dragend achterliggend metselwerk maar aan de buurpanelen die hierdoor
sterker belast zijn. Problematisch wordt het indien in de toekomst zo’n paneel
vervangen moet worden.
Er zal bijgevolg tevens een verankering in het achterliggende metselwerk voorzien
moeten worden waarbij ankers verlijmd worden aan of in de rugzijde van het nieuwe



                                                                                      35
paneel en met mortel of epoxy bevestigd in voorgeboorde gaten van het achterliggend
metselwerk. Opnieuw vereist dit een grote precisie.


Dankwoord

Dit onderzoek werd uitgevoerd met de financiële steun van het Ministerie van het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een speciale dank gaat naar Stéphane Duquesne,
verantwoordelijk voor dit project.



Referenties

1. Bouineau A., Perrier R., 1995, La décohésion granulaire, maladie des revêtements
de façades en marbre, Mines et Carrières, vol. 77, août-sept. 1995, 69-75.

2. Chrisment, De la couleur à la colorimétrie in Couleur & Temps: la couleur en
conservation et restauration, SFIIC, Paris (2006), 22-27

3. Wheeler G., Alkoxysilanes and the Consolidation of Stone, The Getty Conservation
Institute, ISBN-10:0-89236-815-2 (2005)

4. Wheeler G., Alkoxysilanes and the consolidation of stone: Where are we now ?
Proceedings of the International Symposium on Stone Consolidation in Cultural
Heritage, research and practice, edited by JD Rodrigues and JM Mimoso, Lisbon, 6-7
May 2008, 41-52




                                                                                36
Keramische gevelbekledingen uit de 19e en 20e eeuw:
historische en technologische evolutie en de
problemen bij restauratie1
Mario Baeck, onderzoeker historisch bouwaardewerk en betegelingen


1. Historische en technologische evolutie

Vanaf het midden van de 19e eeuw won de keramische industrie in het toen jonge
België sterk aan belang, zowel economisch als artistiek. Naar het voorbeeld van
Engeland, en net als in Duitsland en Frankrijk, ontstond naast de traditionele
ambachtelijke fabricatiewijze een meer industrieel georiënteerde baksteen- en
keramische vloer- en wandtegelproductie. Moderne machines en technieken beperkten
daarbij geleidelijk aan zo veel mogelijk het manuele werk. Men gebruikte betere
kleisoorten en -mengsels om de kwaliteit van de bouwmaterialen te verhogen. Daarbij
maakte de proefondervindelijke kennis plaats voor een sterk doorgedreven technisch-
wetenschappelijke benadering. Dit alles leidde tot specialisatie en schaalvergroting.

De introductie van vele nieuwe productie- en decoratieprocedés - voor een belangrijk
deel overgenomen vanuit Engeland - als het vormen door middel van strengpersen of
droogpersen en drukdecortechnieken als transferprinting via kopergravures of
lithografische procedés, maar ook block printing en tube lining of drogelijndecoratie,
leidden daarbij tot een ware transformatie van de keramische industrie en een beter
inspelen op nieuwe behoeften van de markt2.

Nieuwe en meestal openbaar toegankelijke gebouwentypes - zoals spoorwegstations,
hotels, stadhuizen, gerechtsgebouwen, bibliotheken, postkantoren, bankgebouwen,
musea en theaters, openbare baden en toiletten, ziekenhuizen, sanatoria, scholen en
pensionaten - vereisten immers niet alleen visueel aantrekkelijke maar vooral ook
betaalbare, gestandaardiseerde, duurzame en gemakkelijk te onderhouden
bouwmaterialen. Eisen waarop de keramische nijverheid, dank zij steeds verder
ontwikkelde productiemethoden en de diversificatie van het aanbod, perfect inspeelde.
Zo werd door de toepassing van de vanuit Engeland ingevoerde droogperstechniek
(figuren 1 en 2) zowel een grote maatvastheid als slijtvastheid en vlakheid van de
tegels bereikt, wat de plaatsing van de materialen aanzienlijk vergemakkelijkte en de
duurzaamheid en onderhoudstechnische en hygiënische kwaliteiten ervan aanzienlijk
verhoogde.




                                                                                   37
Figuren 1 en 2: Het productieatelier voor ingelegde vloertegels bij Gilliot Hemiksem
(links) en een door hen gebruikte Boulton tegelpers voor de productie van
gresvloertegels in de droogperstechniek (rechts).

De ontwikkeling in de jaren 1840-1880 van weersbestendige keramiek in gres of
steengoed en van de bijpassende glazuren maakte dan weer het gebruik van
(on)geglazuurd bouwaardewerk voor buitengebruik in gevels mogelijk. Gekoppeld aan
het gebruik van metaal - en later beton - voor de opbouw van constructies werden al
snel    heel   wat    vernieuwende     toepassingen    voor   bouwaardewerk       als
bekledingsmateriaal ontwikkeld.
In de Angelsaksische wereld leidde dit vanaf de jaren 1880 tot een ware terracotta
revival. Frankrijk en Duitsland, maar ook België volgden al snel. Diverse
spraakmakende realisaties op de wereldtentoonstellingen van 1867, 1878 en 1889 te
Parijs hadden daarbij een enorme impact op architecten en - vooral ook - op het grote
publiek.
Op de wereldtentoonstelling van 1900 te Parijs, was de polychrome architecturale
keramiek definitief doorgebroken. Deze evolutie werd mede gestuurd door de
heropleving van de bouwsector vanaf 1896, na het beëindigen van een langere periode
van economische crisis, en door de doorbraak van de art nouveau.

Deze ontwikkelingen bepaalden mee het groeiende succes van diverse andere
materialen - zoals marmer-, glas- en keramische mozaïeken, sgraffiti, églomisé- of
achterglasschilderingen en gegraveerde glasplaten - die eveneens bijdroegen tot de
polychromie van exterieurs van gebouwen. Dit valt moeiteloos af te lezen uit de
evolutie van de toepassing van de onderscheiden materialen in België tot 1914.

Bij detailonderzoek in de bekende Cogels-Osywijk in Antwerpen Zurenborg3 hebben
we kunnen vaststellen dat bij de panden of aaneensluitende huizengroepen waarin
polychrome versieringen in keramiek, mozaïek of sgraffito zijn aangebracht het bij
nagenoeg de helft daarvan gaat om versieringen in keramiek terwijl iets meer dan een
derde van het bestand van mozaïeken is voorzien. Een zeer kleine minderheid is
vandaag nog opgesmukt met sgraffiti, al is duidelijk dat het er oorspronkelijk meer
waren aangezien diverse panden hun versiering zichtbaar verloren. Eerder verrassend
was ook het feit dat enkele keren gekozen werd voor combinaties van versiering met
keramiek en mozaïek. Ook versieringen in églomisé komen hier beperkt voor, telkens
in combinatie met keramiek of mozaïek.




                                                                                  38
Daarbij stelden we vast dat keramiektegels als gevelversiering hier al vanaf 1884
voorkomen. Het zijn aanvankelijk steevast standaard vloertegels met ingelegde
motieven in ongeglazuurd gres (figuur 3) die vanaf 1860 door een groot aantal
Belgische producenten massaal op de markt werden gebracht. Deze opvallende
voorkeur voor grestegels is niet verwonderlijk aangezien dit materiaal bekend stond als
duurzaam, kleurecht en vooral weerbestendig, zeker ten opzichte van faiencetegels.




Figuur 3: toepassing van ongeglazuurde Figuur 4: toepassingen van geglazuurde
grestegels.                            faience- of grestegels.
(Cogels-Osywijk Antwerpen-Berchem).    (Cogels-Osywijk Antwerpen-Berchem).


Toepassingen in geglazuurd gres of faience komen in de Cogels-Osywijk (figuur 4) dan
ook pas vanaf de jaren 1895 geregeld voor. Deze gres- en faiencetoepassingen komen
hoofdzakelijk uit het standaardaanbod van grote Belgische wandtegelproducenten als
Boch Frères La Louvière, de Manufacture de Céramiques Décoratives in Hasselt en
Gilliot in Hemiksem. Mozaïeken komen pas voor vanaf 1894. Dat is dus zowat 10 jaar
nadat de eerste tegeldecoraties werden aangebracht. En het eerste te dateren sgraffito
in de wijk stamt uit 1898. De kleuren zijn ondertussen vervaagd en een deel van het
materiaal is ook weggevallen.
Een categorie apart in deze wijk wordt tenslotte gevormd door de enkele decoraties
waarvoor de églomisétechniek is gebruikt. Deze techniek is hier vandaag enkel terug te
vinden in ontwerpen van Jos Bascourt uit 1897-98 en 1899.

Een min of meer analoge evolutie is ook in vele andere steden terug te vinden en wordt
bijvoorbeeld bevestigd door een veel breder opgezette analyse van de nog resterende
belle epoquearchitectuur in de badstad Blankenberge4. Hierbij vinden we ingelegde
motieftegels in ongeglazuurd gres eveneens als oudste versieringen in gevels terug, zij
het pas vanaf 1893. Ze zijn doorgaans geplaatst als kleinere panelen en friezen om het
baksteenparement te verlevendigen. Pas vanaf ca. 1904 treffen we hier meer
grootschalige keramische gevelbekledingen in geëmailleerd gres of faience in art
nouveaustijl aan maar dan wel ook tot ver in de jaren 1920. Gevelmozaïeken en
sgraffiti zijn nauwelijks aan te wijzen. De bijzondere weersomstandigheden aan de kust
- vaak felle winden met zand en zout zeewater - hebben de opdrachtgevers en
adviserende architecten duidelijk weerhouden om deze beide laatste materialen, die in
de toenmalige vakpers door critici als vrij kwetsbaar werden omschreven, op grotere
schaal toe te passen.

De eerste wereldoorlog was overal in het land een periode van stilstand. Pas na de
wapenstilstand kwam de productie van bouwmaterialen ten gevolge van de enorme
wederopbouwactiviteiten in de verwoeste delen van België opnieuw op gang.
Aanvankelijk werd de productie naar de vooroorlogse smaak voortgezet.


                                                                                    39
De nieuwe stijlopvattingen van de jaren 1920 en 1930 - met name de art deco, het
modernisme, de nieuwe zakelijkheid e.d. -, gekoppeld aan externe factoren als
stijgende arbeidslonen en de financiële crisis in de jaren 1930, brachten uiteindelijk
verandering.
Vanaf circa 1925 werd enerzijds het aanbod aan moderne decors aanzienlijk vergroot,
terwijl anderzijds steeds minder bewerkelijke, gedecoreerde vloer- en wandtegels en
bouwornamenten werden toegepast en dit zowel in openbaar toegankelijke gebouwen
als in privéwoningen. De nieuwe vormentaal - zeker die van het modernisme - leende
zich immers minder gemakkelijk voor het gebruik van losse ornamenttegels en de
ontwerpers werden genoodzaakt het beoogde artistieke effect op een veel grotere
schaal - en met name in de opbouw en de veelkleurigheid van de tegelensembles of
het bouwaardewerk - te zoeken.




Figuren 5 en 6: betegelde tentoonstellingspaviljoenen van Sphinx Maastricht op de
Wereldtentoonstelling Antwerpen 1930 (links) en van Gilliot Hemiksem in Brussel 1935
(rechts).

Zeker in de jaren 1930 ging men er dan ook meer en meer toe over om een
gevelbekleding uit te voeren in de vorm van een mozaïek of grotere vlakken in
wisselende kleuren van effen tegels (figuren 5 en 6), meestal in het formaat 10 x 10 of
13 x 13 cm en vaak in heldere primaire kleuren of juist in donkere tinten. Ook gebruikte
men zeer frequent tegels en tegelstrips voorzien van zogenaamde kunstglazuren,
glazuren waarbij door middel van een speciale chemische samenstelling fraaie effecten
werden gecreëerd, zoals loopglazuren, gekristalliseerde glazuren of glazuren met een
metaalglans (figuren 7 ,8 en 9).




Figuren 7, 8 en 9: enkele metaalglans- en kunstglazuurtegeltoepassingen in Antwerpen



                                                                                     40
Naarmate de economische crisis sterker werd en de concurrentie groeide, pasten de
Belgische bouwkeramiekproducenten noodgedwongen hun commerciële strategieën
aan. Men zocht intensief naar manieren om goedkoper te produceren. Naast
belangrijke investeringen in nieuwe tunnelovens - die de kost voor het bakken van de
tegels naar beneden haalden - werd ook druk gebruik gemaakt van strengpersen die
de productie van grotere formaten toelieten. De drooggeperste tegel bleef daarbij
weliswaar op de markt maar de zogenaamde ‘getrokken’ tegel of tegelstrip kwam -in
diverse formaten- meer en meer op de voorgrond, zeker bij meer grootschalige
modernistische bouwwerken.

Tijdens de tweede wereldoorlog viel de productie van de meeste
bouwmateriaalfabrieken opnieuw sterk terug. Daarna volgde, net als in 1919, een
periode van opbloei aangestuurd door de grote bouwactiviteit onmiddellijk na 1945.
Naast meer traditioneel gerichte architectuur brak hierbij geleidelijk aan de
zogenaamde internationale stijl door, die vanuit de Verenigde Staten zijn populariteit
kreeg. In de jaren 1950 en 1960 werd de architectuur speelser en vrolijker in de
kleurkeuze van materialen. Fel oranje, naast helgroen en geel waren hierbij niet
ongewoon. Diverse nieuwe bekledingsmaterialen werden geïntroduceerd en de
keramieknijverheid probeerde hierbij stand te houden.
Aanvankelijk werd de stijl van de late jaren 1930 voortgezet. Eenkleurige tegels en
tegels met kunstglazuren werden in de jaren 1950-1960 nog zeer geregeld in
geometrische patronen geplaatst. Al snel echter verkleinde de maatvoering van de
tegels tot kleine mozaïekelementen die in vernieuwende betegelingsschema’s en in
‘moderne’ kleuren voor binnen- en buitentoepassingen in de fabriek werden
voorgemonteerd. We vinden ze vooral terug in gevels van handelszaken maar ook in
die van woningen en appartementsgebouwen. Ook de getrokken tegels en -strips
kenden een grote verspreiding.

Op de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel, die door zowat 80 % van alle Belgen
werd bezocht, werd de bezoeker op grote schaal geconfronteerd met de moderne
architectuurvormen. Een deel van het publiek raakte daarbij enthousiast voor de
ornamentiek van de Expo- of Atoomstijl, die door de gevestigde critici minderwaardig
werd geacht. Men leerde er ook moderne materialen en toepassingen kennen. Zo was
de buitengevel van het paviljoen van de Glas- Keramiek en Kleinijverheid naar ontwerp
van het architectenbureau Vincent Cols en Jules De Roeck voorzien van een
opvallende, abstract-decoratieve tegelwand van Gilliot Hemiksem (figuur 10). Het
toonde aan dat er nieuwe wegen open lagen voor monumentale keramische
gevelrealisaties (figuur 11).




Figuur 10: abstract-decoratieve tegelwand van Figuur 11: typisch paneel in 50’s-
Gilliot Hemiksem op de Expo 1958.             of expostijl van Gilliot n.o.v.
                                              Ignace Verwilghen in Hasselt



                                                                                   41
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus
Studiedag Gevelbekleding Syllabus

Contenu connexe

Tendances

Bouwen wordt Monteren
Bouwen wordt MonterenBouwen wordt Monteren
Bouwen wordt MonterenPeter Fraanje
 
140109 artikel bouwwereld normteq composiet maakt groter balkon mogelijk
140109 artikel bouwwereld normteq    composiet maakt groter balkon mogelijk140109 artikel bouwwereld normteq    composiet maakt groter balkon mogelijk
140109 artikel bouwwereld normteq composiet maakt groter balkon mogelijkPeter Kok
 
Xella-interview verly vandecasteele
Xella-interview verly vandecasteeleXella-interview verly vandecasteele
Xella-interview verly vandecasteeleArchitectura
 
Xella-reportage kanaalpark vilvoorde
Xella-reportage kanaalpark vilvoordeXella-reportage kanaalpark vilvoorde
Xella-reportage kanaalpark vilvoordeArchitectura
 

Tendances (6)

Bouwen wordt Monteren
Bouwen wordt MonterenBouwen wordt Monteren
Bouwen wordt Monteren
 
140109 artikel bouwwereld normteq composiet maakt groter balkon mogelijk
140109 artikel bouwwereld normteq    composiet maakt groter balkon mogelijk140109 artikel bouwwereld normteq    composiet maakt groter balkon mogelijk
140109 artikel bouwwereld normteq composiet maakt groter balkon mogelijk
 
nenoneto presentatie antwerp_compleet
nenoneto presentatie antwerp_compleetnenoneto presentatie antwerp_compleet
nenoneto presentatie antwerp_compleet
 
Het balkon
Het balkonHet balkon
Het balkon
 
Xella-interview verly vandecasteele
Xella-interview verly vandecasteeleXella-interview verly vandecasteele
Xella-interview verly vandecasteele
 
Xella-reportage kanaalpark vilvoorde
Xella-reportage kanaalpark vilvoordeXella-reportage kanaalpark vilvoorde
Xella-reportage kanaalpark vilvoorde
 

Similaire à Studiedag Gevelbekleding Syllabus

Belgische Baksteenfederatie - Bouwen met Baksteen 2/2013
Belgische Baksteenfederatie - Bouwen met Baksteen 2/2013Belgische Baksteenfederatie - Bouwen met Baksteen 2/2013
Belgische Baksteenfederatie - Bouwen met Baksteen 2/2013Architectura
 
Bouwkunde voor vastgoed en makelaardij les 3, gebakken kleiwaren lnkdn
Bouwkunde voor vastgoed en makelaardij les 3, gebakken kleiwaren lnkdnBouwkunde voor vastgoed en makelaardij les 3, gebakken kleiwaren lnkdn
Bouwkunde voor vastgoed en makelaardij les 3, gebakken kleiwaren lnkdnJfmverdonk
 
Project steni modelwijk
Project steni modelwijkProject steni modelwijk
Project steni modelwijkVINK BVBA
 
Studiedag Energie En Monumenten Syllabus
Studiedag Energie En Monumenten SyllabusStudiedag Energie En Monumenten Syllabus
Studiedag Energie En Monumenten Syllabusvernimna
 
Mauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomst
Mauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomstMauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomst
Mauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomstRuud Arkesteijn
 
VDNDP in de Bouwwereld
VDNDP in de BouwwereldVDNDP in de Bouwwereld
VDNDP in de Bouwwereldwouterzwerink
 
Studiedag Historische houtconstructies presentatie 2 lezing Vincent Debonne
Studiedag Historische houtconstructies presentatie 2 lezing Vincent DebonneStudiedag Historische houtconstructies presentatie 2 lezing Vincent Debonne
Studiedag Historische houtconstructies presentatie 2 lezing Vincent DebonneOnroerend Erfgoed
 
CELLUMAT - Brochure Energiebloc
CELLUMAT - Brochure EnergieblocCELLUMAT - Brochure Energiebloc
CELLUMAT - Brochure EnergieblocArchitectura
 
Kaderconcept 26 1 2011
Kaderconcept 26 1 2011Kaderconcept 26 1 2011
Kaderconcept 26 1 2011ec.stinissen
 

Similaire à Studiedag Gevelbekleding Syllabus (11)

Belgische Baksteenfederatie - Bouwen met Baksteen 2/2013
Belgische Baksteenfederatie - Bouwen met Baksteen 2/2013Belgische Baksteenfederatie - Bouwen met Baksteen 2/2013
Belgische Baksteenfederatie - Bouwen met Baksteen 2/2013
 
Bouwkunde voor vastgoed en makelaardij les 3, gebakken kleiwaren lnkdn
Bouwkunde voor vastgoed en makelaardij les 3, gebakken kleiwaren lnkdnBouwkunde voor vastgoed en makelaardij les 3, gebakken kleiwaren lnkdn
Bouwkunde voor vastgoed en makelaardij les 3, gebakken kleiwaren lnkdn
 
Project steni modelwijk
Project steni modelwijkProject steni modelwijk
Project steni modelwijk
 
Studiedag Energie En Monumenten Syllabus
Studiedag Energie En Monumenten SyllabusStudiedag Energie En Monumenten Syllabus
Studiedag Energie En Monumenten Syllabus
 
Mauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomst
Mauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomstMauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomst
Mauritshuis Den Haag - Klaar voor de toekomst
 
VDNDP in de Bouwwereld
VDNDP in de BouwwereldVDNDP in de Bouwwereld
VDNDP in de Bouwwereld
 
Studiedag Historische houtconstructies presentatie 2 lezing Vincent Debonne
Studiedag Historische houtconstructies presentatie 2 lezing Vincent DebonneStudiedag Historische houtconstructies presentatie 2 lezing Vincent Debonne
Studiedag Historische houtconstructies presentatie 2 lezing Vincent Debonne
 
CELLUMAT - Brochure Energiebloc
CELLUMAT - Brochure EnergieblocCELLUMAT - Brochure Energiebloc
CELLUMAT - Brochure Energiebloc
 
2014okt30 Congres Verbeteren en Herbestemmen
2014okt30  Congres Verbeteren en Herbestemmen2014okt30  Congres Verbeteren en Herbestemmen
2014okt30 Congres Verbeteren en Herbestemmen
 
Kaderconcept 26 1 2011
Kaderconcept 26 1 2011Kaderconcept 26 1 2011
Kaderconcept 26 1 2011
 
Equitone brochure
Equitone brochureEquitone brochure
Equitone brochure
 

Studiedag Gevelbekleding Syllabus

  • 1. Omgaan met 20e eeuwse architectuur: gevelbekleding Brussel, 17 november 2010 Editors: Hilde De Clercq, Nathalie Vernimme en Yves Vanhellemont
  • 2. Omgaan met 20e eeuwse architectuur: gevelbekleding Voorwoord De industriële revolutie aan het eind van de 19e eeuw betekende een ommekeer in technologische en wetenschappelijke ontwikkeling binnen de bouwsector. De optimalisatie van de productie van zowel nieuwe als reeds gekende gevelbekledingsmaterialen (keramische tegels, natuursteenplaten, …), gecombineerd met nieuwe inzichten in de architectuur, zorgden voor een omwenteling in de bouwtradities in de 20e eeuw. De rijkdom aan bouwmaterialen en –technieken en de grote vrijheid in vormgeving, veroorzaakten een spectaculaire opmars van nieuwe bouwtypologieën. De klassieke massiefbouw, die de bouwwereld gedurende eeuwen had beheerst, ruimde stilaan plaats voor elegante skeletbouw en lichte bouwconstructies met dunne buitenbekledingen. Het experiment was hierbij nooit veraf. Maar bij een experimentele aanpak wordt leergeld betaald: vaak bezorgen de destijds toegepaste methodes problemen bij de restauratie van dit 20e eeuwse architecturale erfgoed, en dit niet alleen voor wat betreft de beschikbaarheid van vervangmaterialen maar eveneens met betrekking tot de bouwfysische en ecologische integratie van gevelbekleding conform de huidige eisen in de bouwsector. Hilde De Clercq, Nathalie Vernimme en Yves Vanhellemont
  • 3. Omgaan met 20e eeuwse architectuur: gevelbekleding Programma Voorzitter: Nathalie Vernimme (VIOE) 9.00 uur Ontvangst en koffie 9.30 uur Verwelkoming - Els Hofkens (VIOE) 9.40 uur Omgaan met 20e eeuwse gevelbekleding: materialen en tektoniek in Belgische cases – Ann Verdonck (VUB) 10.20 uur Wetenschappelijke expertise als aanzet tot verantwoorde keuze van muurbetegeling – Gebouw COOVI Anderlecht - Yves Vanhellemont (WTCB) 10.50 uur Koffiepauze 11.10 uur Restauratieconcept gevelbekleding van het Brussels Stocletpaleis - Hilde De Clercq (KIK) en Yves Vanhellemont (WTCB) 12.00 uur Keramische gevelbekledingen uit de 19e en 20e eeuw: historische en technologische evolutie en de problemen bij restauratie - Mario Baeck 12.40 uur Discussieronde 13.00 uur Gezamenlijke lunch 14.00 uur Gevel- en terrasbekleding – Woning Renaat Braem te Deurne - Willem Hulstaert (VIOE) 14.40 uur Renovatie van sociale hoogbouwwijken - Ludo Bekker (a33) 15.20 uur Koffiepauze 15.40 uur Geïntegreerde aanpak van gevelbekleding van 20e eeuwse architectuur - Robin Engels (Origin) 16.20 uur Discussieronde 17.00 uur Einde van de studiedag
  • 4. Inhoudsopgave Ann Verdonck Omgaan met 20e eeuwse gevelbekleding: materialen 5 en tektoniek in Belgische cases Yves Vanhellemont Wetenschappelijke expertise als aanzet tot 13 verantwoorde keuze van muurbetegeling – Gebouw COOVI Anderlecht Hilde De Clercq Restauratieconcept gevelbekleding van het Brussels 23 Stocletpaleis Mario Baeck Keramische gevelbekledingen uit de 19e en 20e eeuw: 37 historische en technologische evolutie en de problemen bij restauratie Willem Hulstaert Gevel- en terrasbekleding – Woning Renaat Braem te 52 Deurne Ludo Bekker Renovatie van sociale hoogbouwwijken 60 Robin Engels Geïntegreerde aanpak van gevelbekleding van 20e 68 eeuwse architectuur Sprekerslijst 81 Colofon 82
  • 5. Omgaan met 20e eeuwse gevelbekleding: materialen en tektoniek in Belgische cases Ann Verdonck, Prof. Arch. VUB 1. Inleiding Deze paper focust op de diversiteit aan bouwmaterialen die in de loop van de 20e eeuw toegepast zijn als gevelbekleding. Tijdens de eerste helft van de 20e eeuw worden tal van nieuwe, empirische afwerkingsmaterialen ontwikkeld die beeldbepalend zijn voor de modernistische architectuur. Deze tendens zet zich in stijgende lijn verder na de Tweede Wereldoorlog en tijdens de laatste helft van de 20e eeuw is de drang naar innovatie grensverleggend. De diverse aard en tektoniek van de gevelbekleding genereren specifieke schadebeelden die vragen om aangepaste restauratie- strategieën. Dit diverse materiaalgebruik wordt geïllustreerd aan de hand van enkele markante Belgische praktijkvoorbeelden. 2. Steenachtige materialen 2.1 Keramiek als gevelbekleding De vernieuwende visie op hygiëne na de Eerste Wereldoorlog ligt mee aan de basis voor de keuze van nieuwe materialen als gevelbekleding. Zo is geglazuurd bouwkeramiek een hygiënisch en makkelijk te onderhouden materiaal dat door architecten tijdens het modernisme graag wordt toegepast in de zorgarchitectuur zoals hospitalen, sanatoria, scholen etc. De crèmekleurige geglazuurde keramische geveltegels van het Lemaire sanatorium te Tombeek, naar ontwerp van Fernand (1886-1972) en Maxime (1909-2003) Brunfaut uit 1937, vormen een typische realisatie van dit principe. De geschiedenis van deze beeldbepalende dalles en gres émaillé Cerabel [1] (figuur 1) in het sanatorium illustreert dat deze ‘symbolen van hygiëne en duurzaamheid’ echter veel problemen veroorzaken die zowel de toenmalige ontwerpers als de huidige restauratiearchitecten heel wat kopzorgen baren. Het sanatorium is opgetrokken uit een betonskelet met invulmetselwerk waardoor een gemengde ondergrond als tegeldrager fungeert. De gevelbekleding en applicatiemethode zijn gedetailleerd beschreven in het architectenbestek [2]. In een aanhechtingscement, rechtstreeks aangebracht op de beton- of metselwerkoppervlakken, wordt een gegalvaniseerd draadnet bevestigd en opgehangen aan ankers in de constructie. Vervolgens wordt op de netten een tweede laag cementmortel met een hoog gehalte aan grof zand aangestreken waarop de tegels in de nog vochtige mortel worden geplaatst. Na droging wordt het geheel gevoegd met een cementmortel met hoog zandgehalte en een vochtwerend product [3]. De bestekomschrijving past avant la lettre de voorschriften van het WTCB toe die er komen in 1962 naar aanleiding van de vele problemen met loskomende tegels bij keramische gevelbekledingen [4]. Ondanks de instructies van het lastenboek en de detailtekeningen loopt het slechts een tiental jaar na de oplevering mis. De firma Borremans en de Wilde die de tegels plaatst in 1937 heeft de mortelsamenstelling van het bestek niet gevolgd en een te cementrijke mortel gebruikt. Uit briefwisseling blijkt dat de mortel bovendien niet uniform aangestreken is op de tegels [5]. Maar ook de tegels zelf schijnen niet homogeen te zijn van samenstelling. Na afloop van een rechtszaak in 1952 wordt een groot aantal van de tegels vervangen door tegels van de firma Helman Ceramic (figuren 2 en 3) met diepe groeven op de tegelrug om het contactoppervlak te vergroten maar jammer genoeg met een storende kleurafwijking 5
  • 6. tegenover de originele tegels. De laatste decennia is het complex ten prooi gevallen aan leegstand en verwaarlozing, zelfs de bescherming in 1993 kon hieraan niet onmiddellijk een eind maken. Een cumulatie van factoren waarbij de vochtinfiltratie één van de substantiële schadeoorzaken is, heeft een zwaar verstoord totaalbeeld van het monument teweeg gebracht. Vandaag is de schade dan ook aanzienlijk: veel tegels zijn losgekomen van de gevel, de nog vastgehechte tegels vertonen ernstige barsten en craquelures of afsplijting van het glazuuroppervlak, ze zijn vervuild of gecontamineerd door graffiti en de voegen zijn bemost en plaatselijk aangetast door vegetatie. De manier waarop dient te worden omgegaan met deze zwaar aangetaste gevelafwerking is dus absoluut geen evidentie en zal van de restauratiearchitect een evenwichtsoefening vergen tussen authenticiteit en duurzaamheid. Figuur 1 (links): reclame voor Cerabel met het sanatorium als referentieproject (bron: “Société Belge de Céramique CERABEL”, 1938, in: Clarté, n° 11e année, juni 1938, pp.17-19) 6, Figuur 2 (midden): de tegelscherf (tegels 2e generatie) komt los en de groeven blijven achter in de mortel (bron: L. Dekeyser) Figuur 3 (rechts): verschil in kleur, dikte en contactvlak tussen de originele tegels en de tegels van een tweede generatie uit 1952 (bron: L. Dekeyser) 2.2 Natuursteen als gevelbekleding Om het gebruik van natuursteenpanelen als gevelbekleding te illustreren (figuur 4) wordt het voormalig postgebouw te Oostende naar ontwerp van Gaston Eysselinck (1907-1953) belicht. Eysselinck, een baanbrekende Vlaamse modernist van de tweede generatie bouwt na de Tweede Wereldoorlog het R.T.T/P.T.T gebouw, dat volgens Albert Bontridder ‘gegroeid is uit de anti-esthetiek van de functionele en zakelijke bouwkunst, een reeds laattijdige maar machtige bouwkunst’ [6]. Voor het postgebouw ontwikkelt Eysselinck een duurzame gevelbekleding in graniet en blauwe hardsteen gecombineerd met bronzen raam- en deurkozijnen. ‘Eysselink heeft met zijn postgebouw als het ware willen bewijzen, en daarin is het een ultieme geloofsuitdrukking, dat het bouwen met ‘klassieke materialen’ te verzoenen is met een modern, functioneel gebouw en dat een architect tevens verplicht is rekening te houden met de levensduur van zijn schepping, zeker als het gaat om een openbaar gebouw’ [7]. Deze zogenaamde klassieke materialen worden op een meesterlijke wijze behandeld en gecombineerd tot expressieve gevelvlakken waarbij Eysselinck speelt met de steentextuur en de uitpandigheid van de vlakken (figuur 5). Gepolijst graniet en blauwe hardsteen oppervlakken bewerkt met frijnslag onder verschillende hoeken, geschuurd of gebruikt als ruwe platen met een natuurlijk breukvlak, vormen een opmerkelijke dynamische compositie. In het voormalig postgebouw herkennen we twee soorten van deze ruwe platen: met een korst (gevels oudste fase) of bruut (gevels 2de fase). Een zwarte korst of bousin is karakteristiek voor natuurlijke breukvlakken in blauwe hardsteen en ligt horizontaal tussen twee groevelegers. Hoewel het afschilferen van deze korst-oppervlakken stagneert als de losse kleiachtige substanties verdwenen zijn, heeft dit in het verleden aanleiding gegeven tot het plaatsen van 6
  • 7. netten. In de gevels van de tweede bouwfase zijn de ruwe platen bruut, namelijk met breukvlakken dwars op het groeveleger [8]. De subtiele details en complexe steensneden getuigen van vernuft maar zijn uiterst arbeidsintensief. De onderzoeken ter voorbereiding van de geplande restauratie en revitalisatie van het beschermde gebouw tot cultuur – en kunstencentrum, uitgevoerd door architect Guido Stegen, geven een idee van dit ingenieuze meccanosysteem. De gevelbekleding in graniet is geconstrueerd op een traditionele wijze door plaatsing met legmortel tussen de voegen terwijl de gevelelementen in blauwe steen (ca. 8cm dikte) droog gemonteerd zijn: ‘De voegen zijn geprofileerd, zodat ze het water afvoeren naar buiten. De oriëntatie van de tand-en groefverbinding (links of rechts) hangt af van de stand van de dominante windrichting ten opzichte van de betrokken gevel (figuur 6). De gevelelementen steunen af op mekaar en om de spanningen te spreiden is tussen de geprofileerde voegen bladlood gelegd. Meestal steunt de gevelbekleding op elke verdieping, ter hoogte van de bovenkant van de ramen, af op de betonnen rand die deel uitmaakt van de betonbalken. Halverwege de verdiepingshoogte, steunen de platen die zich tussen de naastmekaarliggende vensters bevinden af op gevelbanden die enkele cm in het achterliggende metselwerk steken. Voorts vormen de vensterbanken aan de buitenzijde één massief geheel met de vensterbanken aan de binnenzijde. In dit meest voorkomende geval is zowel de horizontale als de verticale stabiliteit verzekerd door afsteuning steen/steen, de beste en meest duurzame oplossing. (...) Echter, er komen ook vlakke gevelplaten voor in meerdere boven mekaar liggende lagen, zonder tussen voeging van gevelbanden of betonnen steunranden. Bij de proefdemontage (vooronderzoeken) is gebleken dat platte koperen klangen werden gebruikt om de elementen (al dan niet voorlopig; dat is onduidelijk) ter hoogte van niet gesteunde voegen met de ruwbouw te verbinden. Deze klangen bleken bros geworden te zijn en meestal afgebroken.’ [9] Het constructieprincipe, met bijzondere aandacht voor de oriëntatie van de tand-en groefverbinding, heeft in het agressieve zeeklimaat relatief goed stand gehouden. Tijdens de restauratie zal dan ook het principe gehanteerd worden van maximaal behoud van de historische materialen en het bijzondere constructieprincipe. De beschermingsnetten en de losse steenfragmenten op de ruwe platen met korst worden verwijderd. Figuur 4 (links): voormalig postgebouw (bron: A. Verdonck). Figuur 5 (midden): uitpandige ruwe platen met korst in blauwe steen op een horizontale band in gefrijnde blauwe steen (bron: A. Verdonck). Figuur 6 (rechts): zicht op de profielen van de platen tijdens demontage (bron: G. Stegen) 2.3 Beton als gevelbekleding [10] Willy Van Der Meeren (1923-2002) kennen we als een vindingrijk en non- conformistisch ontwerper die er prat op gaat dat voor om het even welk materiaal een bouwtoepassing bestaat. Of het nu gaat om meubels, tenten, kleine woningen of groepswoningbouw, hij tracht architectuur te reduceren tot de essentie en op de meest logische, economische en innovatieve wijze te benaderen:“Ik geef toe dat het moeilijk werken was met mij. Er ging geen dag voorbij zonder dat de uitvoerders voor een 7
  • 8. probleem kwamen te staan, omdat er niets conventioneels aan mijn ontwerpen was. Wie denkt er nu aan om 4 meter te overspannen met latjes van 1,5 x 5 cm? Of om een spant te maken met hout van appelsienkisten -dat ik dan zelf nog heb mogen timmeren. [...] De oplossing is onconventioneel, maar tegelijkertijd is ze te eenvoudig, te elementair voor de complexiteit, de routine waaraan uitvoerders gewend zijn.” [11] Deze ontwerpstrategie vinden we terug in de hoogbouw voor de sociale bouwmaatschappij Ieder Zijn Huis in Evere (1952-1961) (figuur 7). In de hoogbouw (figuren 8 en 9) zijn de vloerwelfsels en quasi de volledige gevel geprefabriceerd. Dit prefab-principe stelt Van Der Meeren in staat om goedkoper te bouwen. De 292 betonnen gevelpanelen bestaan uit zes types met dezelfde afmetingen en bevestigingswijze, allen gefabriceerd vanuit één mal [12]. Van de zes types zijn er 2 symmetrisch waardoor we uiteindelijk 5 verschillende gevelpanelen krijgen (figuur 9) met integratie van meerdere technieken. De gevelpanelen zijn in de gevel ‘geklikt’ in een kader dat gevormd wordt door het skelet van het gebouw. De exacte plaatsingsmethode is niet gedocumenteerd. Volgens Van Der Meeren is de plaatsing van de panelen “dusdanig dat ze fungeren zoals dakpannen en, alleen al door hun aansluiting onderaan op lijsten en kolommen, voor een waterdicht gebouw zorgen. Het opvoegen is slechts nodig om infiltratie bij grote windstoten te voorkomen. Alle aanslagen zijn aan de buitenzijde voorzien, alle voegen zijn plastisch. Gevolg: hoe meer wind, hoe meer de voegen worden samengedrukt. Onder- en bovenaan hebben ze een conisch verloop en weerstaan ze, zowel in- als uitwendig, aan zuig- en drukkrachten.” [13] Maar is een dergelijk systeem ook echt waterdicht en duurzaam? Op de doorsneden is duidelijk zichtbaar dat de kolommen naar boven toe verjongen. De breedte van de kolommen op de vier onderste woonverdiepingen zijn ca. 12 cm breder dan deze van de bovenste acht verdiepingen. Hoogstwaarschijnlijk is met deze verjonging geen rekening gehouden bij het ontwerp van de gevelpanelen want bij de montage blijkt de ruimte tussen 2 kolommen op de onderste verdiepingen niet voldoende om de gevelpanelen te kunnen plaatsen. Om dit probleem op te lossen zijn de hoeken van deze kolommen afgeschuind wat ook betekent dat de betondekking op de wapening verkleint of zelfs volledig verdwijnt. Het schadebeeld na ca. 50 jaar manifesteert zich door gebrek aan isolerende kwaliteit van de gevelpanelen die, ondanks hun isolatie en dubbele beglazing, ruim ontoereikend is. Voornamelijk de wapeningsstaven genereren koudebruggen met duidelijke sporen van vochtneerslag tot gevolg. Ook door vochtneerslag na condensatie ontstaat er in de winter een ijslaag onderaan in de goot van het raamprofiel. Een ander schadebeeld en waarschijnlijk als gevolg van het eerste, is het afbreken van delen van het beton langs de raamstijlen waardoor de wapening bloot komt te liggen. Tot slot ontstaan er barsten bij quasi elk gevelpaneel in de zones waar het paneel verbonden is met de draagbalk en de kolommen. Hoe gaan we nu om met deze gevelpanelen tijdens de renovatie van dit merkwaardig, niet beschermd erfgoed? Koen Verwijver die dit gebouw als onderwerp koos voor zijn Meesterproef Ingenieur Architectuur schreef hierover het volgende: “Ik pleit ervoor om de intenties en de visie op sociale woningbouw van Willy Van Der Meeren te vertalen naar een ontwerp anno 2007 en op die manier de monumentwaarde van het gebouw te benadrukken zonder dat dit leidt tot achteloos kopiëren. Zo kan men ook aan monumentenzorg doen door bijvoorbeeld het materiaalgebruik van een architect te herhalen zonder daarom de exacte toestand van een oorspronkelijke gevelopbouw te herhalen.”[14] 8
  • 9. Figuur 7 (links): hoogbouw voor Ieder zijn Huis te Evere (bron: K. Verswijver) Figuur 8 (midden): gevelpanelen tijdens de bouw (bron: archief WVDM, UGent) Figuur 9 (rechts): tekening van de vijf verschillende gevelpanelen (bron: K. Verswijver) 3. Lichte materialen Houten en metalen gevelbekleding worden voornamelijk op het einde van de 20e eeuw aantrekkelijk bij architecten. Gevels met cederbetimmering, houten panelen of beplating in cortenstaal etc. worden volop geïntroduceerd in het straatbeeld. In de eerste helft van de 20e eeuw is houten gevelbekleding vooral in trek bij tijdelijke constructies zoals toegepast tijdens de Eerste Wereldoorlog in het kader van de oorlogsmachine [15]. Een foto uit 1915 van barakken te Fortem schetst een beeld van de bouwplaats (figuur 10). De geschaafde planken, prefab panelen en paletten liggen klaar voor montage. Deze barakken met zadeldaken voorzien van lichtstraten, ramen in elke travee en poorten in de kopse gevels zijn opgebouwd uit een houten skelet, betimmerd met plaatmateriaal. De houten vloer is losgekoppeld van het maaiveld. Het Belgisch Leger heeft vele varianten gemaakt op het thema van de houten barak maar de Royal Engineers leveren pionierswerk op vlak van onderzoek en experimenten naar de meest uiteenlopende constructies die tijdens de Eerste Wereldoorlog worden ingezet door het Engelse leger [16]. Typeplannen van barakken, keten en werkplaatsen worden nauwgezet tot in het kleinste detail beschreven en gedocumenteerd. De bouwpakketten van de tijdelijke infrastructuur, de zogenaamde ‘hut’, worden verpakt in kratten naar het Front getransporteerd. Van de houten prefab kits zijn zelfs didactische tools gemaakt om in te zetten als instructiemateriaal te velde [17]. Het ‘portable hut’-type, houten barakken gebruikt voor de huisvesting van de troepen, is hiervan een uitstekend voorbeeld (figuur 11). Ze worden in Engeland geprefabriceerd om in situ vlug en vlot te assembleren. Deze barakken bestaan uit modules of traveeën van 10 ft. (3,048 m) in functie van het transport en de montage in situ. De wanden zijn betimmerd met waterwerende platen, voorzien van een oliecoating en het dakbeschot is beschermd met bitumenkarton. In 1916 worden de Franse firma’s Tarrant en Somerville aangesproken om samen met het Engelse leger te zoeken naar efficiënte bouwsystemen. Zo komt de Tarrant light portable sleeping hut in productie met verbeterde wandbetimmeringen bestaande uit een dubbel beschot om de energieprestatie te verbeteren [18]. De Nissen Bow hut, een ontwerp van Royal Engineer Captain O. C. Nissen, wordt omschreven als het meest populaire type dat door het Engelse leger in Frankrijk is ingezet. Het is een barak met een skeletstructuur in hout en staal in een boogvorm, bedekt met metaalplaten. Na de oorlog is deze knowhow toegepast in de vele houten noodwoningen die door de regering gebouwd zijn om de grote woningnood op te vangen bij de terugkeer van de bevolking naar hun verwoeste dorpen. De aanpak van deze fragiele oorlogsrelicten komt in een recente publicatie van het VIOE ‘Omgaan met Oorlogserfgoed’ uitgebreid aan bod [19]. 9
  • 10. Figuur 10 (links): “pavillon en voie d’achèvement”, Forthem 1915 (bron: Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis Brussel, Fotocollectie) Figuur 11 (rechts): tekening portable hut (bron: Work of Royal Engineers in the European War 1914-1919, plate XLIX) Naast de inventiviteit die ontstaat bij noodscenario’s zoals oorlogen, is de technologische evolutie ook inherent verbonden met wereldtentoonstellingen. Grote overspanningen, experimentele materialen en sculpturale constructies zijn er schering en inslag. Zo wordt op de Expo 58 het paviljoen van Marie Thumas aangewezen als voorloper van de lichtgewichtconstructies en textielmembranen [20]. De drienokkige tent wordt gestabiliseerd door vier V-vormige stalen vakwerkmasten. Tussen de spankabels zijn metalen liggers bevestigd die het zeildoek dragen. Deze liggertjes dragen het zeildoek van de tent dat bestaat uit films van Texaglas, een zeer soepel plastic, opaak of translucide [21]. Vanaf de jaren tachtig kennen de textielmembranen veel succes en vandaag worden volledige gevels bekleed met translucide en transparante textiel. Onderzoek en ervaring hebben ondertussen bewezen dat deze textielmembranen doorgaans slechts 10 tot 15 jaar stand houden. Voor permanente constructies betekent dit radicale vervanging, en bijgevolg verlies van historisch materiaal aangezien restauratie (nog) geen optie is. Ook de transparante glasgevels doen het goed in de 20e eeuw. Waar voor de Tweede Wereldoorlog licht en lucht geïntroduceerd worden via grote glaspuien worden naar het eind van de 20e eeuw steeds grotere glasvlakken geproduceerd om met spiderklemmen of andere gesofistikeerde constructiemethodes te worden opgehangen of ingeklemd aan de beton- of staalskeletten. Naast de koudebruggen worden we steeds meer geplaagd door de warmtebruggen die een oververhitting veroorzaken in deze glaspaleizen. Hoewel glas veel langer stand houdt dan textiel is de vervaldatum niet onbeperkt en zal de toekomstige restauratiearchitect ook hier weer op een inventieve manier moeten mee omgaan. 4. Besluit Deze beperkte selectie van 20e eeuwse Belgische cases toont reeds een scala van schadepatronen die eigen zijn aan de specifieke materialen en hun empirische applicaties. Maar hoe gaan we nu in de 21e eeuw om met deze beeldbepalende gevelbekledingen? In hoeverre nemen we in geval van restauratie de hedendaagse bouwfysische en ecologische normen in beschouwing? Wat is het evenwicht tussen authenticiteit en duurzaamheid en hoe zit het met de beschikbaarheid van het historisch materiaal of van vervangmaterialen? Adolf Loos geeft er in ‘Das Prinzip der Bekleidung’ alvast volgende beschouwing over: ‘Ein jedes Material hat seine eigene Formensprache, und kein Material kann die Formen eines anderen Materials für sich in Anspruch nehmen. Denn die Formen heben sich aus der Verwendbarkeit und 10
  • 11. Herstellungsweiße eines jeden Material geworden. Kein Material gestattet einen Eingriff in seinen Formenkreis. Wes es dennoch wagt, de brandmarkt die Welt als fälscher. Die Kunst hat aber mit der Fälschung, mit der Lüge nichts zu tun.’[22] Referenties [1] Baeck M., Verbrugge B., De Belgische Art Nouveau en Art Deco wandtegels, 1880- 1940, M&L cahier 3, Brussel 1996. [2] Archief M. Brunfaut, sanatorium Tombeek, AAM Brussel, Cahier des charges, carrelages, p. 6. Het bestek aanwezig in de archieven van AAM Brussel beslaat zo’n 25 dozen in totaal. [3] Dekeyser L., Het Lemaire sanatorium (1937) te Tombeek: het gebruik van keramische tegels als gevelbekleding tijdens het modernisme, onuitgegeven meesterproef Architectonische Ingenieurwetenschappen, VUB 2009, p. 85-87. [4] Bekleding van gevels met geglazuurd verglaasd gres, Technische voorlichting 33, reeks 082/2, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf 1962. [5] Brief van advocaat Henry Botson aan de directeur van de Prévoyance sociale d.d. 28.04.1952. [6] Bontridder A., Hedendaagse Bouwkunst in België, Dialoog tussen licht en stilte, Antwerpen 1963, s.p. onderschrift bij een foto van Het Postkantoor te Oostende-1946. [7] Dubois M., Architect Gaston Eysselinck, zijn werk te Oostende 1945/1953, De fatale ontgoocheling, Gent 1994, p. 66. [8] B-Architecten, PTT Oostende, reconversie van het voormalig postgebouw tot cultuur- en kunstencentrum, Technisch lastenboek nr. A4-300, Brussel 27 januari 2010, art. 02.10, arduin, p 39 [9] B-Architecten, PTT Oostende, reconversie van het voormalig postgebouw tot cultuur- en kunstencentrum, Technisch lastenboek nr. A4-300, Brussel 27 januari 2010, art. 02.10, arduin. [10] A. Verdonck, K. Verswijver, R. Demeyer, Constructief vernuft en sociale fijnzinnigheid in een kleurrijk ontwerp. De hoogbouw van Willy Van Der Meeren voor Ieder Zijn Huis in Evere (1952-1961), Architectuur sinds de tweede Wereldoorlog, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel 2008. [11] De Kooning M., Willy Van Der Meeren, Laat-XXe-eeuws Genootschap, Gent, 1993, p. 23: gesprek tussen Willy Van Der Meeren en Mil De Kooning in augustus 1992 [12] Cfr. supra, p. 17. [13] Cfr. supra, p. 84. [14] Verswijver K, De Hoogbouw van Willy Van Der Meeren voor Ieder Zijn Huis in Evere (1952-1961). Historisch, kleur- en materiaaltechnisch onderzoek en voorstel tot renovatie, onuitgegeven meesterproef Architectonische Ingenieurwetenschappen, VUB 2007, p. 126. 11
  • 12. [15] Verdonck A., Vermeiren E., Troubleyn R., Legerbarakken Jabbeke, archiefonderzoek en handleiding omgaan met barakken, onuitgegeven onderzoek december 2008. [16] Addison G. H., Work of Royal Engineers in the European War 1914-1919, Chatham 1927. [17] S.n., Work of Royal Engineers in the European War 1914-1919, 171-174, Chatham 1924. [18] Cfr. supra, plate XLVII Tarrant hut, s.p. [19] Vernimme N. et. al, Omgaan met Oorlogserfgoed, VIOE-Handleidingen 02, Brussel 2010. [20] Espion B. et. al, Lichtgewichten, structuurinnovaties op expo 58, Moderne architectuur op Expo 58, Brugge 2006, p. 102-127. [21] Cfr. supra, p. 115. [22] Loos A., ‘Das Prinzip der Bekleidung’ 4 september 1898; ‘Ins Leere gesprochen’, Brenner Verlag, Innsbuck 1931, p. 140. 12
  • 13. Wetenschappelijke expertise als aanzet tot verantwoorde keuze van muurbetegeling – Gebouw COOVI Anderlecht Yves Vanhellemont, Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB) Samenvatting Het COOVI/CERIA complex in Anderlecht is een modernistisch ensemble, gecreëerd door architect Antoine Courtens tussen 1950 en 1954. Sinds relatief lange tijd is er schade aan de muurbetegeling van de gebouwen veroorzaakt door waterinfiltratie. Allerhande architecturale details zoals de afwezigheid van beschermingen, uitzettingsvoegen, enz. ... en de gebruikte materialen (ondermeer die van de mortels) gaven aanleiding tot deze degradatie. In functie van de restauratie werd een studie uitgevoerd van de gevels, aangevuld met een analyse van de mortels (plaatsings- en voegmortels). Deze studie mondde uit in een restauratieadvies. We willen hier verduidelijken dat een duurzame interventie niet enkel gebaseerd kan worden op materiaalonderzoek, maar dat een architecturale analyse van even groot belang is, en dat beide aspecten samen aan bod moeten komen in een vooronderzoek en advies voor een onderhoudsplan. Het project toont dat een wetenschappelijke benadering kan leiden tot een ‘ideale’ oplossing voor de restauratieproblematiek, maar dat de randvoorwaarden in de praktijk wel aanleiding kunnen geven tot een minder ideale, pragmatische oplossing, die desalniettemin de beste is in de gegeven omstandigheden. 1 Inleiding Het gebouwencomplex waarvan sprake is een ontwerp van de Belgische architect Antoine Courtens (1899-1969). Hij was student van ondermeer Victor Horta, en vanaf 1926 als ontwerper van een aantal belangrijke art-decogebouwen in België. Zijn stijl evolueerde naar een modernisme, waarvan het studie-opject in dit artikel een belangrijk voorbeeld is. De afkorting COOVI slaat op de naam “Centrum voor Onderwijs en Onderzoek voor de Voedingsindustrie”. Het complex bestaat uit meerdere gebouwen verspreid over een uitgestrekt terrein en deels ingeplant in een groene zone. De gebouwen zijn doorgaans gekarakteriseerd door een strakke horizontale architectuur (figuur 1) die benadrukt wordt door de raampartijen (veelal in het vlak van de gevels), de zware horizontale onderbouw in natuursteen, en de muurbetegeling met langwerpige tegels, met brede lintvoegen en smalle stootvoegen. Enkel de toren vormt een belangrijke vertikale doorbreking van dit stramien. 13
  • 14. Figuur 1: zicht op een aantal gebouwen van het COOVI-complex In 2004 werd het complex in twee gesplitst, waarbij elk deel in het bezit kwam van ofwel de Franstalige Gemeenschap, ofwel de Vlaamse Gemeenschap. Het deel behorende tot de Franstalige gemeenschap heeft sindsdien een grondige renovatiebeurt gekregen die sterk gecontesteerd is. De renovatie bestond deels uit het construeren van nieuwe voorzetgevels, met thermische isolatie tussen de oude en de nieuwe geveldelen. Helaas is de architectuur daardoor sterk gewijzigd. Grosso modo lijken de gevels nog wel op de oude gezien het nieuwe metselwerk bestaat uit geëmailleerde baksteen met dezelfde afmetingen als deze van de oude muurbetegeling. Maar hoekdetails (ondermeer de aansluiting van de tegels van twee gevels) zien er nu wel compleet anders uit, evenals de ramen die nu dieper in het gevelvlak zitten, etc. Ook de aansluiting van de gebouwen behorende tot de beide gemeenschappen is, op z’n zachtst gezegd, nogal vreemd: sommigen raken effectief aan elkaar. Door de Vlaamse Gemeenschap werd besloten om een renovatie uit te voeren, waarbij de realisatie van een nieuwbouw werd gecombineerd met een strikt restauratieve benadering van de bestaande gebouwen, dit omwille van de hoge intrinsieke waarde van de architectuur. 2 Technische aspecten van het gebouw 2.1 Constructie Het complex is opgetrokken uit gewapend beton met invuldelen in baksteenmetselwerk. Noch de betonnen structuur, noch het baksteenmetselwerk zijn zichtbaar. Op grondniveau werd een natuursteen parement aangebracht waarvan de conserveringstoestand doorgaans goed is. Dit is waarschijnlijk omdat het gebouw een brede kroonlijst heeft. Hogere geveldelen zijn bekleed met rechthoekige verglaasde keramische tegels met afmetingen gelijkaardig aan bakstenen waardoor baksteenmetselwerk wordt geïmiteerd. Bovenaan de gevels zijn dektegels in geprefabriceerd gewapend beton op het metselwerk aangebracht. Het dak en de aflopen zijn lager gelegen dan de tophoogte van de gevels waardoor vanop grondniveau geen dak zichtbaar is. Ondanks dat de gevels tientallen meters lang zijn, werden, volgens de beschikbare gegevens, geen uitzettingsvoegen aangebracht. Raamomlijstingen en raam- en deurafzaten zijn vervaardigd in geprefabriceerde keramische elementen onderling gescheiden door voegen. Voor zover gekend werd onder de raamafzaten geen bescherming tegen waterinfiltratie voorzien. 14
  • 15. 2.2 Visueel onderzoek van de gevels Sinds de beëindiging van de constructie werden nauwelijks werken uitgevoerd aan de gevels. Als gevolg hiervan zijn over vrij grote oppervlakken de tegels verdwenen (figuur 2, onderaan links). Hierbij werden tegels aangrenzend aan afgevallen tegels eveneens verwijderd. Om veiligheidsredenen zijn veel gevels voorzien van een groen gekleurd net waardoor het geheel een groen uitzicht heeft. Microscheuren tussen voeg en tegels komen vrij algemeen voor hetgeen op zich logisch is: deze lange vlakken vertonen hoge thermische uitzettingen waardoor trekspanningen worden opgebouwd. Door het ontbreken van uitzettingsvoegen worden “spontaan” scheuren gevormd en dit veelal op de zwakste zones zijnde het grensvlak tussen voeg en tegel. Een ander algemeen schadebeeld is ontbrekend voegwerk tussen de tegels aan de raamafzaten (figuur 2, rechts bovenaan) en de betonnen dekstenen bovenaan de gevels (figuur 2, links bovenaan) waardoor hoge hoeveelheden water in de gevels infiltreren. Figuur 2: ontbrekend voegwerk tussen dekstenen bovenaan de gevels (links) en tussen keramische tegels van raamafzaten (midden) naast afstoten van keramische tegels op gevelvlakken (rechts). 2.3 Monsternames Op geselecteerde zones werden boorkernen gelicht (figuur 3) om de algemene opbouw van de gevels te evalueren en de opbouw van samenstellende bouwmaterialen te analyseren. Uit dit onderzoek kon het volgende worden afgeleid: - De keramische tegels werden in een legmortel op het bakstenen metselwerk geplaatst. De mortel is een mengsel van cement en vette kalk. Deze traditionele en goed verwerkbare mortel is vrij duurzaam in normale blootstellingsomstandigheden en droogt traag. Een dergelijke mortelmaterie is relatief flexibel hetgeen een belangrijk voordeel is voor grote gevelvlakken onderhevig aan thermische bewegingen [1]. - De voegen tussen de tegels zijn uitgevoerd met een mortel waarvan het bindmiddel hoofdzakelijk bestaat uit cement. - Behalve micro-scheuren tussen voeg en tegel, vertoont de voegmortel doorgaans weinig (vorst)schade. Petrografisch onderzoek heeft uitgewezen dat de legmortel gebruikt voor het plaatsen van de tegels daarentegen vorstgevoelige kenmerken vertoont. - Twee type tegels werden gebruikt. Een eerste type dat in de massa beige gekleurd is (figuur 3, links; kleur in de massa is dezelfde als de oppervlaktekleur) voorzien van een ‘haak’ op de tegelrug om het contactoppervlak met de legmortel te vergroten. Tijdens latere bouwfasen werd gebruik gemaakt van rood getinte tegels met een dunne verglaasde oppervlaktelaag (figuur 3, rechts). De tegels op zich vertonen een goede weerstand tegen verwering. 15
  • 16. Figuur 3: boorkernen genomen uit betegelde gevelvlakken. De linker boorkern omvat van rechts naar links de oppervlaktelaag van het baksteenmetselwerk, de legmortel en de in de massa getinte tegel. Op te merken vallen de ‘haken’ op de tegelrug die het contactoppervlak met de legmortel vergroten en de hechting optimaliseren. De rechter boorkern omvat de legmortel en verglaasde tegels met voegmaterie tussenin. De visuele inspectie heeft uitgewezen dat water infiltratie, via diverse hierboven vermelde scheuren en openingen, gecombineerd met vries-dooi cycli, aan de basis liggen van het huidige schadefenomeen. Opgenomen vocht kan nauwelijks verdampen via de verglaasde tegels en de dichte cementvoegmortel. In winterperiodes geeft dit dan ook aanleiding tot vorstschade. De restauratie van de gevels beoogt bijgevolg een maximale reductie van waterinfiltratie en –accumulatie. 3 Aanbevelingen voor de restauratie 3.1 Op constructieniveau Op het niveau van de constructie konden volgende aanbevelingen worden geformuleerd, waarbij de wens tot maximaal behoud van het oorspronkelijke aspect werd gerespecteerd: - ter voorkoming van vochtindringing aan de bovenzijde van de gevels dient principieel het voegwerk tussen de dekstenen nauwgezet onderhouden te worden. De ervaring leert echter dat de realisatie van een dergelijk curatief onderhoud niet steeds even disciplinair wordt nageleefd. Dientengevolge werd geopteerd voor het plaatsen van een continu waterdicht (metalen of ander) membraan onder de deksteenlaag aan beide zijden voorzien van een kraal (‘druipneus’). Aldus zal, zelfs met een openstaande voeg, nog steeds geen vocht kunnen binnendringen in het metselwerk. - Plaatsen van een membraan boven de raamomlijsting ter voorkoming van vochtinfiltratie. Eveneens is het aangeraden om een membraan onder de vensterbanken te installeren (infiltratie doorheen het voegwerk tussen de tegels van de vensterdorpels). Beide duurzame ingrepen zullen het toekomstig onderhoud en schade sterk beperken. 3.2 Op het niveau van de gevelmaterialen De gevels moeten gerestaureerd worden, en de vraag rijst of hierbij dezelfde materialen gebruikt dienen te worden. Dit lijkt niet de beste optie. 16
  • 17. Het eerste probleem kadert in authenticiteit: exact dezelfde muurtegels zijn niet meer voorhanden. Er zijn wel tegels met hetzelfde uitzicht, maar in de massa, en vooral aan de rugzijde, verschillen deze tegels toch wel heel sterk van de oorspronkelijke (waar er trouwens ook al enige diversiteit aanwezig was). Aangezien authenticiteit op het vlak van de tegels een probleem begint te vormen, werd er ook besloten op het vlak van de mortels geen al té rigoureuze houding aan te nemen: het gebruik van mortels was dus geen absolute vereiste. Dat zou, vanuit technisch oogpunt ook niet bepaald verstandig zijn. Ten tweede bleek het, vanuit een technisch standpunt, zelfs noodzakelijk om toch aanpassingen uit te voeren aan de mortelsamenstellingen. Om te beginnen hebben de nieuwe tegels geen ‘haak’ of ‘anker’ meer aan de rugzijde. De hechting van de tegels aan de plaatsingsmortel zou daardoor misschien niet onmiddellijk problematisch zijn (hoewel dat niet is nagegaan), maar ze zou in elk geval wel een stuk lager uitvallen. Is dat dan een risico dat genomen kan worden? Het is immers zo dat de waterinfiltratie in het achterliggende metselwerk aanzienlijk verminderd doch niet helemaal vermeden kan worden. Door de afwezigheid van dilatatievoegen zullen er wel steeds scheurtjes in de gevels blijven. Een goede mortelkeuze kan deze eventueel wel reduceren, maar er kan geen garantie worden gegeven dat ze achterwege zullen blijven. Tevens weten we dat de aanwezigheid van de cementgebonden voegmortel een oorzaak was van vochtaccumulatie in de achterliggende mortel, met alle gevolgen van dien. Daarom werd besloten om ook de samenstelling van de voegmortel te wijzigen. Uiteindelijk werd volgende oplossing voorgesteld: - Enkel de beschadigde tegels worden vervangen. Alle intacte tegels blijven gewoon ter plaatse. Dit gaat samen met hun mogelijkerwijs problematische leg- en voegmortel: indien deze intact zijn blijven ze ter plaatse. Het verwijderen en vernieuwen van alle voegen is op zich niet aanvaardbaar gezien de schade die hierdoor veroorzaakt wordt aan de tegels. Dit geld in het bijzonder voor de stootvoegen die hoogstens enkele millimeters breed zijn [2,3]. - In de beschadigde zones wordt de plaatsingsmortel volledig verwijderd. - Op dit metselwerk wordt een polymeergemodificeerde cementering aangebracht teneinde een betere vervormbaarheid en hechting van de laag te verkrijgen [4]. Deze laag dient om een vlakke ondergrond te verkrijgen, waarop de tegels gelijmd worden. - Na uitharding worden de nieuwe tegels (met enkel een geribbelde rug) op de cementlaag gelijmd met een mortellijm voor buitengebruik. Deze mortellijm zou geen vocht mogen opnemen na uitharding, en dient zodoende vorstbestendig te zijn. Gebruik van een mortellijm wordt geprefereerd om een betere hechting aan de cementering te verkrijgen. Bovendien zorgen de ‘elastische’ eigenschappen van deze lijm voor een betere weerstand tegen de onvermijdelijke thermische dilatatie [1]. - De voegen tussen de tegels dienen te worden hersteld met een voegmortel die waterdampdoorlatend is. Eveneens moet deze een stuk minder ‘star’ of ‘broos’ zijn dan de oorspronkelijke cementmortel. Daardoor viel de keuze op een mortel met luchtkalk als bindmiddel (gebluste kalk, kalkhydraat), met een kleine toevoeging van cement. De kans dat er daardoor microscheuren ontstaan tussen tegels en voegwerk wordt hierdoor gereduceerd. In zones met de oorspronkelijke legmortel bewerkstelligt de nieuwe voegmortel een sneller vochttransport [5]. Deze oplossing werd niet zonder slag of stoot aanvaard. Er waren een aantal discussiepunten. Het eerste discussiepunt betrof de al dan niet noodzakelijkheid tot het aanbrengen van een waterdampdoorlatende egaliseerlaag. Er werd gevreesd dat de cementering die nu 17
  • 18. werd voorgesteld bepaalde vochtproblemen in het gebouw zou accentueren of veroorzaken. Dit is even wel niet aan de orde gezien de oorspronkelijke afwerking zijnde de tegels en de cementgebonden voegmortel niet, of toch nauwelijks, waterdampdoorlatend is. Een toename van de vochtproblematiek in het gebouw is bijgevolg uitgesloten. Overigens is het ook zo dat de tegellijm nauwelijks waterdampdoorlatend is. En het gebruik van een waterdampdoorlatende egaliseerlaag, waarvan de werking dan wordt tenietgedaan door de waterdampondoorlatende tegellijm, is ook niet zinvol. Een tweede discussiepunt betrof de noodzaak tot het aanwenden van een waterdampdoorlatende mortel als voegmortel in de gerestaureerde geveldelen (dus waar zowel de oorspronkelijke legmortel, tegels en voegmortel verwijderd werden). Dit is een terecht punt van kritiek. Immers, wat is het voordeel van een dampdoorlatende voegmortel, indien de aansluitende materialen (de lijmmortel, de cementering, de tegels) zelf ondoorlatend zijn voor waterdamp? De keuze voor een voegmortel op basis van kalkhydraat werd verantwoord door volgende overwegingen: - Ten eerste was er de vraag om de oplossing voor voegmortels zo eenvoudig mogelijk te houden. Bovendien is het beter om ook het onderhoudshandboek (met aanbevelingen voor mortelsamenstellingen!) zo eenvoudig mogelijk te houden. Daarom werd geopteerd om het mortelrecept voor het herstellen van voegwerk ook te hanteren voor complete herstellingen (waar het voegwerk, tegels en legmortel allemaal vervangen dienden te worden). Daarom werd dus uiteindelijk de mortel op basis van kalkhydraat weerhouden als ‘standaardrecept’. - Een tweede reden voor het gebruik van kalkhydraat in de volledig nieuwe geveldelen is wat complexer: op de compleet herstelde geveldelen zijn de plaatsingsmortel en de mortellijm, evenals de tegels, weinig capillair. Veronderstel nu dat er terug een dichte cementgebonden mortel als voegmortel wordt gebruikt. Hoogstwaarschijnlijk zullen er dan ook opnieuw scheurtjes tussen tegel en voegmortel ontstaan. Door de afwezigheid van capillaire materialen in de omgeving, kan er een vochtopstapeling ontstaan tussen voegmortel en tegel. Bij vorst zal dit vocht expanderen, en door de druk de mortel en de tegel mogelijkerwijs beschadigen. In het verleden gebeurde dit niet, door de aanwezigheid van de capillaire bastaardmortel achter de voegmortel. Dit is een fenomeen dat wel vaker voorkomt bij aansluiting tussen weinig capillaire materialen (bijvoorbeeld tussen blauwstenen consoles en natuurstenen lijsten, tussen twee stukken blauwe steen die verbonden zijn met een cementvoeg en die onder druk staan, zoals geïllustreerd in figuur 4) 18
  • 19. Figuur 4 : illustratie van een extreme vorm van schade aan blauwe hardsteen, tengevolge van vocht dat in scheurtjes tussen weinig capillaire materialen wordt gevangen, en aanleiding geeft tot macroscopische schade bij vorst 3.3 Aanpassingen tijdens de uitvoering Een restauratie-advies, gebaseerd op een onderzoek, is één ding. De realiteit is een andere zaak. ‘Gedwongen’ door de omstandigheden dient soms een mooi afgerond advies aangepast te worden. De meest ingrijpende verandering die in het restauratieplan opgenomen diende te worden, werd ingegeven door de werfplanning. Het opvoegen van de gevels diende te gebeuren in de late herfst, de winter en het vroege voorjaar. Met dus een reëel risico op vorstschade. We weten ondertussen dat de winter van 2009-2010 zeer streng is geweest en dat kans op vorstschade bijzonder groot zou zijn geweest. Het risico op vorstschade bij mortels gebaseerd op kalkhydraat is nog een stuk groter dan bij andere mortels. Vooral de lange uithardingstijd zit daar voor iets tussen [6]. Het compromis in deze omstandigheden was het gebruik van een mortel op basis van hydraulische kalk. Met andere woorden: we boeten wat in op de ‘flexibiliteit’, op de ‘self-healing’ en eveneens op de waterdampdoorlaatbaarheid van de mortel. Aan de andere kant winnen we wel op sterkte, en vooral de weerstand tegen winterse omstandigheden (vooral van belang in de uithardingsperiode). De flexibiliteit en waterdampdoorlaatbaarheid zal nog steeds beter zijn dan die van een cementgebonden mortel. Het vooruitzicht van een toch iets of wat minder flexibele mortel deed de vrees opflakkeren dat er dan toch nog waterinfiltraties in de gevel konden voorkomen. Daarom werd er voorgesteld het risico te beperken door het gebruik van een waterwerende oppervlaktebehandeling. Dit bleek geen goed idee: - Technisch gezien biedt een waterwerende behandeling hier niet veel zekerheid. Het zou immers de bedoeling zijn om infiltratie via scheurtjes tegen te gaan. Maar dat is net een toepassingsgebied waar waterwerende behandelingen niet efficient zijn [7,8]. En het wordt nog erger: een waterwerende behandeling reduceert immers steeds de 19
  • 20. droogsnelheid van een materiaal (zonder de waterdampdoorlaatbaarheid te wijzigen). Ze zou dus een voordelige eigenschap van een dampdoorlatende mortel voor een stukje teniet doen. En dit kan niet de bedoeling zijn. - Het is trouwens praktisch ondoenbaar om een waterwerende behandeling aan te brengen op de mortels, en niet op de tegels. En dit is trouwens wel noodzakelijk gezien het product niet door de tegels zou opgenomen worden en derhalve vlekken naast een glansverandering zou veroorzaken. Men zou idealiter het product met behulp van een penseel enkel op het voegwerk dienen aan te brengen wat op zich zeer arbeidsintensief is. 3.4 Andere consequenties van de mortelkeuze Vanzelfsprekend zal het nieuwe tegelwerk, in het bijzonder de nieuwe voegmortel, zich anders gedragen dan het originele. Dat is ook de bedoeling, anders zou een gewijzigd mortelrecept niet bepaald zinvol zijn. In die context werd trouwens gesuggereerd dat het goed zou zijn om een meting van de waterabsorptie van de oude en de nieuwe mortel uit te voeren, en deze te vergelijken. Dat is niet gedaan omwille van de volgende redenen: - De waterabsorptie zal effectief ook anders zijn. Dat weten we quasi zeker. - Het in situ meten van de waterabsorptie (of waterabsorptie onder lage druk met behulp van een Karsten pijp) is niet zo evident gezien de beperkte breedte van de voegen, in het bijzonder de lintvoegen. Het plaatsen van een Karstenpijp op een voeg, en daarmee een stukje tegel, is geen optie. De kans op de aanwezigheid van een microscheur op de meetzone is immers dermate groot dat het resultaat vervalst zou zijn. De ervaring heeft uitgewezen dat een Karstenmeting op een dunne voeg heel verschillende resultaten kan geven van deze uitgevoerd op één enkel materiaal. De vraag moet ook gesteld worden in hoeverre de capillaire absorptie van het voegmateriaal dient gekend te zijn. Het is immers vooral van belang dat de gevel dicht is, met andere woorden gekenmerkt door zo weinig mogelijk scheuren tussen voeg en tegels. Dat zijn belangrijke openingen waarlangs vocht binnendringt. Ook het feit dat een meer ‘open’ mortel het uitdrogen van het mortelbed onder de tegels zal bevorderen, spreekt in het voordeel van de kalkmortel. Elke keuze voor de ene of de andere mortel zal altijd zijn voor- en nadelen hebben. Daarom dienen een as-built attest en een onderhoudsdraaiboek opgemaakt te worden. Een regelmatige inspectie van de gevel, en het uitvoeren van de nodige herstellingen zijn essentiële voorwaarden om een gevel in goede staat te houden. Dit advies is meegegeven aan de restauratie-architect en aan de eigenaar van het gebouw. 4 Besluit De behoefte aan geschikte, compatibele mortels is er niet enkel bij historisch (lees: oud) erfgoed. Het is evengoed van toepassing op recentere gebouwen. Recenter erfgoed wordt vaak gekenmerkt door het experiment, het overboord gooien van oude bouwtradities, en vraagt daarom vaak specifieke oplossingen, op maat van het gebouw. In de discussie over welke mortel te gebruiken zijn er steevast twee dominante stromingen: gaan we terug naar de initiële toestand (en gebruiken we dus een copie 20
  • 21. van de historische mortel en bouwwijze), of formuleren we een mortelrecept en herstelwijze die schade (of minstens het risico hierop) reduceert? Vaak wordt met het concept van authenticiteit geschermd, maar dat is vaak een illusie indien men een restauratie uitvoert: het nieuwe materiaal is eenvoudigweg niet meer het oude materiaal, zelfs indien het type materiaal hetzelfde is. Aangezien restauratiewerken deels een kost vertegenwoordigen die opgehoest moeten worden door de maatschappij, en gezien het feit dat oude oplossingen niet steeds de beste zijn (misschien wel in de toenmalige omstandigheden) zijn we van mening dat de keuze voor compatibele herstelsystemen in plaats van de oorspronkelijke materialen en technieken, vaak een betere restauratieoptie is. Op voorwaarde dat er een maximale duurzaamheid kan worden bekomen voor het gebouw in zijn geheel. In het geval van COOVI zitten we met de situatie dat we noodgedwongen na de restauratie een gevel hebben die technisch nogal wat afwijkt van de originele situatie. Een belangrijke getuige hiervan is het ‘anker’ op de rug van de tegels, die niet meer aanwezig is in de vervangmaterialen. Daarom werd overgegaan tot een andere plaatsingsmethode voor de tegels, en moest ook het recept van de voegmortel gewijzigd worden. In dit geval komen we tot het enigszins bevreemdende resultaat dat een modern voegsysteem wordt vervangen door een (op het eerste zicht) oud systeem. Technisch gezien is het evenwel een betere oplossing. In de studie hebben we willen tonen dat het materiaalaspect nooit los mag worden gezien van de architectuur en de structuur van een gebouw. Zelfs de allerbeste materialen zullen op termijn slecht presteren als ze worden gebruikt in een slecht ontworpen (vanuit het technische standpunt) of slecht onderhouden gebouw. De slechte reputatie van kalkmortels is hieraan deels te wijten (aanwezigheid in oude, slecht onderhouden gebouwen). Omgekeerd is het ook zo dat ‘inferieure’ materialen steeds een plaats kunnen hebben in een gebouw, mits er rekening wordt gehouden met hun plaats en functie in het gebouw. Restauratieproblemen dienen steeds in hun context beschouwd te worden, en materiaalonderzoek en –advies dient niet apart gezien te worden van de architectuur en de blootstelling van gebouwen. Een laatste opmerking is toch wel dat het instandhouden van een gebouw niet gedaan is als de steigers voor de restauratie worden weggehaald, en als de facturen zijn betaald. In dit specifieke geval zal de restauratie blijven voortduren. En dat is eenvoudigweg omdat enkel de visueel beschadigde geveldelen hersteld zijn. Maar wellicht zal er in de nabije toekomst nog schade optreden. Niet door de nieuwe herstellingen, maar wel door restvocht dat nog in het mortelbed aanwezig is, door licht aangetaste plaatsingsmortel die evenwel nog niet genoeg is verzwakt om al te bezwijken, ... De optie om de ganse tegelbekleding te verwijderen en te vervangen zou een mogelijke, doch dure en tijdrovende, oplossing zijn. Deze optie wijkt weliswaar sterk af van het concept ‘restauratie’ en impliceert een verlies aan informatie die in het gebouw vervat zit. Het doel van deze restauratie is om het gebouw zoveel mogelijk te ‘verbeteren’ en intacte delen maximaal te behouden. Het verhaal omtrent onderhoud geeft aan dat het de plicht is van de eigenaar om de gevels regelmatig te controleren, en ze, indien nodig, te herstellen volgens de vastgelegde technieken. Door de verminderde waterinfiltraties zal vochtschade in de toekomst aanzienlijk afnemen, of geheel uitblijven en dit ondanks het feit dat de restauratie ons inziens niet helemaal in ideale omstandigheden is uitgevoerd gezien de randvoorwaarden en planning van de werken. 21
  • 22. 5 Dankwoord Deze studie, en haar resultaten, komen voort uit een samenwerking tussen de verschillende actoren in dit project. Het WTCB fungeerde als onderzoeksinstituut, het testprogramma en de adviezen zijn het product van de samenwerking tussen de algemene architect, Xaveer De Geyter, de architect verantwoordelijk voor de restauratieve aspecten, Barbara Van Der Wee, de algemene aannemer, Strabag België, en verschillende productleveranciers, Cantillana, Seiffert en Arte Constructo. 6 Referenties [1] Vandooren O, Technische voorlichting 227: muurbetegeling, 2003, WTCB [2] Vakkennis Voegen, 2002, Bouwradius Uitgeverij, Zoetermeer (NL) [3] Van Laecke W, Technische Voorlichting 208: opvoegen van metselwerk, 1998, WTCB [4] Van Laecke W, Technische Voorlichting 209: buitenbepleisteringen, 1998, WTCB [5] Van Balen K, Van Bommel B, Van Hees R, Van Hunen J, Van Rijn J, Van Rooden M, 2003, Kalkboek: het gebruik van kalk als bindmiddel voor voegmortels in verleden en heden, Rijksdienst voor Monumentenzorg, Nederland [6] Pien A, De Bruyn R, Vanhellemont Y, Gids voor de restauratie van metselwerk, deel 4: gevelrestauratie, 2006, WTCB [7] Pien A, De Bruyn R, Technische Voorlichting 224: waterwerende oppervlaktebehandeling , 2002, WTCB [8] Pien A, De Bruyn R, Vanhellemont Y, Gids voor de restauratie van metselwerk, deel 5: gevelafwerking en gevelbescherming, 2008, WTCB 22
  • 23. Restauratieconcept gevelbekleding van het Brussels Stocletpaleis Hilde De Clercq (1), André Pien (2), Yves Vanhellemont (2) 1 Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) 2 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf (WTCB) 1. Introductie Het Stocletpaleis, recentelijk door de UNESCO uitgeroepen tot werelderfgoed, werd aan het begin van de 20e eeuw gebouwd naar het ontwerp van de Oostenrijkse jugendstil-architect Joseph Hoffmann (1870-1956). Deze residentie, op maat gemaakt van kunstliefhebber Adolphe Stoclet, vormt een exemplarisch Gesamtkunstwerk met een hoogkwalitatieve architecturale afwerking. Zo werden de buitenmuren integraal bekleed met gepolijste witmarmeren panelen (figuur 1). Het marmer zelf is dolomitisch van aard en afkomstig uit een groeve van Noorwegen die momenteel niet meer actief is. Figuur 1: Stocletpaleis (copyright KIK-IRPA) 2. Structurele aspecten van de gevels van het Stocletpaleis 2.1 Dragende structuur met gevelbekleding in marmeren panelen De opbouw van de buitengevels van het Stocletpaleis is een tussenvorm van twee constructietypes, meer bepaald enerzijds een spouwconstructie, en anderzijds een muur met gevelbekleding. Technisch gesproken bestaan de gevels uit een dragende structuur (doorgaans baksteen metselwerk), waarop marmeren gevelpanelen van een 3 à 4 cm dik zijn aangebracht, met behulp van metalen ankers die bevestigd zijn aan de boven- en onderkanten van elk marmeren paneel, en die aan de andere kant vastzitten in het 23
  • 24. metselwerk. Waar het tegenwoordig de bouwgewoonte is om de gevelbekleding aan te brengen nadat de dragende structuur is voltooid, is die bouwwijze aanzienlijk verschillend bij het Stocletpaleis. Voor zover kon worden vastgesteld is de gevelbekleding samen met het opgaande metselwerk opgetrokken. Dit wil zeggen dat de ankers van de marmeren gevelpanelen in de natte mortel werden ingebracht, dat (waarschijnlijk) de panelen werden ondersteund totdat de mortel uitgehard was, en dan vervolgens de ondersteuning werd weggenomen. Vervolgens bouwde men op deze manier verder op de reeds bestaande constructie. De volgende rij marmeren panelen werd daarbij direct geplaatst op de onderliggende rij, hierbij uiteraard telkens verankerd in het metselwerk. Bij een inspectie van de gevels viel het op dat er tussen de panelen her en der dunne laagjes gips (Ca2SO4.2H2O) aanwezig was. Vermoed wordt dat, aangezien het toch om vrij grote marmeren panelen gaat die kleine afwijkingen op afmetingen kunnen vertonen, men getracht heeft de fijne spleetjes tussen de panelen te verbergen door de zijranden van de panelen met natte gipspleister in te smeren alvorens de volgende laag marmerpanelen te plaatsen. Hierdoor vertoonde de gevel een homogeen wit uiterlijk zoals weergegeven in figuur 1. Gips is echter (licht) oplosbaar in water, waardoor de fijne ‘gipsvoegjes’ deels opgelost zijn in regenwater en doorgaans enkel dieper in de spleten tussen de panelen detecteerbaar. 2.2 Spouwconstructie Aangezien de gevelbekleding een bijna continue afdichting vormt voor de eigenlijke dragende structuur, moet het gebouw ook benaderd worden als een spouwconstructie, in de hedendaagse betekenis van het woord: een constructie met twee spouwbladen. Meest problematische in deze spouw is de vochthuishouding. Bij een spouwconstructie is het nodig dat er een spuwdrainering is. Dit wil zeggen dat vocht, dat in de spouw terechtkomt, weer geëvacueerd kan worden. Tegenwoordig wordt dit opgelost door, tijdens de constructie, een membraan aan de muurvoet te voorzien, die het water in de spouw opvangt, en open stootvoegen in het buitenspouwblad, vlak boven dit membraan, waardoor het spouwwater naar buiten kan. 3. Conserveringstoestand marmeren panelen – uitzettingskenmerken van marmer De marmeren panelen vertonen diverse degradatiefenomenen zoals: - verlies aan glans ten gevolge van blootstelling aan zure regen; - biologische contaminatie; - vorming van gipskorsten; - anisotrope uitzetting van de samenstellende mineralen waardoor de panelen vervormen (figuur 2); en, - afzetting van corrosieproducten van bronzen beelden en decoratieve elementen rijkelijk aanwezig in de gehele structuur (figuur 3). 24
  • 25. Figuur 2 : vervorming marmeren panelen ten gevolge van de anisotrope uitzetting van de samenstellende mineralen. Figuur 3: afzetting van koper corrosieproducten van bronzen decoratieve elementen. De zogenaamde intergranulaire desintegratie van marmer is een welgekend fenomeen [1]. De meeste mineralen vertonen een uitzetting die verschillend is voor de verschillende richtingen. Ten gevolge van blootstelling aan cycli van opwarming en afkoeling, treden irreversibele vervormingen op die op zich gestimuleerd worden in aanwezigheid van vocht. Door opwarming ontstaan poriën en microscheuren tussen de samenstellende korrels. De microscheuren sluiten tijdens afkoeling, doch niet volledig: een marmeren paneel keert niet terug tot zijn oorspronkelijke dimensies. Er wordt een accumulerende porositeit gecreëerd waarlangs vocht en vervuilende bestanddelen naast corrosieproducten van bronzen elementen kunnen binnendringen. De kartering van de samenstellende elementen met behulp van rasterelectronenmicroscopie (SEM- EDX) van de oppervlaktelaag van een matig verweerd paneel van het Brussels Paleis is voorgesteld in figuur 4 en illustreert de intergranulaire desintegratie die op zich aan de basis ligt van de afzetting van kopercorrosie producten, waaronder CuCl2, in de ontstane microscheuren. 25
  • 26. Figuur 4: kartering van calcium (Ca), magnesium (Mg) en koper (Cu) van een oppervlaktelaag van een matig aangetast marmeren paneel. (lengte afbeelding: 0,8 mm). Terwijl het merendeel van de panelen eerder matig verweerd is, zijn een aantal panelen die een open buitenterras afsluiten op dergelijke wijze verweerd dat op z’n minst de buitenste cm nagenoeg geen samenhang vertoont (figuur 5). Figuur 5: sterk beschadigd paneel van een buitenterras. 26
  • 27. 4. Experimenteel gedeelte Het onderzoeksproject omvat het proefondervindelijk vastleggen van aangewezen reinigingsprocedures alsook de evaluatie van het effect van een verstevigende behandeling met producten op basis van ethylsilicaat en dit op matig aangetaste alsook sterk beschadigde marmeren panelen. Daarnaast wordt een onderzoek uitgevoerd naar de conserveringstoestand en de conserverende behandeling van de bronzen beelden en decoratieve elementen die in deze bijdrage niet worden uiteengezet. Voor de chemische reiniging van marmeren panelen waarop koper corrosieproducten zijn afgezet werden twee pasta’s getest op basis van ammonium chloride en een 16 % oplossing van ammoniak waaraan hetzij krijt, hetzij kaolin (4 delen tegenover 1 deel ammonium chloride) is toegevoegd. Door de te lage viscositeit kon de pasta met krijt niet worden gebruikt voor verticale vlakken waardoor deze uit het onderzoeks- programma werd geschrapt. De pasta met kaolin werd met een metaalvrije spatel op een verticaal vlak aangebracht gevolgd door droging (4 tot 5 dagen). De gedroogde pasta werd met behulp van een spatel vervolgens verwijderd en het vlak gereinigd met gedemineraliseerd water. Het effect van de reiniging werd geëvalueerd aan de hand van een visuele inspectie van het oppervlak en van een dwarsdoorsnede van een gereinigd marmeren staal. Betreffende de in situ mechanische reiniging van matig verweerde panelen die zwarte korsten vertonen werden volgende technieken getest: - Projectie van waterdamp (150° 3 bar) C, - Projectie van warm water onder druk (80° 80 bar) C, Het effect van de reiniging werd beoordeeld aan de hand van een visuele inspectie van het gereinigd vlak. Daarnaast werden diverse reinigingspasta’s uitgetest alsook mechanisch polijsten waarvan de evaluatie geen onderwerp is van de huidige bijdrage. Voor de verstevigende behandeling van matig en sterk verweerde marmeren panelen werden stalen van 18x12 cm twee of drie maal behandeld met een product op basis van ethylsilicaat. De geteste verstevigende producten zijn een klassiek product op basis van ethylsilicaat (tetraethoxyorthosilicaat, TEOS, percentage droge stof: 51%) en één waaraan elastomere fragmenten zijn toegevoegd (TEOS-E, percentage droge stof: 33%). Elke type test werd in tweevoud uitgevoerd. Het percentage droge stof wordt bepaald door conditionering van 0,5 g product in een aluminium schaaltje bij 20° en 55% relatieve vocht igheid (RV) tot constant gewicht. C Elke meting werd in drievoud uitgevoerd waarna de gemiddelde waarde wordt berekend. De verstevigende behandeling werd uitgevoerd nat-in-nat door lagedruk bevloeiing van een verticaal vlak. De tijd tussen opeenvolgende behandelingen bedroeg één dag. Geconsolideerde stalen werden geconditioneerd bij 20° C/55 % RV gedurende één maand. Verbruiken aan verstevigend middel werden berekend aan de hand van het gewichtsverschil voor en na de behandeling. Het verstevigend effect werd beoordeeld aan de hand van hardheidsprofielen bekomen met het DRMS-systeem (Drilling Resistance Measurement System, SINT Technology DRMS Cordless 2006) alsook kleurmetingen. Minstens drie DRMS-metingen werden 27
  • 28. uitgevoerd per staal waaruit een gemiddeld hardheidsprofiel werd berekend. Voor elke type behandeling werd voorts een gemiddelde curve berekend op basis van de gemiddelde curven per staal. Kleurmetingen werden uitgevoerd met een BYK Gardner colour-guide 45/0 colorimeter. Kleurverschillen van een vlak (behandeld min onbehandeld vlak) worden uitgedrukt als ∆E*=[(∆L*)2+(∆a*)2+(∆b*)2]0.5, waarbij L*, a*, and b* de kleurparameters zijn conform aan CIE lab [2]. Op elk vlak werden 10 kleurmetingen uitgevoerd waaruit een gemiddelde L*, a*, and b* werd berekend. Voor elk type behandeling werd een gemiddeld kleurverschil berekend op basis van de ∆E*- waarden per staal. De impregnatiediepte van de behandeling werd bepaald door het aanbrengen van waterdruppels op een dwarsdoorsnede gevolgd door het visueel beoordelen van het parelend effect. Voorts werd een slijpplaatje vervaardigd van de behandelde marmeren stalen dat werd onderzocht met optische microscopie (ZEISS AXIOPLAN). 5. Resultaten en bespreking 5.1. Chemische reiniging van marmeren vlakken waarop groene koper corrosieproducten zijn afgezet Figuur 6 illustreert het oppervlak van een staal van een marmeren paneel waarop groene koper corrosieproducten zijn afgezet voor en na de chemische reiniging met de pasta op basis van ammonium chloride en kaolin waaruit de efficiëntie van de reiniging kan worden afgeleid. Eenzelfde vaststelling volgde uit de visuele beoordeling van een dwarsdoorsnede van een gereinigd vlak. Figuur 6: staal van een marmeren paneel waarop koper corrosieproducten zijn afgezet voor (links) en na (rechts) chemische reiniging met een pasta op basis van kaolin en ammonium chloride. 5.2 Mechanische reiniging van matig verweerde marmeren panelen die zwarte korstvorming vertonen De mechanische reiniging op basis van waterdamp (150 ° geprojecteerd bij een druk C) van 3 bar is eerder een trage procedure waarbij zo goed als enkel oppervlakkig stof wordt verwijderd doch niet de zwarte korst. Het paneel is nauwelijks beschadigd na de reiniging zelfs op zones die een lage cohesie vertonen (Figuur 7, boven midden deel van het paneel). Eenzelfde reinigend effect werd vastgesteld indien een tensio-actieve stof werd gevoegd aan het water waaruit waterdamp wordt geproduceerd. 28
  • 29. Zwarte korsten konden op een snellere wijze gedeeltelijk worden verwijderd door warm water (80° te projecteren bij hoge druk (80 bar). Materiaalverlies aan verweerde C) zones van het marmeren paneel kon, ten gevolge van de mechanische impact van water bij een dergelijke hoge druk, echter niet worden vermeden (Figuur 8, boven midden deel van het paneel). Figuur 7: marmeren paneel na reiniging Figuur 8: marmeren paneel na reiniging met waterdamp (150° 3 bar). De pijl door warm water onder druk (80° 80 C, C, duidt een verweerde zone aan. bar). De pijl duidt materiaalverlies op een verweerde zone aan. 5.3 Consolidatie van verweerde marmeren panelen 5.3.1 Consolidatie van sterk verweerde marmeren panelen. Het effect van verstevigende middelen kan doorgaans beoordeeld worden aan de hand van testen uitgevoerd op poeders van een bepaalde korrelgrootte als simulatie van een verregaand gedegradeerd materiaal. Uit de literatuur blijkt dat de maximale overbruggende capaciteit van een product op basis van ethylsilicaat 50 µm bedraagt [3,4]. Bij een ideale bolstapeling ontstaat een dergelijke opening in geval van ronde korrels met een afmeting van 325 µm. De samenstellende mineralen van marmer zijn echter niet rond en vertonen zelden een uniforme korrelgrootte maar eerder een korrelgrootteverdeling. Figuur 9 illustreert de korrelgrootte-verdeling van de samenstellende mineralen van het paneel voorgesteld in figuur 5. 29
  • 30. 45 40 35 30 25 w% 20 15 10 5 0 425-600 425-355 355-250 250-180 180-125 125-90 90-0 size (µm) Figuur 9: korrelgrootteverdeling van de samenstellende mineralen van de geteste marmer. Naast mineralen met een kleine diameter, bevat dit marmer een vrij belangrijke fractie met afmetingen groter dan 325 µm hetgeen voor ronde korrels hoger is dan de limietwaarde voor een efficiënte consolidatie met producten op basis van ethylsilicaat. Aan de hand van een korrelgrootteverdeling kan echter het effect van een verstevigende behandeling niet worden voorspeld. Figuur 10 illustreert de hardheidsprofielen van het paneel voorgesteld in figuur 5 voor en na tot drie verstevigende behandelingen. Het onbehandeld paneel vertoont een lage samenhang in het bijzonder de buitenste 14 mm. Het verstevigend effect van twee en drie behandelingen, waarvan het verbruik respectievelijk 1300 en 2200 g.m-2 bedraagt, is onvoldoende gezien de mechanische sterkte nauwelijks toeneemt. Eenzelfde besluitvorming volgde voor het product op basis van ethylsilicaat waaraan elastomere fragmenten werden gevoegd. Van elk behandeld staal konden korrels worden verwijderd door middel van wrijving met de hand. Aangenomen wordt dat de afmeting van de samenstellende korrels, eventueel de korrelvorm, aan de basis ligt voor dit onvoldoend verstevigend effect. Dientengevolge werd aanbevolen de sterk verweerde panelen te vervangen door een marmer die gelijkaardige kenmerken vertoont als deze Noorse marmersoort. 30
  • 31. Force (N) 25 20 15 10 5 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 Depth (mm) onbeh. beh. 2x TEOS beh. 3x TEOS Figuur 10: hardheidsprofiel van stalen afkomstig van het paneel voorgesteld in figuur 5 voor (onbeh., rood) en na 2 (blauw) en 3 (groen) verstevigende behandelingen met een klassiek product op basis van ethylsilicaat (TEOS). 5.3.2 Consolidatie van matig verweerde panelen. Het gemiddelde verbruik en impregnatiediepte van verstevigend middel en kleurverschil, E*, na consolidatie van matig verweerde marmeren panelen zijn weergegeven in tabel 1. Tabel 1: gemiddelde verbruik en impregnatiediepte van verstevigend middel en kleurverschil ( E*) na consolidatie van matig verweerde marmeren panelen. Product Aantal Verbruik Impregnatie E* (a) behandelingen (g.m-2) diepte (mm) TEOS 2 1320 5-6 4,2 3 1810 5-6 1,8 TEOS-E 2 1480 5-6 2,6 3 1710 5-6 2,7 1/ (a): E* = ( L*² + a*² + b*²) ² L* = L*na consolidatie-L*onbehandeld; a* = a*na consolidatie-a*onbehandeld; b* = b*na consolidatie-b*onbehandeld Zowel het verbruik als de impregnatiediepte zijn voor de beide geteste producten gelijkaardig. De impact van de behandeling op de kleur is doorgaans laag ( E*- waarden tussen 1,8 and 4,2). Figuren 11 tot 13 illustreren de gemiddelde hardheidsprofielen van de stalen van matig verweerde panelen. Onbehandeld vertoont het marmer een verweerde oppervlaktelaag tot 5 à 6 mm diepte wat overeenkomt met de impregnatiediepte van de verstevigende middelen (tabel 1). Vergeleken met de sterk verweerde panelen, zoals voorgesteld in figuur 5, vertonen de matig verweerde een duidelijk hogere hardheid en dus 31
  • 32. samenhang (figuur 10). Twee behandelingen met TEOS resulteren in een verhoging van de hardheid van de oppervlaktelaag op zo’n wijze dat waarden worden verkregen die deze van de achterliggende gezonde materie benaderen (figuur 11). Een derde behandeling resulteert nauwelijks in een verbetering van het verstevigend effect. Vergelijkbare resultaten werden genoteerd voor het product op basis van ethylsilicaat waaraan elastomere fragmenten zijn gevoegd (figuur 12). Figuur 13 vergelijkt de hardheidsprofielen van de marmeren stalen na twee steenverstevigende behandelingen met de beide geteste producten waaruit in lichte mate een beter effect met het product TEOS-E kan worden afgeleid. 40 35 30 25 Force (N) 20 15 10 5 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 Depth (mm) 2xTEOS 3xTEOS onbeh Figuur 11 : gemiddeld hardheidsprofiel van matig verweerde marmer voor (onbeh, rood) en na twee (groen) en drie (blauw) behandelingen met TEOS. 40 35 30 25 Force (N) 20 15 10 5 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 Depth (mm) 2xTEOS-E 3xTEOS-E onbeh Figuur 12 : gemiddeld hardheidsprofiel van matig verweerde marmer voor (onbeh, rood) en na twee (groen) en drie (blauw) behandelingen met TEOS-E. 32
  • 33. 40 35 30 25 Force (N) 20 15 10 5 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 Depth (mm) 2xTEOS 2xTEOS-E onbeh Figuur 13 : gemiddeld hardheidsprofiel van matig verweerde marmer voor (rood, onbeh) en na twee verstevigende behandelingen met TEOS (groen) en TEOS-E (blauw). Microscopisch onderzoek van het slijpplaatje van het staal tweemaal behandeld met TEOS-E heeft uitgewezen dat de intergranulaire ruimtes tussen de mineralen niet integraal gevuld zijn met verstevigend middel (figuur 14). Absorptie van vocht en vervuilende bestanddelen naast corrosieproducten van bronzen elementen kan bijgevolg niet worden gestopt. Figuur 14: optisch microscopisch beeld van het slijpplaatje van staal tweemaal behandeld met TEOS-E (UV belichting). 33
  • 34. 6. Restauratieconcept gevelbekleding Een onderzoek werd uitgevoerd naar de marmeren gevelbekleding van het Brusselse Stocletpaleis daterende van begin 20e eeuw. Corrosie van bronzen beelden en decoratieve elementen, die rijkelijk aanwezig zijn in dit architecturaal “Gesamtkunstwerk”, veroorzaakt afzetting van koper corrosie producten op naburige marmeren panelen. Voorts veroorzaakt de anisotrope uitzetting van de samenstellende elementen, naast vervorming van de panelen, het creëren van poriën en scheuren waarlangs vocht en vervuilende bestanddelen uit de atmosfeer alsook koper corrosieproducten kunnen migreren. Marmeren panelen waarop koper corrosieproducten zijn afgezet kunnen op een efficiënte wijze gereinigd worden met behulp van een pasta op basis van ammonium chloride en kaolin. Zwarte korsten gevormd door de inwerking van zure regen kunnen niet integraal worden verwijderd zonder belangrijk materiaalverlies van verweerde zones. Momenteel worden diverse reinigingspasta’s alsook diverse types polijsttechnieken ter plaatse uitgetest en beoordeeld waarbij de verschillende evaluatiecriteria onderling afgewogen worden (gevoeligheid voor verdere verwering, esthetisch aspect en materiaalverlies). Hun evaluatie maakt geen deel uit van deze uiteenzetting. Het merendeel van de marmeren panelen is matig verweerd tot een diepte van 5 à 6 mm. Twee behandelingen met de beide geteste producten op basis van ethylsilicaat resulteren in een verhoging van de oppervlaktehardheid op zo’n wijze dat hardheidswaarden worden gemeten die gelijkaardig zijn met deze van het achterliggend gezond gedeelte. Een bijkomende behandeling resulteert nauwelijks in een verbetering van het verstevigend effect. Er wordt in lichte mate een efficiënter verstevigend effect gemeten met het product waaraan elastomere bestanddelen zijn gevoegd. Microscopisch onderzoek heeft voorts uitgewezen dat de intergranulaire ruimtes tussen de mineralen niet volledig gevuld zijn met verstevigend middel. Algemeen dient, parallel aan de restauratie van de marmeren panelen, het belang vermeld van het vermijden van infiltraties van vocht, meer bepaald regenwaterinfiltratie via de marmeren gevelbekleding, en infiltratie via de gevelbekroningen. Voor een reductie van regenwaterinfiltratie wordt er vaak teruggegrepen naar een waterwerende oppervlaktebehandeling. Dergelijke behandeling is algemeen aangeraden om absorptie van vocht en vervuilende bestanddelen naast corrosieproducten van bronzen elementen te reduceren en bijgevolg de marmerpanelen op een duurzame wijze te conserveren. In hoeverre een waterwerende behandeling de vochtbelasting van de spouw ten goede komt blijft onzeker. De alhoewel nauwe spleten tussen de panelen zijn doorgaans te groot om na een waterwerende behandeling alsnog het regenwater tegen te houden (de minimale scheurbreedte vanaf wanneer na hydrofobering alsnog water penetreert bedraagt 0,3 mm). Op technisch gebied lijkt het ons aangewezen een voorzorgsbenadering te volgen ervan uitgaande dat de spouw in de toekomst belast zal worden met regenwater. En dan zou er minstens een spouwdrainering met open stootvoegen onderaan de gevels voorzien moeten worden. Een tweede vochtbelasting is deze afkomstig van de gevelbekroningen. Destijds was er nauwelijks mogelijkheid tot toepassing van soepele voegen tussen de metalen sierlijsten rondom (en ook bovenaan) de gevels. Toen werd dit opgelost door het verbergen van een klein regengootje binnenin die sierlijsten: regenwater werd zo geëvacueerd via dat gootje, en kwam dan in een (eveneens verborgen) regenpijp terecht. Gezien hun beperkte afmetingen zijn deze gootjes, wellicht door ontoereikend onderhoud, verstopt geraakt en heeft men op een bepaald moment besloten om ze te 34
  • 35. verwijderen. Sindsdien werd vochtbelasting van bovenuit verhinderd door het aanbrengen van een soepele voeg tussen de gevel en de metalen sierlijsten. Helaas hebben dergelijke voegen een beperkte duurzaamheid: gemiddeld 15 jaar afhankelijk van de omstandigheden en het type voeg. Hoe dan ook, momenteel zijn deze oude soepele voegen totaal functieloos geworden. Water afkomstig van daken of terrassen komt daardoor op de gevels terecht, waardoor deze veel zwaarder belast worden. Een herstelling van deze voegen (of een betere oplossing, bijvoorbeeld de plaatsing van een zwelband tussen de sierlijsten en de gevelpanelen) is aangewezen. Uiteraard blijven dit oplossingen die onderhoudsbehoeftig zijn... Sommige marmeren panelen die een buitenterras afsluiten zijn sterk verweerd en vertonen integraal een zeer lage samenhang in het bijzonder de buitenste 14 mm. Het verstevigend effect van drie behandelingen met twee types producten op basis van ethylsilicaat werd als onvoldoende beoordeeld. Er wordt vermoed dat de afmeting van de samenstellende korrels, eventueel de korrelvorm, aan de basis ligt voor dit onvoldoend verstevigend effect. Producten op basis van ethylsilicaat zijn dan ook niet in staat de ruimte tussen de korrels te dichten. Vervanging is hier bijgevolg de enige duurzame methode. Vervanging als duurzame optie geldt eveneens voor een aantal gevelpanelen die sterk gebarsten zijn door thermische anisotrope uitzetting, alhoewel technisch niet eenvoudig. Demontage van een individueel paneel dat zich bevindt tussen aanpalende panelen die moeten blijven zitten, is enkel mogelijk indien het paneel wordt vernietigd en dit doordat de verankeringen onbereikbaar zijn. Bij het verwijderen van een paneel moet het bovenliggende paneel wel gestut worden. Vervolgens dient men een nieuw paneel in te brengen in het ontstane gat van het verwijderde paneel, hetgeen een moeilijke doch niet onmogelijke opgave inhoudt met sterke vereisten in precisie voor de afmetingen van het nieuwe paneel. Bovendien dient men er rekening mee te houden dat het op te vullen gat wellicht niet meer perfect rechthoekig is. De plaatsing van de panelen in het gat is een problematische opgave. Een optie zou zijn om het nieuwe paneel niet te verankeren op het achterliggende metselwerk, maar om het met mortel aan het metselwerk te bevestigen. Dat zou dan geen klassieke mortel mogen zijn (die zijn niet in staat om een dergelijk groot gewicht te dragen), maar een polymeergemodificeerd systeem. Met dit draagsysteem, dat afwijkt van het oorspronkelijk concept, bestaat de kans dat deze mortel een vochtbrug vormt tussen de buitenomgeving (de panelen) en de binnenomgeving. Gezien de waarde van de binnenafwerking is dit een onverantwoord risico. Vermeldenswaard is dat dergelijke plaatsing van de panelen, in een mortelbad, wél is gebruikt ter hoogte van het terras waar het minder risico inhoudt gezien het enkel om kolommen gaat (figuur 5). Als alternatief kan geopteerd worden voor het ‘guillotine’-systeem om een nieuw paneel te bevestigen aan een oorspronkelijk. Hierbij wordt in het onderliggende en bovenliggende (oorspronkelijke) paneel aan de zijkanten een reeks gaten geboord. In deze gaten wordt een ‘guillotine’-anker aangebracht, zijnde een anker dat wordt vastgehouden door een dun stukje metaal en dus tijdelijk niet uit het paneel steekt. Op de overeenkomstige plaatsen van het nieuwe paneel worden er eveneens gaten geboord. Het nieuwe paneel wordt vervolgens op zijn plaats gebracht, waarna de dunne plaatjes metaal (die de guillotine-ankers moeten tegenhouden) worden weggenomen. De ankers schieten op hun plaats, en het nieuwe paneel wordt vastgehouden. Het nadeel van dit systeem is dat het nieuwe paneel niet vast hangt aan het dragend achterliggend metselwerk maar aan de buurpanelen die hierdoor sterker belast zijn. Problematisch wordt het indien in de toekomst zo’n paneel vervangen moet worden. Er zal bijgevolg tevens een verankering in het achterliggende metselwerk voorzien moeten worden waarbij ankers verlijmd worden aan of in de rugzijde van het nieuwe 35
  • 36. paneel en met mortel of epoxy bevestigd in voorgeboorde gaten van het achterliggend metselwerk. Opnieuw vereist dit een grote precisie. Dankwoord Dit onderzoek werd uitgevoerd met de financiële steun van het Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Een speciale dank gaat naar Stéphane Duquesne, verantwoordelijk voor dit project. Referenties 1. Bouineau A., Perrier R., 1995, La décohésion granulaire, maladie des revêtements de façades en marbre, Mines et Carrières, vol. 77, août-sept. 1995, 69-75. 2. Chrisment, De la couleur à la colorimétrie in Couleur & Temps: la couleur en conservation et restauration, SFIIC, Paris (2006), 22-27 3. Wheeler G., Alkoxysilanes and the Consolidation of Stone, The Getty Conservation Institute, ISBN-10:0-89236-815-2 (2005) 4. Wheeler G., Alkoxysilanes and the consolidation of stone: Where are we now ? Proceedings of the International Symposium on Stone Consolidation in Cultural Heritage, research and practice, edited by JD Rodrigues and JM Mimoso, Lisbon, 6-7 May 2008, 41-52 36
  • 37. Keramische gevelbekledingen uit de 19e en 20e eeuw: historische en technologische evolutie en de problemen bij restauratie1 Mario Baeck, onderzoeker historisch bouwaardewerk en betegelingen 1. Historische en technologische evolutie Vanaf het midden van de 19e eeuw won de keramische industrie in het toen jonge België sterk aan belang, zowel economisch als artistiek. Naar het voorbeeld van Engeland, en net als in Duitsland en Frankrijk, ontstond naast de traditionele ambachtelijke fabricatiewijze een meer industrieel georiënteerde baksteen- en keramische vloer- en wandtegelproductie. Moderne machines en technieken beperkten daarbij geleidelijk aan zo veel mogelijk het manuele werk. Men gebruikte betere kleisoorten en -mengsels om de kwaliteit van de bouwmaterialen te verhogen. Daarbij maakte de proefondervindelijke kennis plaats voor een sterk doorgedreven technisch- wetenschappelijke benadering. Dit alles leidde tot specialisatie en schaalvergroting. De introductie van vele nieuwe productie- en decoratieprocedés - voor een belangrijk deel overgenomen vanuit Engeland - als het vormen door middel van strengpersen of droogpersen en drukdecortechnieken als transferprinting via kopergravures of lithografische procedés, maar ook block printing en tube lining of drogelijndecoratie, leidden daarbij tot een ware transformatie van de keramische industrie en een beter inspelen op nieuwe behoeften van de markt2. Nieuwe en meestal openbaar toegankelijke gebouwentypes - zoals spoorwegstations, hotels, stadhuizen, gerechtsgebouwen, bibliotheken, postkantoren, bankgebouwen, musea en theaters, openbare baden en toiletten, ziekenhuizen, sanatoria, scholen en pensionaten - vereisten immers niet alleen visueel aantrekkelijke maar vooral ook betaalbare, gestandaardiseerde, duurzame en gemakkelijk te onderhouden bouwmaterialen. Eisen waarop de keramische nijverheid, dank zij steeds verder ontwikkelde productiemethoden en de diversificatie van het aanbod, perfect inspeelde. Zo werd door de toepassing van de vanuit Engeland ingevoerde droogperstechniek (figuren 1 en 2) zowel een grote maatvastheid als slijtvastheid en vlakheid van de tegels bereikt, wat de plaatsing van de materialen aanzienlijk vergemakkelijkte en de duurzaamheid en onderhoudstechnische en hygiënische kwaliteiten ervan aanzienlijk verhoogde. 37
  • 38. Figuren 1 en 2: Het productieatelier voor ingelegde vloertegels bij Gilliot Hemiksem (links) en een door hen gebruikte Boulton tegelpers voor de productie van gresvloertegels in de droogperstechniek (rechts). De ontwikkeling in de jaren 1840-1880 van weersbestendige keramiek in gres of steengoed en van de bijpassende glazuren maakte dan weer het gebruik van (on)geglazuurd bouwaardewerk voor buitengebruik in gevels mogelijk. Gekoppeld aan het gebruik van metaal - en later beton - voor de opbouw van constructies werden al snel heel wat vernieuwende toepassingen voor bouwaardewerk als bekledingsmateriaal ontwikkeld. In de Angelsaksische wereld leidde dit vanaf de jaren 1880 tot een ware terracotta revival. Frankrijk en Duitsland, maar ook België volgden al snel. Diverse spraakmakende realisaties op de wereldtentoonstellingen van 1867, 1878 en 1889 te Parijs hadden daarbij een enorme impact op architecten en - vooral ook - op het grote publiek. Op de wereldtentoonstelling van 1900 te Parijs, was de polychrome architecturale keramiek definitief doorgebroken. Deze evolutie werd mede gestuurd door de heropleving van de bouwsector vanaf 1896, na het beëindigen van een langere periode van economische crisis, en door de doorbraak van de art nouveau. Deze ontwikkelingen bepaalden mee het groeiende succes van diverse andere materialen - zoals marmer-, glas- en keramische mozaïeken, sgraffiti, églomisé- of achterglasschilderingen en gegraveerde glasplaten - die eveneens bijdroegen tot de polychromie van exterieurs van gebouwen. Dit valt moeiteloos af te lezen uit de evolutie van de toepassing van de onderscheiden materialen in België tot 1914. Bij detailonderzoek in de bekende Cogels-Osywijk in Antwerpen Zurenborg3 hebben we kunnen vaststellen dat bij de panden of aaneensluitende huizengroepen waarin polychrome versieringen in keramiek, mozaïek of sgraffito zijn aangebracht het bij nagenoeg de helft daarvan gaat om versieringen in keramiek terwijl iets meer dan een derde van het bestand van mozaïeken is voorzien. Een zeer kleine minderheid is vandaag nog opgesmukt met sgraffiti, al is duidelijk dat het er oorspronkelijk meer waren aangezien diverse panden hun versiering zichtbaar verloren. Eerder verrassend was ook het feit dat enkele keren gekozen werd voor combinaties van versiering met keramiek en mozaïek. Ook versieringen in églomisé komen hier beperkt voor, telkens in combinatie met keramiek of mozaïek. 38
  • 39. Daarbij stelden we vast dat keramiektegels als gevelversiering hier al vanaf 1884 voorkomen. Het zijn aanvankelijk steevast standaard vloertegels met ingelegde motieven in ongeglazuurd gres (figuur 3) die vanaf 1860 door een groot aantal Belgische producenten massaal op de markt werden gebracht. Deze opvallende voorkeur voor grestegels is niet verwonderlijk aangezien dit materiaal bekend stond als duurzaam, kleurecht en vooral weerbestendig, zeker ten opzichte van faiencetegels. Figuur 3: toepassing van ongeglazuurde Figuur 4: toepassingen van geglazuurde grestegels. faience- of grestegels. (Cogels-Osywijk Antwerpen-Berchem). (Cogels-Osywijk Antwerpen-Berchem). Toepassingen in geglazuurd gres of faience komen in de Cogels-Osywijk (figuur 4) dan ook pas vanaf de jaren 1895 geregeld voor. Deze gres- en faiencetoepassingen komen hoofdzakelijk uit het standaardaanbod van grote Belgische wandtegelproducenten als Boch Frères La Louvière, de Manufacture de Céramiques Décoratives in Hasselt en Gilliot in Hemiksem. Mozaïeken komen pas voor vanaf 1894. Dat is dus zowat 10 jaar nadat de eerste tegeldecoraties werden aangebracht. En het eerste te dateren sgraffito in de wijk stamt uit 1898. De kleuren zijn ondertussen vervaagd en een deel van het materiaal is ook weggevallen. Een categorie apart in deze wijk wordt tenslotte gevormd door de enkele decoraties waarvoor de églomisétechniek is gebruikt. Deze techniek is hier vandaag enkel terug te vinden in ontwerpen van Jos Bascourt uit 1897-98 en 1899. Een min of meer analoge evolutie is ook in vele andere steden terug te vinden en wordt bijvoorbeeld bevestigd door een veel breder opgezette analyse van de nog resterende belle epoquearchitectuur in de badstad Blankenberge4. Hierbij vinden we ingelegde motieftegels in ongeglazuurd gres eveneens als oudste versieringen in gevels terug, zij het pas vanaf 1893. Ze zijn doorgaans geplaatst als kleinere panelen en friezen om het baksteenparement te verlevendigen. Pas vanaf ca. 1904 treffen we hier meer grootschalige keramische gevelbekledingen in geëmailleerd gres of faience in art nouveaustijl aan maar dan wel ook tot ver in de jaren 1920. Gevelmozaïeken en sgraffiti zijn nauwelijks aan te wijzen. De bijzondere weersomstandigheden aan de kust - vaak felle winden met zand en zout zeewater - hebben de opdrachtgevers en adviserende architecten duidelijk weerhouden om deze beide laatste materialen, die in de toenmalige vakpers door critici als vrij kwetsbaar werden omschreven, op grotere schaal toe te passen. De eerste wereldoorlog was overal in het land een periode van stilstand. Pas na de wapenstilstand kwam de productie van bouwmaterialen ten gevolge van de enorme wederopbouwactiviteiten in de verwoeste delen van België opnieuw op gang. Aanvankelijk werd de productie naar de vooroorlogse smaak voortgezet. 39
  • 40. De nieuwe stijlopvattingen van de jaren 1920 en 1930 - met name de art deco, het modernisme, de nieuwe zakelijkheid e.d. -, gekoppeld aan externe factoren als stijgende arbeidslonen en de financiële crisis in de jaren 1930, brachten uiteindelijk verandering. Vanaf circa 1925 werd enerzijds het aanbod aan moderne decors aanzienlijk vergroot, terwijl anderzijds steeds minder bewerkelijke, gedecoreerde vloer- en wandtegels en bouwornamenten werden toegepast en dit zowel in openbaar toegankelijke gebouwen als in privéwoningen. De nieuwe vormentaal - zeker die van het modernisme - leende zich immers minder gemakkelijk voor het gebruik van losse ornamenttegels en de ontwerpers werden genoodzaakt het beoogde artistieke effect op een veel grotere schaal - en met name in de opbouw en de veelkleurigheid van de tegelensembles of het bouwaardewerk - te zoeken. Figuren 5 en 6: betegelde tentoonstellingspaviljoenen van Sphinx Maastricht op de Wereldtentoonstelling Antwerpen 1930 (links) en van Gilliot Hemiksem in Brussel 1935 (rechts). Zeker in de jaren 1930 ging men er dan ook meer en meer toe over om een gevelbekleding uit te voeren in de vorm van een mozaïek of grotere vlakken in wisselende kleuren van effen tegels (figuren 5 en 6), meestal in het formaat 10 x 10 of 13 x 13 cm en vaak in heldere primaire kleuren of juist in donkere tinten. Ook gebruikte men zeer frequent tegels en tegelstrips voorzien van zogenaamde kunstglazuren, glazuren waarbij door middel van een speciale chemische samenstelling fraaie effecten werden gecreëerd, zoals loopglazuren, gekristalliseerde glazuren of glazuren met een metaalglans (figuren 7 ,8 en 9). Figuren 7, 8 en 9: enkele metaalglans- en kunstglazuurtegeltoepassingen in Antwerpen 40
  • 41. Naarmate de economische crisis sterker werd en de concurrentie groeide, pasten de Belgische bouwkeramiekproducenten noodgedwongen hun commerciële strategieën aan. Men zocht intensief naar manieren om goedkoper te produceren. Naast belangrijke investeringen in nieuwe tunnelovens - die de kost voor het bakken van de tegels naar beneden haalden - werd ook druk gebruik gemaakt van strengpersen die de productie van grotere formaten toelieten. De drooggeperste tegel bleef daarbij weliswaar op de markt maar de zogenaamde ‘getrokken’ tegel of tegelstrip kwam -in diverse formaten- meer en meer op de voorgrond, zeker bij meer grootschalige modernistische bouwwerken. Tijdens de tweede wereldoorlog viel de productie van de meeste bouwmateriaalfabrieken opnieuw sterk terug. Daarna volgde, net als in 1919, een periode van opbloei aangestuurd door de grote bouwactiviteit onmiddellijk na 1945. Naast meer traditioneel gerichte architectuur brak hierbij geleidelijk aan de zogenaamde internationale stijl door, die vanuit de Verenigde Staten zijn populariteit kreeg. In de jaren 1950 en 1960 werd de architectuur speelser en vrolijker in de kleurkeuze van materialen. Fel oranje, naast helgroen en geel waren hierbij niet ongewoon. Diverse nieuwe bekledingsmaterialen werden geïntroduceerd en de keramieknijverheid probeerde hierbij stand te houden. Aanvankelijk werd de stijl van de late jaren 1930 voortgezet. Eenkleurige tegels en tegels met kunstglazuren werden in de jaren 1950-1960 nog zeer geregeld in geometrische patronen geplaatst. Al snel echter verkleinde de maatvoering van de tegels tot kleine mozaïekelementen die in vernieuwende betegelingsschema’s en in ‘moderne’ kleuren voor binnen- en buitentoepassingen in de fabriek werden voorgemonteerd. We vinden ze vooral terug in gevels van handelszaken maar ook in die van woningen en appartementsgebouwen. Ook de getrokken tegels en -strips kenden een grote verspreiding. Op de wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel, die door zowat 80 % van alle Belgen werd bezocht, werd de bezoeker op grote schaal geconfronteerd met de moderne architectuurvormen. Een deel van het publiek raakte daarbij enthousiast voor de ornamentiek van de Expo- of Atoomstijl, die door de gevestigde critici minderwaardig werd geacht. Men leerde er ook moderne materialen en toepassingen kennen. Zo was de buitengevel van het paviljoen van de Glas- Keramiek en Kleinijverheid naar ontwerp van het architectenbureau Vincent Cols en Jules De Roeck voorzien van een opvallende, abstract-decoratieve tegelwand van Gilliot Hemiksem (figuur 10). Het toonde aan dat er nieuwe wegen open lagen voor monumentale keramische gevelrealisaties (figuur 11). Figuur 10: abstract-decoratieve tegelwand van Figuur 11: typisch paneel in 50’s- Gilliot Hemiksem op de Expo 1958. of expostijl van Gilliot n.o.v. Ignace Verwilghen in Hasselt 41