2. Als ik thuis kom, keil ik de sleutels op de grond, en
storm de trap op. Het kan me niet schelen of mijn
ouders er wel of niet zijn, en of ik straf krijg. Ik ruk
mijn slaapkamerdeur open, en klik het licht aan. Ik
loop naar mijn kast, als ik plotseling verstijf. Mijn
moeder, in pyjama, zit op mijn bed te wachten. Haar
blik is boos, nee, furieus.
3. “Hoi,” zeg ik met een kleine stem. Ik blijf staan, niet
in staat om me zelfs maar mijn handen te bewegen.
“Luna,” haar handen trillen en haar stem is hard en
kil, “Waar kom jij in Godsnaam vandaan?” Ik blijf
mijn moeder aan kijken, op een of andere manier
word ik gedwongen in haar ogen te kijken.
4. “Heb je al enig idee hoe laat het is?” dondert haar
stem. Ik krimp in elkaar. Op dit moment heb ik
liever een boze vader voor me staan. Hij is altijd wat
milder dan mam. “Laat,” piep ik. Mijn moeder vliegt
overeind en stapt boos op mij af. Ik deins
achteruit, en voel dat de angst mij de baas wordt.
“Luna,” sist mijn moeder.
5. “Eerst nablijven, en nu loop je ook nog gewoon
weg, terwijl je geacht wordt thuis te blijven,” zegt
mijn moeder boos. “Maar,” verdedig ik me, “Jullie
waren er niet, dus ik dacht, dat, dat ik…” “Dat je
wat? Dat je gewoon weg kont gaan. Heb je wel enig
idee hoe onverantwoordelijk je bent,” roept mam uit.
6. Ik slik, mijn handen trillen. “Heb je
verantwoordelijkheid?” Ik zwijg, ik kan en wil niets
zeggen. “Luna, hoe langer je zwijgt, des te erger je
het maakt,” roept mijn moeder. Ze interpreteert mijn
stilzwijgen als dwarsheid. “Nee,” fluister ik, na een
stilte, waarin ik en mam elkaar aankijken.
7. “Wat nee?” barst mam uit. “Bedoel je dat je
onverantwoordelijk bent, of dat je gewoon wat zegt,”
tiert mam. Ik kan dit niet meer houden. Tranen
branden achter mijn ogen. Ik knijp mijn ogen
dicht, in een poging de tranen te voorkomen. “Kijk
me aan,” tiert ze verder. “Ik praat tegen je, begrijp
je,” gaat ze verder.
8. “Nee, je praat niet, je schreeuwt,” zeg ik hard. Mijn
angst maakt plaats voor woede. “Ik doe één keer iets
fout, en meteen is het alsof ik de wereld heb
opgeblazen,” roep ik uit. Ik bal mijn vuisten. Mam
kijkt me aan alsof ik haar geslagen heb. “Wat? Heb je
wel door wat je zegt!?” roept ze uit. Ik sla mijn
armen over elkaar.
9. “Ja, dat heb ik door,” zeg ik. “Je moest nablijven en je
bent een hele avond weg geweest, dat is minstens zo
erg als de wereld opblazen.” Mam gooit haar armen
in de lucht. “Je weet niet eens wat belangrijk is,”
roep ik uit. “O, nee? Nou, ik weet wel wat belangrijk
is, en dat is straf.”
10. “Wat? Wil je me soms geen zakgeld meer geven?”
zeg ik boos, mijn armen nog steeds over elkaar.
“Nee, jongedame, een maand niet meer naar buiten.
Alleen school, dat is de reden dat jij nog naar buiten
komt,” zegt mijn hard. Ik voel ongeloof opwaaien.
“Een- een maand?” fluister ik verbaasd. “Ja, dat heb
je goed begrepen. En dat gaat nu in, waag je je toch
ongevraagd buiten, wordt het verdubbeld,” sist mijn
moeder.
11. Ze loopt mijn kamer uit, en slaat de deur achter zich
dicht. Ik loop naar de deur en draai me om. Ik laat
me omlaag zakken langs de muur. Tranen wellen
weer op in mijn ogen. “Waarom?” fluister ik. Tranen
lopen nu over mijn wangen. „Onrechtvaardig,‟ klinkt
in mijn hoofd, „Oneerlijk‟. Ik neem de moeite niet om
mijn tranen weg te vegen.
12. Minutenlang zit ik tegen de muur. Tranen blijven
maar lopen. Ik huil niet hard op, maar de tranen
blijven komen. Na een tijdje dwalen mijn gedachten
af naar Matthew. Matthew Alours. Ik zucht, ik had
nooit van mijn leven verwacht dat ik hem zou zien.
Ik had gedacht dat hij ver weg zat op een internaat.
13. „Matthew Alours had een ontdekking gedaan,‟ flitst
door mijn hoofd. Die Matthew had jaren geleden
geleefd, en ervoor gezorgd dat zijn afstammelingen
in rijkdom leefde. „En nu is er een nieuwe Matthew
Alours. Wat zal hij doen?‟ Ik kom overeind en loop
de badkamer in. Ik kijk in de spiegel en veeg de
tranen van mijn gezicht.
14. Even later klim ik in bed, en laat mijn hoofd rusten
op mijn kussen. “Opgesloten, voor een maand. Wat
nu?” fluister ik tegen mezelf. “Wat nu?” En dan val
ik in slaap.
15. De volgende dag, ik stap moe de schoolbus uit. De
bus rijdt meteen weg, en ik zie dat mam me al
opwacht bij de deur. Met hangende schouders loop
ik naar de deur die mam openhoudt. “Naar
binnen, Luna,” zegt ze. Er kan geen glimlach er
vanaf, en net als ik dat wil zeggen, slik ik mijn
woorden in.
16. Ik loop naar binnen en stamp de trap op.
“Nee, Luna, eerst kom je gezellig bij me zitten. Wij
moeten even praten,” zegt ze zacht, maar toch goed
verstaanbaar. Ik zucht en draai me om. Mijn moeder
gaat aan tafel zitten, en ik ga schuin tegenover haar
zitten. “Luna, je moet wel weten dat ik het ook niet
leuk vind om ze te moeten doen.”
17. Ik haal mijn schouders op. Ik probeer haar niet aan te
kijken. “Luna, kijk me alsjeblieft aan,” zegt ze zacht.
Door haar stem klinkt spijt en warmte. Ik kijk in haar
ogen. “Als je je gewoon even rustig aandoet, ben je
zo van je straf af. En ik geef eerlijk toe dat ik een
beetje onredelijk ben, maar ik trek de straf niet
in, nog niet.”
18. “Ik begrijp het,” lieg ik. “Maar kan ik nu naar boven
gaan, ik heb heel veel huiswerk te doen, en ik wil
vanavond nog even naar Paulien bellen.” Mijn
moeder kijkt verbaasd, maar herstelt zich en knikt. Ik
kom overeind en loop weer naar boven. Ik doe mijn
deur open, en loop naar binnen.
19. Ik laat me vallen op mijn bed, en denk aan mijn straf.
„Een maand opgesloten in een huis. Ik moet hieruit.‟
Beneden wordt er gebeld, ik sla er geen acht op.
Zuchtend pak ik mijn boeken en sla ze open. Ik begin
net met Frans, als mijn moeder mijn deur
opendoet, en de kamer binnenkomt. “Luna, er is
iemand aan de deur voor je.”
20. Fronsend kijk ik op, en denk na of ik iemand
onwetend heb uitgenodigd. “Hij zegt dat je mee
moet komen voor een huiswerkgroepje. Blijkbaar
heb jij gezegd dat je straf hebt, en dat je daarom niet
mee kon komen,” zegt mam. Snel denk ik na, en dan
besluit ik maar gewoon te bevestigen. “Ja, dat klopt.
Maar ik dacht dat je dat niet leuk zou vinden, als ik
gewoon zou gaan,” lieg ik.
21. “En waarvoor is dit huiswerkgroepje?” vraagt ze
argwanend. “Wiskunde,” antwoord ik vlug.
“Nou, waar wacht je dan op?” roept mijn moeder
uit. “Jouw punten voor wiskunde zijn nooit de beste
geweest. Vlug, pak je spullen, oké? Alleen voor
vandaag geldt de straf niet,” antwoordt ze er
knipogend aan toe.
22. Vlug gris ik wat spullen bij elkaar, en loop tevreden
mijn kamer uit. Maar dan vraag ik me af wie er voor
mij aan de deur staat. Rustig loop ik naar beneden en
ik zie dat een jongen op de bank zit. Hij heeft bruine
haren, en kijkt rustig voor zich uit. “Matthew?”
vraag ik, maar dan voel ik de ogen van mijn moeder
in mijn rug. “Ik wist niet dat jij ook meedeed,” roep
ik verstandig uit.
23. “Ook hallo,” lacht hij. “Zullen we gaan, ik denk niet
dat de rest het leuk vindt dat we hun laten wachten!”
Ik knik, en zwaai naar mam. “Dag, lieverd,” glimlach
ze. Iets te overdreven, vind ik, maar ik sla er geen
acht op. “Rond het eten thuis zijn, Luna,” zegt ze
voor ik de deur uit loop. Ik lach even naar mam, en
loop de deur uit.
24. Buiten juich ik zacht en spring in de rug van
Matthew. “Hoe wist je dat ik gered moest worden,”
vraag ik lief. Hij lacht, en houdt mij vast. “Vandaag
zag je er echt sikkeneurig uit, en ik heb zoiets gister
ook moeten meemaken. Maar de geweldige ik weet
natuurlijk zich overal uit te draaien,” zegt Matthew.
25. “Bleh, wat een onzin,” lach ik. Nu ik buiten ben, kan
het me niet schelen dat Matthew mij heeft opgezocht.
Ik klim van zijn rug af, en begin te lopen. “Wat ga je
doen?” vraagt hij verbaasd. “Lopen,” zeg ik. Hij
komt achter me aan, en loopt naast me. “Waar gaan
we dan heen?” vraagt hij, met een twinkeling in zijn
ogen.
26. “Gewoon, lopen. Weg van huis, mijn gevangenis
voor de komende maand,” glimlach ik. “Wat? Een
maand?” vraagt Matthew ongelovig. Ik knik, en
stop. Ik plant mijn handen in mijn zij, en kijk hem
veelbetekenend aan. “Wat is jouw vonnis geworden
dan?” vraag ik. Hij schiet in de lach, maar al snel
wordt hij weer serieus.
27. “Alleen een preek, en meteen naar bed. Mijn ouders
geven mij al lang geen straf meer. Daarvoor ben ik
veels te ondeugend. Vroeger ging ik dan ook altijd
weg, als ik straf had,” zegt hij, terwijl hij zijn
schouders ophaalt. “Goh, het zou toch zo fijn
zijn, om jou te zijn,” zeg ik. “Nou, je kunt al in ieder
geval blij zijn dat ik je weggehaald heb.”
28. “Ja, oké, dat klopt,” geef ik toe, “De timing was
perfect.” Hij lacht naar me, en ik voel iets buitelen in
mijn maag. Snel loop ik verder. “Heb je al enig idee
waar je heen loopt?” vraagt Matthew als hij me
ingehaald heeft. “Nee, maar ik volg gewoon mijn
neus,” antwoord ik. “Weet je zeker dat die de juiste
kant opwijst?” vraagt hij, lachend.
29. “Hee,” roep ik zogenaamd verontwaardig uit. Ik
wrijf over mijn neus, en Matthew giert het uit. Ik lach
mee, en dan kijk om me heen waar we zijn. De weg
loopt langs de kerk, herinner ik me. “Zullen we de
kerk ingaan?” vraag ik. Matthew, die eerst heeft
zitten lachen, kijkt verbaasd op. “Wat? Staat hier een
kerk dan?”
30. “Ja, maar daar hoeven we niet naar toe, hoor,” lach
ik. “Is hier ergens een park?” vraagt hij.
“Ja, hier, deze kant op.” Ik pak zijn arm en sleur hem
mee. Mak als een lammetje volgt Matthew me. Ik ren
de straat over en ren naar het park toe. Vlak bij de
vijver laat ik hem los, en kijk om me heen. “Voor een
meisje heb je redelijk veel kracht,” lacht Matthew.
31. “Ooh, haha,” zeg ik sarcastisch. “Wat? Het is een
compliment,” zegt Matthew. “Oké,” glimlach ik naar
hem. Dan wordt hij rood, en wendt zijn blik af. Wat
heeft dat te beteken? Maar ik besteed er verder niet
veel aandacht aan. Ik loop naar het bankje en ga erop
zitten. Matthew gaat voor me, op de grond, zitten.
32. “En wat als mijn moeder ontdekt dat ik gelogen
heb?” vraag ik na een stilte. “Luna, je moet niet zo
peinzen maar genieten van de middag,” zegt
Matthew, terwijl hij gaat liggen op zijn rug. “Dat kan
ik niet, ik ben zo`n paniekerig gevalletje,” grijns ik.
“Dan zal ik je moeten leren chillen,” is het antwoord
van Matthew.
33. “Zeg, kom er eens bij liggen,” zegt Matthew, en hij
komt overeind. Hij reikt me zijn hand aan, en ik
twijfel. „Dan lig ik erg dicht bij hem,‟ vind ik. Maar ik
sla alle twijfel uit de bocht en neem de hand aan.
Even voel ik een vonk in onze handen maar dan
trekt hij me van de bank. Ik slaak een gil, en dan lig
ik naast hem op de grond.
34. “Hoe wist je eigenlijk dat ik hier woonde?” vraag ik
nadat we allebei zwijgend naar de hemel kijken.
“Wil je dat echt weten?” vraagt hij. “Ja,” antwoord
ik. “Nou, ik zat ook in de bus, maar ik ben later
uitgestapt. Ik wou perse weten waar je woonde. Dus
liep ik weer naar jouw huis, en ik zag dat je het niet
leuk vond om onderdrukt te worden.
35. Dus ik verzon een simpel smoesje en belde aan, alsof
ik jou kwam ophalen voor een huiswerkclubje,” zegt
Matthew na een tijdje. “Toen jij de trap af kwam, had
ik door dat mijn smoesje gelukt was, ik had gedacht
dat je zou zeggen dat je van niets wist. Maar
blijkbaar wilde je daar maar al te graag weg.” “Maar
waarom ga je eigenlijk met me om?” vraag ik na een
stilte.
36. “Waarom niet?” reageert Matthew fel, en hij komt
krachtig overeind. “Waarom wel?” breng ik er tegen
in. “Nou, je bent aardig, leuk en knap,” zegt
Matthew. Ik bloos en kijk weg. “En ook omdat ik
geïnteresseerd ben in jou. Je hebt iets, iets waardoor
ik alles van je wil weten,” zegt Matthew met een
lichte twijfeling in zijn stem.
37. “Interesseer ik jou?” vraag ik ongelovig. Niet te
geloven, wat is dit? “Ja, toen ik jou zag in het
nablijflokaal, vroeg ik me af wat jij daar deed,” zegt
Matthew, “Het komt niet vaak voor dat daar een
nieuw iemand komt. Toen kwam ik jou ook nog
tegen, gister, iets wat ik totaal niet verwachte.”
38. Ik zucht zachtjes, en kijk naar de hemel, die opeens
bewolkt is. “Is er iets?” vraagt Matthew. “Nee, er is
niets,” glimlach ik naar hem. Even kijkt hij
bedenkelijk naar de hemel, en staat dat op. “Kom
op, laten we gaan. Zo te zien gaat het zo meteen
regenen.” Hij steekt zijn hand naar me uit. Ik negeer
zijn uitgestoken hand en kom overeind.
39. “Waar gaan we dan heen?” vraag ik, als ik sta. Hij
haalt zijn schouders op, en begint te lopen. “Die kant
op is naar de begraafplaats,” zeg ik tegen zijn rug.
“Leuk toch,” lacht hij. Hij pakt mijn hand en trekt me
mee. “Kom maar gewoon mee, het gaat dadelijk
regenen,” zegt hij. Ik laat me gewoon meevoeren.
40. Al snel, na een paar minuten lopen, komen we uit bij
de begraafplaats. Hij duwt het hek open en loopt het
kerkhof op. Even twijfel ik, kerkhoven heb ik nooit
leuk gevonden, maar dan volg ik hem. “Kom jij
vaker hier,” vraagt Matthew, als we een tijdje
zwijgend hebben gelopen. “Nee, ik kan niet tegen
begraafplaatsen. Ik krijg er een eng gevoel van,”
antwoord ik.
41. “Ik bescherm je wel,” glimlacht Matthew flauwtjes.
Ik lach zachtjes, en loop verder. Overal om mij heen
staan graven. De meeste zijn oud, en vies.. “Liggen
hier alleen maar rijke mensen?” hoor ik Matthew
zeggen. “Zou kunnen, voor een graf heb je geld
nodig. Vroeger was dat een luxe, hoor,” zeg ik, als ik
me omdraai naar hem.
42. “Waarom vraag je dat?” vraag ik. Matthew kijkt
verbaasd op, en twijfel valt van zijn gezicht af te
lezen. “Wat?” vraag ik. “Dat zie je aan de „I‟ op hun
graven,” zegt Matthew. “‟I‟? Wat bedoel je daar nou
mee?” vraag ik, terwijl ik naar het graf loop waar
Matthew bij staat.
43. “Imunisten,” zegt Matthew duister. Maar ik heb al
lang geen aandacht meer voor Matthew. Het graf
heeft inderdaad een „I‟ erop staan, in de
rechterbovenhoek. Aandachtig bestudeer ik het. Ik
wrijf er met mijn vinger over, en kom overeind.
“Raar,” fluister ik.
44. Dan loop ik verder. “Waar ga je naar toe?” vraagt
Matthew verbaasd. “Gewoon even verder lopen,”
zeg ik nonchalant. Dan stop ik bij een graf. De aarde
is vers rond het graf, en er liggen allemaal verse
bloemen. Niet veel, maar wel vrolijke bloemen. Er
ligt een lint bij. “Lieve Amelia, rust in vrede,” luidt
het lint.
45. Dan zie ik dat er een portret van een vrouw bij het
graf ligt. Ik pak het op, en zie een blonde vrouw met
blauwe ogen naar mij lachen. “Amelia van
Amerongen,” zegt Matthew, en ik schrik. Ik was in
een seconde vergeten dat Matthew er ook nog was.
“O mijn God,” roept Matthew opeens uit. “Wat?”
vraag ik, verbaasd door zijn uitbarsting.
46. “Je… Je lijkt ontzettend op haar,” zegt hij met grote
ogen. Geschokt kijk ik hem aan, en draai langzaam
om naar de foto. Ik kijk nog eens naar de foto. Dan
voel ik een rilling door mijn lichaam gaan.
“Inderdaad,” fluister ik.
47. ~*~
Hier eindigt het verhaal over Luna, omdat ik het nooit af heb
kunnen maken.
Mijn spel crashte, en dus is er nooit een einde gekomen.