Eindwerk Elektriciteit-Elektronica (middelbaar)
Een interesant onderdeel is de grote nulstroom bij spaarlampen in ster en de valse cos pfi verbetering die een spaarlamp met zich mee brengt.
2. Woord vooraf
Dit werk werd geschreven als geïntegreerde proef. Het kan aangezien worden als een werk
waarvoor alle opgedane kennis en vaardigheden tijdens mijn middelbare schooltijd moet gebruikt
worden.
Daarom wil ik in de eerste plaats alle leerkrachten van het vti te Roeselare bedanken voor de kennis,
vaardigheden en opvoeding die mij bijgebracht werd in deze secundaire school.
In het bijzonder wil ik de heer Lievens en de heer Mestdagh als gipmentoren bedanken voor de
begeleiding en hun grote inbreng in dit werk.
Naast de gipmentoren wil ik ook de heer Terryn ten zeerste bedanken voor zijn inzet als
gipcoördinator en als taalmentor.
Uit mijn persoonlijke leefsfeer wil ik mijn ouders bedanken voor alle steun die ik heb mogen
ontvangen.
Daarnaast wil ik ook mijn zus bedanken voor de steun die zij gegeven heeft in moeilijkere periodes
3. Inhoudsopgave
Woord vooraf ......................................................................................................................................... 2
Inhoudsopgave ....................................................................................................................................... 3
Inleiding.................................................................................................................................................. 7
1 Studie van het licht .................................................................................................................. 8
1.1 Licht .................................................................................................................................... 8
1.1.1 Wat is licht? ............................................................................................................... 8
1.1.2 Wat is kleur? .............................................................................................................. 8
1.1.3 Gevoeligheid voor het oog ...................................................................................... 8
1.1.4 IR-licht ........................................................................................................................ 8
1.1.5 UV-licht....................................................................................................................... 8
1.2 Grootheden in de verlichting.......................................................................................... 9
1.2.1 Lichtsterkte I ........................................................................................................... 9
1.2.2 Lichtstroom Φ .......................................................................................................... 9
1.2.3 Specifieke lichtstroom ............................................................................................. 9
1.2.4 Verlichtingssterkte E .............................................................................................. 9
1.2.5 Kleurtemperatuur ..................................................................................................... 9
1.2.6 Kleurweergave Ra ..................................................................................................... 9
1.3 Wetten der verlichting .................................................................................................. 10
1.3.1 Wet der afstand ...................................................................................................... 10
1.3.2 Wet der invalshoek ................................................................................................. 10
2 Studie van verlichting ............................................................................................................ 11
2.1 Gloeilampen .................................................................................................................... 11
2.1.1 Werking..................................................................................................................... 11
2.1.2 Vacuümlampen ........................................................................................................ 11
2.1.3 Gasgevulde lampen ................................................................................................ 11
2.1.4 Lampprestaties........................................................................................................ 12
2.2 Halogeenlampen ............................................................................................................. 13
2.2.1 Nut............................................................................................................................. 13
2.2.2 Kwarts ....................................................................................................................... 13
2.2.3 Halogeen .................................................................................................................. 13
2.2.4 Werking halogeencyclus ........................................................................................ 13
7. Inleiding
De verlichting is een politieke en filosofische stroming tijdens de geschiedenis. Het wordt aangezien
als een grondige vernieuwing en verandering van opvattingen.
Heden ten dage is er ook een grondige verandering van opvattingen over de verlichting van een
ruimte bezig. De vele technieken die tegenwoordig ontwikkeld worden, zorgen voor een constant
groeiende waaier aan mogelijkheden, terwijl de consumenten en sinds kort ook verscheidene
regeringen steeds verder gaande eisen stellen.
Vandaag wil men steeds meer energie gaan besparen en wordt men steeds meer bewust van de
invloed die zaken als verlichting kunnen hebben op het leefmilieu waarin wij allen leven.
Maar daarnaast moet de verlichting een positieve invloed hebben op de personen die zich in de
verlichte ruimtes bevinden.
Deze veranderingen en vernieuwingen binnen de verlichting noemt men ‘Re-lamping’.
8. 1 Studie van het licht
1.1 Licht
1.1.1 Wat is licht?
Licht is een elektromagnetische golf, de som van meerdere elektromagnetische golven van
verschillende golflengtes. Dit wil niet zeggen dat alle elektromagnetische golven licht zijn.
Als men spreekt over licht, dan spreekt men over de elektromagnetische golven van de
frequentieband van het zichtbaar licht.
Elke golflengte die een deel uitmaakt van het zichtbaar licht brengt een kleur met zich mee.
Het zichtbare licht gaat van 400nm (paars) tot 700nm (rood) (zie afbeelding 1).
1.1.2 Wat is kleur?
Als mens kunnen wij een voorwerp zien staan. Dat betekent dat we het licht dat weerkaatst wordt
door het voorwerp kunnen waarnemen.
Niet alle voorwerpen weerkaatsen al het licht. Zo weerkaatst een rode brievenbus al het rode licht,
maar absorbeert alle overige golflengtes. Met andere woorden: als men een bepaald voorwerp met
een bepaalde kleur ziet staan, dan betekent dit dat het licht van de kleur van het voorwerp
weerkaatst wordt en op ons oog valt.
Als men kunstmatig licht wil manipuleren om bepaalde kleureffecten te bereiken kan men dit
bekomen door de drie primaire kleuren (blauw, groen en rood) met elkaar te combineren en te
variëren in sterkte (zie afbeelding 2).
1.1.3 Gevoeligheid voor het oog
Het menselijk oog is niet voor elk kleur even gevoelig. Zo kan het oog de kleuren in het midden van
het spectrum veel beter opvangen en verwerken dan kleuren op de uiteinden van het spectrum. De
kleuren van net buiten het spectrum (IR en UV)kunnen zelfs helemaal niet meer opgemerkt worden.
1.1.4 IR-licht
IR-licht of infrarood licht is net als het zichtbaar licht een elektromagnetische golf maar is niet
zichtbaar voor het menselijke oog omdat de golflengte te lang is. IR licht verwarmt rechtsreeks
massa’s die er aan blootgesteld worden. Soms wordt IR-licht ook gebruikt als verwarming
bijvoorbeeld in een broeikas. Het kan ook zeer nadelige gevolgen hebben omdat dit warmte met zich
meebrengt.
1.1.5 UV-licht
UV-licht of ultraviolet licht is een soort licht dat niet zichtbaar is voor het menselijk oog omdat de
golflengte te kort is. Het licht heeft invloed op pigmenten. Dat zorgt voor het bruinen van de huid en
het verbleken van kleuren. UV-licht wordt meestal gezien als een ongewenst en onschadelijk
nevenproduct van een verlichtingsinstallatie.Zowel het zichtbaar- IR- en UV-licht worden door de zon
uitgestraald op het aardoppervlak.
8
9. 1.2 Grootheden in de verlichting
1.2.1 Lichtsterkte I
De lichtintensiteit of de helderheid van de bron.
De eenheid van lichtsterkte is candela (cd). Deze eenheid is te vergelijken met de lichtsterkte van 1
kaars, maar dit is niet volledig correct.
ig
1.2.2 Lichtstroom Φ
Onder lichtstroom verstaat men de hoeveelheid licht die een lichtbron uitstraalt per seconde.
De eenheid van lichtstroom is lumen (lm) Dit is de lichtstroom die nodig is om een oppervlakte van
(lm).
1m 2 te verlichten als de lichtbron 1cd is die in alle richtingen licht geeft en op 1m van het oppervlak
staat.
1.2.3 Specifieke lichtstroom
De specifieke lichtstroom drukt in een zekere zin het rendement van een lamp uit. Deze kan
berekend worden door de totale lichtstroom van een lamp te delen door zijn elektrisch vermogen.
r
De eenheid van de specifieke lichtstroom is lm .
W
1.2.4 Verlichtingssterkte E
Onder verlichtingssterkte verstaat men de hoeveelheid licht op een oppervlakte.
aat
Φ
Men kan dit berekenen door de lichtstroom te delen door het belichte oppervlak. E =
A
De verlichtingssterkte wordt uitgedrukt in lux.
1.2.5 Kleurtemperatuur
De kleurtemperatuur drukt uit hoe ‘warm’ het uitgestraalde licht van een lamp lijkt.
Hoe groter het aandeel rood in het uitgestraalde licht, hoe warmer deze lijkt maar hoe lager de
temperatuur. Hoe groter het aandeel blauw van het uitgestraalde licht, hoe koeler de lamp lijkt, hoe
hoger zijn temperatuur. De kleurtemperatuur wordt niet uitgedrukt in °C maar in de absolute
kleurtemperatuur
grootheid Kelvin (K).
1.2.6 Kleurweergave Ra
De kleurweergave is een schaal die weergeeft in welke mate het
kleur van het uitgestraalde licht overeenstemt met dat van het
natuurlijk zonlicht.
Dit kan van groot belang zijn voor de verlichting van ruimtes
waar men gedurende langere periodes verblijft omdat een
slechte kleurweergave kan leiden tot stress en depressiviteit.
9
Figuur 1: Voorbeelden op de Ra schaal
10. 1.3 Wetten der verlichting
1.3.1 Wet der afstand
Stel: een lamp met een vaste straalhoek en een vaste
lichtstroom wordt op 1m hoogte gehangen en belicht een
bepaalde oppervlakte en men meet de verlichtingssterkte.
Als men dan de lamp dubbel zo hoog hangt (2m) zal de lamp een
mp
veel groter oppervlak verlichten, terwijl de lichtstroom hetzelfde
blijft waardoor de verlichtingssterkte op dat oppervlak veel
kleiner wordt.
Besluit: hoe verder een lichtbron van zijn te verlichten
oppervlakte ligt, hoe lager zijn verlichtingssterkte.
e
Figuur 2: De wet der afstand
1.3.2 Wet der invalshoek
De invalshoek is de hoek gevormd tussen de lichtstraal en het
verlichte oppervlak.
De verlichtingssterkte op een vlak is kleiner naarmate de
lichtstralen schuiner vallen.
De verlichtingssterkte is bijgevolg afhankelijk van zijn invalshoek.
Men kan bewijzen dat: E ' = E × sin α
Figuur 3: De wet der invalshoek
10
11. 2 Studie van verlichting
2.1 Gloeilampen
2.1.1 Werking
Een gloeilamp is gebaseerd op het verschijnsel gloeiing dat veroorzaakt wordt door een materiaal
sterk te verwarmen zodanig dat het licht begint te geven.
Om deze gloeiing te bekomen laat men een stroom door een wolfraamdraadje stromen. Hierdoor
warmt het draadje op en geeft het licht af. Een probleem waar men bij het experimenteren mee
geconfronteerd werd, was het feit dat het wolfraamdraadje oxideerde of verbrandde door de
combinatie van de hoge hitte en de zuurstof uit de omgeving.
Om dat te voorkomen werd de draad in een zuurstofvrije glazen bokaal geplaatst.
Er bestaan 2 soorten gloeilampen: vacuümlampen en gasgevulde lampen.
2.1.2 Vacuümlampen
Een vacuümlamp is een lamp waar men alle lucht uitgezogen heeft waardoor het gloeidraadje niet
langer kan verbranden.
Het grote voordeel van een vacuümlamp is de grote isolatiecapaciteit van het vacuüm waardoor er
minder warmte van de draad kan afgezet worden buiten de lamp, wat minder verlies betekent van
de lamp. Minder verlies betekent uiteraard een hoger rendement.
Het nadeel van een vacuümlamp is dat de gloeidraad geleidelijk verdampt door de hoge
temperaturen. Het verdampte wolfraam zet zich dan af aan de binnenkant van de lampkolf en laat er
een zwarte schijn achter wat het lichtrendement sterk vermindert.
Na een tijdje zal het draadje zodanig sterk verdampt en verdund zijn dat het simpelweg doorbreekt.
2.1.3 Gasgevulde lampen
Men heeft ontdekt dat de verdamping van de gloeidraad afneemt als men de lampkolf vult met
gassen die inert (niet reagerend) zijn.
Tegenwoordig gebruikt men de gassen argon en stikstof.
11
12. 2.1.4 Lampprestaties
Gloeilampen hebben in vergelijking met andere lampen maar weinig voordelen.
Ze worden enkel nog gekocht omdat ze spotgoedkoop zijn, een kleurweergave hebben die bijna
identiek is met dat van het zonlicht en de frequentie van het in- en uitschakelen heeft geen enkele
invloed op de levensduur van de lamp.
De nadelen zijn dat de lamp een zeer lage specifieke lichtstroom heeft, de levensduur slechts rond de
1000 uren is, de lamp zeer gevoe is voor overspanning en veel warmte opwekt
gevoelig wekt.
Zoals hier te zien is wordt er slechts
10% van de energie werkelijk
omgezet in zichtbaar licht.
Tabel 1: Energieomzetting gloeilamp
De geleverde spanning heeft in alle
aspecten zijn invloed.
Zo zal bij een stijging van de spanning
van 1%:
• De stroom 0.5% stijgen
• Het vermogen 1.5% stijgen
• De lichtstroom stijgen met 4%
• De levensduur met 14% dalen
Figuur 4: Lampkarakteristieken bij spanningsverandering
:
(naar www.osram.be)
12
13. 2.2 Halogeenlampen
2.2.1 Nut
Zoals vermeld in 2.1.2 heeft een gloeilamp te kampen met het zwart worden van de binnenzijde van
de lampkolf als gevolg van het verdampen van de gloeidraad.
Bij pogingen om het rendement te verhogen en de afmetingen te verkleinen werd het
zwartingseffect nog erger.
Na vele jaren experimenteren kwam men tot de halogeenlamp.
2.2.2 Kwarts
Halogeenlampen worden niet gemaakt van glas maar van kwarts. Hier zijn meerdere redenen voor:
• Men wou de afmetingen van de halogeenlamp verkleinen waardoor het glas te dicht bij de
gloeidraad zou komen en smelten.
• Men wou de temperatuur van de gloeidraad verhogen omdat men daardoor een hoger
rendement kon halen.
• Om de levensduur te verhogen moest men de druk in de lamp vele malen verhogen. Hierbij
zou het glas veel dikker moeten worden.
Kwarts begint slechts zacht te worden bij temperaturen hoger dan 1000°C en is bij dezelfde
transparantie van glas vele malen sterker.
Een nadeel van kwarts is dat het aangetast kan worden door olie en vet, bijvoorbeeld door de
natuurlijke olie die aanwezig is in de menselijke huid.
2.2.3 Halogeen
Halogenen vormen een groep binnen de scheikundige elementen en hebben de eigenschap dat ze
sterk geneigd zijn zich te binden met metalen. Van dat fenomeen wordt gretig gebruik gemaakt om
de levensduur van de halogeenlampen te verhogen.
2.2.4 Werking halogeencyclus
1. Als men de lamp ontsteekt ontstaat er hitte van de gloeidraad. Door de hitte gaat het
halogeengas circuleren binnen de lamp.
2. Als er wolfraamatomen verdampen, dan binden die zich met het halogeen.
3. Deze circuleren dan samen door de lamp. Doordat de wolfraamatomen reeds gebonden zijn,
kunnen ze zich niet langer afzetten op het binnenoppervlak van de lampkolf.
4. Als de binding terug in de buurt van de gloeidraad komt, splitst het halogeen van het
wolfraamatoom vanwege de grote hitte. Het wolfraam slaat dan terug neer op de koelere
delen van de gloeidraad. Het halogeen circuleert weer vrij rond binnen de lamp.
13
14. 2.2.5 Bedrijfstemperatuur
De lampkolf kan temperaturen bereiken tot 900°C.
Halogeenlampen verliezen hun nut in omstandigheden waarbij de temperatuur van de lampkolf
minder is dan 250°C. Onder deze temperatuur vindt de halogeencyclus niet plaats waardoor er in
grote mate zwarting zal optreden.
Dit kan het gevolg zijn van te sterk dimmen of geforceerde koeling.
2.2.6 Onzichtbaar licht
Bijna alle halogeenlampen maken gebruik van kwarts met een UV-filter.
Dit is omdat een overmatige blootstelling aan UV-licht schadelijk kan zijn voor het huidweefsel en het
bleken of vervagen van kleuren.
Sommige halogeenlampen hebben reflectoren die het zichtbaar licht weerkaatsen, en het IR-licht
doorlaten. Hiermee kan men voorkomen dat de verlichte massa’s niet overdreven verhit worden.
2.2.7 Lampprestaties
Omdat een halogeenlamp ook een gloeilamp is, zijn z’n eigenschappen zeer gelijkaardig.
Het kleurenspectrum van een halogeenlamp is identiek aan dat van de gloeilamp. Halogeenlampen
zetten eveneens 85% van de elektrische energie om in ongewenst IR-licht.
De levensduur van halogeenlampen is gewoonlijk rond de 2000 uren. Sommige modellen hebben
echter een levensduur van gemiddeld 3000 of 4000 uur.
14
15. 2.3 Fluorescentielampen
2.3.1 Fosforen
Fosforen zijn chemische bindingen die licht genereren als ze blootgesteld worden aan andere vormen
van straling, zoals UV-licht. Dit verschijnsel noemt m fluorescentie.
licht. men
2.3.2 Werking
Een fluorescentielamp is een buis waarbij de binnenzijde belegd is met een laagje fosfor. In de buis is
ntielamp
er een kleine hoeveelheid kwikdamp aangebracht, en aan weerszijden van de buis is er een
gloeidraad.
Om de lamp in werking te laten treden, laat men eerst een korte stroom door de gloeidraden
waardoor de kwikatomen verdampen en beginnen rond te circuleren binnen de lamp. Dan plaatst
men een hoge spanning over de lamp zodat de kwikdamp ‘doorslaat’ (vergelijkbaar met de VBO van
e
een diac). Vervolgens laat men een gecontroleerde stroom door de lamp lopen waardoor de
stroom
kwikdamp begint te gloeien en UVUV-licht uit te stralen. Dat UV-licht wordt geabsorbeerd door het
licht
fosfor die het omzet in zichtbaar licht.
Figuur 5: Werking fluorescentielamp
2.3.3 Halofosfaten
Lampen die uitgevoerd worden uit 1 soort fosfor worden halofosfaten genoemd en zijn over het
algemeen de goedkoopste fluorescentielampen op de markt. Deze stralen enkel een blauwgroen
licht uit waardoor ze een zeer slechte kleurweergave hebben.
2.3.4 Trifosforen
Trifosforen zijn fluorescentielampen die dezelfde constructie hebben als de halofosfaten maar met
drie aanvullende fosforen die lichtpieken uitstralen in de blauwe, groene en rode delen va het
van
spectrum.
15
16. 2.3.5 Multifosforen
Omdat trifosforen tekortschieten in het blauwgroene en oranjerode deel van het kleurenspectrum
werden er nog twee fosforen toegevoegd aan de lamp.
Omdat de lamp nu minstens zes soorten fosforen telt, wordt de fosforlaag veel dikker waardoor de
lamp een deel van het gegenereerde licht zelf terug absorbeert. In concrete getallen is dit 30% van
het licht van de trifosfor-equivalenten.
2.3.6 T12 buizen
Deze buizen hebben een diameter van 38mm en bestaan in lengtes van 600mm tot 2400mm in
stappen van 300mm. Deze lamp bestaat al vanaf 1940 maar wordt tegenwoordig nog zelden gebruikt
omdat T8 en T5 buizen een beter rendement halen.
2.3.7 T8 buizen
Deze buizen hebben een diameter van 26mm en bestaan in lengtes van 600mm tot 1800mm in
stappen van 300mm. Deze buizen werden ontworpen ter vervanging van de T12 buizen met dezelfde
vermogens.
2.3.8 T5 buizen
Deze buizen hebben een diameter van 16mm en bestaan in lengtes van 549mm tot 1449mm. Ze
kunnen enkel gebruikt worden in lampvoeten die daarvoor geconstrueerd worden.
Tegenwoordig worden ze bijna enkel nog gefabriceerd in modellen die uitsluitend kunnen gebruikt
worden met elektronische voorschakelapparatuur. Dit heeft als gevolg dat ze op zich al een hoger
rendement en een langere levensduur behalen dan hun T8-equivalenten.
Deze modellen worden enkel gebruikt in speciale armaturen met speciaal ontworpen reflectoren die
gebruik maken van de smallere lichtbron. Kleinere lichtbronnen leiden tot minder verduistering van
het gereflecteerde licht. Dit betekent een hoger rendement van de armaturen.
16
17. 2.3.9 Codering van fluorescentielampen
odering
Figuur 6: Verklaring opschriften op een fluoreschentielamp
:
(uit www.osram.be)
17
18. 2.3.10 CFL’s
CFL’s of compacte fluorescentielampen werken op dezelfde wijze als normale fluorescentielampen
met dat verschil dat men de buis opplooit zodanig dat men lampen bekomt die dezelfde afmetingen
hebben als normale gloeilampen. Er bestaan drie types CFL lampen:
• CFL’s met tweepinsvoeten; deze lampen hebben een ingebouwde starter en kunnen bij
gevolg enkel gebruikt worden in combinatie met een conventionele ballast.
• CFL’s met vierpinsvoeten; deze lampen zijn speciaal ontworpen om gebruikt te worden met
een elektronische ballast.
• CFL’s met Edisonvoet; deze lampen zijn beter gekend als de spaarlampen en hebben
ingebouwde voorschakelapparatuur. Deze lampen zijn zeer gebruiksvriendelijk omdat ze
gemakkelijk gloeilampen kunnen vervangen en door draaiing kunnen vervangen worden.
CLF’s hebben een slechter rendement dan normale fluorescentielampen omdat ze veel van het
gegenereerde licht zelf terug absorberen.
2.3.11 Onverantwoord gebruik van fluorescentielampen
Er zijn meerdere situaties mogelijk waar het onverantwoord zou zijn om fluorescentielampen te
gebruiken.
• Bediening via een dimschakelaar; dimschakelaars verlagen de spanning die over de lamp en
de voorschakelapparatuur staat. Hierdoor kan de lamp niet correct werken en de
voorschakelapparatuur kan ernstig beschadigd worden.
• Gebruik in weinig gebruikte ruimtes; de stroombesparing weegt niet op tegen de hogere
kosten van de lamp
• Gebruik in combinatie met een bewegingsdetector; het duurt enkele minuten voor de
volledige lichtopbrengst bereikt wordt en veelvuldig in- en uitschakelen verkort de
levensduur.
18
19. 2.3.12 Levensduur
Fluorescentielampen hebben gewoonlijk een lange levensduur. Deze waarden geven een vertekend
beeld want fluorescentielampen zijn gevoelig voor in en uitschakelen.
in-
Tabel 2: Levensduur fluorescentielampen
:
(uit www.osram.be)
2.3.13 Verwachte levensduur
Als gevolg van de hoge startspanningen van fluorescentielampen gaat de kwaliteit van de
evolg
gloeidraden achteruit. Dit betekent dat het in en uitschakelen een grote invloed heeft op de
in-
levensduur van de lamp. Om dit in kaart te brengen neemt men naast de gemiddeld levensduur ook
gemiddelde
de te verwachten levensduur op. Deze wordt bepaald door levensduursten met schakelcycli van
sten
bijvoorbeeld 2.75 uur aan, 0.25 uur uit, wat ongeveer overeenstemt met de drie schakelcycli van een
werkdag.
2.3.14 Kleurweergave
Tabel 3: Kleurweergave bij fluorescentielampen
:
Zoals uit deze tabel blijkt kan geen enkele fluorescentielamp een kleurweergave leveren die gelijk is
aan dat van het zonlicht. De veelgebruikte trifosforlampen halen slechts 80 tot 89 op de schaal van
Ra.
2.3.15 Lumenbehoud
umenbehoud
De lichtopbrengst van fluorescentielampen neemt af tijdens de levensduur.
Men bepaalt het lumenbehoud als het percentage van het verlies van de totale lichtstroom in
vergelijking met de originele lichtstroom.
Trifosforen: 10%
Trifosfor CFL's: 20%
Halofosfaatlampen: 30%
Tabel 4: Lumenbehoud bij fluorescentielampen
:
19
20. 2.4 Voorschakelapparatuur
2.4.1 Werking conventionele voorschakelapparatuur
Figuur 7: Conventionele schakeling van een fluorescentielamp
:
De opstartprocedure gaat in meerdere sta
stappen:
1. Als men de netspanning op de schakeling aansluit, staat de hoogohmige starter in serie met
de spoel, waardoor de volledige voedingsspanning over de neonvulling van de starter komt
te staan.
2. Door de warmteontwikkeling in de starter sluiten de twee bi metalen waardoor er stroom
bi-metalen
begint te vloeien door de spoel, door de gloeidraden en door de bi metalen van de starter.
bi-metalen
Hierdoor wordt het kwik in de lamp opgewarmd waardoor het verdampt en begint rond te
circuleren binnen de lamp.
3. Doordat de stroom door de bi-metalen ging, werd er geen warmte meer gedissipeerd
metalen
waardoor de starter terug afkoelt en de bi metalen terug open gaan en alle st
bi-metalen stroom in de
schakeling terugvalt tot 0A.
4. Door deze plotse verandering van stroom maakt de spoel een tegen EMK die dezelfde
tegen-EMK
richting en zin heeft als de voedingsspanning. De som van deze twee spanningen zorgt er
chting
voor dat de lamp ‘doorslaat’ en de kwikdamp begint te geleiden.
r
5. Nu bekomt men een serieschakeling van de spoel en de lamp. De spoel voorkomt dat er te
veel spanning over de lamp komt en dat de stroom er door beperkt blijft.
20
21. 2.4.2 Elektronische ballast
Een elektronische ballast werkt volgens hetzelfde principe van een klassieke ballast.
Het grote verschil is dat de netspanning hier omgevormd wordt naar een gelijkspanning.
Die gelijkspanning wordt dan met een invertor terug omgevormd naar een wisselspanning van een
veel hogere frequentie tussen de 20 en de 100kHz
Hierdoor kan men kleinere spoelen gebruiken met een lagere inductiecoëfficiënt om dezelfde
impedantie te bekomen als bij 50Hz.
Een lichtere spoel betekent minder windingen, minder warmteontwikkeling en dus een kleiner
vermogenverlies.
Figuur 8: Blokschema elektronische ballast
2.4.3 Dimbare ballast
Figuur 9: Blokschema dimbare ballast
Om de lamp te dimmen kan men de frequentie verhogen.
Door de frequentie te verhogen, verhoogt de impedantie van de spoel. Door de wet van Ohm
verlaagt het schijnbaar vermogen van de lamp.
Dit betekent uiteraard ook dat het verlies over de spoel vergroot en het rendement daalt.
21
22. 2.4.4 Voorverwarmer
Figuur 10: Werking voorverwarmer
De schakelaar sluit bij een positieve spanning.
De eerste 0.5s dienen om een stroom door de filamenten te dwingen waardoor die beginnen op te
warmen.
Daarna opent en sluit de schakelaar op een hoge frequentie.
Vanaf dan werkt de schakelaar volgens het principe van een klassieke starter.
Als de schakelaar gesloten is, is er een stroom door de spoel. Als de schakelaar dan gesloten wordt
ontstaat er een tegen-EMK in de spoel die dezelfde zin heeft als de voedingsspanning waardoor er
over de Tl-buis een spanning komt die hoog genoeg is om het lawine-effect in gang te steken en de
lamp te doen oplichten.
Afbeeldingen van www.edn.com en www.wikipedia.org .
22
23. 2.5 Ledverlichting
2.5.1 Werking
Figuur 11: Bouw van een led
(afbeelding uit www.osram.com)
Als er stroom in de juiste richting door de stempel loopt, ontstaat er licht van één bepaalde
golflengte. Dit komt enkel en alleen door de atomaire verschillen tussen de materialen waardoor, in
tegenstelling tot alle andere vormen van verlichting ,geen warmte, noch gloeiing van chemicaliën
voorkomt.
2.5.2 Witte led
Men kan een witte led bekomen door fosfor in de epoxy van een blauwe led te brengen. Daardoor
wordt het geproduceerde blauwe licht omgezet in een geel licht. Deze combinatie maakt een witte
kleur. De kleurtemperatuur is dan afhankelijk van de verhouding tussen geel en blauw.
2.5.3 Meerkleuren leds
Om kleureffecten te kunnen produceren plaatst men drie stempels van de drie basiskleuren in 1
behuizing. Zo kan men gelijk welke lichtkleur bekomen door de spanningen over de verschillende
stempels te laten variëren.
2.5.4 Betrouwbaarheid
Leds kunnen niet lijden onder ‘catastrofale defecten’. Dit wil zeggen dat ze niet plots kunnen
ophouden met licht te produceren. Omdat een led niet bestaat uit kwetsbare stoffen die los staan, is
hij uitermate beschermd tegen schokken. Bij een led neemt enkel de lichtopbrengst af met de tijd.
Daarom bepaalt men de levensduur van een led op de tijd waar de lichtopbrengst slechts de helft
meer is van zijn oorspronkelijke opbrengst. Zelfs bij deze methode is de levensduur van een led
150 000 uur (17 jaar) van continu bedrijf. Net als gloeilampen zijn leds ongevoelig voor in- en
uitschakelen.
23
24. 3 Metingen op voorschakelapparatuur
3.1 Meting op de spaarlamp
3.1.1 Meetopstelling
Figuur 12: Meetopstelling
De lamp waar op gemeten is, is een commerciële spaarlamp van 15W.
Alle meettoestellen behalve de oscilloscoop zijn analoge toestellen omdat digitale toestellen
onbetrouwbaar zijn bij vervormde sinussen.
Voor verdere berekeningen is het ook belangrijk om weten dat de interne weerstand van de Ampère
meter 12Ω bedraagt.
3.1.2 Meetresultaten
u = 240V
i = 117mA
P = 15.3W
Figuur 13: Scoopbeeld van de stroom
24
25. 3.1.3 Verklaring en interpretatie van de resultaten
Via de conventionele rekenmethodes die de elektriciteitsmaatschappij gebruikt, kan men volgende
elektriciteitsmaatschappij
zaken gaan bepalen:
S = u × i = 240V ×117mA = 28.08VA
P 15.3W
cos ϕ = = = 0.534(capacitief )
S 28.08VA
ϕ = 57.71°
I = i × cos ϕ − j × i × sin ϕ
I = 117mA × cos 57.71° − j ×117mA × sin 57.71°
I = 62.5 − j 98.91mA
Hieruit kan men veronderstellen dat er een capacitieve stroom vloeit van 98.91mA.
Dat zou willen zeggen dat een lamp inductieve stromen kan opheffen en daarmee de cos ϕ kan
verbeteren.
Als men de stroom grafisch bekijkt en de spanning er bij tekent, kan men het werkelijke vermogen
tekenen.
Figuur 14: Spanning, stroom en vermogen van een spaarlamp
:
Zoals te zien is, is in tegenstelling tot de berekeningen geen reactieve stroom aanwezig.
Dat komt omdat men bij het berekenen van S de totale spanning vermenigvuldigt met de gemidd
gemiddelde
stroom. In werkelijkheid mag men enkel de spanning meerekenen die er is op de tijdstippen dat er
stroom is.
Door deze fout verkrijgt men een valse cos ϕ .
Doordat de stroom zo’n grillige vorm heeft, zal de spanningsval over de voedingskabels even grillig
o’n dingskabels
zijn. Als men nog andere verbruikers aan die voedingskabels hangt, zullen die op hun beurt een zeer
grillige voedingsspanning krijgen. Dat is wat men netvervuiling noemt en dit kan zeer nadelige
gevolgen hebben voor bijvoorbeeld te televisieschermen.
25
26. 3.1.4 Besluiten
Met een spaarlamp kan men geen cos ϕ verbetering doen.
Toch zal de maatschappij een capacitieve cos ϕ aanrekenen.
Spaarlampen zorgen voor netvervuiling.
3.2 Meting op spaarlampen in ster
3.2.1 Meetopstelling
Figuur 15: Meetopstelling
De gebruikte lampen zijn allemaal gelijk aan elkaar en aan de spaarlamp uit de vorige meting.
De ampèremeters hebben elk een interne weerstand van 2Ω.
3.2.2 Meetresultaten
I L = 117mA
I N = 208mA
Figuur 16: Scoopbeeld van de nulstroom
Als men 1 lamp weghaalt:
I N = 182mA
26
27. 3.2.3 Verklaring en interpretatie van de resultaten
Om de nulstroom te kunnen verklaren moet men terugkijken naar de stroom door één lamp.
Figuur 17: De lijnstroom door een spaarlamp
Om gemakkelijk te kunnen redeneren kan men deze de stroom tekenen met blokken.
Figuur 18: Vereenvoudigde weergave van de nulstroom
Bij deze stroom moet men nu tweemaal dezelfde stroom die 1 en 2 van de periode verschoven
3 3
is bijtellen en dan bekomt men de nulstroom.
Figuur 19: Som van de lijnstromen
3.2.4 Besluit
Spaarlampen in ster of in driehoek vormen een ongelijke belasting.
27
28. 3.3 Meting op fluorescentielampen
3.3.1 Meetopstellingen
Figuur 20: Meetopstelling
Voor deze meting werden twee identieke tl-buizen gebruikt van 36W.
De draadgewonden ballast is 40W.
3.3.2 Meetresultaten
Elektronische ballast Draadgewonden ballast
U 215,6 V 215,6 V
I 169 mA 397 mA
P 35,9 W 41,3 W
Q -6,2 VAR 75,3 VAR
S 36,5 VA 86 VA
cos ϕ 0,99 0,48
Tabel 5: Resultaten meting op fluorescentielampen
28
29. 3.3.3 Verklaring en interpretatie van de resultaten
Het vermogen van de schakeling met draadgewonden ballast heeft een veel groter vermogen omdat
er koperverliezen optreden in de ballast zelf.
Bij de elektronische ballast is dit niet het geval omdat men de spanning eerst omzet naar een zeer
hoge frequentie. Hierdoor heeft men een spoel met veel minder wikkelingen nodig om de nodige
inductiviteit te creëren. Minder wikkelingen betekent dat er veel minder draad nodig is en er dus veel
minder koperverlies optreedt.
De schakeling met de draadgewonden ballast heeft een zeer grote reactiviteit vanwege de
smoorspoel. Dat is bij de elektronische ballast niet zo omdat het spoeltje slechts voor een heel korte
periode stroom kan leveren die minuscuul is tegenover de lange periode van het net.
De gemeten reactieve stroom bij de elektronische ballast bestaat in werkelijkheid niet, maar komt
door de foute berekening die het meettoestel gemaakt heeft. Dit werd reeds beschreven bij de
meting op de spaarlamp.
De elektronische ballast werkt op hoge frequenties en zal dus ook aan netvervuiling doen.
3.3.4 Besluiten
De draadgewonden ballast heeft een vermogensverlies van 4W terwijl de elektronische ballast geen
vermogensverlies heeft.
Een draadgewonden ballast heeft een zeer slechte cos ϕ terwijl de cos ϕ van een elektronische
ballast miniem is.
29
30. 3.4 Meting op een draadgewonden transformator
3.4.1 Meetopstelling
Figuur 21: Meetopstelling
Voor deze meting werd er een halogeenlamp van 50W/100V gebruikt.
Als voorschakelapparaat werd er de aangewezen draadgewonden transformator gebruikt.
3.4.2 Meetresultaten
U = 230V
I = 298.13mA
P = 67.2W
Figuur 22: Spanning over de halogeenlamp
30
31. 3.4.3 Berekeningen
Uit de meetresultaten kan men volgende zaken gaan berekenen:
S = U × I = 230V × 298.1mA = 68.56VA
P 67.2W
cos ϕ = = = 0.98
S 68.56VA
P 50W
η= n = = 74.4%
Pt 67.2W
3.4.4 Besluiten
Een draadgewonden transformator die geschakeld is aan de belasting waar hij op voorzien is heeft
een goede cos ϕ , maar heeft een relatief slecht rendement.
31
32. 3.5 Meting op een elektronische transformator
3.5.1 Meetopstelling
Figuur 23: Meetopstelling
3.5.2 Meetresultaten
U = 230V
I = 224.3mA
P = 51.6W
Figuur 24: Spanning over de halogeenlamp
3.5.3 Berekeningen
S = U × I = 230V × 224.3mA = 51.89VA
P 51.6W
cos ϕ = = = 0.99
S 51.89VA
P 50W
η= n = = 96.35%
Pt 51.89W
32
33. 3.5.4 Simulatie van de stroom
Aangezien een halogeenlamp een zuivere ohmse belasting is, zal de stroom door de lamp perfect
gelijkvormig zijn aan de uitgangsspanni van de transformator.
uitgangsspanning
De uitgangsspanning is een hoogfrequente sinus. De amplitude van de sinus is afhankelijk van de
spanningswaarde van de netspanning op dat ogenblik.
Zo is de uitgangsspanning:
uu = ûu × sin ωu
Figuur 25: Hoogfrequente sinus
Als de amplitude van de uitgangsspanning nu gelijk is aan de momentale spanningswaarde van de
netspanning bekomt men de spanning die over de lamp staat:
uu = (ûn × sin ωn ) × sin ωu
Figuur 26: Hoogfequente sinus gemoduleerd op de netfrequentie
:
Deze simulatie heeft veel gelijkenissen met de werkelijke spanning die gemeten is en kan dus
gebruikt worden om besluiten uit te trekken.
Door het feit dat men in de uitgangsspanning de netfrequentie kan herkennen, kan men besluiten
uitgangsspanning
dat de frequentieomvormer zijn stroom niet kan putten uit een afvlakkingscondensator, maar
rechtstreeks uit het net.
33
34. Met deze gegevens kan er een mogelijk blokschema opgesteld worden.
Figuur 27: Blokschema elektronische transformator
:
De stroom die door de lamp gaat, zal een identieke vorm hebben als de vorm van de spanning. Een
gelijkvormige stroom zal uit de frequentieomvormer komen. Voor de frequentieomvormer is de
stroom gelijk aan de gelijkgerichte stroom van na de frequentieomvormer.
elijk
i = în × sin ωn × sin ωu
Figuur 28: De stroom die van de bruggelijkrichter naar de frequentieomvormer loopt
:
De bruggelijkrichter zorgt er voor dat de stroom steeds hetzelfde teken heeft als de netspanning.
steeds
i = în × sin ωn × sin ωu
Figuur 29: De stroom die naar de elektronische transformator loopt
:
34
35. 3.5.5 Simulatie van de nulstroom
mulatie
Als men drie zo’n elektronische transformatoren in ster zou zetten, kan er mogelijk een nulstroom
ontstaan.
De nulstroom I N :
I N = I L1 + I L 2 + I L 3
2π 2π
I N = î × sin ωu × sin (ωn + 0 ) + î × sin ωu × sin ωn + + î × sin ωu × sin ωn −
3 3
De oscillatoren die in de elektronische frequentie omvormer gebruikt worden, kunnen onderling een
licht verschil hebben in frequentie. Daarbij komt dat die oscillatoren niet gesynchroniseerd lopen.
Daarbij
Dit heeft als gevolg dat ωu geen constante is.
Voor de simulatie nemen we:
ωuL1 = X × 2π × 20kHz + 27.9
ωuL 2 = X × 2π × 21kHz + 3.2
ωuL3 = X × 2π × 19kHz + 16.5
î =1
ωn = X × 2π × 50 Hz
Dan zal I n vervolgende vorm hebben:
Figuur 30: De nulstroom
3.5.6 Besluiten
Een elektronische transformator heeft een hoog rendement en een minieme cos ϕ .
Een elektronische transformator zorgt voor netvervuiling.
Elektronische transformatoren geschakeld in driefasige netten zorgen voor een ongelijke belasting.
driefasige
35
36. 4 Studie van de eigen verlichting
4.1 Studie van de kamers
4.1.1 Living
De living wordt momenteel verlicht door 1 luster met 8 gloeilampen van 60W die zich op 75cm van
het plafond bevinden. Ze hebben elk een matglazen kap als reflector en zijn schuin naar beneden
gericht.
Er wordt in deze kamer niet geleefd en daarom wordt de verlichting er slechts occasioneel voor een
langere tijd ontstoken.
Deze ruimte dient vooral om gasten te ontvangen waaronder zakenrelaties van het bedrijf en mag
daarom zeker geen slechte indruk nalaten.
De kamer dient ook als doorgang naar meerdere andere kamers waaronder de sanitaire
voorzieningen. Daardoor wordt de verlichting zeer frequent ontstoken en gedoofd.
De kamer moet tijdens de nacht een verlichtingssterkte hebben van minstens 300 lux op een hoogte
van 0.85m over het volledige oppervlak zonder de oppervlakten op 0.25m van de wanden omdat het
geen zin heeft om deze extensief te verlichten.
4.1.2 Woonkamer
De woonkamer heeft slechts 1 luster met 5 60W gloeilampen zonder enige reflector op 70cm van het
plafond.
In vergelijking met alle andere kamers verblijft men het meest in de woonkamer.
Daarom moet de verlichting een aangename temperatuur hebben en het natuurlijk daglicht dicht
benaderen.
De kamer moet tijdens de nacht een verlichtingssterkte hebben van minstens 300 lux op een hoogte
van 0.85m met uitzondering van de oppervlakten die zich binnen de oppervlakten van de wanden
bevinden.
4.1.3 Inkom
De inkom wordt verlicht door 1 gloeilamp van 15W die gemonteerd is in een heldere glazen bokaal
die zich 80cm lager dan het plafond bevindt.
De verlichting van de inkom wordt slechts gebruikt bij het telefoneren en bij het ontvangen van
gasten (de kamer bevat geen obstakels om van de ene deur naar de andere te gaan waardoor men
de lamp niet hoeft te ontsteken bij het passeren)
Omdat men in deze ruimte een telefoonboek moet kunnen lezen is er voldoende verlichting nodig in
de voorste helft van de kamer want in de achterste helft moet men niet lezen. Bovendien wordt deze
helft van de ruimte zelden betreden.
36
37. 4.1.4 Keuken
De keuken wordt verlicht door 3 spaarlampen van 15W die elk een witmetalen behuizing hebben als
reflector op 15cm van plafond.
Daarnaast is er ook nog een gloeilamp van 60W onder een witmetalen reflector op 55cm van het
plafond. Om plaatselijk voldoende licht te hebben zijn er nog 2 gloeilampen van 60W die zich
bevinden achter een beschermingskap van de dampafzuiging boven het fornuis.
De verlichting in de keuken moet meerdere functies vervullen.
Zo laat men ’s avonds veelal een lamp branden om gemakkelijk de weg te kunnen vinden na een
avondje stappen.
Een keuken dient uiteraard om bereidingen te maken en daarom heeft men plaatselijke verlichting
nodig van minstens 500 lux.
4.1.5 Archief
Het archief wordt verlicht door een gloeilamp van 100W zonder enige reflector op 65cm van het
plafond.
Het licht van het archief wordt zelden ontstoken en moet gewoonlijk slechts gedurende een heel
korte periode branden.
In het archief zelf wordt er niet of nauwelijks gelezen. Er wordt ook geen tekst geschreven of
verwerkt.
4.1.6 Waskamer
Er is in de waskamer 1 gloeilamp van 75W zonder enige reflector. Deze is op de muur gemonteerd op
1,85m van de grond.
De waskamer is een kleine ruimte waarvan het grootste deel wordt ingenomen door een
wasmachine en een droogkast waardoor de verlichting slechts een kleine oppervlakte moet
verlichten. Maar men heeft op dat kleine oppervlak wel een grote lichtsterkte nodig.
37
38. 4.1.7 Badkamer
De badkamer wordt verlicht door twee gloeilampen van elk 100W waarvan er een zonder enige
reflector op 85cm van het plafond is opgehangen. De andere heeft eveneens geen reflector en werd
10cm van de muur gemonteerd op 1.85m hoogte.
Aangezien de badkamer de enige plaats in huis is waar een toilet geïnstalleerd is moet de verlichting
bestand zijn tegen veelvuldig in- en uitschakelen.
Omdat de ruimte slechts een heel klein raampje aan de noordkant heeft, komt er nauwelijks
natuurlijk zonlicht binnen waardoor er lampen nodig zijn die ook een hoog rendement hebben bij het
langer branden.
Naast de algemene verlichting is er ook plaatselijke verlichting nodig bij een spiegel waar vooral de
kleurweergave heel belangrijk is. Er moet plaatselijk ook een hogere lichtsterkte zijn.
Alle lampen zullen moeten bestand zijn tegen de hoge vochtigheid van de badkamer.
De algemene verlichting moet minstens 150 lux opbrengen en de plaatselijke minstens 700 lux op
een hoogste van 1.7m.
4.1.8 Slaapkamer ouders
De slaapkamer van de ouders wordt verlicht door een gloeilamp van 75W zonder reflector en
bevindt zich in het midden van de kamer, gemonteerd op 65cm van het plafond.
Verder zijn er nog twee spaarlampen van 5W die dienen als nachtlamp.
De algemene verlichting van de slaapkamer wordt enkel gebruikt bij het betreden van de kamer en
om zich te kleden.
4.1.9 Kelder
De kelder wordt verlicht door een gloeilamp van 75W zonder reflector aan de wand tegen het
plafond.
De verlichting in een kelder heeft enkel als doel om alle voorwerpen te kunnen zien en opschriften te
kunnen lezen. De gebruikte lamp moet in staat zijn veel kortstondig ingeschakeld te worden om dan
enkele minuten later terug uitgeschakeld te worden.
De lamp moet ook een hoog rendement hebben bij lagere temperaturen.
38
39. 4.1.10 Berging
De berging wordt verlicht door een gloeilamp van 75W zonder reflector aan de wand tegen het
plafond.
De berging heeft veel gelijkenissen met de kelder. Zo heeft zij exact dezelfde afmetingen als de
kelder maar ook zeer analoge functies.
Omdat men deze kamer zelden betreedt en dit steeds voor een korte periode mogen de kosten voor
andere armaturen of andere lampen niet hoog liggen en moet de lamp veel in- en uitgeschakeld
kunnen worden zonder dat dit ten koste gaat van de levensduur.
Ook moet er voldoende lichtsterkte zijn om opschriften te kunnen lezen.
4.1.11 Nachthal+trap
Er zijn twee gloeilampen van 100W zonder reflector tegen het plafond geïnstalleerd. De ene lamp
boven de trap en de andere halverwege de tweede helft van de gang.
De functie van de verlichting van de nachthal is enkel het zichtbaar maken van voorwerpen.
De gebruikte lamp moet bestand zijn tegen vele malen in- en uitschakelen.
Aangezien niemand voor een langere periode in de gang verblijft en men soms vergeet het licht terug
te doven kan het aangewezen zijn om een tijdsafhankelijke relais zoals een trappenhuisautomaat te
plaatsen.
4.1.12 Slaapkamer NW
Deze kamer wordt verlicht door een gloeilamp van 60W zonder reflector in de hoek van de kamer.
De oorspronkelijke bewoonster van deze kamer is al enige jaren het huis uit waardoor deze kamer
volledig in onbruik is en het geen nut heeft iets te investeren in de verlichting van de kamer.
4.1.13 Slaapkamer AW
Deze slaapkamer wordt verlicht door een gloeilamp van 75W zonder reflector, tegen het plafond
halverwege de wand. Verder is er nog een bureaulamp van 20W.
De bewoonster van deze kamer maakt slechts op onregelmatige tijdstippen gebruik van de kamer
tijdens weekends.
Een vereiste van de kamer is wel dat het bureau voldoende verlicht is om er kantoorwerk te
verrichten. Overigens moet de kamer voldoende verlicht zijn om er zich te kunnen kleden en korte
opschriften te kunnen lezen..
39
40. 4.1.14 Slaapkamer WW
Deze kamer is uitgerust met een gloeilamp van75W zonder reflector en is gemonteerd tegen het
plafond halverwege de wand. Verder is er nog een aanvullende bureaulamp van 20W.
Deze kamer wordt wel constant bewoond. Analoog met de kamer van AW moet men in staat zijn om
te kunnen studeren het bureau. Ook moet men zich kunnen kleden in de algemene verlichting.
4.1.15 Zolder
De zolder wordt verlicht door twee gloeilampen van 75W zonder reflector die 1.5m onder de nok
hangen.
De verlichting in de ruimte moet enkel voldoende zijn om voorwerpen te kunnen zien en korte
opschriften te kunnen lezen.
Daardoor is er al voldoende verlichting bij een verlichtingssterkte van 125 lux.
4.1.16 Buitenverlichting
De enige buitenverlichting die er is, is een gloeilamp van 15W.
Deze moet de voordeur aanwijzen voor eventuele bezoekers.
40
41. 4.2 Globale cijfers
4.2.1 Tabel
VTI-R 2008-2009 GIP-6TEA: Re-lamping
Projectleiders: W. Lievens + F. Mestdagh
Geïnstalleerd verlichtingsvermogen voor audit.(Wouter Wybo)
Ruimte L (m) Br (m) Oppervlakte (m²) Vermogen (W) W/m²
Inkom 1,20 4,20 5,04 15,00 2,98
Woonkamer 5,50 4,20 23,10 300,00 12,99
Living 4,40 4,20 18,48 480,00 25,97
Keuken 3,50 3,95 13,83 225,00 16,27
Archief 2,85 4,75 13,54 100,00 7,39
Waskamer 1,75 0,95 1,66 75,00 45,11
Badkamer 2,85 3,40 8,03 200,00 24,91
Kelder 3,43 3,95 13,53 75,00 5,54
Berging 3,43 3,95 13,53 75,00 5,54
Slaapkamer ouders 3,95 3,50 13,83 85,00 6,15
Totaal 1: 124,56 1630,00 13,09
Nachthal+trap 1,30 11,30 18,05 200,00 11,08
Slaapkamer-1: NW 3,90 4,20 16,38 60,00 3,66
Slaapkamer-2: WW 3,00 4,20 12,60 95,00 7,54
Slaapkamer-3: AW 4,20 4,20 17,64 95,00 5,39
Totaal: 2 64,67 450,00 6,96
Zolder 59,89 150,00 2,50
Buiten- en tuin 0,00 15,00 0,00
Tabel 6: Het verlichtingsvermogen voor audit
Belangrijk bij deze tabel zijn de totale vermogens per vierkante meter.
Hieruit kan men afleiden hoe energiezuinig een woning is. Zoals eerder vermeld is het de bedoeling
om deze waarde te halveren.
41
42. 4.2.2 Wattmeting
Om eens na te gaan hoe correct de theoretische opname van het totale vermogen was en hoeveel
geld het nu werkelijk kost per uur als alle verlichting werkt, heb ik een meting uitgevoerd met de
kilowattuurmeter.
Geg: t=10 minuten=1/6 h
n=72 tr
c=187.5 tr
kWh
dagtarief= Td =9.07 cnt
kWh
nachttarief= Tn = 5.84 cnt
kWh
gevr: P= ? kW, kostprijs bij dagtarief ( K D ) en kostprijs bij nachttarief ( K N )
opl:
W = P×t en
n
W= dus
c
n
= P×t
c
n 72tr
P= = = 2.304kW
c × t 187.5 tr ×1 h
kWh 6
K D = W × Td
K D = P × t × Td
K D = 2.304kW ×1h × 9.07 cnt = 20.90cent
kWh
K N = W × Tn
K N = P × t × Tn
K N = 2.304kW × 1h × 5.84 cnt = 13.46cent
kWh
42
43. 4.3 Aanpassingen
4.3.1 Inleiding tot de aanpassingen
Omdat er in dit deel vele identieke zaken moeten gebeuren, is het handiger om alle zaken die voor
elke ruimte moeten gebeuren eerst uit te leggen in een aparte inleiding.
In de eerste plaats is het gebruik van een ruimte belangrijk. We gebruiken voor deze grootheid de
afkorting G en drukken het uit in uren per week h .
w
Het gebruik van een ruimte drukt uit hoeveel uren de verlichting van een ruimte brandt gedurende
een gemiddelde week. Voor die gemiddelde week nemen we de week van 21 maart want dan staat
de aarde halverwege zijn weg tussen het punt waarop de dag het kortst is en het punt waarop de dag
het langst is.
We nemen aan dat de zon voldoende licht geeft om de algemene verlichting uit te schakelen vanaf
het moment dat de zon zich 5° boven de horizon bevindt. Volgens de website aa.usno.navy.mil staat
de zon op de positie van deze woning op 5° hoogte om 7:25 en om 18:25.
Daarnaast is ook het tarief van de elektriciteit zeer belangrijk. Het tarief zullen we afkorten met T
en uitdrukken in € . Als tarief nemen we een gemiddelde tussen het dagtarief en het nachttarief:
Wh
Tdag + Tnacht 9.07 cent + 5.84 cent
= kWh kWh = 7.455 cent ≈ 7.5 cent
2 2 kWh kWh
Hierbij moet T uitgedrukt worden in € dus T = 7.5 cent = 0.000075 € .
Wh kWh Wh
De kostprijs van de nieuwe armatuur ( A) en de kostprijs van een nieuwe lamp (N) zijn ook van
belang en worden uitgedrukt in Euro (€).
Tenslotte is de levensduur van een lamp een parameter. We korten de levensduur af als L en drukken
deze uit in uren (h).
Met deze gegevens kan men de gemiddelde kostprijs per week (K) gaan bepalen.
De grootheid K wordt uitgedrukt in € .
w
K=gemiddelde kostprijs van een lamp per week + verbruik van een lamp per week.
G
K= × N + G × P ×T
L
Ter controle kan men dezelfde bewerking uitvoeren met de eenheden:
h
h × € h ×W × € € € €
€ = w × € + h ×W × € = + = + =
w h w Wh h × w w × W × h w w w
Om verdere berekeningen uit te kunnen voeren moet men de variabele t invoeren.
De variabele t staat voor het aantal weken en wordt daarom uitgedrukt in w.
43
44. Men heeft een investering teruggewonnen vanaf het moment dat de huidige wijze de kostprijs van
de investering meer verbruikt of minder opgebracht heeft.
In formulevorm is dit:
t × K1 ≥ t × K 2 + A2 + N 2
t × K1 − t × K 2 ≥ A2 + N 2
t × ( K1 − K 2 ) ≥ A2 + N 2
A2 + N 2
t≥
K1 − K 2
Controle door het invoeren van de eenheden:
€+€ € €×w
w≥ = = =w
€ −€ € €
w w w
Uit dit bewijs kan men afleiden dat men geld begint te besparen als de tijd langer is dan de totale
investering gedeeld door het verschil van de gemiddelde terugkerende kosten.
Deze stellingen tellen enkel indien de conventionele lamp vanaf de investering nieuw is en als men
de verbruikte energie onmiddellijk moet gaan betalen. Dit is echter nooit het geval.
44
45. 4.3.2 De woonkamer
De woonkamer werd verlicht door 5 gloeilampen van 60W. Om eventuele grote kosten te beperken
moeten de lampen vervangen worden door hun dimbare spaarlampequivalenten.
Deze ruimte wordt 35 h verlicht.
w
Gegevens van de gloeilampen:
P = 60W
1
G1 = 35 h
w
L1 = 1000h
N1 = €1.65
Φ1 = 745lm
G1 35 h
K1 = × 5 × N1 + G1 × 5 × P × T = w × €1.65 + 35 h × 5 × 60W × 0.000075 € = 1.076 €
L1
1
1000h w Wh w
De zuinigste dimbare spaarlamp met minstens dezelfde lichtstroom is de ‘dulux el dim globe’:
Tabel 7: Eigenschappen 'Dulux el dim globe'
ux
prijs = €18.00
G2 35 h
K2 = × 5 × N 2 + G2 × 5 × P2 × T = w × 5 × €18 + 35 h × 5 ×15W × 0.000075 € = 0.407 €
L2 15000h w Wh w
Dimmer:
Aansluitvermogen: 20 - 315 W
Geschikt voor: Gloeilampen met elektrische trafo's, 230 V halogeenlampen.
Voedingsspanning: 230 V / 50 Hz
Tabel 8: Eigenschappen dimmer
Prijs=€29.00
Tijd waarin de investering teruggewonnen is:
A2 + N 2 €29 + 5 × €18
t≥ = = 178w ≈ 3.4 jaar
K1 − K 2 1.076 € − 0.407 €
w w
45
46. 4.3.3 Inkom
Deze ruimte werd verlicht door 1 gloeilamp van 15W. Om eventuele grote kosten te beperken moet
de lamp vervangen worden door zijn dimbare spaarlampequivalent.
Deze ruimte wordt 4.5 h verlicht.
w
P = 15W
1
G1 = 4.5 h
w
L1 = 1000h
N1 = €1.85
Φ1 = 120lm
G1 4.5 h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × €1.85 + 4.5 h ×15W × 0.000075 € = 0.013 €
L1
1
1000h w Wh w
Het alternatief:
Tabel 9: Eigenschappen 'Master pl electronis'
:
Prijs=€7.50
G 4.5 h
K = × N + G × P ×T = w × €7.50 + 4.5 h × 5W × 0.000075 € = 0.004 €
L 15000h w Wh w
Tijd waarin de investering teruggewonnen is:
N2 €7.50
t≥ = = 833w ≈ 16 jaar
K1 − K 2 0.013 € − 0.004 €
w w
46
47. 4.3.4 Keuken
De keuken werd verlicht door:
Drie spaarlampen van 15W;
P = 15W
1
G1 = 15.5 h
w
L1 = 15000h
N1 = €7.50
Φ1 = 875lm
G1 15.5 h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × 3 × €7.50 + 15.5 h × 3 ×15W × 0.000075 € = 0.076 €
L1
1
15000h w Wh w
Een gloeilamp van 60W;
P2 = 60W
G2 = 14 h
w
L2 = 1000h
N 2 = €1.65
Φ 2 = 745lm
G2 14 h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × €1.65 + 14 h × 60W × 0.000075 € = 0.086 €
L2 1000h w Wh w
Twee gloeilampen van 60W;
P3 = 60W
G3 = 5.25 h
w
L3 = 1000h
N 3 = €1.65
Φ 3 = 745lm
G3 5.25 h
K3 = × N 3 + G3 × P3 × T = w × 2 × €1.65 + 5.25 h × 2 × 60W × 0.000075 € = 0.065 €
L3 1000h w Wh w
De totale gemiddelde wekelijkse kostprijs van de keuken:
K1−3 = K1 + K 2 + K3 = 0.076 € + 0.086 € + 0.065 € = 0.227 €
w w w w
47
48. Het aanpassingsplan:
De gloeilamp in het midden van de kamer vervangen door een tl lamp, de twee gloeilampen boven
tl-lamp,
het keukenblad vervangen door een T5 tl-lamp en de drie spaarlampen vervangen door een
spaarlamp van 5W.
Tabel 10: Resultaten simulatie
Merk op dat de spaarlamp hier niet meegerekend is.
Voor de algemene tl-lamp met armatuur:
lamp
P4 = 39W
G4 = 14 h
w
L4 = 15000h
N 4 = €3.75
A4 = €80.95
Φ 4 = 3100lm
G4 14 h
K4 = × N 4 + G4 × P4 × T = w × €3.75 + 14 h × 39W × 0.000075 € = 0.044 €
L4 15000h w Wh w
48
49. Voor de bijkomende tl-lamp met armatuur:
P5 = 18W
G5 = 5.25 h
w
L5 = 15000h
A5 = €57.68
N 5 = €1.10
Φ 5 = 1200lm
G5 5.25 h
K5 = × N 5 + G5 × P5 × T = w × €1.10 + 5.25 h × 18W × 0.000075 € = 0.007 €
L5 15000h w Wh w
Voor de bijkomende spaarlamp van 5W
P6 = 5W
G6 = 15.5 h
w
L6 = 15000h
N 6 = €7.50
Φ 6 = 230lm
G6 15.5 h
K6 = × N 6 + G6 × P6 × T = w × €7.50 + 15.5 h × 5W × 0.000075 € = 0.014 €
L6 15000h w Wh w
De nieuwe gemiddelde wekelijkse kost is:
K 4−6 = K 4 + K5 + K 6 = 0.044 € + 0.007 € + 0.014 € = 0.065 €
w w w w
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
A4 + A5 + N 4 + N5 + N 6 €80.95 + €57.68 + €3.75 + €1.10 + €7.50
t≥ = = 932w ≈ 17 jaar
K1−3 − K 4− 6 0.227 € − 0.065 €
w w
49
50. 4.3.5 Archief
Het archief werd verlicht door één gloeilamp van 100W. Omdat deze ruimte slechts zelden betreden
wordt, is de beste oplossing de lamp vervangen door zijn spaarlampequivalent.
Gegevens van de gloeilamp:
P = 100W
1
G1 = 0.75 h
w
L1 = 1000h
N1 = €2.05
Φ1 = 1340lm
G1 0.75 h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × €2.05 + 0.75 h ×100W × 0.000075 € = 0.007 €
L1
1
1000h w Wh w
De spaarlamp met het kleinste vermogen maar die meer lichtstroom kan leveren is:
et
Tabel 11: Eigenschappen 'Master pl electronic'
:
Prijs=€7.50
Met deze lamp wordt de gemiddelde wekelijkse kost:
G2 0.75 h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × €7.50 + 0.75 h × 23W × 0.000075 € = 0.002 €
L2 15000h w Wh w
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
ring
N2 €7.50
t≥ = = 1500w ≈ 28.8 jaar
K1 − K 2 0.007 € − 0.002 €
w w
50
51. 4.3.6 Waskamer
De waskamer werd verlicht door één gloeilamp van 75W. Omdat deze ruimte zelden verlicht word
wordt,
zijn grote investeringen niet verantwoord. Daarom wordt de lamp het best vervangen door zijn
spaarlampequivalent zonder meer.
Gegevens van de lamp:
P = 75W
1
G1 = 2 h
w
L1 = 1000h
N1 = €2.05
Φ1 = 930lm
G1 2h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × €2.05 + 2 h × 75W × 0.000075 € = 0.015 €
L1
1
1000h w Wh w
De spaarlamp met het kleinste vermogen maar die meer lichtstroom kan leveren is:
Tabel 12: Eigenschappen 'Dulux el facility
:
Prijs: €6.98
G2 2h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × €6.98 + 2 h ×18W × 0.000075 € = 0.004 €
L2 15000h w Wh w
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
N2 €6.98
t≥ = = 634w ≈ 12 jaar
K1 − K 2 0.015 € − 0.004 €
w w
51
52. 4.3.7 Badkamer
Bij het verlichten van de badkamer zijn er twee zaken belangrijk: een algemene verlichting en
plaatselijke verlichting die voldoende licht kan geven op ooghoogte. Dit werd gerealiseerd door twee
gloeilampen van 100W. Voor de algemene verlichting wordt er een tl-lamp van 58W geplaatst en
voor de plaatselijke verlichting een halogeenlamp omdat een halogeenlamp een perfect
kleurenspectrum levert. Dat is belangrijk omdat men er onder andere make-up moet aanbrengen.
Gegevens van de gloeilamp voor algemene verlichting:
P = 100W
1
G1 = 16 h
w
L1 = 1000h
N1 = €2.05
Φ1 = 1340lm
G1 16 h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × €2.05 + 16 h ×100W × 0.000075 € = 0.153 €
L1
1
1000h w Wh w
Gegevens van de gloeilamp voor plaatselijke verlichting:
P2 = 100W
G2 = 7 h
w
L2 = 1000h
N 2 = €2.05
Φ 2 = 1340lm
G2 7h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × €2.05 + 7 h ×100W × 0.000075 € = 0.088 €
L2 1000h w Wh w
De gemiddelde wekelijkse kostprijs van de verlichting van de badkamer:
K1−2 = K1 + K 2 = 0.153 € + 0.088 € = 0.241 €
w w w
52
53. Gegevens van de tl-lamp+elektronische ballast met voorverwarmer:
P3 = 58W
G3 = 16 h
w
L3 = 15000h
N 3 = €1.10
A3 = €39.98 + €35.00 = €74.98
Φ 3 = 5200lm
G3 16 h
K3 = × N 3 + G3 × P3 × T = w × €1.10 + 16 h × 58W × 0.000075 € = 0.071 €
L3 15000h w Wh w
Gegevens van de halogeenspot en de armatuur:
P4 = 40W
G4 = 7 h
w
L4 = 2000h
N 4 = €2.60
A4 = €22.40
Φ 4 = 490lm
G4 7h
K4 = × N 4 + G4 × P4 × T = w × €2.60 + 7 h × 40W × 0.000075 € = 0.030 €
L4 2000h w Wh w
De nieuwe gemiddelde wekelijkse kostprijs van de verlichting van de badkamer:
K 3− 4 = K3 + K 4 = 0.071 € + 0.030 € = 0.091 €
w w w
53
54. Resultaten van de simulatie:
Tabel 13: Resultaten simulatie
Merk op dat de simulatie enkel rekening houdt me de algemene verlichting.
met
De periode waarin de investering teruggewonnen wordt:
A3 + N3 + A4 + N 4 €74.98 + €1.10 + €22.40 + €2.60
t≥ = = 673w ≈ 13 jaar
K1− 2 − K3− 4 0.241 € − 0.091 €
w w
54
55. 4.3.8 Slaapkamer ouders
De kamer heeft een gloeilamp van 75W die dient als algemene verlichting en twee nachtlampjes van
elk 5W. Op de nachtlampjes is het vrijwel onmogelijk om te gaan besparen. Daarom moet de
gloeilamp vervangen worden door een beter alternatief: zijn spaarlampequivalent.
Gegevens van de gloeilamp:
P = 75W
1
G1 = 9 h
w
L1 = 1000h
N1 = €2.05
Φ1 = 930lm
G1 9h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × €2.05 + 9 h × 75W × 0.000075 € = 0.069 €
L1
1
1000h w Wh w
Gegevens van de nachtlampen:
P2 = 5W
G2 = 3.5 h
w
L2 = 15000h
N 2 = €7.50
Φ 2 = 230lm
G2 3.5 h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × 2 × €7.50 + 3.5 h × 2 × 5W × 0.000075 € = 0.006 €
L2 15000h w Wh w
K1−2 = K1 + K 2 = 0.006 € + 0.069 € = 0.075 €
w w w
55
56. De spaarlamp die de gloeilamp het best kan vervangen is:
Tabel 14: Eigenschappen 'Dulux el facility'
:
Prijs: €6.98
G3 9h
K3 = × N3 + G3 × P3 × T = w × €6.98 + 9 h ×18W × 0.000075 € = 0.016 €
L3 15000h w Wh w
K 2−3 = K 2 + K3 = 0.006 € + 0.016 € = 0.022 €
w w w
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
N2 €6.98
t≥ = = 131w ≈ 2.5 jaar
K1 − K 2 0.075 € − 0.022 €
w w
56
57. 4.3.9 Kelder
De kelder werd verlicht door een gloeilamp van 75W. Omdat de kelder slechts zelden betreden
wordt, is het onverantwoord om er grote investeringen te doen.
Gegevens van de gloeilamp:
P = 75W
1
G1 = 2.5 h
w
L1 = 1000h
N1 = €2.05
Φ1 = 930lm
G1 2.5 h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × €2.05 + 2.5 h × 75W × 0.000075 € = 0.019 €
L1
1
1000h w Wh w
De spaarlamp die de gloeilamp het best kan vervangen is:
Tabel 15: Eigenschappen 'Dulux el facility'
Prijs: €6.98
G2 2.5 h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × €6.98 + 2.5 h ×18W × 0.000075 € = 0.005 €
L2 15000h w Wh w
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
N2 €6.98
t≥ = = 499w ≈ 10 jaar
K1 − K 2 0.019 € − 0.005 €
w w
57
58. 4.3.10 Berging
Voor de berging worden analoge veranderingen als bij de kelder doorgevoerd omdat de ruimte en de
functies bijna identiek zijn.
Gegevens van de gloeilamp:
P = 75W
1
G1 = 3 h
w
L1 = 1000h
N1 = €2.05
Φ1 = 930lm
G1 3h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × €2.05 + 3 h × 75W × 0.000075 € = 0.023 €
L1
1
1000h w Wh w
De spaarlamp die de gloeilamp het best kan vervangen is:
Tabel 16: Eigenschappen 'Dulux el facility'
:
Prijs: €6.98
G2 3h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × €6.98 + 3 h ×18W × 0.000075 € = 0.005 €
L2 15000h w Wh w
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
N2 €6.98
t≥ = = 388w ≈ 7.5 jaar
K1 − K 2 0.023 € − 0.005 €
w w
58
59. 4.3.11 Nachthal+trap
De nachthal werd verlicht door twee gloeilampen van 100W. Deze moeten nu verwijderd en
vervangen worden door vier korte T8 buizen van elk 18W.
Gegevens van de gloeilampen:
P = 100W
1
G1 = 8 h
w
L1 = 1000h
N1 = €2.05
Φ1 = 1340lm
G1 8h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × 2 × €2.05 + 8 h × 2 ×100W × 0.000075 € = 0.153 €
L1
1
1000h w Wh w
Gegevens van de tl-lampen:
P2 = 18W
G2 = 8 h
w
L2 = 15000h
A2 = €57.68
N 2 = €1.10
Φ 2 = 1200lm
G2 8h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × 3 × €1.10 + 8 h × 3 × 18W × 0.000075 € = 0.034 €
L2 15000h w Wh w
59
60. Resultaten van de simulatie:
Tabel 17: Resultaten simulatie
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
3 × A2 + 3 × N 2 3 × €57.68 + 3 × €1.10
t≥ = = 1482w ≈ 28 jaar
K1 − K 2 0.153 € − 0.034 €
w w
60
61. 4.3.12 Slaapkamer AW
De kamer werd verlicht door een gloeilamp van 75W en een bureaulamp van 20W
De gloeilamp wordt vervangen door zijn spaarlampequivalent terwijl de bureaulamp blijft omdat
deze weinig ontstoken wordt.
Gegevens van de gloeilamp:
P = 75W
1
G1 = 6 h
w
L1 = 1000h
N1 = €2.05
Φ1 = 930lm
G1 6h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × €2.05 + 6 h × 75W × 0.000075 € = 0.046 €
L1
1
1000h w Wh w
Gegevens van de bureaulamp:
P2 = 20W
G2 = 3 h
w
L2 = 2000h
N 2 = €2.49
Φ 2 = 420lm
G2 3h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × €2.49 + 3 h × 20W × 0.000075 € = 0.008 €
L2 2000h w Wh w
K1−2 = K1 + K 2 = 0.046 € + 0.008 € = 0.054 €
w w w
61
62. De spaarlamp die de gloeilamp het best kan vervangen is:
Tabel 18: Eigenschappen 'Dulux el facility'
:
Prijs: €6.98
G3 6h
K3 = × N3 + G3 × P3 × T = w × €6.98 + 6 h ×18W × 0.000075 € = 0.011 €
L3 15000h w Wh w
K 2−3 = K 2 + K3 = 0.008 € + 0.011 € = 0.019 €
w w w
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
N2 €6.98
t≥ = = 199w ≈ 4 jaar
K1− 2 − K 2 −3 0.054 € − 0.019 €
w w
62
63. 4.3.13 Slaapkamer WW
De kamer werd verlicht door een gloeilamp van 75W en een bureaulamp van 20W
De gloeilamp wordt vervangen door zijn spaarlampequivalent .
Gegevens van de gloeilamp:
P = 75W
1
G1 = 25 h
w
L1 = 1000h
N1 = €2.05
Φ1 = 930lm
G1 25 h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × €2.05 + 25 h × 75W × 0.000075 € = 0.192 €
L1
1
1000h w Wh w
Gegevens van de bureaulamp:
P2 = 20W
G2 = 21 h
w
L2 = 2000h
N 2 = €2.49
Φ 2 = 420lm
G2 21 h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × €2.49 + 21 h × 20W × 0.000075 € = 0.057 €
L2 2000h w Wh w
K1−2 = K1 + K 2 = 0.192 € + 0.057 € = 0.249 €
w w w
63
64. De spaarlamp die de gloeilamp het best kan vervangen is:
Tabel 19: Eigenschappen 'Dulux el facility'
Prijs: €6.98
G3 25 h
K3 = × N3 + G3 × P3 × T = w × €6.98 + 25 h ×18W × 0.000075 € = 0.045 €
L3 15000h w Wh w
K 2−3 = K 2 + K3 = 0.057 € + 0.045 € = 0.102 €
w w w
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
N2 €6.98
t≥ = = 47.4w ≈ 11maanden
K1− 2 − K 2−3 0.249 € − 0.102 €
w w
64
65. 4.3.14 Living
De living werd verlicht door een luster met 8 gloeilampen van 60W. Omdat de ruimte eigenlijk
overbelicht is, moet men eerst de gewenste lichtstroom bepalen. Daaruit kan men dan de benodigde
lampen gaan bepalen.
Gegevens van de gloeilampen:
P = 60W
1
G1 = 7 h
w
L1 = 1000h
N1 = €1.65
Φ1 = 8 × 710lm = 5680lm
G1 7h
K1 = × N1 + G1 × P × T = w × 8 ×1.65 + 7 h × 8 × 60W × 0.000075 € = 0.124 €
L1
1
1000h w Wh w
Gegevens van de ruimte:
lengte = 4.40m
breedte = 4.20m
Egem ≈ 300lux
De norm van 300lux is niet vereist in de ruimte tussen de wand en 0.25m van de wand.
Opp. = ( L − 2 × 0.25 ) × ( B − 2 × 0.25 ) = ( 4.4m − 0.5m ) × ( 4.2m − 0.5m )
Opp. = 3.9m × 3.7 m = 14.43m 2
Φ 2 = Opp. × E = 14.43m 2 × 300lux = 4329lm
65
66. Omdat de luster 8 lamphouders heeft, moet de lichtstroom ook gedeeld worden door 8:
Φ 2 4329lm
= = 541lm
8 8
De meest efficiënte lamp die dit kan leveren is:
Tabel 20: Eigenschappen 'Master pl electronic'
:
Prijs= €6.98
G2 7h
K2 = × N 2 + G2 × P2 × T = w × 8 × €6.98 + 7 h × 8 ×11W × 0.000075 € = 0.072 €
L2 15000h w Wh w
De tijd waarin de investering teruggewonnen is:
8 × N2 8 × €6.98
t≥ = = 1073w ≈ 20.5 jaar
K1 − K 2 0.124 € − 0.072 €
w w
66