SlideShare a Scribd company logo
1 of 70
Download to read offline
7 mei 2013
DE GROENE KRACHT
Routekaart
Dit is een uitgave van MARN, MRA en Stadsregio Arnhem Nijmegen
Inhoud
Voorwoord							5
Managementsamenvatting					7
1.	Inleiding						9
2.	 De energievraag in de regio				 11
2.1	Kernparagraaf						11
2.2 	 Hoeveel energie verbruikt de regio op dit moment?		 11
2.3 	 Ontwikkeling van de energievraag				 11
3.	 Onze stip op de horizon					 15
3.1	Kernparagraaf						15
3.2 	 Waar zetten we ons als regio voor in?				 15
4.	 Beperken van de energievraag				 17
4.1 	Kernparagraaf						17
4.2	 Energiebesparing in de woningen				 17
4.3 	 Energiebesparing bij bedrijven, industrie en landbouw		 18
4.4 	 Energiebesparing in Verkeer en Vervoer			 19
5.	Duurzame energie opwekken					23
5.1 	Kernparagraaf							23
5.2	Windenergie							23
5.3	Zonne-energie							29
5.4 	Bio-energie							33
5.5 	Restwarmte							37
6.	 Scenario’s richting onze stip op de horizon				 41
6.1	Kernparagraaf							38
6.2 	 Introductie van de scenario’s					 38
6.3	Scenario’s voor 2020						38
6.3.1	Scenario 2020: Autonoom						38
6.3.2 	 Scenario 2020: Landelijke doelstellingen volgen			 39
6.4 	Scenario’s voor 2050						43
6.4.1	Scenario 2050: Autonoom						43
6.4.2	Scenario 2050: Energieneutraal					43
6.5	 Scenario’s en onze stip op de horizon					 47
6.6 	Aan de slag							49
6.7 	Routekaart							50
6.8 	De marsroute							51
7. 	Organisatorisch kader						52
8. 	Conclusie en marsroute						54
5
Met trots bieden wij u de Routekaart De Groene Kracht
aan. Hiermee markeren wij als samenwerkende regionale
samenwerkingsverbanden MARN1
, MRA2
en Stadsregio
Arnhem Nijmegen een gezamenlijke stip op de horizon op
weg naar energiebesparing en de regionale productie van
duurzame energie.
De regio Arnhem-Nijmegen heeft alles wat nodig is om
de groenste regio van Gelderland te worden. Ruimte,
grondstoffen, kennis, een sterk ontwikkelde EMT-sector,
een aantal ambitieuze gemeenten als koplopers en een
sterk ontwikkeld faciliterend netwerk.
Met deze Routekaart geven wij richting aan De Groene
Kracht, het gezamenlijke uitvoeringsprogramma voor
nieuwe energie in de regio Arnhem-Nijmegen.
De Routekaart brengt exact in kaart hoeveel elektriciteit,
gas en overige brandstoffen we als regio verbruiken, en
waar wij onze energie vandaan halen. Voor het aardgas
zijn wij nu grotendeels afhankelijk van import uit Rusland;
onze diesel en benzine wordt geproduceerd uit olie
afkomstig uit het Midden-Oosten en onze elektriciteit
wordt door buitenlandse bedrijven geleverd.
Voorwoord
1
Milieusamenwerking Afvalverwerking Regio Nijmegen
2
Milieusamenwerking Regio Arnhem
In deze Routekaart leest u welke mogelijkheden er zijn
voor de productie van energie uit zon, water, wind en
restwarmte‘uit eigen regio’. Investeren in de regionale
productie van duurzame energie maakt ons minder
afhankelijk van verre en onstabiele regio’s. Daarnaast
biedt de regionale productie van duurzame energie
aanzienlijke groeimogelijkheden voor de regionale
economie. De Routekaart toont aan dat investeren in
de productie van duurzame energie vooral investeren
is in eigen bedrijvigheid. Tenslotte wordt ook becijferd
wat energiebesparing, bijvoorbeeld in de bestaande
woningvoorraad, kan opleveren.
De Routekaart De Groene Kracht heeft een regionale
focus. Door als gemeenten samen op te trekken kunnen
wij een bijdrage leveren en onze eigen, regio-specifieke
invulling geven aan de provinciale en landelijke
doelstellingen: 16% duurzame energie in 2020 en
energieneutraal in 2050. Met de Routekaart houden wij de
regie in eigen hand.
De regionale productie van duurzame energie vraagt
fysieke ruimte. Ruimte die in sommige gemeenten beperkt
is en in andere gemeenten in overvloed beschikbaar.
Onze gemeenschappelijke‘stip op de horizon’stelt ons
als regiogemeenten voor een ruimtelijke, planologische
opgave. Om die opgave te volbrengen hebben stad
en ommeland elkaar nodig. Deze wederkerigheid
onderstreept nog eens het grote belang van een
gezamenlijke, regionale aanpak van onze inspanningen
op het gebied van energiebesparing en de productie van
duurzame energie.
Eind 2010 vond de startbijeenkomst van De Groene
Kracht plaats. Toen al bleek dat het in deze regio barst
van ambitie, ideeën en ondernemingszin. De afgelopen
twee jaar is een groot aantal projecten gerealiseerd. Wij
verwachten met deze Routekaart meer richting te kunnen
geven aan inspanningen en projecten en de onderlinge
samenwerking en uitwisseling op het gebied van
energie en klimaat te verstevigen. Daarnaast beoogt de
Routekaart een basis te zijn voor overdachte keuzes, onder
meer ten aanzien van ruimtelijke inpassing.
6
We zijn veel dank verschuldigd aan de specialisten van
Royal HaskoningDHV, DNV-KEMA, H+N+S, de leden
van de Begeleidingscommissie en de bestuurlijke
Klankbordgroep. De afgelopen maanden hebben zij
allen op eigen wijze een bijdrage geleverd aan de
totstandkoming van de Routekaart. Wij hopen op onze
route naar‘de stip op de horizon’op hun betrokkenheid te
mogen blijven rekenen.
Het bestuurlijk trio van De Groene Kracht,
Harriët Tiemens (bestuurlijk vertegenwoordiger MRA)
Marcel Thijsen (bestuurlijk vertegenwoordiger MARN)
Margreet van Gastel (bestuurlijk vertegenwoordiger
Stadsregio Arnhem Nijmegen)
7
De 22 gemeenten in de regio Arnhem Nijmegen, alle
20 gemeenten die samen de Stadsregio vormen plus
de gemeenten Druten en West Maas en Waal, zetten
samen in op versnelde realisatie van de energietransitie.
We bundelen onze visie in deze Routekaart De Groene
Kracht. Het is belangrijk om dit als regiogemeenten samen
te doen, want alleen door samen te werken kunnen de
doelstellingen van deze Routekaart gehaald worden. Als
regio zetten we de volgende stip op de horizon, het punt
waar we naartoe werken:
De regio is energieneutraal in 2050.
De volledige energievraag in de regio wordt dan
gedekt door duurzame energie opwekking in de regio.
Om deze stip te bereiken stellen we als tussendoel:
Het bereiken van de landelijke doelstellingen van 1,5%
energiebesparing per jaar en 16% duurzame energie
opwekking in de periode tot 2020.
Energievraag
In 2011 verbruikten we als regio in totaal 75,2 petajoule
(PJ) primaire energie. Een hoeveelheid primaire energie is
de energie die nodig is aan de bron om het uiteindelijke
energiegebruik te dekken - zo gaat bijvoorbeeld in
het proces van kolenwinning tot elektriciteit uit het
stopcontact energie verloren tijdens transport en tijdens
de verbranding. Van de totale hoeveelheid van 75,2 PJ
primair energiegebruik werd 11% duurzaam opgewekt
in de regio, voornamelijk door bijstoken van biomassa
in de elektriciteitscentrale te Nijmegen en de beide
afvalverbrandingsinstallaties in Duiven respectievelijk
Weurt. De jaarlijkse energiekosten voor de regio bedragen
1,68 miljard euro. Deze kosten liggen voor 49% bij
bedrijven en voor 51% bij huishoudens. In 2020 neemt de
energievraag naar verwachting toe tot 77,5 PJ, in 2050 tot
85 PJ, ondanks de bereikte energiebesparing.
Energiebesparing
Om onze stip op de horizon te bereiken willen we eerst
energie besparen. Er is in de regio potentieel 25 PJ te
besparen door fors in te zetten op het energiezuinig
maken van woningen, van bedrijven en van de verkeer- en
vervoersector. We gaan dit potentieel zo veel mogelijk
benutten. We zetten daarom vol in op verschillende
stimuleringstrajecten richting de woningeigenaren en
andere sectoren in de regio, gericht op het realiseren van
energiebesparing.
Voorbeelden hiervan zijn een aanpak van de bestaande
woningvoorraad, door afspraken te maken met
woningcorporaties, particulieren meer bewust te maken
van de energielasten en het faciliteren en stimuleren van
Green Deals tussen industrie respectievelijk landbouw
en het Rijk. Tot 2020 kunnen we daarmee jaarlijks 1,5%
besparen op de energievraag. In 2050 kunnen we het
volledige potentieel behalen.
De investering in energiebesparing is het grootst bij
industrie en particuliere woningen. De economische spin
off in de vorm van banen is het grootst bij woningen –
energiezuinig maken van woningen vraagt veel arbeid.
Wij als overheden willen energiebesparing realiseren,
maar het zijn de woningeigenaren en bedrijven die de
investering moeten doen. Als overheid hebben wij vooral
een rol in het vergroten van bewustwording, stimuleren,
faciliteren (ook met financiële constructies), handhaven en
moeten we het goede voorbeeld geven.
Opwekken van duurzame energie
Tegelijkertijd geven we duurzame energie opwekking in
de regio een forse impuls. De landelijke doelstellingen
volgend willen we in 2020 16% van de energievraag
duurzaam opwekken. In 2050 wordt alle energie die
we nodig hebben duurzaam opgewekt. Het Rijk en de
provincie Gelderland hebben tevens een forse doelstelling
op het gebied van wind, 210 MW in 2020. Het toewijzen
van locaties hiervoor dient in 2013 te starten, ook in deze
regio.
Managementsamenvatting
8
impulsen voor de regionale bouw- en installatiebranche.
Als overheid hebben we vooral een rol in het creëren
van draagvlak, moeten we een gesprekspartner zijn voor
marktpartijen en marktpartijen letterlijk ruimte bieden
en faciliteren (bestemmingsplan, procedures). Daarnaast
is een lobby bij het Rijk relevant voor de financiële
randvoorwaarden voor de ontwikkeling van zonne-
energie in de regio.
Dit is hoe wij ons sterk gaan maken:
1.	 De mindset in de gehele regio blijvend in de richting
van de energietransitie zetten, zodat alle inwoners,
bedrijven, instellingen, industrie en agrariërs hun
bijdrage kunnen leveren.
2.	 Realiseren van de projecten in de Routekaart en
uitwerken van alle projectideeën en blijven zoeken
naar en tot uitvoering brengen van nieuwe projecten.
3.	 Beschikbaar stellen van een groot deel van de
oppervlakte van de regio, voor duurzame energie
opwekking (594 van beschikbare 1.128 km2
, 53%).
4.	 Bestaande infrastructuur beter benutten voor
duurzame oplossingen (elektriciteitscentrale
Nijmegen, afvalverbrandingsinstallaties Duiven en
Weurt).
5.	 Intensivering van toetsing en handhaving van
wettelijke normen.
Voorbeelden van projecten die een belangrijke bijdrage
leveren aan het opwekken van duurzame energie zijn,
na de succesvolle regionale collectieve inkoop van
zonnepanelen, het continueren van het stimuleren van
zonne-energie en het realiseren van een wijdvertakt
warmtenetwerk. Hierbij is het nodig om een keuze te
maken in hoeverre wij ruimtelijk gaan sturen op duurzame
energie opwekking.
De ruimtelijke consequenties van duurzame
energieopwekking en de impact op de ruimtelijke
kwaliteit, zijn aanzienlijk. De manier waarop regio en
gemeenten dit ruimtelijk gaan sturen, krijgt voor het eerst
invulling bij het onderwerp‘wind’.
Voor elke energiebron zijn verschillende concepten
mogelijk om de energie met zo min mogelijk ruimtelijke
impact op te wekken. Door verschillende concepten
te combineren, ontstaat een integraal concept waarbij
ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol heeft. Een
voorbeeld is een combinatie van wind, zon en biomassa,
geconcentreerd langs de A15 en de Betuweroute: een
energiesnelweg.
De benodigde investering is voor realisatie van het totale
potentieel zonne-energie het grootst. Zonne-energie
heeft tegelijkertijd ook de grootste spin off in de vorm van
het stimuleren van het regionale EMT-cluster, banen en
9
De Routekaart De Groene Kracht is een visiedocument
waarin de 22 samenwerkende gemeenten van stadsregio,
MARN en MRA hun gedeelde regionale koers met
betrekking tot energie vastleggen. Samen vormen wij
‘een groene kracht’door gezamenlijk in te zetten op het
terugdringen van de energievraag, het opwekken van
duurzame energie en het ontwikkelen van duurzame
mobiliteit in de regio.
Investeren in de regionale productie van duurzame
energie maakt ons minder afhankelijk van verre en
onstabiele regio’s. Daarnaast biedt de regionale productie
van duurzame energie aanzienlijke groeimogelijkheden
voor de regionale economie. De regionale productie
van duurzame energie vraagt fysieke ruimte. Ruimte
die in sommige gemeenten beperkt is en in andere
gemeenten in overvloed beschikbaar. Om de regionale
energietransitie te volbrengen, hebben stad en ommeland
elkaar nodig. Deze wederkerigheid onderstreept nog
eens het grote belang van een gezamenlijke, regionale
aanpak van onze inspanningen op het gebied van
energiebesparing en de productie van duurzame energie.
De insteek is om lokaal te doen wat lokaal kan en
regionaal te doen wat regionaal moet. Het is belangrijk
om hierbij als overheidspartijen één visie te hebben.
Zo kunnen we faciliterend zijn naar markt en burgers,
de partijen waarmee we de doelstellingen gezamenlijk
moeten halen.
Wist u dat we in de regio per jaar (2011) 1,68 miljard euro
uitgeven aan energie? Van de 75 petajoule (PJ) die we
in 2011 gebruikten, wekten we 11% duurzaam op. De
rest is afkomstig uit fossiele energiebronnen. Wereldwijd
wordt er gewerkt aan het terugdringen van het gebruik
van deze niet hernieuwbare energiebronnen. Ook het
Rijk en de provincie Gelderland hebben doelstellingen
vastgesteld om de energievraag te verlagen en het
aandeel duurzame energie te verhogen. Wij vinden het
belangrijk om als regio ons eigen steentje bij te dragen
aan deze doelstellingen. Maar ook om de totale jaarlijkse
energielasten omlaag te brengen en de resterende
uitgaven in de eigen regio te houden. Met deze
Routekaart stellen we onze eigen stip aan de horizon vast,
onze doelstelling, en schetsen we de marsroute om daar
te komen.
De basis van de routekaart is enerzijds de potentie van de
regio als het gaat om energiebesparing, duurzame energie
opwekking en duurzame mobiliteit. Wat is er theoretisch
mogelijk in de regio? Hierbij zijn warmtevoorziening,
elektriciteit en vervoer meegenomen. Dit geeft de
potentie weer, kijkend naar de lange termijn, tot 2050.
Anderzijds ligt aan de routekaart kennis en ervaring van
de betrokken gemeenten en marktpartijen ten grondslag.
Wat is in de praktijk al gerealiseerd of wordt binnenkort
gerealiseerd? Dit geeft een doorkijk naar hoe ver we
komen op de korte termijn.
Om onze marsroute te kunnen bepalen zijn er scenario’s
opgesteld hoe we de stip op de horizon bereiken. Die
scenario’s zijn voorzien van voorstellen voor regionale
projecten die een substantiële bijdrage leveren aan
het bereiken van de stip. Projecten waarin we als regio
gezamenlijk moeten optrekken om verder te komen
en lokaal ontwikkelde projecten die uitgerold kunnen
worden over de regio of goed kopieerbaar zijn voor
andere individuele gemeenten. De routekaart beschrijft
aan welke knoppen we kunnen en zullen draaien om
richting de stip op de horizon te bewegen en deze
uiteindelijk te bereiken. Daarbij heeft iedere gemeente in
onze regio mogelijkheden om bij te dragen, naar eigen
draagkracht en vermogen.
Leeswijzer
De energievraag in de regio en de verwachte
ontwikkeling daarvan in 2020 en 2050 vormen de basis
van de routekaart. In hoofdstuk 2 is deze energievraag
beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de stip op de horizon,
de doelstellingen die we als regio hebben gesteld. Deze
is gekoppeld aan de trias energetica: eerst energie
besparen, dan duurzame energie opwekken en tot slot
1. Inleiding
10
is. En ook hier is tot slot voor iedere optie beschreven
wat de vereiste rol van ons als overheid is. Hoofdstuk 6
beschrijft vervolgens de scenario’s waarmee we de stip
op de horizon kunnen bereiken. Er is onderscheid tussen
de korte termijn (2020) en lange termijn (2050) en tussen
autonome ontwikkeling en ambitieuze ontwikkeling.
De scenario’s zijn voorzien van projecten waarmee we
daadwerkelijk de vereiste energiebesparing, duurzame
energie opwekking en duurzame mobiliteit gaan
realiseren. Aan het einde van het hoofdstuk bepalen we
de marsroute richting onze stip. In hoofdstuk 7 schetsen
we het organisatorisch kader waarmee we richting de stip
op de horizon gaan bewegen. Tenslotte zijn in hoofdstuk 8
de conclusies op een rij gezet.
fossiele energie efficiënt en schoon inzetten. Hoofdstuk 4
gaat vervolgens in op de wijze waarop energiebesparing
handen en voeten kan worden gegeven. Er worden drie
opties beschreven: energie besparen in woningen, in
bedrijven/industrie/landbouw en in verkeer en vervoer.
Per optie is weergegeven wat het theoretisch potentieel
is en wat de bijbehorende investering en economische
spin off zijn. Dit wordt ondersteund met inspirerende
voorbeelden. Tot slot is voor iedere optie de vereiste rol
van ons als overheid beschreven. Hoofdstuk 5 beschrijft
de opties voor het opwekken van duurzame energie
in de regio: windenergie, zonne-energie, bio-energie
en restwarmte. Naast het theoretisch potentieel, de
bijbehorende investering en economische spin off, is
per optie ook beschreven wat de ruimtelijke impact
11
2.1	Kernparagraaf
De hoeveelheid energie die de regio gebruikte in 2011
is 75,2 petajoule primaire energie (PJ). Een hoeveelheid
primaire energie is de energie die nodig is aan de bron
om het uiteindelijke energiegebruik te dekken – zo
gaat bijvoorbeeld in het proces van kolenwinning tot
elektriciteit uit het stopcontact energie verloren tijdens
transport en tijdens de verbranding van de kolen. Van
de totale hoeveelheid primaire energie van 75,2 PJ
werd 11% duurzaam opgewekt in de regio. Meer dan
de helft van de duurzaam opgewekte energie wordt
opgewekt uit bijstook van geïmporteerde biomassa
in de energiecentrale te Nijmegen en de beide
afvalverbrandingsinstallaties. Jaarlijks betalen we als regio
1,68 miljard euro aan energie. De kosten liggen voor 49%
bij bedrijven en voor 51% bij huishoudens. In 2020 neemt
de energievraag naar verwachting toe tot 77,5 PJ, in 2050
tot 85 PJ.
2.2 	 Hoeveel energie verbruikt de regio op dit
	moment?
In 2011 was het totale energieverbruik in de regio 75,23
PJ primaire energie. In figuur 1 is de huidige energievraag
weergegeven, met de verdeling naar energievorm.
In de regio komt de grootste vraag naar energie van
de bedrijven. Wanneer we kijken naar de gas- en
elektriciteitsvraag, dan zijn de bedrijven verantwoordelijk
voor circa 64% van deze vraag. In figuur 2 is de huidige
gas- en elektriciteitsvraag weergegeven, met een
verdeling naar bedrijven en huishoudens.
Van het totale energiegebruik is 8,4 PJ duurzaam
opgewekt (11%) en is 66,8 PJ van fossiele oorsprong (89%).
De energievraag en de hoeveelheid duurzaam opgewekte
energie van 2011 per gemeente is weergegeven in bijlage
2.
De totale kosten voor de regio gemoeid met de huidige
energievraag van 75,2 PJ per jaar, bedragen 1,68 miljard
euro. Dit is inclusief BTW, accijnzen en energiebelasting.
De verdeling van de kosten over de verschillende
energievormen is weergegeven in figuur 3.
De kosten voor energie worden feitelijk gedragen door de
huishoudens en bedrijven. Onder bedrijven verstaan we
hierbij alle bedrijvigheid in de regio, dus ook openbare
instellingen, industrie en landbouw. De totale kosten
voor brandstoffen zijn hierbij 50-50 verdeeld over de
huishoudens en bedrijven. Van het totale wagenpark
in de regio bestaat 20% uit bedrijfswagens, maar
deze gebruiken meer (bestelwagens) tot veel meer
(vrachtwagens) brandstof dan personenauto’s. Ook maken
deze voertuigen waarschijnlijk gemiddeld meer kilometers
per voertuig. Van de 1,68 miljard euro aan totale kosten
dragen bedrijven 828 miljoen euro (49%) en huishoudens
855 miljoen euro (51%) bij (zie figuur 4).
Wat opvalt in de kostenverdeling, is dat de bedrijven
weliswaar circa 64% van de vraag naar gas- en elektriciteit
veroorzaken, maar minder dan de helft van de kosten
dragen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat bedrijven
per eenheid minder betalen. Het nevenstaande figuur
laat ook zien dat we ons als overheid niet volledig op het
bedrijfsleven moeten focussen, ondanks 64% aandeel
energie. Huishoudens zijn een minstens zo belangrijke
doelgroep, bezien vanuit de kostencomponent van de
energietransitie. Het is voor ons als regio belangrijk de
1,68 miljard euro aan energiekosten te verminderen en in
de regio te houden.
2. De energievraag in de regio
3
Gebaseerd op gegevens van Alliander over het werkelijke
gas- en elektriciteitsverbruik in de regio en van CBS over
het gebruik van brandstoffen voor vervoer
12
Figuur1: Huidig energieverbruik in de regio, in PJ
Figuur 3: Kosten jaarlijkse energieverbruik in miljoenen €
Figuur 2: Verdeling gas- en elektriciteitsgebruik over huishoudens en bedrijven
Figuur 4: Kosten huidig energiegebruik in miljoenen €
13
Verwachte energievraag in 2020: 77,5 PJ
Op de wat kortere termijn neemt de energievraag
naar verwachting ook toe, in lijn met de autonome
ontwikkeling. Daarmee komt deze in 2020 uit op 77,5 PJ.
Of de vraag daadwerkelijk toeneemt, hangt af van veel
factoren, zoals de economische ontwikkeling van de regio
en de bevolkingsgroei. We nemen een beperkte groei van
75,2 naar 77,5 PJ als uitgangspunt voor deze Routekaart.
2.3 	 Ontwikkeling van de energievraag
Verwachte energievraag 2050: 85 PJ
Richting 2050 wordt verwacht (onderzoek PBL/ECN) dat
de economie zal blijven groeien met een percentage
van 1,4% tot 1,7% per jaar. De arbeidsproductiviteit blijft
stijgen en de verschuiving naar een diensteneconomie
zet door. Nederland blijft een relatief energie intensieve
economie vanwege haar ligging en de aanwezige
industrie. De bevolking groeit door. Het transport
neemt verder toe, met naar verwachting 30% meer
kilometers met personenauto’s en 70% meer transport
per vrachtwagen. Door deze ontwikkelingen ligt de
energievraag in 2050 circa 40% hoger dan de huidige
vraag. Door autonome processen die onderdeel zijn van
onze economie en als gevolg van bestaand Europees
en nationaal beleid worden processen en apparaten
zuiniger. Hierbij is te denken aan regelgeving rond
terugdringing van brandstofverbruik door auto’s, aan
de aanscherping van de EPC voor nieuwbouwwoningen
waarmee woningen vanaf 2020 nagenoeg energieneutraal
gebouwd worden en aan een daling van het
energiegebruik in de industrie met 1% per jaar. Rekening
houdend met deze ontwikkelingen stijgt de energievraag
minder sterk dan de eerder genoemde 40%. Toch ligt in
2050 de energievraag naar verwachting 15% hoger dan de
huidige energievraag en komt daarmee uit op 85 PJ.
14
3.1	Kernparagraaf
We streven ernaar om als regio energieneutraal te zijn in
2050. Dat betekent dat de volledige energievraag in de
regio wordt gedekt door duurzaam energie opwekking in
de regio.
3.2 	 Waar zetten we ons als regio voor in?
In 2050 is de energievraag naar verwachting gestegen tot
85 PJ. De Trias Energetica is voor onze regio leidend, zie
figuur 5. Met de Trias Energetica in gedachten, gaan we
ervoor om deze energievraag zoveel mogelijk omlaag te
brengen. Tegelijkertijd wekken we de resterende vraag
op uit duurzame energiebronnen. De laatste stap van de
Trias, een resterende energievraag zo efficiënt en schoon
mogelijk opwekken uit fossiele brandstoffen, is voor onze
regio in 2050 niet aan de orde: wij willen energieneutraal
zijn. Belangrijk is om aan deze Trias een vierde aspect
toe te voegen, tussen 1 en 2, namelijk het sluiten van
energetische kringlopen. Een voorbeeld hiervan is gebruik
maken van restwarmte. In onze regio is veel restwarmte
beschikbaar vanuit de industrie, de afvalverwerking en de
energiecentrale.
De stip op de horizon, de richting die wij als regio op
willen, is om in 2050 energieneutraal te zijn:
Alle energie die we gebruiken wordt gedekt door
duurzame energiebronnen uit de regio.
Om deze stip te bereiken stellen we als tussendoel:
Het bereiken van de landelijke doelstellingen van 1,5%
energiebesparing per jaar en 16% duurzame energie
opwekking in de periode tot 2020.
We kiezen er voor om als regio samen te werken aan dit
doel. Juist de samenwerking binnen de regio zorgt ervoor
dat de gestelde doelen gehaald kunnen worden. We
dragen allemaal ons steentje bij om in 2050 deze stip op
de horizon te bereiken. We zetten ons er samen voor in
om vergaande energiebesparing te realiseren in de regio
en tegelijkertijd de opwekking van energie uit duurzame
bronnen fors te intensiveren.
3. Onze stip op de horizon
Figuur 5: Trias Energetica
15
4.1 	 Kernparagraaf
Zoals aangegeven is onze eerste stap in de
energietransitie, ook volgens de Trias Energetica, het
beperken van de energievraag. Het besparingspotentieel
ligt tot en met 2050 op 25 PJ, te realiseren in woningen,
bedrijven (inclusief industrie en landbouw) en mobiliteit.
Hierin is de hoogste bijdrage van de sector verkeer en
vervoer, 7,9 PJ. Binnen de sector verkeer en vervoer
betekent deze reductie een besparing van 25%. De
hoogste relatieve besparing is te behalen in de landbouw,
namelijk 40%. Op het energiegebruik voor warmte
in bebouwing (woningen en alle overige gebouwen
waaronder kantoren) is 31% te besparen, wat 6,6 PJ
bijdraagt aan het totale besparingspotentieel.
De investering in energiebesparing is het grootst bij
industrie en woningen. De economische spin off in de
vorm van banen is het grootst bij woningen.
Wij als overheden willen energiebesparing realiseren,
maar het zijn de woningeigenaren en andere sectoren
die de investering moeten doen. Als overheid hebben
wij vooral een rol in het vergroten van bewustwording,
stimuleren, faciliteren (ook met financiële constructies) en
moeten we het goede voorbeeld geven.
4.2	 Energiebesparing in de woningen
A. Theoretisch potentieel
Het totale besparingspotentieel in de bebouwing is
8,5 PJ. Dit is opgebouwd uit 6,6 PJ die te besparen
is in het gebruik van warmte en 1,9 PJ besparing in
het gebruik van elektriciteit. De bebouwing omvat
alle gebouwen in de regio, dus zowel woningen als
kantoren, scholen, overheidsgebouwen, etc. Fabrieken en
landbouwbedrijven worden hier niet bij meegenomen.
Kijken we puur naar de bestaande woningvoorraad,
dan is het potentieel hier circa 2,5 PJ aan besparing op
warmte. Hierbij gaat het om de circa 260.000 woningen
die nu in de regio staan, waarvan een groot deel nog
energiezuiniger te maken is. Het gebruik van gas,
maar vooral ook van elektriciteit hangt sterk samen
met het gedrag van mensen. Binnen de bestaande
woningvoorraad is het potentieel voor verlaging van het
elektriciteitsverbruik circa 0,3 PJ.
De huidige nieuwbouwwoningen zijn reeds bij oplevering
zo energiezuinig, dat hier niet tot nauwelijks een
besparingspotentieel is. Het feit dat nieuwbouwwoningen
zo energiezuinig zijn, komt door landelijke normen voor
nieuwbouw, vastgelegd in het Bouwbesluit. Sinds 1995 is
hier in een energie prestatie coëfficiënt (EPC) opgenomen,
die een indicatie is voor de energieprestatie van de
woning. Deze norm is sinds 1995 sterk gedaald en ligt nu
op EPC 0,6. Per 2015 wordt deze verlaagd naar 0,4 en in
2020 wordt een norm EPC 0 verwacht. Hoewel er dus in
nieuwbouwwoningen wel een kleine verbetering mogelijk
is, is het vele malen interessanter om de bestaande
woningvoorraad aan te pakken: het potentieel per woning
is veel groter en er zijn veel meer bestaande woningen
dan er nieuwe gebouwd zullen worden.
4. Beperken van de energievraag
Figuur 6: Potentieel energiebesparing
16
De impact op de EMT-sector is relatief klein, omdat er
veelal gebruik wordt gemaakt van bestaande technieken
voor energiebesparing. Waar wel een uitdaging voor de
sector in zit, is het aandragen van innovatieve oplossingen
voor het grootschalig renoveren en isoleren.
D. Welke rol hebben de samenwerkende lokale
overheden?
Om energiebesparing in woningen een impuls te geven
in de regio, moet de overheid een pro actieve houding
innemen waarin zij particulieren stimuleert en faciliteert
(eventueel met middelen) en woningbouwcorporaties
eveneens actief stimuleert en faciliteert door bijvoorbeeld
de nadruk op woonlasten te leggen in plaats van
huurlasten. De volgende activiteiten horen bij een
dergelijke rol:
•	 Het goede voorbeeld geven, door in de eigen
gemeentelijke gebouwen een ambitieuze
energiebesparing te realiseren.
•	 Inrichten van revolverende fondsen of vergelijkbare
regelingen, waarmee mensen hun investering kunnen
financieren en tegen lage rente uit energiebesparing
kunnen terugbetalen.
•	 Banken stimuleren: aantrekkelijke financiering voor
energiezuinig maken woningen.
•	 Makelaars & notarissen inschakelen: hun klanten
B. Investering
Om het maximale potentieel voor besparing in de
woningvoorraad te behalen is een forse investering
nodig. Deze investering ligt volledig bij de eigenaren
van de woningen. Voor woningcorporaties kunnen
‘energierenovaties’worden gecombineerd met het
groot onderhoud. Een woning zeer energiezuinig
maken (energielabel A) vraagt meer-investeringen op
energiegebied tot ongeveer 10.000 euro per woning. Voor
de totale regio komt de meer-investering daarmee op
circa 2,5 miljard euro, in de periode tot 2050.
Er is geen standaardaanpak waarmee gedragsverandering
wordt gerealiseerd. Er zijn zeer verschillende aanpakken
mogelijk, waardoor de investering voor het verlagen van
het energiegebruik sterk kan variëren.
C. Economische spin-off
Herstructurering met gelijktijdige verduurzaming van
de bestaande woningvoorraad kan bij uitstek een
banenmotor zijn. Bij 260.000 woningen in de regio en
een renovatietempo van 3% per jaar, worden er 7.800
woningen per jaar aangepakt. Grootschalig onderhoud,
inclusief de stap om een woning zeer energiezuinig te
maken, vraagt een investering per woning van circa 60.000
euro. De lokale economische activiteit die samenhangt
met deze investering is jaarlijks zo’n 460 miljoen euro. Dit
is gelijk aan in zo’n 15.000 banen per jaar.
Inspirerende voorbeelden
1. Meters maken in de bestaande bouw (stadsregio)
Beoogt besparing in bestaande woningvoorraad
(particulier) door stimuleren van lokale
bewonersinitiatieven. Doel van het project is
het faciliteren van gemeenten opdat zij lokale
bewonersinitiatieven beter kunnen stimuleren.
2. De kracht van duurzaam bouwen (DuBo) met GPR
Gebouw
In het Groene Akkoord hebben
woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars
en gemeenten samen afgesproken om het DuBo-
instrument GPR Gebouw te gaan gebruiken om
inzicht te krijgen in en vervolgens het vergroten van
de mate van duurzaamheid van gebouwen.
3. PassReg, Passive House Regions
Realiseren van energieneutrale woningen in
nieuwbouw of door renovatie in de komende 4 jaar.
Centraal staat het vergroten van kennis en ervaring
over Passief Huis Bouwen. Daarnaast het stimuleren
van innovatie door concrete projecten in de regio uit
te voeren en kennis van Europese partners in de regio
te introduceren.
17
actief stimuleren om de nieuwe woningen
energiezuinig te maken.
•	 Omgeving creëren die het particulieren zo eenvoudig
mogelijk maakt om met isolatie/renovatie aan de slag
te gaan. Voorbeelden:
•	 Vorming van consortia van bedrijven stimuleren,
van bedrijven die gezamenlijk een volledige
woning aan kunnen pakken. Van energieadvies tot
en met afwerking van de woning.
•	 Zoveel mogelijk regelwerk uit handen (laten)
nemen, door dienstverlening aan te bieden of door
consortia deze taak te laten vervullen.
•	 Voorlichting geven over de mogelijkheden en de
voordelen.
•	 Opzetten publiek-private samenwerkingen gericht op
aanpak woningvoorraad.
•	 Inzetten op gedragsverandering via intensieve
voorlichting.
4.3 	 Energiebesparing bij bedrijven, industrie en
	landbouw
A. Theoretisch potentieel
Zoals gezegd is er een groot potentieel aan
energiebesparing binnen de bedrijven, industrie en
landbouw. Onder bedrijven rekenen we alle niet-
woningen in de regio, behalve de industrie en de
landbouwbedrijven.
Het totale besparingspotentieel binnen de bedrijvensector
is circa 4,1 PJ voor warmte en 1,6 PJ voor elektriciteit.
Binnen de industrie is het totale besparingspotentieel
circa 26% oftewel 6,8 PJ. In de landbouw is een besparing
van 40% mogelijk, maar omdat de bijdrage van de
landbouw aan het energiegebruik in de regio relatief laag
is, is het besparingspotentieel circa 1,9 PJ.
B. Investering
Om het potentieel voor besparing in de industrie en
landbouw te behalen, is een nauwe samenwerking
met marktpartijen noodzakelijk. Energiebesparing
in deze sector moet in een versnelling worden
gebracht. Uitgaande van maatregelen met relatief
lage investeringskosten en een terugverdientijd van
5 jaar (maatregelen die via Wet milieubeheer en de
Meerjarenafspraken (MJA)met het Rijk verplicht zijn),
bedraagt de investering circa 80 miljoen euro per jaar.
Deze investering ligt volledig bij de marktpartijen.
C. Economische spin-off
De effecten op de werkgelegenheid van energiebesparing
binnen bedrijven, industrie en landbouw zijn gemiddeld.
Energiebesparing in gebouwen stimuleert de bouw- en
installatiebranche.
De investering van 80 miljoen euro per jaar gaat gepaard
met zo’n 320 banen per jaar.
Inspirerende voorbeelden
1. Energie made in Arnhem
Overkoepelend programma met vele facetten. Moet
leiden tot een actief en dynamisch netwerk van lokale
partners die van elkaar weten wat er speelt, elkaar
kunnen vinden, versterken en helpen. Convenant tussen
partners met dynamische projectenlijst.
2. Nijmeegs Energieconvenant (N.E.C.)
Convenant tussen bedrijven (en gemeente) om de CO2
footprint van de eigen organisatie te verkleinen, 	
vooral door maatregelen gericht op energiebesparing,
en kennis en ervaringen op dit vlak met elkaar uit te
wisselen.
3. Handhavingstraject Wet milieubeheer
In MARN-verband is door een groot aantal gemeenten
een intensief handhavingstraject uitgevoerd. Per
bedrijvensector (supermarkten, zorginstellingen,
kantoren) is door handhavers gecontroleerd op het
nemen van energiebesparende maatregelen met
een korte terugverdientijd. Als maatregelen na een
vastgestelde tijd nog altijd niet zijn getroffen, moet een
bedrijf een actieplan opstellen en uitvoeren.
18
4.4 	 Energiebesparing in Verkeer en Vervoer
A. Theoretisch potentieel
Binnen de verkeer- en vervoer sector is een besparing
in de energievraag mogelijk van 25%, in de periode tot
2050. Dit komt overeen met circa 7,9 PJ. Hiermee draagt
de verkeer en vervoer sector het meeste bij aan het
totale potentieel van 25 PJ. Binnen de verkeer- en vervoer
sector komen mogelijke besparingen op de energievraag
voort uit de switch naar andere vervoersmodaliteiten
en brandstoffen. Meer gebruik maken van het openbaar
vervoer en de fiets, verplaatsen te voet en het rijden op
niet-fossiele brandstoffen als elektriciteit uit duurzame
bronnen en groen gas. De stadsregio heeft met projecten
zoals Beter Benutten, SLIM, de groene OV-concessie
en Rijden op Groen gas hier, ook op nationaal niveau,
koploperspositie in. De met gebruik van duurzame
brandstoffen gepaard gaande primaire energievraag is
lager dan bij fossiele brandstoffen.
B. Investering
Om het potentieel voor besparing in de verkeer- en
vervoersector te behalen, is een nauwe samenwerking
met marktpartijen noodzakelijk. De nadruk en grootste
winst liggen bij het openbaar vervoer. De investering
•	 Pro actief in gesprek met de landbouwsector over
verduurzaming van de sector of van hun bedrijven
en aansturen op het sluiten van Green Deals met de
Rijksoverheid. Voorbeeldprojecten als de‘routekaart
voor een economisch vitale, concurrerende, energie-
efficiënte en duurzame sector in 2030’voor de groente-
en fruitverwerkende sector en ’Duurzaam boer blijven’
daarbij hanteren ter inspiratie.
•	 Samenwerking tussen bedrijven op bedrijventerreinen
stimuleren om te komen tot energiebesparing, het
sluiten van kringlopen en het opwekken van duurzame
energie.
Bijbehorende activiteiten van meer juridisch van aard zijn:
•	 Handhaven Wet milieubeheer / Omgevingswet op
maatregelen gericht op energiebesparing met een
terugverdientijd van maximaal vijf jaar.
•	 Inzetten van een lobby richting het Rijk gericht op
een verscherping van vereisten ten aanzien van
energiebesparing, bijvoorbeeld verruiming vereisten in
Wet milieubeheer / Omgevingswet naar maatregelen
met een terugverdientijd (TVT) tot zeven jaar of het
komen tot Europese eisen die een level playing field
garanderen.
Indirect zijn de gevolgen groot. De energielasten van de
bedrijven nemen af, waardoor de concurrentiepositie van
de bedrijven versterkt.
Besparing op het gebruik van elektriciteit en gas
(warmte) in processen vraagt van de EMT-sector
innovatieve ideeën en creëert mogelijkheden voor pilots
en demonstratieprojecten. Voor een deel zullen naast
kennisinstituten ook de innovatieafdelingen van de
bedrijven hier een rol in vervullen.
D. Welke rol hebben de samenwerkende lokale
overheden?
Om daadwerkelijk energiebesparing bij bedrijven,
industrie en landbouw te realiseren, zijn wij als overheid
sterk afhankelijk van de initiatieven van die bedrijven zelf.
Stimuleren en faciliteren, bedrijven aan elkaar verbinden
en (mee) financieren is daarbij onze belangrijkste rol.
Activiteiten die daar bij horen zijn:
•	 Toezien op realisatie van EEP’s (energy-efficiency
plannen) van bedrijven die energie-efficiency afspraken
maken in het kader van de Meerjarenafspraken (MJA)
met het Rijk.
•	 Stimuleren van bedrijven / branches om tot MJA toe te
treden.
19
•	 Ingezet beleid van de Groene Hub en Rijden op Groen
gas doorzetten en actief promoten.
•	 Zelf het goede voorbeeld geven door duurzaam
vervoer van eigen personeel te faciliteren, monitoren en
promoten.
•	 Het terugdringen van kilometers door het stimuleren
van carpoolen (voldoende en goed toegankelijke
carpoolplaatsen, optuigen/inzetten eenvoudige
D. Welke rol hebben de samenwerkende lokale
overheden?
Om werkelijk vooruitgang te boeken bij energiebesparing
in verkeer en vervoer, ligt de nadruk op openbaar vervoer
en de omschakeling naar rijden op groen gas en groene
elektriciteit. Wij kunnen als overheid duurzaam vervoer
faciliteren in vooral infrastructurele zin. Activiteiten die
daar bij horen zijn:
2. SLIM goederenvervoer
Beoogt het vrachtverkeer tijdens de spits en in de file
te beperken. Er wordt een prijsvraag georganiseerd
om goede ideeën c.q. marktconcepten uit de markt te
halen.
3. Schone scheepvaart
Het verduurzamen van de scheepvaart kun je beter
op (inter-)regionaal niveau doen en nauwelijks als
gemeente alleen. Met behulp van subsidie van
het Ministerie van Infrastructuur & Milieu worden
in Arnhem en Nijmegen walstroomvoorzieningen
gerealiseerd, zodat aanmerende schepen hier groene
stroom kunnen tanken. Ook wordt in het kader
van Schone scheepvaart gewerkt aan subsidiëring
van schonere generatoren en het aanbrengen van
katalysatoren op binnenvaartschepen.
Inspirerende voorbeelden
1. Groene Hub
De Groene Hub is een samenwerkingsverband van
overheden, kennisinstellingen en bedrijven in de
regio Arnhem-Nijmegen. De deelnemers willen
via alternatieve brandstoffen, waaronder groen
gas, bijdragen aan een transitie naar een groene
economie. De ARN verwerkt al het GFT-afval van
de MARN gemeenten tot groen gas. Uitvoering
van De Groene Hub kan zo 14 tot 25 miljoen m3
groen gas per jaar opleveren. Op dit moment
(april 2013) rijden er 218 bussen op groen gas, 45
trolleybussen op groene stroom en rijdt een pilot met
een waterstofbus. Daarmee heeft de stadsregio de
groenste openbaar vervoer concessie in Nederland!
bedraagt circa 16 miljoen euro per jaar. Dit zijn
voornamelijk meerkosten ten opzichte van traditioneel
vervoer, doordat groene brandstoffen nu nog duurder zijn
dan fossiele.
De meerkosten worden deels gedragen door
marktpartijen en deels door ons als overheid, door
het goede voorbeeld te geven met duurzame
transportmiddelen (ook in onze aanbestedingen van
bijvoorbeeld leerlingen- en gehandicaptenvervoer) en de
aanleg van de juiste infrastructuur.
C. Economische spin-off
De effecten op de werkgelegenheid zijn bij
energiebesparing in de verkeer- en vervoersector beperkt.
Het genereert zo’n 50 banen per jaar, met name in de
aanleg van infrastructuur groen gas en elektrisch vervoer.
De spin-off naar de EMT-sector ligt vooral in mogelijke
innovaties om andere transportmodaliteiten en
transportbrandstoffen versneld het traditionele vervoer te
doen vervangen. Gedacht kan worden aan ontwikkelingen
in het elektrisch vervoer ten aanzien van geschiktheid
voor zwaar vervoer en de capaciteit om langere afstanden
af te leggen.
20
carpoolsystemen), stimuleren van fietsen door bv.
snelfietsroutes en stimuleren van openbaar vervoer
(Beter Benutten en SLIM).
•	 Initiëren van een regionaal platform voor
duurzaam vrachtvervoer in de regio, samen met
transportbedrijven.
De samenwerkende lokale overheden hebben geen
juridische, wettelijke gronden, om duurzaam vervoer op af
te dwingen. Maatregelen van meer juridische aard zijn wel
te treffen, zoals:
•	 In onze aanbestedingen duurzaam vervoer
voorschrijven.
•	 In bestemmingsplannen ruimte reserveren
voor eventueel benodigde infrastructuur voor
duurzaam vervoer. In ieder geval voorkomen dat het
bestemmingsplan een belemmering vormt.
•	 Lobby voor landelijke regelingen die de switch
naar andere vervoersmodaliteiten stimuleren en
bijvoorbeeld het inruilen van oudere voertuigen voor
schone voertuigen stimuleert.
Figuur 7: Ruimtelijke impact duurzame energie opwekking
21
Wat we uit het figuur kunnen concluderen, is dat alleen
met zonne-energie de regio theoretisch / hypothetisch
gezien groot genoeg is om volledig in de energievraag
te kunnen voorzien. Hypothetisch, ook omdat met
zonnepanelen alleen elektriciteit wordt opgewekt en
geen warmte of brandstoffen. Er zijn dus combinaties van
energiebronnen nodig om in de energievraag te kunnen
voorzien.
De ruimtelijke impact van de verschillende duurzame
energiebronnen loopt uiteen. Voor restwarmte en zon
op daken of in restruimtes is die nihil, terwijl biomassa
een grote ruimvraag heeft. Ook van wind is de ruimtelijke
impact groot, zowel in horizontale als in verticale zin. De
opwekking van duurzame energie kan ten koste gaan
van de ruimtelijke kwaliteit in de regio. Daarom moet
gekeken worden hoe hernieuwbare energie zo goed
mogelijk kan aansluiten bij, en kan worden ingepast in,
de bestaande landschapsstructuur en hoe deze eventueel
versterkt kan worden. Per energiebron zijn verschillende
concepten mogelijk, kijkend naar de ruimtelijke kwaliteit.
Een combinatie van concepten van verschillende
energiebronnen geeft een integraal concept, zoals een
lijnopstelling met zowel wind als zon als biomassa.
De benodigde investering is voor zonne-energie het
grootst. Dit leidt ook tot de grootste spin off in de
5.1 	 Kernparagraaf
In de regio willen we duurzame energie gaan opwekken
om te voldoen aan onze doelstellingen voor 2020 en 2050.
We drukken het theoretisch potentieel van duurzame
energie opwekking uit in vermeden primaire fossiele
energie (PJ), dus de hoeveelheid fossiele energie die
we niet meer op hoeven te wekken. In tabel 1 is het
theoretisch potentieel aan vermeden primaire fossiele
energie per energiebron weergegeven.
We verwachten voor 2050 een energievraag van 85 PJ. Dit
is de energievraag uitgedrukt in primaire energie, waarbij
het verschil tussen eenheden elektriciteit en eenheden
warmte wegvalt. Het ruimtebeslag van verschillende
energiebronnen verschilt aanzienlijk: de energiedichtheid
van zonne-energie is 45 kWh/m2, van windenergie 14
kWh/m2 en biomassa zelfs maar 5 kWh/m2. In figuur 7 is
per energiebron de theoretisch/hypothetisch benodigde
ruimte weergegeven om 85 PJ op te wekken in de regio.
5. Duurzame energie opwekken
Energiebron Uitgangspunten bepalen potentieel Theoretisch
potentieel
vermeden primaire
fossiele energie
Percentage van
totaal potentieel
Wind Uitsluitingsgebieden: waar windenergie
om veiligheidsredenen niet is toegestaan
(veiligheidscontouren rondom hoogspanningsleidingen
en wegen). Verder op alle mogelijke locaties
windturbines geplaatst, rekening houdend met
onderlinge afstanden en dergelijke.
73 PJ 56%
Zon Geconcentreerd op daken van woningen en
bedrijfsgebouwen en in zonnevelden. Zonnevelden niet
concurrerend met landbouwareaal en niet ten koste
van natuurgebieden. Alleen restruimtes / overhoeken
zijn ingezet: hoeken van infrastructuur.
20 PJ 15%
Biomassa Teelt op grote schaal in het open rivierengebied
(landbouwgronden) en op kleinere schaal in de
uiterwaarden en gebruik resthout uit bossen. Ook mest
(vergisting) is een biomassabron.
14 PJ 11%
Restwarmte Benutten van de vrijkomende warmte uit
elektriciteitscentrales en afvalverbrandingsinstallaties.
24 PJ 18%
Tabel 1: Theoretisch potentieel duurzame energie opwekking
22
concepten opgesteld voor de daadwerkelijke realisatie
van windenergie in de regio, rekening houdend met
ruimtelijke kwaliteit. Wind biedt wel ruimte om een
combinatie te maken met andere manieren om duurzame
energie op te wekken, zoals zon, en met andere functies,
zoals landbouw.
A15 / Betuweroute (lijnsegmenten) (23 turbines – 1,25 PJ)
De A15 (en Betuweroute) is de belangrijkste
transportader voor de regio. Met het oog op een
toekomstige elektrificatie van het personenvervoer
zal de elektriciteitsvraag hier naar verwachting sterk
toenemen, waardoor er een functionele relatie ontstaat
tussen opwekking en gebruik van elektriciteit. Bovendien
kan door plaatsing van windturbines langs het tracé een
heldere opstellingsvorm gerealiseerd worden en biedt
de mogelijke doortrekking van de A15 een kans om meer
turbines kwijt te kunnen. Ook als slechts delen van het
tracé door windturbines begeleid worden (hetgeen de
automobilist een afwisselender beeld bezorgd) blijft het
beeld van een slinger van windturbines intact (zie figuur
11).
Bedrijventerreinen (65 turbines – 3,5 PJ)
Windturbines worden vaak geassocieerd met dynamiek
en techniek. Plaatsing op bedrijventerreinen ligt vanuit
dit oogpunt voor de hand. Door hun hoogte reikt de
vorm van banen en impuls voor de regionale bouw- en
installatiebranche. Als overheid hebben we vooral een
rol in het creëren van draagvlak (wind), moeten we een
gesprekspartner zijn voor marktpartijen en marktpartijen
letterlijke ruimte bieden en faciliteren (bestemmingsplan,
procedures). Daarnaast is een lobby bij het Rijk relevant
voor de ontwikkeling van zonne-energie in de regio.
5.2 	 Windenergie
A. Theoretisch potentieel
In de regio is het theoretisch potentieel voor
windenergie73 PJ primair. Het theoretisch potentieel
voor windenergie in de regio is opgebouwd door eerst
de uitsluitingsgebieden te bepalen, gebieden waar
windenergie om veiligheidsredenen niet is toegestaan.
Dit zijn veiligheidscontouren rondom stedelijk gebied,
hoogspanningsleidingen en wegen. Dit levert vervolgens
mogelijke plaatsingslocaties op. Er is hierin onderscheid
gemaakt tussen natuur (uiterwaarden + bossen) en
open landschap. Voor het bepalen van het theoretisch
potentieel is er van uitgegaan dat op alle mogelijke
locaties windturbines geplaatst kunnen worden, rekening
houdend met onderlinge afstanden en dergelijke. Het
resultaat hiervan ziet u in figuur 9.
B. Ruimtelijke impact
Ruimtebeslag
Met wind wordt in principe elektriciteit opgewekt.
Door dit om te rekenen naar primaire energie kan een
vergelijking met het ruimtebeslag van andere duurzame
energiebronnen worden gemaakt. In figuur 8 is zichtbaar
gemaakt hoeveel ruimte er nodig is om met windenergie
in de energievraag van 85 PJ te voorzien.
Figuur 8: Ruimtebeslag 85 PJ opgewekt met windenergie
Om met wind de volledige vraag van 85 PJ te voorzien,
is meer dan anderhalf keer de oppervlakte van de regio
nodig.
Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting
De ruimtelijke impact van windturbines is aanzienlijk.
Hierdoor is het niet reëel de theoretische ruimte in de
regio volledig te benutten. Er zijn een aantal concrete
23
Inspirerende voorbeelden
1. Crowd funding Nijmegen
Er is een burgerparticipatietraject gestart voor de
beoogde windmolens aan de A15. Deze moeten‘van’
de Nijmegenaren worden, ieder kan participeren en
investeert daarmee in een duurzaamheidsproject.
Er wordt naar gestreefd om deze Nijmegenaren ook
gebruik te laten maken van‘hun’groene stroom.
	
2.Windenergie Duivense Broek
Dit project behelst het plaatsen van vier grote
windmolens bij Duivens Broek. Deze dragen bij aan
de duurzame energievoorziening in Duiven en regio.
E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale
overheden?
Om de mogelijkheden van het opwekken van duurzame
energie door middel van wind te benutten, ligt de
nadruk op het creëren van draagvlak voor deze vorm van
energieopwekking. Draagvlak vergroten onder burgers,
gemeenteraden en bedrijven. Zo komt er figuurlijk‘ruimte’
voor wind.
ruimtelijke impact van windturbines echter veel verder
dan die van de bedrijventerreinen. De opnamecapaciteit
voor windturbines van alle bedrijventerreinen bij elkaar is
relatief beperkt, gekeken naar het totale windpotentieel
(zie figuur 12).
Bossen (clusters) (40 turbines – 2,3PJ)
Door windturbines in bossen te plaatsen wordt de
voet aan het zicht onttrokken. Het beeld van draaiende
rotoren die boven het landschap lijken te zweven wordt
hierdoor versterkt. Bovendien zijn de turbines vanuit het
bos zelf nauwelijks zichtbaar. Goede afstemming met
de terreinbeheerder is noodzakelijk om belemmerende
regelgeving weg te nemen (zie figuur 12).
Komgronden (zwermen) (65 turbines – 3,5 PJ)
komgronden (zwermen) (65 turbines - 3,5 PJ) De
komgronden zijn overwegend producerende
agrarische gronden, in eigendom van particulieren.
Dit landschapstype kent extensieve bebouwing, zowel
agrarisch als burgerwoningen. Door de karakteristieke
openheid bieden komgronden ruimte voor het
ontwikkelen van windparken. Deze kunnen als zwerm in
de open ruimtes geplaatst worden. De onderlinge afstand
tussen de komgebieden is dermate groot dat de gebieden
goed ruimtelijk van elkaar te onderscheiden zijn (zie figuur
13).
C. Investering
Om het potentieel voor windenergie in de regio te
benutten, is naar verwachting 26 miljoen euro per
jaar nodig, uitgaande van 7 windturbines per jaar van
3 MW per stuk. Deze investering wordt gedaan door
marktpartijen en burgers (participatiemodel). Eventueel
ook door ons als overheid. In de loop van de tijd wordt
een daling verwacht in de kostprijs van windenergie. Ook
wordt voorzien dat er turbines geplaatst zullen worden
van 5 MW per stuk. Hoe de investering zich precies
ontwikkelt, is nog onzeker.
D. Economische spin-off
De effecten op de werkgelegenheid ten gevolge van
windenergie zijn klein. Naar verwachting gaat de
genoemde investering gepaard met ongeveer 10 banen
per jaar. Het is onduidelijk of dit de regio zelf ten goede
komt. Het betreft vooral bedrijven die betrokken zijn bij de
bouw en het beheer en onderhoud van de windturbines.
Wanneer wij ons als regio uitspreken voor de benutting
van een groot deel van het potentieel in de regio, dan is
dit een stimulans voor de windsector. Mogelijke spin-off
hiervan is de vestiging van bedrijven in de windenergie
branche in de regio.
Figuur 9: Theoretisch potentieel windenergie
25
zon (licht oranje) en dat 100% van de‘snippers’inzetbaar
zijn voor zon (donkeroranje). De‘snippers’zijn ingevuld op
alle klaverbladen en knooppunten bij snelwegen.
Zo komen we tot een totale inzetbare oppervlakte aan
snippers. Van deze oppervlakte rekenen we met 1/3 van
het maximale potentieel, omdat er rekening moet worden
gehouden met onderlinge afstanden van panelen.
B. Ruimtelijke impact
Ruimtebeslag
Ook met zon wordt in principe elektriciteit opgewekt.
Door dit om te rekenen naar primaire energie kan toch een
vergelijking met het ruimtebeslag van andere duurzame
energiebronnen worden gemaakt.
In figuur 10 is zichtbaar gemaakt hoeveel ruimte er nodig
is om met zonne-energie in de energievraag van 85 PJ te
voorzien.
Figuur 10: Ruimtebeslag opwekking 85 PJ met zonne-energie
Tevens dient er letterlijk ruimte te komen voor wind, door
het grondgebied er ruimtelijk voor in te richten. Onze rol
als overheid is een pro actieve gesprekspartner die kaders
biedt en daarbinnen faciliteert. Activiteiten die daar bij
horen zijn:
•	 Het draagvlak voor wind vergroten, bijvoorbeeld door
positieve voorbeelden van elders in Nederland en
Europa onder het voetlicht te brengen.
•	 Het gesprek blijven voeren met burgers, de
gemeenteraden en de markt om voeling te houden
•	 met het krachtenveld en met hoe de belangen liggen.
•	 Participatiemodellen promoten en stimuleren.
•	 Gezamenlijk ruimtelijke kwaliteitseisen formuleren waar
het landschap‘met wind’aan moet voldoen.
Daarnaast moet de overheid ook op juridisch vlak acties
ondernemen om het mogelijk te maken dat er ook fysiek
ruimte komt om het potentieel van windenergie te
benutten. Dit kan bijvoorbeeld door:
•	 Ruimte beschikbaar maken voor 3 MW turbines en/
of 5 MW turbines op het (gemeentelijk) grondgebied,
hiervoor de ruimtelijke procedures in gang zetten, op
het niveau van bestemmingsplannen.
•	 Ruimtelijk mogelijk maken dat windturbines geplaatst
worden, bijvoorbeeld door gebieden aan te wijzen voor
3 MW turbines en/of 5 MW turbines, op het niveau van
de uitwerking van deelgebieden.
•	 Het verruimen van specifieke waarden, zoals
bouwhoogtes, om windmolens op daken mogelijk te
maken, op het niveau van bestemmingsplannen.
•	 Ruimte creëren voor kleinschalige opwekking van
windenergie, op het niveau van het bestemmingsplan
(denk aan kleine turbines, beperkte hoogte).
5.3	Zonne-energie
A. Theoretisch potentieel
Het theoretisch potentieel van zonne-energie in de regio
is 20 PJ. In figuur 15 (volgende pagina) is weergegeven
hoe dit getal is verkregen.
Om het theoretisch potentieel te bepalen is de keuze
gemaakt om zonnepanelen vooral te concentreren op
de daken van woningen en bedrijfsgebouwen (dicht
bij afnemer en multifunctioneel ruimtegebruik) en
in zonnevelden. Er is voor gekozen zonnevelden niet
concurrerend te laten zijn met landbouwareaal en niet
ten koste te laten gaan van natuurgebieden. Alleen
restruimtes / overhoeken zijn ingezet, die vooral te vinden
zijn in hoeken van infrastructuur. Een voorbeeld zijn de
ruimtes langs de afritten van snelwegen, zoals in een
klaverblad. Deze noemen we snippers. Als uitgangspunt
is genomen dat 50% van alle daken beschikbaar zijn voor
Figuur 11: Windturbine concept lijnsegmenten A15
Ooghoogteschets wind langs A15 - lijn
Ooghoogteschets windturbines op bedrijventerreinen
Ooghoogteschets wind langs A15 - lijnfragmenten 
Figuur 12: Windturbine concept bedrijventerreinen
27
D. Economische spin-off
De effecten op de werkgelegenheid zijn gemiddeld. De
plaatsing van 40 MW piek per jaar gaat naar verwachting
gepaard met zo’n 160 banen per jaar. Dit kan voor een
deel in de regio worden gerealiseerd, bijvoorbeeld in de
bouw- en installatiebranche.
De EMT sector wordt gestimuleerd voor het verbreden
van de toepassing van zonne-energie (bijvoorbeeld
zonnevelden en flexibele zonnecellen combineren met
bouwproducten) en het zoeken van hoogwaardige
toepassingen in de industrie en agro sector.
E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale
overheden?
Om het potentieel van het opwekken van duurzame
energie door middel van zon daadwerkelijk te
realiseren, dient er allereerst iets te veranderen in
landelijke wetgeving. Pas dan wordt het investeren in
zonnepanelen echt rendabel voor bedrijven. Tevens
dienen zowel particulieren als woningbouwcorporaties
de voordelen van zonne-energie te kennen, waardoor
een verdere impuls wordt gegeven aan het realiseren
van zonnepanelen op daken. Onze rol is vooral een
stimulerende en we geven het goede voorbeeld.
Activiteiten die hierbij horen zijn:
Minder dan de helft van de oppervlakte van de regio
is nodig om met zonne-energie te voorzien in een
energievraag van 85 PJ.
Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting
De ruimtelijke impact van zonne-energie is, bij plaatsing
op daken, veel minder dan bij windenergie. Voor het
plaatsen van zonnepanelen in open veld geldt dat de
ruimtelijke kwaliteit wel degelijk kan worden aangetast
en een flinke impact kan hebben. Hieronder worden
concepten gegeven voor ruimtelijke kwaliteit in de
inrichting van zonne-energie.
Daken (41 km2
- 16,75 PJ)
Door zonnepanelen op de daken te plaatsen ontstaat
er een duidelijke relatie tussen opwekking en gebruik
van elektriciteit. Bovendien wordt het beschikbare
oppervlak zo dubbel gebruikt: voor beschutting en voor
elektriciteitsopwekking. Door de grote verscheidenheid
aan daken (oriëntatie, schoorstenen, dakkapellen) is lang
niet het gehele dakoppervlak geschikt voor de plaatsing
van zonnepanelen. Hierdoor ontstaat het beeld van een
lappendeken; dat overigens vanaf straatniveau nauwelijks
zichtbaar zal zijn. In figuur 16 is weergegeven waar zon op
daken een plek krijgt.
Restruimtes (8 km2
– 3,25 PJ)
Zonnevelden verdringen ander ruimtegebruik (landbouw,
natuur) en worden dus bij voorkeur geplaatst op plekken
die voor andere functies minder geschikt / bereikbaar zijn.
Deze restruimtes worden vooral gevonden langs grote
infrastructurele werken, zoals snelwegen en spoorwegen.
Door deze restruimtes consequent voor zonnevelden
te gebruiken ontstaat een consistent beeld. Het totale
potentieel van de restruimtes is in verhouding tot het
potentieel van de daken beperkt (figuur 17).
A15 / Betuweroute (opbouwend: wind + zon) (circa 50 ha –
0,63 PJ)
Het in de vorige paragraaf geschetste beeld van de A15
als windenergiesnelweg kan worden versterkt door
tevens langs deze snelweg zonnepanelen te plaatsen
(bijvoorbeeld op de geluidschermen). Hiermee ontstaat
een meer geïntegreerd energielandschap, dat bovendien
gekoppeld is aan het energiegebruik van het transport
(figuur 18).
C. Investering
Om het potentieel voor zonne-energie in de regio te
benutten, is naar verwachting 48 miljoen euro per jaar
nodig, uitgaande van de plaatsing van 40 MW piek per
jaar. De investering wordt gedaan door bedrijven, burgers
en voor een klein deel door de overheden zelf.
Figuur 13: Windturbineconcept bossen (clusters)
Ooghoogteschets bossen (clusters)
Ooghoogteschets zwerm in de komgronden
Ooghoogteschets boomtoppen
Figuur 14: Windturbine concept komgronden
(zwermen)
29
B. Ruimtelijke impact
Ruimtebeslag
Met bio-energie kan zowel elektriciteit als gas en ook
warmte worden opgewekt. Om de gehele energievraag
van de regio te kunnen dekken met bio-energie is een
oppervlakte nodig van 760 km2
. Deze oppervlakte is gelijk
aan vier keer de oppervlakte van de regio (zie figuur 19).
Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting
Bio-energie vraagt veel ruimte. Ook is de aanplant
van biomassa concurrerend met bijvoorbeeld gebruik
van gronden als landbouwgrond. Tegelijkertijd kan
biomassa juist bijdragen aan hogere natuurwaarden of
landschappelijke waarden.
•	 Actief stimuleren dat particuliere woningeigenaren
zonnepanelen op hun dak plaatsen.
•	 Actief stimuleren dat woningbouwcorporaties kunnen
investeren in zonnepanelen op hun bezit.
•	 Oriënteren op zonnevelden en de mogelijkheden
hiertoe.
•	 Oriënteren op het potentieel van zon-thermisch
wanneer de woningvoorraad energiezuinig(er) is (zie
ook energiebesparing bij woningen).
Op juridisch vlak heeft de Rijksoverheid één van
de belangrijkste stappen te zetten. De regio, noch
de gemeenten zijn hiervoor expliciet aan zet. De
landelijke overheid dient de economische en de
duurzaamheidsregelgeving op elkaar af te stemmen. Wat
we als gemeenten kunnen doen:
•	 Een actieve lobby richting het Rijk gericht op het
mogelijk maken van salderen vóór de meter.
•	 Stimuleren van het inzetten van zonnepanelen op
bedrijfspanden of andere‘lease daken’.
•	 Binnen de welstandeisen ruimte bieden aan de
plaatsing van zonnepanelen op daken.
5.4 	 Bio-energie
A. Theoretisch potentieel
Het theoretisch potentieel van bio-energie in de regio is14
PJ. Om het theoretisch potentieel te bepalen is enerzijds
gekeken naar bronnen van biomassa en anderzijds naar
de manieren om dit te verwerken. In figuur 20 (volgende
pagina) zijn de bronnen weergegeven als groene vlakken
en de verwerkingsopties als rode stippen. Op grote schaal
kan in de komgronden van het open rivierengebied
(landbouwgronden) biomassa geteeld worden. Uit
de bossen kan resthout gehaald worden en in de
uiterwaarden is op kleinere schaal biomassateelt mogelijk.
Ook mest(vergisting) is een biomassabron.
Verwerking van biomassa verloopt via bijstook in de
huidige elektriciteitscentrales of door vergisting in nieuw
te realiseren biomassavergistingsinstallaties. Kleine
agrarische biomassavergistingsinstallaties kunnen worden
ingepast in het landelijk gebied. Duurzame landbouw
die op decentrale wijze is georganiseerd draagt hiertoe
bij. Grote industriële biomassavergistingsinstallaties
vinden op bedrijventerreinen een plek. Om het potentieel
van verwerking te bepalen is voor de locaties van deze
installaties vooral gekeken naar de bereikbaarheid voor
zwaar wegtransport (aan- en afvoer van materiaal).
Figuur 15: Theoretisch potentieel zonne-energie
31
leidt dit tot circa 20 banen per jaar. Dit kan volledig in de
regio worden gerealiseerd.
Inspirerende voorbeelden
1. Biogewassenteelt op te verpachten gemeentegrond
Zevenaar
De gemeente Zevenaar heeft diverse
landbouwgronden in bezit die worden verpacht of
in gebruik zijn gegeven. Deze gronden kunnen nu
niet ontwikkeld worden. Dit geeft o.m. kans voor
gewassen voor bio-energie.
2. Energielandschap Rheden
Dit project betreft een verkenning die is uitgevoerd,
naar de kansen voor laagwaardig snoeihout uit
landgoederen en het landschap in de gemeente.
3. Aanbesteding verwerking groen afval (niet-GFT) 13
regiogemeenten GRAN
14 Gemeenten binnen de MRA, MARN en Stadsregio 	
hebben de verwerking van houtige biomassa (niet-
GFT maar snoeihout e.d.) regionaal aanbesteed.
Op deze manier wordt in regionaal verband het
energiepotentieel van gemeentelijke biomassa beter
benut en wordt CO2-uitstoot gereduceerd.
Uiterwaarden (10.000 ha - 4,5PJ)
Ook biomassateelt kan gekoppeld worden aan een
landschappelijke eenheid. Bijvoorbeeld door de
uiterwaarden en komgronden te transformeren tot een
energielandschap (zie figuur 21).
Komgronden (15.000 ha - 6,8 PJ)
Een andere landschappelijke eenheid waar biomassateelt
aan gekoppeld kan worden, zijn de komgronden. Zoals
ook bij de paragraaf over wind benoemd, hebben
komgronden als landschapstype veelal een agrarische
functie in het rivierengebied. Dit maakt ze ook
aantrekkelijk voor biomassateelt. Een combinatie met
windparken is hierbij mogelijk, omdat bij plaatsing van
turbines de ruimte onder de turbines nog benut kan
worden (figuur 22).
A15 / Betuweroute (opbouwend: wind + zon + biomassa)
(circa 1.800ha – 0.8 PJ)
De energiesnelweg A15 kan verder worden opgeladen
door situering van biomassateelt tussen de snelweg
en het spoor van de Betuwelijn. De integraliteit wordt
hiermee verder versterkt (zie figuur 23).
C. Investering
Om het volledige potentieel aan bio-energie in de
regio te benutten, zijn investeringen nodig in nieuwe
verwerkingsinstallaties en in de aanplant van biomassa.
De investeringen om het volledige potentieel op te
wekken liggen rond 5 miljoen euro per jaar.
D. Economische spin-off
De effecten op de werkgelegenheid zijn beperkt en
behelzen vooral bouw, beheer, en logistiek. Ook met
de nieuwe verwerkingsinstallaties worden – weliswaar
beperkt – nieuwe banen gecreëerd. Naar verwachting
Figuur 16: Ruimtebeslag opwekking 85 PJ met biomassa
Figuur 17: Zon op daken Figuur18: Zon in restruimtes
Figuur19: Concept Energiesnelweg A15, zonne-energie toegevoegd.
33
B. Ruimtelijke impact
De ruimtelijke impact van het gebruik van restwarmte op
de regio is van een andere orde dan voor wind-, zonne- of
bio-energie. Deze energievormen hebben letterlijk ruimte
nodig: zij beslaan een bepaalde oppervlakte van de regio.
Voor het gebruik van restwarmte geldt dit niet. Er is geen
ruimte nodig om warmte te produceren - de essentie
is juist dat reeds beschikbare restwarmte benut wordt.
De ruimtelijke impact lijkt daarmee in eerste instantie
beperkt.
Om de warmte te kunnen benutten moet echter een
infrastructuur worden aangelegd, een warmtenetwerk.
Zoals voor alle infrastructuur geldt, zal de ligging van het
warmtenetwerk sterk bepalend zijn voor toekomstige
ruimtelijke ontwikkelingen. Vooral grote warmtevragers,
zoals zwembaden en glastuinbouw, zullen tot het netwerk
aangetrokken worden.
Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting
Feitelijk is het figuur waarin het theoretisch potentieel is
geschetst ook het ruimtelijke ontwerp van deze duurzame
energie optie. De realisatie van een warmtenetwerk
kenmerkt zich als een doorgroeimodel. Met een netwerk
worden vervolgens steeds meer ruimtelijke verbindingen
tussen vraag en aanbod van warmte gelegd. Dit kan
op verschillende schaalniveaus: buurt, wijk, stad, regio.
E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale
overheden?
Om daadwerkelijk vooruitgang te boeken bij het
opwekken van duurzame energie door middel van bio-
energie, dient onderzoek hiernaar gestimuleerd te worden
en dienen krachten te worden gebundeld. Wij hebben
daarin een pro actieve rol. Activiteiten die daar bij horen
zijn:
•	 Nagaan welke gebieden geschikt zijn voor bio-energie,
onderzoek hiernaar stimuleren.
•	 Beschikbare kennis en kunde bundelen, ook kennis
die aanwezig is op universiteiten, bij bedrijven en bij
maatschappelijke organisaties.
•	 Netwerken met bedrijven, o.a. met de glastuinbouw en
met terreinbeheerders als Staatsbosbeheer, gebruiken
en eventueel uitbouwen om samen op te trekken
richting het benutten van het bio-energie potentieel.
•	 Aansturen op afspraken tussen‘vragers en aanbieders’
op de bio-energiemarkt, zodat het potentieel in de
regio actief benut gaat worden.
In meer ruimtelijk juridische zin zijn de volgende
activiteiten nodig:
•	 Opvolging geven aan onderzoeken van BTG (2008)
en Alterra (2011) naar de potentie van biomassa in de
regio:
•	 Het goede voorbeeld geven door bijvoorbeeld
gebieden voor agrobusiness aan te wijzen en te
voorzien van de juiste vergunningen.
•	 Het verankeren van deze gebieden in bestemmings- en
ruimtelijke plannen.
•	 Ook in meer algemene zin de vergunningverlening
voor biomassaproductie op gewenste locaties te
versoepelen.
•	 Locaties aanwijzen voor nieuwe verwerkingsinstallaties
of dit vrijlaten aan de markt en de vergunningverlening
versoepelen.
5.5 	 Restwarmte
A. Theoretisch potentieel
Het theoretisch potentieel voor het gebruik van
restwarmte is 24 PJ. Het potentieel wordt gevormd
door de warmte die in elektriciteitscentrales en
afvalverbrandingsinstallaties ontstaat bij de productie van
elektriciteit. Deze wordt nu grotendeels als thermische
verontreiniging geloosd op de rivieren. Door een netwerk
van warmteleidingen te realiseren is de restwarmte van
de centrales in te zetten voor verwarming van woningen,
kantoren en glastuinbouw.
In figuur 24 is het warmtenet met rood weergegeven.
Figuur 20: Theoretisch potentieel bio-energie.
35
Uitwisseling op buurtniveau kan langzaam uitgroeien tot
een regiodekkend netwerk, maar regionale coördinatie
zal de effectiviteit van dit netwerk vergroten. Het project
Waalsprong / Waalfront is een zuidelijke basis voor een
warmtenet. Het warmtenet Arnhem / Duiven is een
noordelijke basis. In de komende periode is de opgaaf
om deze naar elkaar te laten groeien en verder te laten
vertakken in de regio.
C. Investering
Om het volledige potentieel aan restwarmte in de
regio te benutten, zijn investeringen nodig in het
stadsverwarmingsnet tussen Nijmegen en Arnhem en
in decentrale warmtevoorzieningen. De investeringen
om het volledige potentieel op te wekken liggen op
20 miljoen euro per jaar. Om het volledige restwarmte
potentieel in de regio te benutten is een wijdvertakt
warmtenet noodzakelijk, dat een investering vraagt
bovenop de genoemde 20 miljoen euro per jaar. De exacte
omvang hiervan is nog niet te duiden, aangezien deze
investeringen pas op lange termijn aan de orde zijn, over
20 tot 30 jaar.
D. Economische spin-off
De effecten op de werkgelegenheid zijn beperkt en
betreffen vooral de bouw/ en installatiesector. Het leidt tot
zo’n 60 banen per jaar, welke vooral in de aanleg van de
warmte-infrastructuur worden ingezet.
De uitdaging voor de EMT sector ligt in het door
ontwikkelen naar een systeem dat de verliezen van
transport en aansluitingen zo ver mogelijk beperkt. Ook in
de toepassingen van de warmte in woningen en bedrijven
zijn wellicht nog innovaties te behalen.
E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale
overheden?
Om werkelijk aan de slag te gaan met het opwekken
van duurzame energie door middel van restwarmte ,
moeten de huidige kansen benut en uitgebreid worden.
Activiteiten die daar bij horen zijn:
•	 Inventariseren waar uitbreiding van het warmtenet
Waalsprong/Waalfront gewenst is (welke bestaande
woningen en/of bedrijven kunnen gevoed worden door
het warmtenet).
•	 Onderzoeken van de mogelijkheden om het initiatief
Waalsprong/Waalfront te koppelen aan het warmtenet
initiatief in Arnhem. Daarbij ook potentiele‘invoeders’
en afnemers meenemen.
Inspirerende voorbeelden
Duurzaam Roelofshoeve		
Duurzaam Roelofshoeve is een icoonproject op
bedrijventerrein Nieuwgraaf in Duiven. Op dit terrein
gaat veel duurzame energie opgewekt worden.
De AVR op Roelofshoeve levert al warmte via een
warmtenet aan huishoudens in Duiven en straks ook
in Arnhem.
Regionaal warmtenet				
Arnhem en Nijmegen zijn bezig met een warmtenet.
Er zijn plannen om beide netten op termijn aan elkaar
te koppelen. Dit zou een zogeheten‘boost’geven
voor deze vorm van energieopwekking in de regio.
Power2Nijmegen
De gemeente heeft allerlei partijen gevraagd om
mee te denken hoe de stad energieneutraal kan
zijn in 2045. Dit co-creatieproces Power2Nijmegen
is veel breder dan alleen warmte, er hebben
kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke
organisaties meegedacht in verschillende
werkgroepen. Eén van die werkgroepen betrof
restwarmte en het warmtenet.
Figuur 21: Ruimtelijk concept bio-energie in de uiterwaarden.
Figuur 23: Energiesnelweg A15, energie uit biomassa toegevoegd
Figuur 22: Ruimtelijk concept bio-energie in komgronden.
37
Andere activiteiten, deels meer juridisch van aard, zijn de
volgende:
•	 Inventariseren waar uitbreiding van het warmtenet
Waalsprong/Waalfront mogelijk is (welke bedrijven
willen‘invoeden’op een warmtenet en waar zijn deze
gevestigd, en hoe lang loopt hun vergunning nog).
•	 Bepalen in hoeverre we als regio de afname van warmte
van het netwerk willen verplichten in eerste instantie
voor nieuwbouwwoningen en –bedrijven, maar ook
voor bestaande gebouwen.
•	 Onderzoeken van de mogelijkheden tot verplicht
stellen van afname van warmte van het netwerk.
Figuur 24: Theoretisch potentieel warmtenetwerk
39
6.3	 Scenario’s voor 2020
6.3.1	 Scenario 2020: Autonoom
We hebben ons de vraag gesteld:“hoe ontwikkelt de
energievraag in de regio zich als we niks doen?”. Het
antwoord op die vraag is dat de energievraag dan
toeneemt: in 2020 tot 77,5 PJ (zie ook hoofdstuk 2). Alleen
in nieuwbouw woningen wordt via landelijke normen
energiebesparing afgedwongen: in 2015 gaat de EPC, die
iets zegt over het energiegebruik van een woning, omlaag
naar 0,4 en in 2020 zelfs naar EPC 0. Energiebesparing kan
niet worden afgedwongen in bestaande woningen. Het
onderwerp staat bij veel woningeigenaren ook niet hoog
op het verlanglijstje, gezien de investeringen die er mee
gepaard gaan.
De duurzame energie productie ontwikkelt zich stap voor
stap. Fossiele energie is veelal nog goedkoper. De aanschaf
van zonnepanelen door particulieren is een ontwikkeling
die autonoom goed loopt. Echter, overige investeringen in
duurzame energie vinden slechts mondjesmaat plaats.
6.1	Kernparagraaf
Er is in de regio een theoretisch potentieel van 25 PJ
energiebesparing en ruim 131 PJ duurzame energie
opwekking. Onze stip op de horizon is om in 2050
energieneutraal te zijn, waarbij alle energie die nodig is in
de regio wordt gedekt door duurzame energie opwekking
in de regio. Autonoom ontwikkelt de energievraag zich
zo dat deze in 2050 naar verwachting 85 PJ is. Om onze
stip op de horizon te bereiken willen we eerst energie
besparen, dus het potentieel van 25 PJ zo veel mogelijk
benutten. Tegelijkertijd starten we met duurzame energie
opwekking. Hiermee wekken we de resterende vraag
op. Wij stellen als tussendoel om tot en met 2020 1,5%
per jaar te besparen op de energievraag (in aansluiting
op landelijke doelen) en 16% duurzame energie op te
wekken.
6.2 Introductie van de scenario’s
Onze stip op de horizon is om in 2050 energieneutraal
te zijn: de volledige energievraag wordt jaarlijks geheel
geproduceerd uit duurzame energiebronnen uit de regio.
Om een idee te krijgen van de inspanningen die wij als
regio moeten verrichten, kijken we in dit hoofdstuk naar
verschillende scenario’s voor 2020 en 2050:
•	 2020 Autonoom: als regio volgen we de autonome
ontwikkeling, we leveren geen extra inspanningen.
•	 2020 Landelijke doelstellingen volgen: we zetten in op
het bereiken van de landelijke doelstellingen.
•	 2050 Autonoom: hoe ver komen we richting
energieneutraal als we de autonome ontwikkeling
volgen?
•	 2050 Energieneutraal: wat betekent het om volledig
energieneutraal te worden?
Met de scenario’s bekijken we vooral welke extra
inspanning ten opzichte van autonome ontwikkeling er
nodig is om uiteindelijk onze stip op de horizon te kunnen
bereiken. Hiertoe is het autonome scenario beknopt
gehouden. Bij de andere scenario’s wordt uitgebreider
stil gestaan. Er wordt uitgewerkt hoe we de doelstelling
kunnen bereiken, zowel voor energiebesparing als voor
duurzame energie opwekking. Vervolgens wordt voor
duurzame energie opwekking antwoord gegeven op de
vraag of de gevraagde inspanningen fysiek mogelijk zijn in
de regio (“is er fysieke ruimte voor”) en wat de ruimtelijke
impact is.
6. Scenario’s richting onze stip op de horizon
40
6.3.2 	 Scenario 2020: Landelijke doelstellingen
	volgen
A. Hoe kunnen we de doelstelling bereiken?
Om in 2020 aan de landelijke doelstellingen te voldoen, is
een forse inzet nodig op de volgende opties:
1.	Energiebesparing in
a	Wonen
b	Werken
c	Mobiliteit
2.	Duurzame energie opwekking
De kostenefficiëntiecurve in figuur 25 geeft de verhouding
weer tussen de opbrengst van het investeren in een optie
(omvang in PJ) en de terugverdientijd (TVT) ervan. De‘nul-
as’ligt op een TVT van 5 jaar. Projecten met een TVT van
5 jaar of korter worden door de overheid, in het kader
van de Wet milieubeheer en ook in de Green Deals en
meerjarenafspraken met bedrijven, gezien als rendabel.
Deze maatregelen moeten worden uitgevoerd door
bedrijven.
B. Energiebesparing
Figuur 25 laat zien dat investeren in energiebesparing
een gunstige TVT heeft, deze investeringen zijn rendabel.
Energievraag
(autonome
ontwikkeling)
77,5 PJ
Doel Landelijke doelstellingen volgen:
1,5% besparing per jaar en 16%
DE
Energiebesparing 10% (1,5% per jaar tot 2020) = 7,75
PJ
Aandeel DE 16% van 69,8 (77,5 – 7,75) = 11,1 PJ
DE in de regio 3,9 PJ blijft
DE uit import Telt niet mee, omdat de biomassa
geïmporteerd wordt.
DE OPGAAF 7,2 PJ (11,1 – 3,9)
Figuur 25: Kostenefficiëntiecurve
Daarbij heeft het investeren in besparingen in wonen en
in bedrijven (inclusief industrie en landbouw) ook een
relatief grote opbrengst. Om aan de landelijke doelstelling
van 1,5% energiebesparing per jaar te voldoen, is een
grote inzet op energiebesparing noodzakelijk. Het is
de opgaaf voor ons als overheden om vol in te zetten
op energiebesparing bij wonen en bedrijvigheid en
ondertussen te doen wat we kunnen ten aanzien van
energiebesparing in mobiliteit. In paragraaf 6.4 is het
overzicht opgenomen van concrete projecten die
bijdragen aan deze opgaaf.
41
van geïnstalleerd vermogen hoger. Voor de investering
in zonnepanelen door particulieren zien we dat ook
binnen ruimere terugverdientijden ( tot circa 10 jaar) tot
investering wordt overgegaan. Dit hangt samen met de
huidige verhouding tussen het rendement van geld op
de bank (circa 2%) en het rendement van investeren in
zonnepanelen (circa 8%).
Onderstaande tabel laat een mogelijke mix van
energiebronnen zien waarmee de opgaaf van 7,2 PJ
duurzame energie in 2020 kan worden gerealiseerd:
C. Duurzame energie opwekking
De opties om duurzame energie op te wekken in de regio
lopen op de kostenefficiëntiecurve behoorlijk uiteen. Zo
is de bijstook van biomassa in de elektriciteitscentrale
te Nijmegen een kosteneffectieve optie, met een hoge
opbrengst. Wat hier heel belangrijk is, is om de biomassa
die meegestookt wordt volledig uit de regio te betrekken.
Alleen dan draagt dit namelijk bij aan de opbouw naar de
stip op de horizon. Bio-energie, zon en wind hebben, als
gevolg van subsidies, een vergelijkbare TVT, maar binnen
die TVT ligt de opbrengst van biomassa per eenheid
Toelichting 1,5% energievraag reductie per jaar.
In de routekaart wordt uitgegaan van een reductie van
de vraag naar energie met 1,5% per jaar. Daarvoor is
een energiebesparing nodig die groter is dan 1,5% per
jaar. Dit komt omdat de behoefte aan energie naar
verwachting zal blijven groeien onder andere door
meer vervoerskilometers, toename van de bevolking
in de regio, vermindering van het aantal personen per
huishouden en economische groei. Deze ontwikkelingen
zijn ook landelijk gesignaleerd door het PBL en ECN in
het rapport “Naar een schone economie in 2050”, hier
wordt gesproken van een toename van de energievraag
op basis van huidige technologie met 40% in 2050 t.o.v.
2011. In de gebouwde omgeving is een hogere besparing
dan 1,5% per jaar mogelijk, hier wordt met 3% per
jaar gerekend. In de industrie en in het verkeer zal de
besparing naar verwachting onder de 1,5% liggen. Per
saldo rekent de routekaart met 1,5% per jaar tot 2020.
In 2020 zal de energievraag daardoor 10% lager liggen
dan op dit moment. Na 2020 vlakt de besparing af. In
2050 zal de besparing 30% bedragen ten opzichte van de
vraag die verwacht wordt bij niets doen.
Opgaaf 7,2 PJ
Wind 21 km2
(1,8% van de regio) 50 turbines van 3 MWe 2,6 PJ
Zon 6 km2
(0,5% van de regio – alleen
daken)
Op circa 1/7e van de daken 2,6 PJ
Biomassa 50 km2
(4,4% van de regio) Langs A15 en in komgronden
tussen Arnhem en Nijmegen
0,9 PJ
Restwarmte Warmtenet Arnhem/Nijmegen 1,2 PJ
7,2 PJ
42
Figuur 26:
Variant 2020 - Ruimtelijk sturen - per duurzame energiebron één concept’
43
Ruimtelijke impact duurzame energie opwekking
Het op grote schaal opwekken van duurzame energie
vraagt een combinatie van verschillende energiebronnen.
Een mix van energiebronnen maakt dat de afhankelijkheid
verspreid wordt en dat de verschillende benodigde
energievormen ook direct opgewekt worden.
Zo produceren zon en wind elektriciteit, levert restwarmte
direct warmte aan woningen en bedrijven en is er uit
biomassa biogas en warmte te produceren. Daarmee is
een alternatieve brandstof beschikbaar.
Echter, een energiemix vergroot ook het ruimtebeslag.
Zoals geschetst in de voorgaande paragrafen zijn een
aantal energievormen goed te combineren. Onderstaande
voorbeelden laten zien wat de impact is van wel
of niet regionaal sturen op het ruimtegebruik voor
energieproductie.
Variant 2020 - Ruimtelijk sturen - per duurzame
energiebron één concept
Met ruimtelijke sturing, waarin voor elke duurzame
energiebron één ruimtelijk concept wordt gekozen, is de
ruimtelijke impact te beperken. Een voorbeeld is de keuze
voor een concept waarin wind en biomassa gekoppeld
zijn aan de A15 / Betuweroute, waarin zon alleen op
daken een plek heeft en waarin biomassa buiten de A15
/ Betuweroute geconcentreerd is in komgronden tussen
Arnhem en Nijmegen. Warmtenetwerken zien we in dit
concept alleen binnen de grote steden en dorpen. Dit
creëert een ruimtelijk consistent beeld (zie figuur 26).
Variant 2020 - Niet ruimtelijk sturen – autonome
ontwikkeling’
In deze variant stuurt de regio niet op ruimtelijke
inrichting, maar bouwt voort op bestaande initiatieven.
Wind en biomassa zien we hierdoor meer verspreid in
de regio. Een warmtenetwerk blijft voorbehouden aan
de grote steden en dorpen, maar zonder regionale regie.
In dit stadium (2020) is dit ruimtelijk gezien nog geen
probleem, maar het maakt dat het lastig wordt om de
duurzame energie opwekking verder uit te breiden met
behoud van ruimtelijke kwaliteit
(zie figuur 27).
6.4 	 Scenario’s voor 2050
6.4.1	 Scenario 2050: Autonoom
De verwachting is dat de energievraag naar 2050 groeit
tot 85 PJ (zie hoofdstuk 2).
Ook na 2020 wordt er in eerste instantie nog slechts
mondjesmaat geïnvesteerd in duurzame energie. Pas
tussen 2030 en 2040 wordt het omslagpunt verwacht dat
de energieprijzen zodanig gestegen zijn dat investeren
in duurzame energie wel loont. Maar ook dan komt naar
verwachting slechts de helft van het potentieel autonoom
in ontwikkeling. Zonder extra inspanningen blijft dus de
helft van de mogelijkheden in de regio onbenut!
6.4.2	 Scenario 2050: Energieneutraal
Energievraag
(autonome
ontwikkeling)
85 PJ
Doel Energieneutraal: de
jaarlijkse energievraag
wordt geheel
geproduceerd
uit duurzame
energiebronnen uit de
regio.
Energiebesparing 25 PJ
Aandeel duurzame
energie
60 PJ nodig
Duurzame energie in
de regio
3,9 PJ blijft
Duurzame energie uit
import
Telt niet mee, omdat de
biomassa geïmporteerd
wordt.
DE OPGAAF 56,1 PJ
44
Figuur 27: Variant 2020 - Niet ruimtelijk sturen – autonome ontwikkeling’
45
aangepakt. In de vorige scenario’s is al geschetst
dat energiebesparing een rendabele investering
is. Ook naar 2050 toe blijft dit het geval. Voor
energiebesparing geldt zogezegd‘altijd doen’. Door
verregaand in energiebesparing te investeren hoeven
ook distributienetten niet te worden aangepast aan
een toenemende vraag, waardoor hier kosten worden
bespaard. Elke besparing die we realiseren op de 1,68
miljard euro die in de regio aan energie wordt uitgegeven,
kunnen we inzetten voor investeringen in duurzame
energie opwekking.
C. Duurzame energie opwekking
Kijkend naar het ruimtegebruik biedt zon PV de beste
mogelijkheid om energieneutraal te worden. Hoewel
deze optie voor particulieren nu al heel aantrekkelijk is,
Om het scenario voor 2050, onze stip op de horizon,
te halen (energieneutraal) is een forse inzet nodig, ook
na 2020. Dit start met een drastische reductie van de
energievraag. De mogelijk geachte energiebesparing
bedraagt 25 PJ. Dit komt overeen met het theoretisch
potentieel dat is geschetst in hoofdstuk 4, een gigantische
inspanning dus.
De resterende energievraag van 60 PJ moet worden
ingevuld met duurzame energiebronnen uit de regio. Dit
gebeurt voor een deel nu al (3,9 PJ in 2011). Zo resteert
dus een opgaaf om 56,1 PJ aan duurzame energie op te
wekken. Het totale theoretische potentieel voor duurzame
energie opwekking van de regio is groter, waarmee
dus een zekere speelruimte aanwezig is voor de manier
waarop de 56,1 PJ wordt opgewekt.
A. Hoe kunnen we de doelstelling bereiken?
Het is potentieel mogelijk om de energievraag van 2050
uit duurzame energiebronnen te produceren, maar is het
ook fysiek haalbaar? Dit is het geval. De sleutel is zon PV en
de bereidheid om een groot deel van het oppervlak van
de regio te benutten voor duurzame energie opwekking.
Energieneutraal is ruimtelijk haalbaar binnen de grenzen
van de regio (1.128 km2
) op de volgende wijze:
Waar biomassa groeit, kan geen zon PV worden ingezet.
Wind is te combineren met zon PV en biomassa. Ook
andere verhoudingen zijn mogelijk waarbij meer
ruimte wordt gereserveerd voor zon PV en minder voor
windenergie en bio-energie. Wanneer alleen met zon
PV wordt gewerkt en niet met biomassa en wind dan is
een oppervlakte van 140 km2
(12,4 %) nodig om in de
energievraag van de regio in 2050 te voorzien. Hiervoor
is naast alle daken nog een forse oppervlakte aan
zonnevelden nodig, namelijk 99 km2
.
B. Energiebesparing
Richting 2050 moeten we toe naar een woningvoorraad
die een zeer lage energievraag heeft. Niet alleen
nieuwbouw woningen zijn energieneutraal, maar ook
bestaande woningen dienen tot dit niveau te worden
Opgaaf 56,1 PJ
Wind 155 km2
(13,7% van de regio) 377 windturbines van 3 MW per
stuk
20 PJ
Zon 49 km2
(4,3% van de regio) Benutten van alle daken + 8 km2
zonnevelden
20 PJ
Biomassa 390 km2
(33% van de regio) Biomassateelt onder andere
langs A15, in komgronden en in
uiterwaarden
7,1 PJ
Restwarmte Vertakt warmtenetwerk 9 PJ
56,1 PJ
Figuur 28: Variant 2050 – Sterke sturing op ruimtelijke kwaliteit
47
•	 Warmtepompen, de gasketels van morgen.
•	 Smart grid en energie uitwisseling tussen netten
(warmte, gas, elektriciteit).
Voor de transitie naar energieneutraal zijn de volgende
aandachtspunten relevant:
•	 Energieopslag en flexibiliteit in productie zijn nodig bij
elektriciteit.
•	 Pilots passend bij energieneutraal zijn over de volle
breedte nodig voor 2020.
•	 Import van energie is onvermijdelijk, al was het maar
voor het balanceren van vraag en aanbod van energie.
•	 Benut bestaande infrastructuur (elektriciteitscentrale
Nijmegen, AVI’s in Duiven en Weurt) als onderdeel van
biobased economy.
•	 Veel opties zijn nu nog niet of marginaal rendabel,
daarom met beleid stimuleren.
•	 Duurzame energie kost ruimte, concepten voor
multifunctioneel ruimtegebruik zijn een pre.
Ruimtelijke impact duurzame energie opwekking
Een energieneutrale regio vraagt een forse uitbreiding van
de in de regio benodigde ruimte voor duurzame energie
opwekking. Het verschil in de ruimtelijke impact van wel
of niet sturen op ruimtelijke kwaliteit is in dit scenario
nog weer groter. Zonder sturing wordt door de gehele
is plaatsing van zonnepanelen voor overheden nu nog
relatief duur. De verwachting is dat de kosten verder zullen
dalen en het rendement van zonnecellen zal stijgen (van
15% nu naar mogelijk 30% op termijn). Van alle opties
vraagt zon PV wel de meeste aandacht waar het gaat om
back up, energieopslag en netomvang.
Met bio-energie kan energieneutraal binnen de
regiogrenzen niet bereikt worden, er zijn altijd
aanvullende opties nodig. De ruimte die voor bio-energie
gereserveerd wordt heeft een sterke wisselwerking
met het ruimtegebruik voor de agro sector en zal in
toenemende mate onderdeel uit gaan maken van
de biobased economy. Ook windenergie vraagt om
aanvullende opties.
Warmtevoorziening is voor een belangrijk deel lokaal
gebonden. Wanneer restwarmte lokaal voorhanden is, dan
dient deze met voorrang te worden benut. Ook is de inzet
van duurzame warmte niet altijd mogelijk. Zo zal voor
een warmtepomp een geschikte bron aanwezig moeten
zijn en voor geothermie warmte die met voldoende
vermogen niet te diep te onttrekken is. Dit laatste is in de
regio niet het geval. Een flexibele duurzame warmte optie
is decentrale biowarmte. In stedelijk gebied heeft dit zijn
beperkingen vanwege emissies naar lucht.
De directe relatie tussen energieneutraal en mobiliteit
is beperkt. Mobiliteit is geen energieproducent en
biedt hooguit opslagmogelijkheden voor energie.
Brandstoffen voor mobiliteit (elektriciteit, waterstof,
biobased brandstoffen) zullen mogelijk voor een deel in
de regio zelf worden geproduceerd en zijn onderdeel van
opwekking duurzame elektriciteit en teelt biomassa.
D. Innovatie, versnellers en aandachtspunten richting
energieneutraal
Energieneutraal worden vraagt innovatie en versnellers
op het gebied van energiebesparing en duurzame
energie. Een aantal ontwikkelingen, die helpen bij het
energieneutraal worden van de regio, zijn:
•	 Grotere windturbines, van de nu gangbare 3 MW naar 5
MW, relatief goedkoper en minder ruimte.
•	 Rendementsverbetering zon PV, van de nu gangbare
15% naar 30%.
•	 Op termijn inzetten van waterstof in vervoer, productie
uit overschot duurzame elektriciteit.
•	 Transitie naar 2e generatie biobrandstoffen in
combinatie met biobased economy.
•	 Verplichtingen op het gebied van energiebesparing, 1e
aanzet met Energy Efficiency Directive.
•	 All-electric woningen, toegepast bij woningen met zeer
lage warmtevraag.
Figuur 29: Variant 2050 – Pragmatische variant
49
toen 75,2 PJ, dat is het totaal van de eerste staaf in de
figuur. Hiervan wordt 8,4 PJ duurzaam opgewekt, onder
andere door import van biomassa voor meestook in de
elektriciteitscentrale te Nijmegen en de beide AVI´s.
Voor 2020 is eerst de autonome ontwikkeling opgenomen;
als we niks doen, stijgt het energieverbruik naar 77,5 PJ. De
duurzame energie opwekking in de regio blijft daarbij op
hetzelfde niveau, 8,4 PJ.
Ons tussendoel voor 2020 is echter om te voldoen aan de
landelijke doelstellingen van 1,5% besparing per jaar en
16% duurzame energie opwekking. In dit scenario is het
dus nodig om, zoals in paragraaf 6.4 is beschreven, 7,7 PJ
energiebesparing te realiseren en het totaal van duurzame
energie opwekking op te schroeven naar 11,1 PJ. Er
resteert nog een fossiele energievraag van 58,7 PJ.
De autonome ontwikkeling naar 2050 leidt tot een
energievraag van 85 PJ. Hierin wordt maar voor een klein
deel voorzien uit duurzame regionale bronnen, namelijk
3,9 PJ. We rekenen het deel dat wordt opgewekt uit
geïmporteerde biomassa niet meer mee.
Wanneer we het volle potentieel aan energiebesparing
in de regio benutten, dan daalt de energievraag in 2050
met 25 PJ. Er resteert nog een deel van 56,1 PJ dat we in
de regio aan duurzame energie moeten opwekken om
regio elke kans benut, die er toe leidt dat alle duurzame
energievormen door de gehele regio verspreid aanwezig
zijn. Dit geeft een compleet ander beeld dan wanneer er
vanuit sturen op ruimtelijke kwaliteit voor het combineren
van een aantal concepten wordt gekomen. Dit is hieronder
nader uitgewerkt.
Variant 2050 – Sterke sturing op ruimtelijke kwaliteit
De benodigde ruimte voor de verschillende energietypen
wordt als volgt gevonden:
•	 Wind uitsluitend in bos.
•	 Zon op daken en in restruimtes (gehele potentieel
wordt benut).
•	 Biomassa: reststromen uit bos maximaal benutten +
teelt op komgronden.
•	 Het regiodekkend warmtenet wordt verder vertakt en
kleinere warmtenetten worden aangelegd in dorpen
(zie figuur 30).
Variant 2050 – Meer pragmatische variant
Door minder te sturen en meer aan te sluiten bij lokale
ontwikkelingen, zien we dat bijvoorbeeld windenergie
een optelsom wordt van kleinschalige initiatieven zoals
op bedrijventerreinen, zonder een onderliggend concept.
Ook in deze variant is het volledige potentieel van zon
nodig. Ook bij biomassa wordt geen onderliggend
concept gebruikt, er wordt ingespeeld op kansen die zich
aandienen (zie figuur 31).
De gulden middenweg
Bovenstaande varianten zijn twee uitersten op een
spectrum. In de praktijk zal het niet voorkomen dat
enkel sterke sturing wordt toegepast, noch enkel
de pragmatische variant. De gulden middenweg zal
zich in de loop der tijd bewijzen. De manier waarop
regio en gemeenten ruimtelijk gaan sturen, krijgt
voor het eerst invulling bij het regionale project
over windenergie (zie project 7 in paragraaf 6.6). Een
mogelijkheid is bijvoorbeeld om aan te geven waar
gemeenten géén windturbines wil hebben, de zogeheten
’uitsluitingsgronden’, in plaats van te spreken over
‘zoekgebieden’van locaties waar windturbines juist wel
mogen.
6.5 Scenario’s en onze stip op de horizon
Het is belangrijk om te bekijken hoe ver de regio
verwijderd is van het tussendoel en van de stip op
de horizon. Dat wordt geschetst met behulp van
onderstaande figuur.
Het jaar 2011 is het ijkjaar. Het verbruik van de regio was
81,1
56,1
73
77,5 PJ
25
24
20
14
NB Alle waarden in PJ
Stip op de horizon:
Energieneutraal
2050
Zon PV
Wind
Biomassa
Rest-
warmte
3,9
66,8
8,4
58,7
11,1
7,7
69,1
8,4
3,9
Duurzame energieopwekking
Fossiele energie
Energiebesparing
67,8 PJ
85 PJ
60 PJ
75,2 PJ
Figuur 30: Scenario’s en onze stip op de horizon
51
energieneutraal te worden. Het figuur laat zien dat het
potentieel aan duurzame energie opwekking groter is dan
de 56,1 PJ die nodig is. Er kan een optimale mix gezocht
worden om de regio energieneutraal te maken.
6.6 	 Aan de slag
Zoals we in de scenario’s zien, is niks doen geen optie.
Zonder forse inspanningen door alle partijen in de regio,
is onze stip op de horizon niet haalbaar. In bijlage 3 is
een uitwerking opgenomen van mogelijke projecten die
wij in de regio uit kunnen voeren. Met deze projecten
kunnen we in 2020 de landelijke doelstellingen halen
en in 2050 energieneutraal worden. De projecten zijn
gericht op enerzijds het realiseren van energiebesparing
en anderzijds het opwekken van duurzame energie. In het
onderstaand overzicht is weergegeven welke projecten dit
zijn:
Energiebesparing
Titel Toelichting 2020 2050
1. Aanpak bestaande wo-
ningvoorraad
Aanpak gericht op het aangaan van prestatieafspraken
met woningcorporaties en het stimuleren van particuliere
woningeigenaren om energiebesparing te realiseren.
3,5 PJ 8,5 PJ
2. Aanpak bestaande be-
drijventerreinen
Handhaven Wet milieubeheer en intensiveren van toe-
zicht op uitvoering Energy Efficiency Plannen i.k.v. Meer-
jarenafspraken Rijk.
3,5 PJ 14,4 PJ
3. Besparen op energie-
gebruik voor verkeer en
vervoer
Stimuleren van het gebruik van andere vervoersmoda-
liteiten, zoals het openbaar vervoer en de fiets en het
rijden op groene elektriciteit.
0,7 PJ 7,9 PJ
4. Verduurzamen openbare
verlichting
Doorvoeren energiebesparing in de openbare verlichting,
zowel door minder verlichten als door toepassen energie-
zuinige armaturen.
0,004 PJ 0,01 PJ
5. Verduurzamen gemeen-
telijk vastgoed
Tenminste 1,5% energiebesparing per jaar in alle ge-
meentelijke gebouwen.
0,012 PJ 0,012 PJ
Duurzame energie opwekking
Titel Toelichting 2020 2050
6. Elektriciteitscentrale
Nijmegen, 100% op
biomassa uit eigen regio
Realiseren dat de elektriciteitscentrale in Nijmegen voor
100% draait op biomassa uit de eigen regio.
4,5 PJ 9 PJ
7. Windenergie:
overeenstemming
over voorkeursconcept
en uitwerking in
stappenplan
Op korte termijn als regio overeenstemming bereiken
over het voorkeursconcept voor de realisatie van
windenergie en dit vervolgens uitwerken in een
stappenplan waarmee de windturbines daadwerkelijk
geplaatst gaan worden.
2,5 PJ 20 PJ
8. Intensiveren zon op
daken
Voortzetten en intensiveren stimulering zonnepanelen, in
combinatie met faciliteren particuliere initiatieven.
2,2 PJ 16,8 PJ
9. Zonneveld: van pilot naar
grootschalige installaties
Eerst in een pilot ervaring opdoen met alle aspecten
die samenhangen met de realisatie van een zonneveld,
daarna – samen met de markt – doortrekken naar 80
velden.
0,4 PJ 3,2 PJ
52
Figuur 31: Routekaart De Groene Kracht
53
6.7 	 Routekaart
Onderstaande figuur is de Routekaart om het tussendoel
in 2020 en het einddoel energieneutraal in 2050 te
behalen. Deze twee doelen zijn weergegeven bij de
tijdslijn op de X-as. De eenheid op de Y-as is in PJ. De
drie lijnen die zijn weergegeven vertrekken vanaf het
ijk jaar 2011, bij de energievraag van 75 PJ. De bovenste
lijn betreft het energiegebruik in de regio, dat stijgt. Als
we daar de energiebesparing bij optellen, levert dat de
tweede, middelste lijn. De derde, onderste lijn telt daar
ook de opwekking van duurzame energie bij op.
In de vlakken rondom de lijnen zijn de stappen op de
Routekaart weergegeven. Het geeft een beeld van wat
de regio op hoofdlijnen moet doen om energieneutraal
te zijn in 2050. In de vlakken staan enkele projecten
genoemd en enkele ´aannames´. Dit biedt handvatten
om op grove wijze te kunnen monitoren of de regio op de
goede weg is voor het behalen van de stip op de horizon.
Deze figuur werkt indicatief als Routekaart en is niet
uitputtend.
10. Gezamenlijke visie:
bedrijventerrein of
energielandschap?
Ruimte vinden voor zonnevelden, door als regio samen
een visie op huidige en te realiseren bedrijventerreinen
te vormen: welke volume is nog nodig en waar realiseren
we dat?
Zie project 4 Zie project 4
11. Regionale koppeling
warmtenetten
Koppeling van warmtenetten Arnhem en Nijmegen aan
elkaar en aan woningen en glastuinbouw in de regio.
1,2 PJ 9 PJ
12. Vervolg regionale
aanbesteding
biomassaverwerking en
Groene Hub – groen gas
voor duurzame mobiliteit
De biomassaverwerking in de regio opnieuw regionaal
aanbesteden en koppelen aan de Groene Hub.
0,4 PJ 0,4 PJ
13. Stimuleren
biomassaverwerking in
de regio
Aanvullende bio-energie, naast regionale aanbesteding,
door verwerking door derden te faciliteren en stimuleren.
0,5 PJ 6,6 PJ
14. Afvalverbrandingsinstal-
laties (AVI’s): van afval
naar 100% biomassa
Op lange termijn is er geen afval meer (alles wordt
hergebruikt), waardoor de AVI’s volledig kunnen worden
benut voor biomassa uit de regio.
n.v.t. 2 PJ
6.8 	 De marsroute
De scenario’s en de projecten die geschetst zijn, laten
zien dat er een forse inspanning nodig is om in 2020 de
landelijke doelstellingen te halen (16% duurzame energie
en 1,5% energiebesparing per jaar) en in 2050 zelfs
energieneutraal te worden. Om deze stip op de horizon te
bereiken is een flinke weg te gaan.
De marsroute, die we gaan volgen om de stip te halen,
bestaat uit:
•	 De mindset in de gehele regio blijvend in de richting
van de energietransitie zetten, zodat alle inwoners,
bedrijven, instellingen, industrie en agrariërs hun
bijdrage leveren.
54
In alle projecten die wij als overheden doen, samen of
binnen onze eigen gemeente, is het zaak de kansen
voor energiebesparing en duurzame energie opwekking
volop te benutten. Wij kunnen geen bijdrage van andere
groepen uit de regio vragen als wij zelf niet het goede
voorbeeld geven.
•	 Realiseren van landelijke doelstellingen in 2020 met
een drastische toename in inspanningen richting
energiebesparing en duurzame energie opwekking.
•	 Realiseren van de projecten in de Routekaart en
uitwerken van alle projectideeën en blijven zoeken naar
en tot uitvoering brengen van nieuwe projecten.
•	 Mogelijk maken van duurzame energie opwekking op
een groot deel van de oppervlakte van de regio, bij
voorkeur voor een combinatie van functies (594 van
beschikbare 1.128 km2, 53%).
•	 Bestaande infrastructuur beter benutten voor
duurzame oplossingen (elektriciteitscentrale te
Nijmegen, afvalverbrandingsinstallaties).
•	 Intensivering van toetsing en handhaving van wettelijke
normen.
•	 Samenwerking zoeken met alle doelgroepen.
•	 Benutten van de kracht de EMT sector in de regio om de
markt verder te ontwikkelen.
•	 Sturen op innovaties en pilots die nodig zijn om bij de
stip op de horizon te komen.
•	 Inzetten op het door-ontwikkelen van bestaande
producten (bv. hoger rendement).
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI
Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI

More Related Content

What's hot

2014-06-00 Routekaart Hernieuwbaar Gas
2014-06-00 Routekaart Hernieuwbaar Gas2014-06-00 Routekaart Hernieuwbaar Gas
2014-06-00 Routekaart Hernieuwbaar GasRon van Dorp
 
Groene Elektriciteit van DONG Energy
Groene Elektriciteit van DONG EnergyGroene Elektriciteit van DONG Energy
Groene Elektriciteit van DONG Energyoscarblom
 
De kosten van het energieakkoord (2019) - Stichting MWB
De kosten van het energieakkoord (2019) - Stichting MWBDe kosten van het energieakkoord (2019) - Stichting MWB
De kosten van het energieakkoord (2019) - Stichting MWBWouter de Heij
 
Ronde 2: Europa vind wijkenergieaanpak Groningen toonaangevend. Waarom?
Ronde 2: Europa vind wijkenergieaanpak Groningen toonaangevend. Waarom?Ronde 2: Europa vind wijkenergieaanpak Groningen toonaangevend. Waarom?
Ronde 2: Europa vind wijkenergieaanpak Groningen toonaangevend. Waarom?Congrestival
 
PNH presentatie 10 juni 2013
PNH presentatie 10 juni 2013PNH presentatie 10 juni 2013
PNH presentatie 10 juni 2013Jelle Drijver MBA
 
Adel rapport v3
Adel rapport v3Adel rapport v3
Adel rapport v3Forgood
 
Draagvlak voor windenergie - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
Draagvlak voor windenergie - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013Draagvlak voor windenergie - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
Draagvlak voor windenergie - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013VNUExhibitions
 
TNO rapport Vervangende Nieuwbouw 170615
TNO rapport Vervangende Nieuwbouw 170615TNO rapport Vervangende Nieuwbouw 170615
TNO rapport Vervangende Nieuwbouw 170615Peter Fraanje
 
Seminar Zon en wind op land
Seminar Zon en wind op landSeminar Zon en wind op land
Seminar Zon en wind op landAKD
 
Windenergie op land en zee - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
Windenergie op land en zee - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013Windenergie op land en zee - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
Windenergie op land en zee - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013VNUExhibitions
 
Ronde 1: Energiestrategie aangekaart
Ronde 1: Energiestrategie aangekaartRonde 1: Energiestrategie aangekaart
Ronde 1: Energiestrategie aangekaartCongrestival
 
De achterhoek duurzaam door Nando Klein Gunnewiek, Bilan en Achterhoeknieuws
De achterhoek duurzaam door Nando Klein Gunnewiek, Bilan en AchterhoeknieuwsDe achterhoek duurzaam door Nando Klein Gunnewiek, Bilan en Achterhoeknieuws
De achterhoek duurzaam door Nando Klein Gunnewiek, Bilan en AchterhoeknieuwsNando Klein Gunnewiek
 
Wim Turkenburg - de klimaatdoelstelling van parijs[springtij]
Wim Turkenburg - de klimaatdoelstelling van parijs[springtij]Wim Turkenburg - de klimaatdoelstelling van parijs[springtij]
Wim Turkenburg - de klimaatdoelstelling van parijs[springtij]Springtij
 
Presentatie zonnepanelen wim van den pol 27 juni 2013
Presentatie zonnepanelen wim van den pol 27 juni 2013Presentatie zonnepanelen wim van den pol 27 juni 2013
Presentatie zonnepanelen wim van den pol 27 juni 2013jolandeschuurman
 
Presentatie duurzame economie regiovisie groningen assen en green deal nn
Presentatie duurzame economie regiovisie groningen assen en green deal nnPresentatie duurzame economie regiovisie groningen assen en green deal nn
Presentatie duurzame economie regiovisie groningen assen en green deal nnNiels Bosman
 
PNH presentatie 10 juni 2013
PNH presentatie 10 juni 2013PNH presentatie 10 juni 2013
PNH presentatie 10 juni 2013René Dronkers
 
2010 eerste nieuwsbrief Adel
2010 eerste nieuwsbrief Adel2010 eerste nieuwsbrief Adel
2010 eerste nieuwsbrief Adelboekelman
 
Kansen voor de aanleg van wilgenplantages in Nederland
Kansen voor de aanleg van wilgenplantages in NederlandKansen voor de aanleg van wilgenplantages in Nederland
Kansen voor de aanleg van wilgenplantages in NederlandGeert Elemans
 

What's hot (20)

2014-06-00 Routekaart Hernieuwbaar Gas
2014-06-00 Routekaart Hernieuwbaar Gas2014-06-00 Routekaart Hernieuwbaar Gas
2014-06-00 Routekaart Hernieuwbaar Gas
 
Groene Elektriciteit van DONG Energy
Groene Elektriciteit van DONG EnergyGroene Elektriciteit van DONG Energy
Groene Elektriciteit van DONG Energy
 
De kosten van het energieakkoord (2019) - Stichting MWB
De kosten van het energieakkoord (2019) - Stichting MWBDe kosten van het energieakkoord (2019) - Stichting MWB
De kosten van het energieakkoord (2019) - Stichting MWB
 
Ronde 2: Europa vind wijkenergieaanpak Groningen toonaangevend. Waarom?
Ronde 2: Europa vind wijkenergieaanpak Groningen toonaangevend. Waarom?Ronde 2: Europa vind wijkenergieaanpak Groningen toonaangevend. Waarom?
Ronde 2: Europa vind wijkenergieaanpak Groningen toonaangevend. Waarom?
 
PNH presentatie 10 juni 2013
PNH presentatie 10 juni 2013PNH presentatie 10 juni 2013
PNH presentatie 10 juni 2013
 
Adel rapport v3
Adel rapport v3Adel rapport v3
Adel rapport v3
 
Draagvlak voor windenergie - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
Draagvlak voor windenergie - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013Draagvlak voor windenergie - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
Draagvlak voor windenergie - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
 
TNO rapport Vervangende Nieuwbouw 170615
TNO rapport Vervangende Nieuwbouw 170615TNO rapport Vervangende Nieuwbouw 170615
TNO rapport Vervangende Nieuwbouw 170615
 
Groep 5 - Kavel H
Groep 5 - Kavel HGroep 5 - Kavel H
Groep 5 - Kavel H
 
Seminar Zon en wind op land
Seminar Zon en wind op landSeminar Zon en wind op land
Seminar Zon en wind op land
 
Windenergie op land en zee - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
Windenergie op land en zee - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013Windenergie op land en zee - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
Windenergie op land en zee - Congres Windenergie, vakbeurs Energie 2013
 
Ronde 1: Energiestrategie aangekaart
Ronde 1: Energiestrategie aangekaartRonde 1: Energiestrategie aangekaart
Ronde 1: Energiestrategie aangekaart
 
De achterhoek duurzaam door Nando Klein Gunnewiek, Bilan en Achterhoeknieuws
De achterhoek duurzaam door Nando Klein Gunnewiek, Bilan en AchterhoeknieuwsDe achterhoek duurzaam door Nando Klein Gunnewiek, Bilan en Achterhoeknieuws
De achterhoek duurzaam door Nando Klein Gunnewiek, Bilan en Achterhoeknieuws
 
Wim Turkenburg - de klimaatdoelstelling van parijs[springtij]
Wim Turkenburg - de klimaatdoelstelling van parijs[springtij]Wim Turkenburg - de klimaatdoelstelling van parijs[springtij]
Wim Turkenburg - de klimaatdoelstelling van parijs[springtij]
 
Presentatie zonnepanelen wim van den pol 27 juni 2013
Presentatie zonnepanelen wim van den pol 27 juni 2013Presentatie zonnepanelen wim van den pol 27 juni 2013
Presentatie zonnepanelen wim van den pol 27 juni 2013
 
Presentatie duurzame economie regiovisie groningen assen en green deal nn
Presentatie duurzame economie regiovisie groningen assen en green deal nnPresentatie duurzame economie regiovisie groningen assen en green deal nn
Presentatie duurzame economie regiovisie groningen assen en green deal nn
 
Campina Energie
Campina EnergieCampina Energie
Campina Energie
 
PNH presentatie 10 juni 2013
PNH presentatie 10 juni 2013PNH presentatie 10 juni 2013
PNH presentatie 10 juni 2013
 
2010 eerste nieuwsbrief Adel
2010 eerste nieuwsbrief Adel2010 eerste nieuwsbrief Adel
2010 eerste nieuwsbrief Adel
 
Kansen voor de aanleg van wilgenplantages in Nederland
Kansen voor de aanleg van wilgenplantages in NederlandKansen voor de aanleg van wilgenplantages in Nederland
Kansen voor de aanleg van wilgenplantages in Nederland
 

Viewers also liked

Face the Nation Transcripts December 28, 2014: Sullenberger, Bratton, Giulian...
Face the Nation Transcripts December 28, 2014: Sullenberger, Bratton, Giulian...Face the Nation Transcripts December 28, 2014: Sullenberger, Bratton, Giulian...
Face the Nation Transcripts December 28, 2014: Sullenberger, Bratton, Giulian...strangesuccesso29
 
A Review of LGBTQ Adolescents Minorities Facing Positive and Negative Outcome...
A Review of LGBTQ Adolescents Minorities Facing Positive and Negative Outcome...A Review of LGBTQ Adolescents Minorities Facing Positive and Negative Outcome...
A Review of LGBTQ Adolescents Minorities Facing Positive and Negative Outcome...Taylor Hartman
 
How compliant are they
How compliant are theyHow compliant are they
How compliant are theyArthur Mboue
 
bon nuoc dai thanh
bon nuoc dai thanhbon nuoc dai thanh
bon nuoc dai thanhaloban
 
Mis escritoras preferidas
Mis escritoras preferidasMis escritoras preferidas
Mis escritoras preferidasMonono86
 
Club Med Reports Third-Quarter 2013 Revenue
Club Med Reports Third-Quarter 2013 RevenueClub Med Reports Third-Quarter 2013 Revenue
Club Med Reports Third-Quarter 2013 Revenuestrangesuccesso29
 
Comprehensive approach of forms related to merger and acquisitionsx
Comprehensive approach of forms related to merger and acquisitionsxComprehensive approach of forms related to merger and acquisitionsx
Comprehensive approach of forms related to merger and acquisitionsxArthur Mboue
 
SEC compliance and disclosure- Annual Report to the Shareholders, the case of GE
SEC compliance and disclosure- Annual Report to the Shareholders, the case of GESEC compliance and disclosure- Annual Report to the Shareholders, the case of GE
SEC compliance and disclosure- Annual Report to the Shareholders, the case of GEArthur Mboue
 
Oldstone & Green _Corporate Presentation_2016
Oldstone & Green _Corporate Presentation_2016Oldstone & Green _Corporate Presentation_2016
Oldstone & Green _Corporate Presentation_2016Maxwell Ojelede
 
Media Evaluation question 6
Media Evaluation question 6Media Evaluation question 6
Media Evaluation question 6rorydes123
 
CURRICULUM VITAE phil revised
CURRICULUM VITAE phil revisedCURRICULUM VITAE phil revised
CURRICULUM VITAE phil revisedPhilip Hazeley
 
Oldstone & Green Market Intelligence Docs _2016
Oldstone & Green Market Intelligence Docs _2016Oldstone & Green Market Intelligence Docs _2016
Oldstone & Green Market Intelligence Docs _2016Maxwell Ojelede
 
Key Points from Dissertation_Clarissa
Key Points from Dissertation_ClarissaKey Points from Dissertation_Clarissa
Key Points from Dissertation_ClarissaClarissa Ljungström
 
OSL BIMevoke statement
OSL BIMevoke statementOSL BIMevoke statement
OSL BIMevoke statementOSL Rail Ltd
 
Jeffrey_GustoCV
Jeffrey_GustoCVJeffrey_GustoCV
Jeffrey_GustoCVjeff gusto
 
SEC compliance and disclosure, Form 8-K (sample)
SEC compliance and disclosure, Form 8-K  (sample)SEC compliance and disclosure, Form 8-K  (sample)
SEC compliance and disclosure, Form 8-K (sample)Arthur Mboue
 

Viewers also liked (20)

Presentation4
Presentation4Presentation4
Presentation4
 
Face the Nation Transcripts December 28, 2014: Sullenberger, Bratton, Giulian...
Face the Nation Transcripts December 28, 2014: Sullenberger, Bratton, Giulian...Face the Nation Transcripts December 28, 2014: Sullenberger, Bratton, Giulian...
Face the Nation Transcripts December 28, 2014: Sullenberger, Bratton, Giulian...
 
A Review of LGBTQ Adolescents Minorities Facing Positive and Negative Outcome...
A Review of LGBTQ Adolescents Minorities Facing Positive and Negative Outcome...A Review of LGBTQ Adolescents Minorities Facing Positive and Negative Outcome...
A Review of LGBTQ Adolescents Minorities Facing Positive and Negative Outcome...
 
How compliant are they
How compliant are theyHow compliant are they
How compliant are they
 
bon nuoc dai thanh
bon nuoc dai thanhbon nuoc dai thanh
bon nuoc dai thanh
 
Mis escritoras preferidas
Mis escritoras preferidasMis escritoras preferidas
Mis escritoras preferidas
 
Club Med Reports Third-Quarter 2013 Revenue
Club Med Reports Third-Quarter 2013 RevenueClub Med Reports Third-Quarter 2013 Revenue
Club Med Reports Third-Quarter 2013 Revenue
 
Comprehensive approach of forms related to merger and acquisitionsx
Comprehensive approach of forms related to merger and acquisitionsxComprehensive approach of forms related to merger and acquisitionsx
Comprehensive approach of forms related to merger and acquisitionsx
 
Kathryn smoothies
Kathryn smoothiesKathryn smoothies
Kathryn smoothies
 
SEC compliance and disclosure- Annual Report to the Shareholders, the case of GE
SEC compliance and disclosure- Annual Report to the Shareholders, the case of GESEC compliance and disclosure- Annual Report to the Shareholders, the case of GE
SEC compliance and disclosure- Annual Report to the Shareholders, the case of GE
 
Oldstone & Green _Corporate Presentation_2016
Oldstone & Green _Corporate Presentation_2016Oldstone & Green _Corporate Presentation_2016
Oldstone & Green _Corporate Presentation_2016
 
Media Evaluation question 6
Media Evaluation question 6Media Evaluation question 6
Media Evaluation question 6
 
CURRICULUM VITAE phil revised
CURRICULUM VITAE phil revisedCURRICULUM VITAE phil revised
CURRICULUM VITAE phil revised
 
Brian grandfather
Brian grandfatherBrian grandfather
Brian grandfather
 
Oldstone & Green Market Intelligence Docs _2016
Oldstone & Green Market Intelligence Docs _2016Oldstone & Green Market Intelligence Docs _2016
Oldstone & Green Market Intelligence Docs _2016
 
Key Points from Dissertation_Clarissa
Key Points from Dissertation_ClarissaKey Points from Dissertation_Clarissa
Key Points from Dissertation_Clarissa
 
OSL BIMevoke statement
OSL BIMevoke statementOSL BIMevoke statement
OSL BIMevoke statement
 
Jeffrey_GustoCV
Jeffrey_GustoCVJeffrey_GustoCV
Jeffrey_GustoCV
 
SEC compliance and disclosure, Form 8-K (sample)
SEC compliance and disclosure, Form 8-K  (sample)SEC compliance and disclosure, Form 8-K  (sample)
SEC compliance and disclosure, Form 8-K (sample)
 
Exude Confidence Brochure
Exude Confidence BrochureExude Confidence Brochure
Exude Confidence Brochure
 

Similar to Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI

Zon in Amsterdam samenvatting advies nlmtd
Zon in Amsterdam samenvatting advies nlmtdZon in Amsterdam samenvatting advies nlmtd
Zon in Amsterdam samenvatting advies nlmtdJoost Brinkman
 
PLUS programma Duurzaam 2015-2018_06def
PLUS programma Duurzaam 2015-2018_06defPLUS programma Duurzaam 2015-2018_06def
PLUS programma Duurzaam 2015-2018_06defArd den Outer
 
Zijn we wel klaar voor een duurzame toekomst?
Zijn we wel klaar voor een duurzame toekomst?Zijn we wel klaar voor een duurzame toekomst?
Zijn we wel klaar voor een duurzame toekomst?Niels Bosman
 
Bouwen nh2.0 energieakkoord spde, René Jansen
Bouwen nh2.0 energieakkoord spde, René JansenBouwen nh2.0 energieakkoord spde, René Jansen
Bouwen nh2.0 energieakkoord spde, René JansenBouwenNH2punt0
 
Energietransitie Gelderland, presentatie tijdens masterclass 26 juni 2014
Energietransitie Gelderland, presentatie tijdens masterclass 26 juni 2014Energietransitie Gelderland, presentatie tijdens masterclass 26 juni 2014
Energietransitie Gelderland, presentatie tijdens masterclass 26 juni 2014Klimaatverbond Nederland
 
Rapport POSAD Regionale Energiestrategie West-Brabant
Rapport POSAD Regionale Energiestrategie West-BrabantRapport POSAD Regionale Energiestrategie West-Brabant
Rapport POSAD Regionale Energiestrategie West-BrabantClaire Dekkers
 
Programma provincieraadsverkiezingen 2018
Programma provincieraadsverkiezingen 2018Programma provincieraadsverkiezingen 2018
Programma provincieraadsverkiezingen 2018sp.a West-Vlaanderen
 
Presentatie boekelermeer e+ v291117
Presentatie boekelermeer e+ v291117Presentatie boekelermeer e+ v291117
Presentatie boekelermeer e+ v291117Hans-Peter Hioolen
 
De groei van windenergie op land in Nederland 2009 .pdf
De groei van windenergie op land in Nederland 2009 .pdfDe groei van windenergie op land in Nederland 2009 .pdf
De groei van windenergie op land in Nederland 2009 .pdfChris Westra
 
Brochure Samen op weg naar energieneutraal Deventer
Brochure Samen op weg naar energieneutraal DeventerBrochure Samen op weg naar energieneutraal Deventer
Brochure Samen op weg naar energieneutraal DeventerThijs Berends
 
Bijlage 2-plan-van-aanpak-elektrisch-vervoer-elektrisch-rijden-in-de-versnelling
Bijlage 2-plan-van-aanpak-elektrisch-vervoer-elektrisch-rijden-in-de-versnellingBijlage 2-plan-van-aanpak-elektrisch-vervoer-elektrisch-rijden-in-de-versnelling
Bijlage 2-plan-van-aanpak-elektrisch-vervoer-elektrisch-rijden-in-de-versnellingZERAuto nl
 
interactieve samenvatting routekaart Ede energieneutraal
interactieve samenvatting routekaart Ede energieneutraalinteractieve samenvatting routekaart Ede energieneutraal
interactieve samenvatting routekaart Ede energieneutraalPeter Scholtens
 
Enervatief ondernemersbelang zuid hollandse eilanden hoeksche waard 0314
Enervatief ondernemersbelang zuid hollandse eilanden hoeksche waard 0314Enervatief ondernemersbelang zuid hollandse eilanden hoeksche waard 0314
Enervatief ondernemersbelang zuid hollandse eilanden hoeksche waard 0314Bert Vredeveld
 
VRP Werelddag van de Stedenbouw 2012 | Joachim Declerck | 'The ambition of th...
VRP Werelddag van de Stedenbouw 2012 | Joachim Declerck | 'The ambition of th...VRP Werelddag van de Stedenbouw 2012 | Joachim Declerck | 'The ambition of th...
VRP Werelddag van de Stedenbouw 2012 | Joachim Declerck | 'The ambition of th...Els Brouwers
 
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019Ron Mazer
 
Bart Rootliep - Groendus
Bart Rootliep - GroendusBart Rootliep - Groendus
Bart Rootliep - GroendusDutch Power
 
Programma Duurzaam 2015-2018
Programma Duurzaam 2015-2018Programma Duurzaam 2015-2018
Programma Duurzaam 2015-2018Ard den Outer
 

Similar to Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI (20)

Zon in Amsterdam samenvatting advies nlmtd
Zon in Amsterdam samenvatting advies nlmtdZon in Amsterdam samenvatting advies nlmtd
Zon in Amsterdam samenvatting advies nlmtd
 
PLUS programma Duurzaam 2015-2018_06def
PLUS programma Duurzaam 2015-2018_06defPLUS programma Duurzaam 2015-2018_06def
PLUS programma Duurzaam 2015-2018_06def
 
Zijn we wel klaar voor een duurzame toekomst?
Zijn we wel klaar voor een duurzame toekomst?Zijn we wel klaar voor een duurzame toekomst?
Zijn we wel klaar voor een duurzame toekomst?
 
Bouwen nh2.0 energieakkoord spde, René Jansen
Bouwen nh2.0 energieakkoord spde, René JansenBouwen nh2.0 energieakkoord spde, René Jansen
Bouwen nh2.0 energieakkoord spde, René Jansen
 
Energietransitie Gelderland, presentatie tijdens masterclass 26 juni 2014
Energietransitie Gelderland, presentatie tijdens masterclass 26 juni 2014Energietransitie Gelderland, presentatie tijdens masterclass 26 juni 2014
Energietransitie Gelderland, presentatie tijdens masterclass 26 juni 2014
 
Decentrale opwek in het Energieakkoord voor Duurzame Groei
Decentrale opwek in het Energieakkoord voor Duurzame GroeiDecentrale opwek in het Energieakkoord voor Duurzame Groei
Decentrale opwek in het Energieakkoord voor Duurzame Groei
 
Rapport POSAD Regionale Energiestrategie West-Brabant
Rapport POSAD Regionale Energiestrategie West-BrabantRapport POSAD Regionale Energiestrategie West-Brabant
Rapport POSAD Regionale Energiestrategie West-Brabant
 
Programma provincieraadsverkiezingen 2018
Programma provincieraadsverkiezingen 2018Programma provincieraadsverkiezingen 2018
Programma provincieraadsverkiezingen 2018
 
Presentatie boekelermeer e+ v291117
Presentatie boekelermeer e+ v291117Presentatie boekelermeer e+ v291117
Presentatie boekelermeer e+ v291117
 
De groei van windenergie op land in Nederland 2009 .pdf
De groei van windenergie op land in Nederland 2009 .pdfDe groei van windenergie op land in Nederland 2009 .pdf
De groei van windenergie op land in Nederland 2009 .pdf
 
Brochure Samen op weg naar energieneutraal Deventer
Brochure Samen op weg naar energieneutraal DeventerBrochure Samen op weg naar energieneutraal Deventer
Brochure Samen op weg naar energieneutraal Deventer
 
Bijlage 2-plan-van-aanpak-elektrisch-vervoer-elektrisch-rijden-in-de-versnelling
Bijlage 2-plan-van-aanpak-elektrisch-vervoer-elektrisch-rijden-in-de-versnellingBijlage 2-plan-van-aanpak-elektrisch-vervoer-elektrisch-rijden-in-de-versnelling
Bijlage 2-plan-van-aanpak-elektrisch-vervoer-elektrisch-rijden-in-de-versnelling
 
interactieve samenvatting routekaart Ede energieneutraal
interactieve samenvatting routekaart Ede energieneutraalinteractieve samenvatting routekaart Ede energieneutraal
interactieve samenvatting routekaart Ede energieneutraal
 
Enervatief ondernemersbelang zuid hollandse eilanden hoeksche waard 0314
Enervatief ondernemersbelang zuid hollandse eilanden hoeksche waard 0314Enervatief ondernemersbelang zuid hollandse eilanden hoeksche waard 0314
Enervatief ondernemersbelang zuid hollandse eilanden hoeksche waard 0314
 
Roadmap 2014-2019
Roadmap 2014-2019Roadmap 2014-2019
Roadmap 2014-2019
 
VRP Werelddag van de Stedenbouw 2012 | Joachim Declerck | 'The ambition of th...
VRP Werelddag van de Stedenbouw 2012 | Joachim Declerck | 'The ambition of th...VRP Werelddag van de Stedenbouw 2012 | Joachim Declerck | 'The ambition of th...
VRP Werelddag van de Stedenbouw 2012 | Joachim Declerck | 'The ambition of th...
 
Kpvvupdate
KpvvupdateKpvvupdate
Kpvvupdate
 
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
Verkiezingsprogramma vvd ps 2019
 
Bart Rootliep - Groendus
Bart Rootliep - GroendusBart Rootliep - Groendus
Bart Rootliep - Groendus
 
Programma Duurzaam 2015-2018
Programma Duurzaam 2015-2018Programma Duurzaam 2015-2018
Programma Duurzaam 2015-2018
 

Groene Kracht Notitie 12 augustus 2013_150DPI

  • 1. 7 mei 2013 DE GROENE KRACHT Routekaart
  • 2. Dit is een uitgave van MARN, MRA en Stadsregio Arnhem Nijmegen
  • 3. Inhoud Voorwoord 5 Managementsamenvatting 7 1. Inleiding 9 2. De energievraag in de regio 11 2.1 Kernparagraaf 11 2.2 Hoeveel energie verbruikt de regio op dit moment? 11 2.3 Ontwikkeling van de energievraag 11 3. Onze stip op de horizon 15 3.1 Kernparagraaf 15 3.2 Waar zetten we ons als regio voor in? 15 4. Beperken van de energievraag 17 4.1 Kernparagraaf 17 4.2 Energiebesparing in de woningen 17 4.3 Energiebesparing bij bedrijven, industrie en landbouw 18 4.4 Energiebesparing in Verkeer en Vervoer 19 5. Duurzame energie opwekken 23 5.1 Kernparagraaf 23 5.2 Windenergie 23 5.3 Zonne-energie 29 5.4 Bio-energie 33 5.5 Restwarmte 37 6. Scenario’s richting onze stip op de horizon 41 6.1 Kernparagraaf 38 6.2 Introductie van de scenario’s 38 6.3 Scenario’s voor 2020 38 6.3.1 Scenario 2020: Autonoom 38 6.3.2 Scenario 2020: Landelijke doelstellingen volgen 39 6.4 Scenario’s voor 2050 43 6.4.1 Scenario 2050: Autonoom 43 6.4.2 Scenario 2050: Energieneutraal 43 6.5 Scenario’s en onze stip op de horizon 47 6.6 Aan de slag 49 6.7 Routekaart 50 6.8 De marsroute 51 7. Organisatorisch kader 52 8. Conclusie en marsroute 54
  • 4.
  • 5. 5 Met trots bieden wij u de Routekaart De Groene Kracht aan. Hiermee markeren wij als samenwerkende regionale samenwerkingsverbanden MARN1 , MRA2 en Stadsregio Arnhem Nijmegen een gezamenlijke stip op de horizon op weg naar energiebesparing en de regionale productie van duurzame energie. De regio Arnhem-Nijmegen heeft alles wat nodig is om de groenste regio van Gelderland te worden. Ruimte, grondstoffen, kennis, een sterk ontwikkelde EMT-sector, een aantal ambitieuze gemeenten als koplopers en een sterk ontwikkeld faciliterend netwerk. Met deze Routekaart geven wij richting aan De Groene Kracht, het gezamenlijke uitvoeringsprogramma voor nieuwe energie in de regio Arnhem-Nijmegen. De Routekaart brengt exact in kaart hoeveel elektriciteit, gas en overige brandstoffen we als regio verbruiken, en waar wij onze energie vandaan halen. Voor het aardgas zijn wij nu grotendeels afhankelijk van import uit Rusland; onze diesel en benzine wordt geproduceerd uit olie afkomstig uit het Midden-Oosten en onze elektriciteit wordt door buitenlandse bedrijven geleverd. Voorwoord 1 Milieusamenwerking Afvalverwerking Regio Nijmegen 2 Milieusamenwerking Regio Arnhem In deze Routekaart leest u welke mogelijkheden er zijn voor de productie van energie uit zon, water, wind en restwarmte‘uit eigen regio’. Investeren in de regionale productie van duurzame energie maakt ons minder afhankelijk van verre en onstabiele regio’s. Daarnaast biedt de regionale productie van duurzame energie aanzienlijke groeimogelijkheden voor de regionale economie. De Routekaart toont aan dat investeren in de productie van duurzame energie vooral investeren is in eigen bedrijvigheid. Tenslotte wordt ook becijferd wat energiebesparing, bijvoorbeeld in de bestaande woningvoorraad, kan opleveren. De Routekaart De Groene Kracht heeft een regionale focus. Door als gemeenten samen op te trekken kunnen wij een bijdrage leveren en onze eigen, regio-specifieke invulling geven aan de provinciale en landelijke doelstellingen: 16% duurzame energie in 2020 en energieneutraal in 2050. Met de Routekaart houden wij de regie in eigen hand. De regionale productie van duurzame energie vraagt fysieke ruimte. Ruimte die in sommige gemeenten beperkt is en in andere gemeenten in overvloed beschikbaar. Onze gemeenschappelijke‘stip op de horizon’stelt ons als regiogemeenten voor een ruimtelijke, planologische opgave. Om die opgave te volbrengen hebben stad en ommeland elkaar nodig. Deze wederkerigheid onderstreept nog eens het grote belang van een gezamenlijke, regionale aanpak van onze inspanningen op het gebied van energiebesparing en de productie van duurzame energie. Eind 2010 vond de startbijeenkomst van De Groene Kracht plaats. Toen al bleek dat het in deze regio barst van ambitie, ideeën en ondernemingszin. De afgelopen twee jaar is een groot aantal projecten gerealiseerd. Wij verwachten met deze Routekaart meer richting te kunnen geven aan inspanningen en projecten en de onderlinge samenwerking en uitwisseling op het gebied van energie en klimaat te verstevigen. Daarnaast beoogt de Routekaart een basis te zijn voor overdachte keuzes, onder meer ten aanzien van ruimtelijke inpassing.
  • 6. 6 We zijn veel dank verschuldigd aan de specialisten van Royal HaskoningDHV, DNV-KEMA, H+N+S, de leden van de Begeleidingscommissie en de bestuurlijke Klankbordgroep. De afgelopen maanden hebben zij allen op eigen wijze een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van de Routekaart. Wij hopen op onze route naar‘de stip op de horizon’op hun betrokkenheid te mogen blijven rekenen. Het bestuurlijk trio van De Groene Kracht, Harriët Tiemens (bestuurlijk vertegenwoordiger MRA) Marcel Thijsen (bestuurlijk vertegenwoordiger MARN) Margreet van Gastel (bestuurlijk vertegenwoordiger Stadsregio Arnhem Nijmegen)
  • 7. 7 De 22 gemeenten in de regio Arnhem Nijmegen, alle 20 gemeenten die samen de Stadsregio vormen plus de gemeenten Druten en West Maas en Waal, zetten samen in op versnelde realisatie van de energietransitie. We bundelen onze visie in deze Routekaart De Groene Kracht. Het is belangrijk om dit als regiogemeenten samen te doen, want alleen door samen te werken kunnen de doelstellingen van deze Routekaart gehaald worden. Als regio zetten we de volgende stip op de horizon, het punt waar we naartoe werken: De regio is energieneutraal in 2050. De volledige energievraag in de regio wordt dan gedekt door duurzame energie opwekking in de regio. Om deze stip te bereiken stellen we als tussendoel: Het bereiken van de landelijke doelstellingen van 1,5% energiebesparing per jaar en 16% duurzame energie opwekking in de periode tot 2020. Energievraag In 2011 verbruikten we als regio in totaal 75,2 petajoule (PJ) primaire energie. Een hoeveelheid primaire energie is de energie die nodig is aan de bron om het uiteindelijke energiegebruik te dekken - zo gaat bijvoorbeeld in het proces van kolenwinning tot elektriciteit uit het stopcontact energie verloren tijdens transport en tijdens de verbranding. Van de totale hoeveelheid van 75,2 PJ primair energiegebruik werd 11% duurzaam opgewekt in de regio, voornamelijk door bijstoken van biomassa in de elektriciteitscentrale te Nijmegen en de beide afvalverbrandingsinstallaties in Duiven respectievelijk Weurt. De jaarlijkse energiekosten voor de regio bedragen 1,68 miljard euro. Deze kosten liggen voor 49% bij bedrijven en voor 51% bij huishoudens. In 2020 neemt de energievraag naar verwachting toe tot 77,5 PJ, in 2050 tot 85 PJ, ondanks de bereikte energiebesparing. Energiebesparing Om onze stip op de horizon te bereiken willen we eerst energie besparen. Er is in de regio potentieel 25 PJ te besparen door fors in te zetten op het energiezuinig maken van woningen, van bedrijven en van de verkeer- en vervoersector. We gaan dit potentieel zo veel mogelijk benutten. We zetten daarom vol in op verschillende stimuleringstrajecten richting de woningeigenaren en andere sectoren in de regio, gericht op het realiseren van energiebesparing. Voorbeelden hiervan zijn een aanpak van de bestaande woningvoorraad, door afspraken te maken met woningcorporaties, particulieren meer bewust te maken van de energielasten en het faciliteren en stimuleren van Green Deals tussen industrie respectievelijk landbouw en het Rijk. Tot 2020 kunnen we daarmee jaarlijks 1,5% besparen op de energievraag. In 2050 kunnen we het volledige potentieel behalen. De investering in energiebesparing is het grootst bij industrie en particuliere woningen. De economische spin off in de vorm van banen is het grootst bij woningen – energiezuinig maken van woningen vraagt veel arbeid. Wij als overheden willen energiebesparing realiseren, maar het zijn de woningeigenaren en bedrijven die de investering moeten doen. Als overheid hebben wij vooral een rol in het vergroten van bewustwording, stimuleren, faciliteren (ook met financiële constructies), handhaven en moeten we het goede voorbeeld geven. Opwekken van duurzame energie Tegelijkertijd geven we duurzame energie opwekking in de regio een forse impuls. De landelijke doelstellingen volgend willen we in 2020 16% van de energievraag duurzaam opwekken. In 2050 wordt alle energie die we nodig hebben duurzaam opgewekt. Het Rijk en de provincie Gelderland hebben tevens een forse doelstelling op het gebied van wind, 210 MW in 2020. Het toewijzen van locaties hiervoor dient in 2013 te starten, ook in deze regio. Managementsamenvatting
  • 8. 8 impulsen voor de regionale bouw- en installatiebranche. Als overheid hebben we vooral een rol in het creëren van draagvlak, moeten we een gesprekspartner zijn voor marktpartijen en marktpartijen letterlijk ruimte bieden en faciliteren (bestemmingsplan, procedures). Daarnaast is een lobby bij het Rijk relevant voor de financiële randvoorwaarden voor de ontwikkeling van zonne- energie in de regio. Dit is hoe wij ons sterk gaan maken: 1. De mindset in de gehele regio blijvend in de richting van de energietransitie zetten, zodat alle inwoners, bedrijven, instellingen, industrie en agrariërs hun bijdrage kunnen leveren. 2. Realiseren van de projecten in de Routekaart en uitwerken van alle projectideeën en blijven zoeken naar en tot uitvoering brengen van nieuwe projecten. 3. Beschikbaar stellen van een groot deel van de oppervlakte van de regio, voor duurzame energie opwekking (594 van beschikbare 1.128 km2 , 53%). 4. Bestaande infrastructuur beter benutten voor duurzame oplossingen (elektriciteitscentrale Nijmegen, afvalverbrandingsinstallaties Duiven en Weurt). 5. Intensivering van toetsing en handhaving van wettelijke normen. Voorbeelden van projecten die een belangrijke bijdrage leveren aan het opwekken van duurzame energie zijn, na de succesvolle regionale collectieve inkoop van zonnepanelen, het continueren van het stimuleren van zonne-energie en het realiseren van een wijdvertakt warmtenetwerk. Hierbij is het nodig om een keuze te maken in hoeverre wij ruimtelijk gaan sturen op duurzame energie opwekking. De ruimtelijke consequenties van duurzame energieopwekking en de impact op de ruimtelijke kwaliteit, zijn aanzienlijk. De manier waarop regio en gemeenten dit ruimtelijk gaan sturen, krijgt voor het eerst invulling bij het onderwerp‘wind’. Voor elke energiebron zijn verschillende concepten mogelijk om de energie met zo min mogelijk ruimtelijke impact op te wekken. Door verschillende concepten te combineren, ontstaat een integraal concept waarbij ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol heeft. Een voorbeeld is een combinatie van wind, zon en biomassa, geconcentreerd langs de A15 en de Betuweroute: een energiesnelweg. De benodigde investering is voor realisatie van het totale potentieel zonne-energie het grootst. Zonne-energie heeft tegelijkertijd ook de grootste spin off in de vorm van het stimuleren van het regionale EMT-cluster, banen en
  • 9. 9 De Routekaart De Groene Kracht is een visiedocument waarin de 22 samenwerkende gemeenten van stadsregio, MARN en MRA hun gedeelde regionale koers met betrekking tot energie vastleggen. Samen vormen wij ‘een groene kracht’door gezamenlijk in te zetten op het terugdringen van de energievraag, het opwekken van duurzame energie en het ontwikkelen van duurzame mobiliteit in de regio. Investeren in de regionale productie van duurzame energie maakt ons minder afhankelijk van verre en onstabiele regio’s. Daarnaast biedt de regionale productie van duurzame energie aanzienlijke groeimogelijkheden voor de regionale economie. De regionale productie van duurzame energie vraagt fysieke ruimte. Ruimte die in sommige gemeenten beperkt is en in andere gemeenten in overvloed beschikbaar. Om de regionale energietransitie te volbrengen, hebben stad en ommeland elkaar nodig. Deze wederkerigheid onderstreept nog eens het grote belang van een gezamenlijke, regionale aanpak van onze inspanningen op het gebied van energiebesparing en de productie van duurzame energie. De insteek is om lokaal te doen wat lokaal kan en regionaal te doen wat regionaal moet. Het is belangrijk om hierbij als overheidspartijen één visie te hebben. Zo kunnen we faciliterend zijn naar markt en burgers, de partijen waarmee we de doelstellingen gezamenlijk moeten halen. Wist u dat we in de regio per jaar (2011) 1,68 miljard euro uitgeven aan energie? Van de 75 petajoule (PJ) die we in 2011 gebruikten, wekten we 11% duurzaam op. De rest is afkomstig uit fossiele energiebronnen. Wereldwijd wordt er gewerkt aan het terugdringen van het gebruik van deze niet hernieuwbare energiebronnen. Ook het Rijk en de provincie Gelderland hebben doelstellingen vastgesteld om de energievraag te verlagen en het aandeel duurzame energie te verhogen. Wij vinden het belangrijk om als regio ons eigen steentje bij te dragen aan deze doelstellingen. Maar ook om de totale jaarlijkse energielasten omlaag te brengen en de resterende uitgaven in de eigen regio te houden. Met deze Routekaart stellen we onze eigen stip aan de horizon vast, onze doelstelling, en schetsen we de marsroute om daar te komen. De basis van de routekaart is enerzijds de potentie van de regio als het gaat om energiebesparing, duurzame energie opwekking en duurzame mobiliteit. Wat is er theoretisch mogelijk in de regio? Hierbij zijn warmtevoorziening, elektriciteit en vervoer meegenomen. Dit geeft de potentie weer, kijkend naar de lange termijn, tot 2050. Anderzijds ligt aan de routekaart kennis en ervaring van de betrokken gemeenten en marktpartijen ten grondslag. Wat is in de praktijk al gerealiseerd of wordt binnenkort gerealiseerd? Dit geeft een doorkijk naar hoe ver we komen op de korte termijn. Om onze marsroute te kunnen bepalen zijn er scenario’s opgesteld hoe we de stip op de horizon bereiken. Die scenario’s zijn voorzien van voorstellen voor regionale projecten die een substantiële bijdrage leveren aan het bereiken van de stip. Projecten waarin we als regio gezamenlijk moeten optrekken om verder te komen en lokaal ontwikkelde projecten die uitgerold kunnen worden over de regio of goed kopieerbaar zijn voor andere individuele gemeenten. De routekaart beschrijft aan welke knoppen we kunnen en zullen draaien om richting de stip op de horizon te bewegen en deze uiteindelijk te bereiken. Daarbij heeft iedere gemeente in onze regio mogelijkheden om bij te dragen, naar eigen draagkracht en vermogen. Leeswijzer De energievraag in de regio en de verwachte ontwikkeling daarvan in 2020 en 2050 vormen de basis van de routekaart. In hoofdstuk 2 is deze energievraag beschreven. Hoofdstuk 3 beschrijft de stip op de horizon, de doelstellingen die we als regio hebben gesteld. Deze is gekoppeld aan de trias energetica: eerst energie besparen, dan duurzame energie opwekken en tot slot 1. Inleiding
  • 10. 10 is. En ook hier is tot slot voor iedere optie beschreven wat de vereiste rol van ons als overheid is. Hoofdstuk 6 beschrijft vervolgens de scenario’s waarmee we de stip op de horizon kunnen bereiken. Er is onderscheid tussen de korte termijn (2020) en lange termijn (2050) en tussen autonome ontwikkeling en ambitieuze ontwikkeling. De scenario’s zijn voorzien van projecten waarmee we daadwerkelijk de vereiste energiebesparing, duurzame energie opwekking en duurzame mobiliteit gaan realiseren. Aan het einde van het hoofdstuk bepalen we de marsroute richting onze stip. In hoofdstuk 7 schetsen we het organisatorisch kader waarmee we richting de stip op de horizon gaan bewegen. Tenslotte zijn in hoofdstuk 8 de conclusies op een rij gezet. fossiele energie efficiënt en schoon inzetten. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op de wijze waarop energiebesparing handen en voeten kan worden gegeven. Er worden drie opties beschreven: energie besparen in woningen, in bedrijven/industrie/landbouw en in verkeer en vervoer. Per optie is weergegeven wat het theoretisch potentieel is en wat de bijbehorende investering en economische spin off zijn. Dit wordt ondersteund met inspirerende voorbeelden. Tot slot is voor iedere optie de vereiste rol van ons als overheid beschreven. Hoofdstuk 5 beschrijft de opties voor het opwekken van duurzame energie in de regio: windenergie, zonne-energie, bio-energie en restwarmte. Naast het theoretisch potentieel, de bijbehorende investering en economische spin off, is per optie ook beschreven wat de ruimtelijke impact
  • 11. 11 2.1 Kernparagraaf De hoeveelheid energie die de regio gebruikte in 2011 is 75,2 petajoule primaire energie (PJ). Een hoeveelheid primaire energie is de energie die nodig is aan de bron om het uiteindelijke energiegebruik te dekken – zo gaat bijvoorbeeld in het proces van kolenwinning tot elektriciteit uit het stopcontact energie verloren tijdens transport en tijdens de verbranding van de kolen. Van de totale hoeveelheid primaire energie van 75,2 PJ werd 11% duurzaam opgewekt in de regio. Meer dan de helft van de duurzaam opgewekte energie wordt opgewekt uit bijstook van geïmporteerde biomassa in de energiecentrale te Nijmegen en de beide afvalverbrandingsinstallaties. Jaarlijks betalen we als regio 1,68 miljard euro aan energie. De kosten liggen voor 49% bij bedrijven en voor 51% bij huishoudens. In 2020 neemt de energievraag naar verwachting toe tot 77,5 PJ, in 2050 tot 85 PJ. 2.2 Hoeveel energie verbruikt de regio op dit moment? In 2011 was het totale energieverbruik in de regio 75,23 PJ primaire energie. In figuur 1 is de huidige energievraag weergegeven, met de verdeling naar energievorm. In de regio komt de grootste vraag naar energie van de bedrijven. Wanneer we kijken naar de gas- en elektriciteitsvraag, dan zijn de bedrijven verantwoordelijk voor circa 64% van deze vraag. In figuur 2 is de huidige gas- en elektriciteitsvraag weergegeven, met een verdeling naar bedrijven en huishoudens. Van het totale energiegebruik is 8,4 PJ duurzaam opgewekt (11%) en is 66,8 PJ van fossiele oorsprong (89%). De energievraag en de hoeveelheid duurzaam opgewekte energie van 2011 per gemeente is weergegeven in bijlage 2. De totale kosten voor de regio gemoeid met de huidige energievraag van 75,2 PJ per jaar, bedragen 1,68 miljard euro. Dit is inclusief BTW, accijnzen en energiebelasting. De verdeling van de kosten over de verschillende energievormen is weergegeven in figuur 3. De kosten voor energie worden feitelijk gedragen door de huishoudens en bedrijven. Onder bedrijven verstaan we hierbij alle bedrijvigheid in de regio, dus ook openbare instellingen, industrie en landbouw. De totale kosten voor brandstoffen zijn hierbij 50-50 verdeeld over de huishoudens en bedrijven. Van het totale wagenpark in de regio bestaat 20% uit bedrijfswagens, maar deze gebruiken meer (bestelwagens) tot veel meer (vrachtwagens) brandstof dan personenauto’s. Ook maken deze voertuigen waarschijnlijk gemiddeld meer kilometers per voertuig. Van de 1,68 miljard euro aan totale kosten dragen bedrijven 828 miljoen euro (49%) en huishoudens 855 miljoen euro (51%) bij (zie figuur 4). Wat opvalt in de kostenverdeling, is dat de bedrijven weliswaar circa 64% van de vraag naar gas- en elektriciteit veroorzaken, maar minder dan de helft van de kosten dragen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat bedrijven per eenheid minder betalen. Het nevenstaande figuur laat ook zien dat we ons als overheid niet volledig op het bedrijfsleven moeten focussen, ondanks 64% aandeel energie. Huishoudens zijn een minstens zo belangrijke doelgroep, bezien vanuit de kostencomponent van de energietransitie. Het is voor ons als regio belangrijk de 1,68 miljard euro aan energiekosten te verminderen en in de regio te houden. 2. De energievraag in de regio 3 Gebaseerd op gegevens van Alliander over het werkelijke gas- en elektriciteitsverbruik in de regio en van CBS over het gebruik van brandstoffen voor vervoer
  • 12. 12 Figuur1: Huidig energieverbruik in de regio, in PJ Figuur 3: Kosten jaarlijkse energieverbruik in miljoenen € Figuur 2: Verdeling gas- en elektriciteitsgebruik over huishoudens en bedrijven Figuur 4: Kosten huidig energiegebruik in miljoenen €
  • 13. 13 Verwachte energievraag in 2020: 77,5 PJ Op de wat kortere termijn neemt de energievraag naar verwachting ook toe, in lijn met de autonome ontwikkeling. Daarmee komt deze in 2020 uit op 77,5 PJ. Of de vraag daadwerkelijk toeneemt, hangt af van veel factoren, zoals de economische ontwikkeling van de regio en de bevolkingsgroei. We nemen een beperkte groei van 75,2 naar 77,5 PJ als uitgangspunt voor deze Routekaart. 2.3 Ontwikkeling van de energievraag Verwachte energievraag 2050: 85 PJ Richting 2050 wordt verwacht (onderzoek PBL/ECN) dat de economie zal blijven groeien met een percentage van 1,4% tot 1,7% per jaar. De arbeidsproductiviteit blijft stijgen en de verschuiving naar een diensteneconomie zet door. Nederland blijft een relatief energie intensieve economie vanwege haar ligging en de aanwezige industrie. De bevolking groeit door. Het transport neemt verder toe, met naar verwachting 30% meer kilometers met personenauto’s en 70% meer transport per vrachtwagen. Door deze ontwikkelingen ligt de energievraag in 2050 circa 40% hoger dan de huidige vraag. Door autonome processen die onderdeel zijn van onze economie en als gevolg van bestaand Europees en nationaal beleid worden processen en apparaten zuiniger. Hierbij is te denken aan regelgeving rond terugdringing van brandstofverbruik door auto’s, aan de aanscherping van de EPC voor nieuwbouwwoningen waarmee woningen vanaf 2020 nagenoeg energieneutraal gebouwd worden en aan een daling van het energiegebruik in de industrie met 1% per jaar. Rekening houdend met deze ontwikkelingen stijgt de energievraag minder sterk dan de eerder genoemde 40%. Toch ligt in 2050 de energievraag naar verwachting 15% hoger dan de huidige energievraag en komt daarmee uit op 85 PJ.
  • 14. 14 3.1 Kernparagraaf We streven ernaar om als regio energieneutraal te zijn in 2050. Dat betekent dat de volledige energievraag in de regio wordt gedekt door duurzaam energie opwekking in de regio. 3.2 Waar zetten we ons als regio voor in? In 2050 is de energievraag naar verwachting gestegen tot 85 PJ. De Trias Energetica is voor onze regio leidend, zie figuur 5. Met de Trias Energetica in gedachten, gaan we ervoor om deze energievraag zoveel mogelijk omlaag te brengen. Tegelijkertijd wekken we de resterende vraag op uit duurzame energiebronnen. De laatste stap van de Trias, een resterende energievraag zo efficiënt en schoon mogelijk opwekken uit fossiele brandstoffen, is voor onze regio in 2050 niet aan de orde: wij willen energieneutraal zijn. Belangrijk is om aan deze Trias een vierde aspect toe te voegen, tussen 1 en 2, namelijk het sluiten van energetische kringlopen. Een voorbeeld hiervan is gebruik maken van restwarmte. In onze regio is veel restwarmte beschikbaar vanuit de industrie, de afvalverwerking en de energiecentrale. De stip op de horizon, de richting die wij als regio op willen, is om in 2050 energieneutraal te zijn: Alle energie die we gebruiken wordt gedekt door duurzame energiebronnen uit de regio. Om deze stip te bereiken stellen we als tussendoel: Het bereiken van de landelijke doelstellingen van 1,5% energiebesparing per jaar en 16% duurzame energie opwekking in de periode tot 2020. We kiezen er voor om als regio samen te werken aan dit doel. Juist de samenwerking binnen de regio zorgt ervoor dat de gestelde doelen gehaald kunnen worden. We dragen allemaal ons steentje bij om in 2050 deze stip op de horizon te bereiken. We zetten ons er samen voor in om vergaande energiebesparing te realiseren in de regio en tegelijkertijd de opwekking van energie uit duurzame bronnen fors te intensiveren. 3. Onze stip op de horizon Figuur 5: Trias Energetica
  • 15. 15 4.1 Kernparagraaf Zoals aangegeven is onze eerste stap in de energietransitie, ook volgens de Trias Energetica, het beperken van de energievraag. Het besparingspotentieel ligt tot en met 2050 op 25 PJ, te realiseren in woningen, bedrijven (inclusief industrie en landbouw) en mobiliteit. Hierin is de hoogste bijdrage van de sector verkeer en vervoer, 7,9 PJ. Binnen de sector verkeer en vervoer betekent deze reductie een besparing van 25%. De hoogste relatieve besparing is te behalen in de landbouw, namelijk 40%. Op het energiegebruik voor warmte in bebouwing (woningen en alle overige gebouwen waaronder kantoren) is 31% te besparen, wat 6,6 PJ bijdraagt aan het totale besparingspotentieel. De investering in energiebesparing is het grootst bij industrie en woningen. De economische spin off in de vorm van banen is het grootst bij woningen. Wij als overheden willen energiebesparing realiseren, maar het zijn de woningeigenaren en andere sectoren die de investering moeten doen. Als overheid hebben wij vooral een rol in het vergroten van bewustwording, stimuleren, faciliteren (ook met financiële constructies) en moeten we het goede voorbeeld geven. 4.2 Energiebesparing in de woningen A. Theoretisch potentieel Het totale besparingspotentieel in de bebouwing is 8,5 PJ. Dit is opgebouwd uit 6,6 PJ die te besparen is in het gebruik van warmte en 1,9 PJ besparing in het gebruik van elektriciteit. De bebouwing omvat alle gebouwen in de regio, dus zowel woningen als kantoren, scholen, overheidsgebouwen, etc. Fabrieken en landbouwbedrijven worden hier niet bij meegenomen. Kijken we puur naar de bestaande woningvoorraad, dan is het potentieel hier circa 2,5 PJ aan besparing op warmte. Hierbij gaat het om de circa 260.000 woningen die nu in de regio staan, waarvan een groot deel nog energiezuiniger te maken is. Het gebruik van gas, maar vooral ook van elektriciteit hangt sterk samen met het gedrag van mensen. Binnen de bestaande woningvoorraad is het potentieel voor verlaging van het elektriciteitsverbruik circa 0,3 PJ. De huidige nieuwbouwwoningen zijn reeds bij oplevering zo energiezuinig, dat hier niet tot nauwelijks een besparingspotentieel is. Het feit dat nieuwbouwwoningen zo energiezuinig zijn, komt door landelijke normen voor nieuwbouw, vastgelegd in het Bouwbesluit. Sinds 1995 is hier in een energie prestatie coëfficiënt (EPC) opgenomen, die een indicatie is voor de energieprestatie van de woning. Deze norm is sinds 1995 sterk gedaald en ligt nu op EPC 0,6. Per 2015 wordt deze verlaagd naar 0,4 en in 2020 wordt een norm EPC 0 verwacht. Hoewel er dus in nieuwbouwwoningen wel een kleine verbetering mogelijk is, is het vele malen interessanter om de bestaande woningvoorraad aan te pakken: het potentieel per woning is veel groter en er zijn veel meer bestaande woningen dan er nieuwe gebouwd zullen worden. 4. Beperken van de energievraag Figuur 6: Potentieel energiebesparing
  • 16. 16 De impact op de EMT-sector is relatief klein, omdat er veelal gebruik wordt gemaakt van bestaande technieken voor energiebesparing. Waar wel een uitdaging voor de sector in zit, is het aandragen van innovatieve oplossingen voor het grootschalig renoveren en isoleren. D. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden? Om energiebesparing in woningen een impuls te geven in de regio, moet de overheid een pro actieve houding innemen waarin zij particulieren stimuleert en faciliteert (eventueel met middelen) en woningbouwcorporaties eveneens actief stimuleert en faciliteert door bijvoorbeeld de nadruk op woonlasten te leggen in plaats van huurlasten. De volgende activiteiten horen bij een dergelijke rol: • Het goede voorbeeld geven, door in de eigen gemeentelijke gebouwen een ambitieuze energiebesparing te realiseren. • Inrichten van revolverende fondsen of vergelijkbare regelingen, waarmee mensen hun investering kunnen financieren en tegen lage rente uit energiebesparing kunnen terugbetalen. • Banken stimuleren: aantrekkelijke financiering voor energiezuinig maken woningen. • Makelaars & notarissen inschakelen: hun klanten B. Investering Om het maximale potentieel voor besparing in de woningvoorraad te behalen is een forse investering nodig. Deze investering ligt volledig bij de eigenaren van de woningen. Voor woningcorporaties kunnen ‘energierenovaties’worden gecombineerd met het groot onderhoud. Een woning zeer energiezuinig maken (energielabel A) vraagt meer-investeringen op energiegebied tot ongeveer 10.000 euro per woning. Voor de totale regio komt de meer-investering daarmee op circa 2,5 miljard euro, in de periode tot 2050. Er is geen standaardaanpak waarmee gedragsverandering wordt gerealiseerd. Er zijn zeer verschillende aanpakken mogelijk, waardoor de investering voor het verlagen van het energiegebruik sterk kan variëren. C. Economische spin-off Herstructurering met gelijktijdige verduurzaming van de bestaande woningvoorraad kan bij uitstek een banenmotor zijn. Bij 260.000 woningen in de regio en een renovatietempo van 3% per jaar, worden er 7.800 woningen per jaar aangepakt. Grootschalig onderhoud, inclusief de stap om een woning zeer energiezuinig te maken, vraagt een investering per woning van circa 60.000 euro. De lokale economische activiteit die samenhangt met deze investering is jaarlijks zo’n 460 miljoen euro. Dit is gelijk aan in zo’n 15.000 banen per jaar. Inspirerende voorbeelden 1. Meters maken in de bestaande bouw (stadsregio) Beoogt besparing in bestaande woningvoorraad (particulier) door stimuleren van lokale bewonersinitiatieven. Doel van het project is het faciliteren van gemeenten opdat zij lokale bewonersinitiatieven beter kunnen stimuleren. 2. De kracht van duurzaam bouwen (DuBo) met GPR Gebouw In het Groene Akkoord hebben woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars en gemeenten samen afgesproken om het DuBo- instrument GPR Gebouw te gaan gebruiken om inzicht te krijgen in en vervolgens het vergroten van de mate van duurzaamheid van gebouwen. 3. PassReg, Passive House Regions Realiseren van energieneutrale woningen in nieuwbouw of door renovatie in de komende 4 jaar. Centraal staat het vergroten van kennis en ervaring over Passief Huis Bouwen. Daarnaast het stimuleren van innovatie door concrete projecten in de regio uit te voeren en kennis van Europese partners in de regio te introduceren.
  • 17. 17 actief stimuleren om de nieuwe woningen energiezuinig te maken. • Omgeving creëren die het particulieren zo eenvoudig mogelijk maakt om met isolatie/renovatie aan de slag te gaan. Voorbeelden: • Vorming van consortia van bedrijven stimuleren, van bedrijven die gezamenlijk een volledige woning aan kunnen pakken. Van energieadvies tot en met afwerking van de woning. • Zoveel mogelijk regelwerk uit handen (laten) nemen, door dienstverlening aan te bieden of door consortia deze taak te laten vervullen. • Voorlichting geven over de mogelijkheden en de voordelen. • Opzetten publiek-private samenwerkingen gericht op aanpak woningvoorraad. • Inzetten op gedragsverandering via intensieve voorlichting. 4.3 Energiebesparing bij bedrijven, industrie en landbouw A. Theoretisch potentieel Zoals gezegd is er een groot potentieel aan energiebesparing binnen de bedrijven, industrie en landbouw. Onder bedrijven rekenen we alle niet- woningen in de regio, behalve de industrie en de landbouwbedrijven. Het totale besparingspotentieel binnen de bedrijvensector is circa 4,1 PJ voor warmte en 1,6 PJ voor elektriciteit. Binnen de industrie is het totale besparingspotentieel circa 26% oftewel 6,8 PJ. In de landbouw is een besparing van 40% mogelijk, maar omdat de bijdrage van de landbouw aan het energiegebruik in de regio relatief laag is, is het besparingspotentieel circa 1,9 PJ. B. Investering Om het potentieel voor besparing in de industrie en landbouw te behalen, is een nauwe samenwerking met marktpartijen noodzakelijk. Energiebesparing in deze sector moet in een versnelling worden gebracht. Uitgaande van maatregelen met relatief lage investeringskosten en een terugverdientijd van 5 jaar (maatregelen die via Wet milieubeheer en de Meerjarenafspraken (MJA)met het Rijk verplicht zijn), bedraagt de investering circa 80 miljoen euro per jaar. Deze investering ligt volledig bij de marktpartijen. C. Economische spin-off De effecten op de werkgelegenheid van energiebesparing binnen bedrijven, industrie en landbouw zijn gemiddeld. Energiebesparing in gebouwen stimuleert de bouw- en installatiebranche. De investering van 80 miljoen euro per jaar gaat gepaard met zo’n 320 banen per jaar. Inspirerende voorbeelden 1. Energie made in Arnhem Overkoepelend programma met vele facetten. Moet leiden tot een actief en dynamisch netwerk van lokale partners die van elkaar weten wat er speelt, elkaar kunnen vinden, versterken en helpen. Convenant tussen partners met dynamische projectenlijst. 2. Nijmeegs Energieconvenant (N.E.C.) Convenant tussen bedrijven (en gemeente) om de CO2 footprint van de eigen organisatie te verkleinen, vooral door maatregelen gericht op energiebesparing, en kennis en ervaringen op dit vlak met elkaar uit te wisselen. 3. Handhavingstraject Wet milieubeheer In MARN-verband is door een groot aantal gemeenten een intensief handhavingstraject uitgevoerd. Per bedrijvensector (supermarkten, zorginstellingen, kantoren) is door handhavers gecontroleerd op het nemen van energiebesparende maatregelen met een korte terugverdientijd. Als maatregelen na een vastgestelde tijd nog altijd niet zijn getroffen, moet een bedrijf een actieplan opstellen en uitvoeren.
  • 18. 18 4.4 Energiebesparing in Verkeer en Vervoer A. Theoretisch potentieel Binnen de verkeer- en vervoer sector is een besparing in de energievraag mogelijk van 25%, in de periode tot 2050. Dit komt overeen met circa 7,9 PJ. Hiermee draagt de verkeer en vervoer sector het meeste bij aan het totale potentieel van 25 PJ. Binnen de verkeer- en vervoer sector komen mogelijke besparingen op de energievraag voort uit de switch naar andere vervoersmodaliteiten en brandstoffen. Meer gebruik maken van het openbaar vervoer en de fiets, verplaatsen te voet en het rijden op niet-fossiele brandstoffen als elektriciteit uit duurzame bronnen en groen gas. De stadsregio heeft met projecten zoals Beter Benutten, SLIM, de groene OV-concessie en Rijden op Groen gas hier, ook op nationaal niveau, koploperspositie in. De met gebruik van duurzame brandstoffen gepaard gaande primaire energievraag is lager dan bij fossiele brandstoffen. B. Investering Om het potentieel voor besparing in de verkeer- en vervoersector te behalen, is een nauwe samenwerking met marktpartijen noodzakelijk. De nadruk en grootste winst liggen bij het openbaar vervoer. De investering • Pro actief in gesprek met de landbouwsector over verduurzaming van de sector of van hun bedrijven en aansturen op het sluiten van Green Deals met de Rijksoverheid. Voorbeeldprojecten als de‘routekaart voor een economisch vitale, concurrerende, energie- efficiënte en duurzame sector in 2030’voor de groente- en fruitverwerkende sector en ’Duurzaam boer blijven’ daarbij hanteren ter inspiratie. • Samenwerking tussen bedrijven op bedrijventerreinen stimuleren om te komen tot energiebesparing, het sluiten van kringlopen en het opwekken van duurzame energie. Bijbehorende activiteiten van meer juridisch van aard zijn: • Handhaven Wet milieubeheer / Omgevingswet op maatregelen gericht op energiebesparing met een terugverdientijd van maximaal vijf jaar. • Inzetten van een lobby richting het Rijk gericht op een verscherping van vereisten ten aanzien van energiebesparing, bijvoorbeeld verruiming vereisten in Wet milieubeheer / Omgevingswet naar maatregelen met een terugverdientijd (TVT) tot zeven jaar of het komen tot Europese eisen die een level playing field garanderen. Indirect zijn de gevolgen groot. De energielasten van de bedrijven nemen af, waardoor de concurrentiepositie van de bedrijven versterkt. Besparing op het gebruik van elektriciteit en gas (warmte) in processen vraagt van de EMT-sector innovatieve ideeën en creëert mogelijkheden voor pilots en demonstratieprojecten. Voor een deel zullen naast kennisinstituten ook de innovatieafdelingen van de bedrijven hier een rol in vervullen. D. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden? Om daadwerkelijk energiebesparing bij bedrijven, industrie en landbouw te realiseren, zijn wij als overheid sterk afhankelijk van de initiatieven van die bedrijven zelf. Stimuleren en faciliteren, bedrijven aan elkaar verbinden en (mee) financieren is daarbij onze belangrijkste rol. Activiteiten die daar bij horen zijn: • Toezien op realisatie van EEP’s (energy-efficiency plannen) van bedrijven die energie-efficiency afspraken maken in het kader van de Meerjarenafspraken (MJA) met het Rijk. • Stimuleren van bedrijven / branches om tot MJA toe te treden.
  • 19. 19 • Ingezet beleid van de Groene Hub en Rijden op Groen gas doorzetten en actief promoten. • Zelf het goede voorbeeld geven door duurzaam vervoer van eigen personeel te faciliteren, monitoren en promoten. • Het terugdringen van kilometers door het stimuleren van carpoolen (voldoende en goed toegankelijke carpoolplaatsen, optuigen/inzetten eenvoudige D. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden? Om werkelijk vooruitgang te boeken bij energiebesparing in verkeer en vervoer, ligt de nadruk op openbaar vervoer en de omschakeling naar rijden op groen gas en groene elektriciteit. Wij kunnen als overheid duurzaam vervoer faciliteren in vooral infrastructurele zin. Activiteiten die daar bij horen zijn: 2. SLIM goederenvervoer Beoogt het vrachtverkeer tijdens de spits en in de file te beperken. Er wordt een prijsvraag georganiseerd om goede ideeën c.q. marktconcepten uit de markt te halen. 3. Schone scheepvaart Het verduurzamen van de scheepvaart kun je beter op (inter-)regionaal niveau doen en nauwelijks als gemeente alleen. Met behulp van subsidie van het Ministerie van Infrastructuur & Milieu worden in Arnhem en Nijmegen walstroomvoorzieningen gerealiseerd, zodat aanmerende schepen hier groene stroom kunnen tanken. Ook wordt in het kader van Schone scheepvaart gewerkt aan subsidiëring van schonere generatoren en het aanbrengen van katalysatoren op binnenvaartschepen. Inspirerende voorbeelden 1. Groene Hub De Groene Hub is een samenwerkingsverband van overheden, kennisinstellingen en bedrijven in de regio Arnhem-Nijmegen. De deelnemers willen via alternatieve brandstoffen, waaronder groen gas, bijdragen aan een transitie naar een groene economie. De ARN verwerkt al het GFT-afval van de MARN gemeenten tot groen gas. Uitvoering van De Groene Hub kan zo 14 tot 25 miljoen m3 groen gas per jaar opleveren. Op dit moment (april 2013) rijden er 218 bussen op groen gas, 45 trolleybussen op groene stroom en rijdt een pilot met een waterstofbus. Daarmee heeft de stadsregio de groenste openbaar vervoer concessie in Nederland! bedraagt circa 16 miljoen euro per jaar. Dit zijn voornamelijk meerkosten ten opzichte van traditioneel vervoer, doordat groene brandstoffen nu nog duurder zijn dan fossiele. De meerkosten worden deels gedragen door marktpartijen en deels door ons als overheid, door het goede voorbeeld te geven met duurzame transportmiddelen (ook in onze aanbestedingen van bijvoorbeeld leerlingen- en gehandicaptenvervoer) en de aanleg van de juiste infrastructuur. C. Economische spin-off De effecten op de werkgelegenheid zijn bij energiebesparing in de verkeer- en vervoersector beperkt. Het genereert zo’n 50 banen per jaar, met name in de aanleg van infrastructuur groen gas en elektrisch vervoer. De spin-off naar de EMT-sector ligt vooral in mogelijke innovaties om andere transportmodaliteiten en transportbrandstoffen versneld het traditionele vervoer te doen vervangen. Gedacht kan worden aan ontwikkelingen in het elektrisch vervoer ten aanzien van geschiktheid voor zwaar vervoer en de capaciteit om langere afstanden af te leggen.
  • 20. 20 carpoolsystemen), stimuleren van fietsen door bv. snelfietsroutes en stimuleren van openbaar vervoer (Beter Benutten en SLIM). • Initiëren van een regionaal platform voor duurzaam vrachtvervoer in de regio, samen met transportbedrijven. De samenwerkende lokale overheden hebben geen juridische, wettelijke gronden, om duurzaam vervoer op af te dwingen. Maatregelen van meer juridische aard zijn wel te treffen, zoals: • In onze aanbestedingen duurzaam vervoer voorschrijven. • In bestemmingsplannen ruimte reserveren voor eventueel benodigde infrastructuur voor duurzaam vervoer. In ieder geval voorkomen dat het bestemmingsplan een belemmering vormt. • Lobby voor landelijke regelingen die de switch naar andere vervoersmodaliteiten stimuleren en bijvoorbeeld het inruilen van oudere voertuigen voor schone voertuigen stimuleert. Figuur 7: Ruimtelijke impact duurzame energie opwekking
  • 21. 21 Wat we uit het figuur kunnen concluderen, is dat alleen met zonne-energie de regio theoretisch / hypothetisch gezien groot genoeg is om volledig in de energievraag te kunnen voorzien. Hypothetisch, ook omdat met zonnepanelen alleen elektriciteit wordt opgewekt en geen warmte of brandstoffen. Er zijn dus combinaties van energiebronnen nodig om in de energievraag te kunnen voorzien. De ruimtelijke impact van de verschillende duurzame energiebronnen loopt uiteen. Voor restwarmte en zon op daken of in restruimtes is die nihil, terwijl biomassa een grote ruimvraag heeft. Ook van wind is de ruimtelijke impact groot, zowel in horizontale als in verticale zin. De opwekking van duurzame energie kan ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit in de regio. Daarom moet gekeken worden hoe hernieuwbare energie zo goed mogelijk kan aansluiten bij, en kan worden ingepast in, de bestaande landschapsstructuur en hoe deze eventueel versterkt kan worden. Per energiebron zijn verschillende concepten mogelijk, kijkend naar de ruimtelijke kwaliteit. Een combinatie van concepten van verschillende energiebronnen geeft een integraal concept, zoals een lijnopstelling met zowel wind als zon als biomassa. De benodigde investering is voor zonne-energie het grootst. Dit leidt ook tot de grootste spin off in de 5.1 Kernparagraaf In de regio willen we duurzame energie gaan opwekken om te voldoen aan onze doelstellingen voor 2020 en 2050. We drukken het theoretisch potentieel van duurzame energie opwekking uit in vermeden primaire fossiele energie (PJ), dus de hoeveelheid fossiele energie die we niet meer op hoeven te wekken. In tabel 1 is het theoretisch potentieel aan vermeden primaire fossiele energie per energiebron weergegeven. We verwachten voor 2050 een energievraag van 85 PJ. Dit is de energievraag uitgedrukt in primaire energie, waarbij het verschil tussen eenheden elektriciteit en eenheden warmte wegvalt. Het ruimtebeslag van verschillende energiebronnen verschilt aanzienlijk: de energiedichtheid van zonne-energie is 45 kWh/m2, van windenergie 14 kWh/m2 en biomassa zelfs maar 5 kWh/m2. In figuur 7 is per energiebron de theoretisch/hypothetisch benodigde ruimte weergegeven om 85 PJ op te wekken in de regio. 5. Duurzame energie opwekken Energiebron Uitgangspunten bepalen potentieel Theoretisch potentieel vermeden primaire fossiele energie Percentage van totaal potentieel Wind Uitsluitingsgebieden: waar windenergie om veiligheidsredenen niet is toegestaan (veiligheidscontouren rondom hoogspanningsleidingen en wegen). Verder op alle mogelijke locaties windturbines geplaatst, rekening houdend met onderlinge afstanden en dergelijke. 73 PJ 56% Zon Geconcentreerd op daken van woningen en bedrijfsgebouwen en in zonnevelden. Zonnevelden niet concurrerend met landbouwareaal en niet ten koste van natuurgebieden. Alleen restruimtes / overhoeken zijn ingezet: hoeken van infrastructuur. 20 PJ 15% Biomassa Teelt op grote schaal in het open rivierengebied (landbouwgronden) en op kleinere schaal in de uiterwaarden en gebruik resthout uit bossen. Ook mest (vergisting) is een biomassabron. 14 PJ 11% Restwarmte Benutten van de vrijkomende warmte uit elektriciteitscentrales en afvalverbrandingsinstallaties. 24 PJ 18% Tabel 1: Theoretisch potentieel duurzame energie opwekking
  • 22. 22 concepten opgesteld voor de daadwerkelijke realisatie van windenergie in de regio, rekening houdend met ruimtelijke kwaliteit. Wind biedt wel ruimte om een combinatie te maken met andere manieren om duurzame energie op te wekken, zoals zon, en met andere functies, zoals landbouw. A15 / Betuweroute (lijnsegmenten) (23 turbines – 1,25 PJ) De A15 (en Betuweroute) is de belangrijkste transportader voor de regio. Met het oog op een toekomstige elektrificatie van het personenvervoer zal de elektriciteitsvraag hier naar verwachting sterk toenemen, waardoor er een functionele relatie ontstaat tussen opwekking en gebruik van elektriciteit. Bovendien kan door plaatsing van windturbines langs het tracé een heldere opstellingsvorm gerealiseerd worden en biedt de mogelijke doortrekking van de A15 een kans om meer turbines kwijt te kunnen. Ook als slechts delen van het tracé door windturbines begeleid worden (hetgeen de automobilist een afwisselender beeld bezorgd) blijft het beeld van een slinger van windturbines intact (zie figuur 11). Bedrijventerreinen (65 turbines – 3,5 PJ) Windturbines worden vaak geassocieerd met dynamiek en techniek. Plaatsing op bedrijventerreinen ligt vanuit dit oogpunt voor de hand. Door hun hoogte reikt de vorm van banen en impuls voor de regionale bouw- en installatiebranche. Als overheid hebben we vooral een rol in het creëren van draagvlak (wind), moeten we een gesprekspartner zijn voor marktpartijen en marktpartijen letterlijke ruimte bieden en faciliteren (bestemmingsplan, procedures). Daarnaast is een lobby bij het Rijk relevant voor de ontwikkeling van zonne-energie in de regio. 5.2 Windenergie A. Theoretisch potentieel In de regio is het theoretisch potentieel voor windenergie73 PJ primair. Het theoretisch potentieel voor windenergie in de regio is opgebouwd door eerst de uitsluitingsgebieden te bepalen, gebieden waar windenergie om veiligheidsredenen niet is toegestaan. Dit zijn veiligheidscontouren rondom stedelijk gebied, hoogspanningsleidingen en wegen. Dit levert vervolgens mogelijke plaatsingslocaties op. Er is hierin onderscheid gemaakt tussen natuur (uiterwaarden + bossen) en open landschap. Voor het bepalen van het theoretisch potentieel is er van uitgegaan dat op alle mogelijke locaties windturbines geplaatst kunnen worden, rekening houdend met onderlinge afstanden en dergelijke. Het resultaat hiervan ziet u in figuur 9. B. Ruimtelijke impact Ruimtebeslag Met wind wordt in principe elektriciteit opgewekt. Door dit om te rekenen naar primaire energie kan een vergelijking met het ruimtebeslag van andere duurzame energiebronnen worden gemaakt. In figuur 8 is zichtbaar gemaakt hoeveel ruimte er nodig is om met windenergie in de energievraag van 85 PJ te voorzien. Figuur 8: Ruimtebeslag 85 PJ opgewekt met windenergie Om met wind de volledige vraag van 85 PJ te voorzien, is meer dan anderhalf keer de oppervlakte van de regio nodig. Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting De ruimtelijke impact van windturbines is aanzienlijk. Hierdoor is het niet reëel de theoretische ruimte in de regio volledig te benutten. Er zijn een aantal concrete
  • 23. 23 Inspirerende voorbeelden 1. Crowd funding Nijmegen Er is een burgerparticipatietraject gestart voor de beoogde windmolens aan de A15. Deze moeten‘van’ de Nijmegenaren worden, ieder kan participeren en investeert daarmee in een duurzaamheidsproject. Er wordt naar gestreefd om deze Nijmegenaren ook gebruik te laten maken van‘hun’groene stroom. 2.Windenergie Duivense Broek Dit project behelst het plaatsen van vier grote windmolens bij Duivens Broek. Deze dragen bij aan de duurzame energievoorziening in Duiven en regio. E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden? Om de mogelijkheden van het opwekken van duurzame energie door middel van wind te benutten, ligt de nadruk op het creëren van draagvlak voor deze vorm van energieopwekking. Draagvlak vergroten onder burgers, gemeenteraden en bedrijven. Zo komt er figuurlijk‘ruimte’ voor wind. ruimtelijke impact van windturbines echter veel verder dan die van de bedrijventerreinen. De opnamecapaciteit voor windturbines van alle bedrijventerreinen bij elkaar is relatief beperkt, gekeken naar het totale windpotentieel (zie figuur 12). Bossen (clusters) (40 turbines – 2,3PJ) Door windturbines in bossen te plaatsen wordt de voet aan het zicht onttrokken. Het beeld van draaiende rotoren die boven het landschap lijken te zweven wordt hierdoor versterkt. Bovendien zijn de turbines vanuit het bos zelf nauwelijks zichtbaar. Goede afstemming met de terreinbeheerder is noodzakelijk om belemmerende regelgeving weg te nemen (zie figuur 12). Komgronden (zwermen) (65 turbines – 3,5 PJ) komgronden (zwermen) (65 turbines - 3,5 PJ) De komgronden zijn overwegend producerende agrarische gronden, in eigendom van particulieren. Dit landschapstype kent extensieve bebouwing, zowel agrarisch als burgerwoningen. Door de karakteristieke openheid bieden komgronden ruimte voor het ontwikkelen van windparken. Deze kunnen als zwerm in de open ruimtes geplaatst worden. De onderlinge afstand tussen de komgebieden is dermate groot dat de gebieden goed ruimtelijk van elkaar te onderscheiden zijn (zie figuur 13). C. Investering Om het potentieel voor windenergie in de regio te benutten, is naar verwachting 26 miljoen euro per jaar nodig, uitgaande van 7 windturbines per jaar van 3 MW per stuk. Deze investering wordt gedaan door marktpartijen en burgers (participatiemodel). Eventueel ook door ons als overheid. In de loop van de tijd wordt een daling verwacht in de kostprijs van windenergie. Ook wordt voorzien dat er turbines geplaatst zullen worden van 5 MW per stuk. Hoe de investering zich precies ontwikkelt, is nog onzeker. D. Economische spin-off De effecten op de werkgelegenheid ten gevolge van windenergie zijn klein. Naar verwachting gaat de genoemde investering gepaard met ongeveer 10 banen per jaar. Het is onduidelijk of dit de regio zelf ten goede komt. Het betreft vooral bedrijven die betrokken zijn bij de bouw en het beheer en onderhoud van de windturbines. Wanneer wij ons als regio uitspreken voor de benutting van een groot deel van het potentieel in de regio, dan is dit een stimulans voor de windsector. Mogelijke spin-off hiervan is de vestiging van bedrijven in de windenergie branche in de regio.
  • 24. Figuur 9: Theoretisch potentieel windenergie
  • 25. 25 zon (licht oranje) en dat 100% van de‘snippers’inzetbaar zijn voor zon (donkeroranje). De‘snippers’zijn ingevuld op alle klaverbladen en knooppunten bij snelwegen. Zo komen we tot een totale inzetbare oppervlakte aan snippers. Van deze oppervlakte rekenen we met 1/3 van het maximale potentieel, omdat er rekening moet worden gehouden met onderlinge afstanden van panelen. B. Ruimtelijke impact Ruimtebeslag Ook met zon wordt in principe elektriciteit opgewekt. Door dit om te rekenen naar primaire energie kan toch een vergelijking met het ruimtebeslag van andere duurzame energiebronnen worden gemaakt. In figuur 10 is zichtbaar gemaakt hoeveel ruimte er nodig is om met zonne-energie in de energievraag van 85 PJ te voorzien. Figuur 10: Ruimtebeslag opwekking 85 PJ met zonne-energie Tevens dient er letterlijk ruimte te komen voor wind, door het grondgebied er ruimtelijk voor in te richten. Onze rol als overheid is een pro actieve gesprekspartner die kaders biedt en daarbinnen faciliteert. Activiteiten die daar bij horen zijn: • Het draagvlak voor wind vergroten, bijvoorbeeld door positieve voorbeelden van elders in Nederland en Europa onder het voetlicht te brengen. • Het gesprek blijven voeren met burgers, de gemeenteraden en de markt om voeling te houden • met het krachtenveld en met hoe de belangen liggen. • Participatiemodellen promoten en stimuleren. • Gezamenlijk ruimtelijke kwaliteitseisen formuleren waar het landschap‘met wind’aan moet voldoen. Daarnaast moet de overheid ook op juridisch vlak acties ondernemen om het mogelijk te maken dat er ook fysiek ruimte komt om het potentieel van windenergie te benutten. Dit kan bijvoorbeeld door: • Ruimte beschikbaar maken voor 3 MW turbines en/ of 5 MW turbines op het (gemeentelijk) grondgebied, hiervoor de ruimtelijke procedures in gang zetten, op het niveau van bestemmingsplannen. • Ruimtelijk mogelijk maken dat windturbines geplaatst worden, bijvoorbeeld door gebieden aan te wijzen voor 3 MW turbines en/of 5 MW turbines, op het niveau van de uitwerking van deelgebieden. • Het verruimen van specifieke waarden, zoals bouwhoogtes, om windmolens op daken mogelijk te maken, op het niveau van bestemmingsplannen. • Ruimte creëren voor kleinschalige opwekking van windenergie, op het niveau van het bestemmingsplan (denk aan kleine turbines, beperkte hoogte). 5.3 Zonne-energie A. Theoretisch potentieel Het theoretisch potentieel van zonne-energie in de regio is 20 PJ. In figuur 15 (volgende pagina) is weergegeven hoe dit getal is verkregen. Om het theoretisch potentieel te bepalen is de keuze gemaakt om zonnepanelen vooral te concentreren op de daken van woningen en bedrijfsgebouwen (dicht bij afnemer en multifunctioneel ruimtegebruik) en in zonnevelden. Er is voor gekozen zonnevelden niet concurrerend te laten zijn met landbouwareaal en niet ten koste te laten gaan van natuurgebieden. Alleen restruimtes / overhoeken zijn ingezet, die vooral te vinden zijn in hoeken van infrastructuur. Een voorbeeld zijn de ruimtes langs de afritten van snelwegen, zoals in een klaverblad. Deze noemen we snippers. Als uitgangspunt is genomen dat 50% van alle daken beschikbaar zijn voor
  • 26. Figuur 11: Windturbine concept lijnsegmenten A15 Ooghoogteschets wind langs A15 - lijn Ooghoogteschets windturbines op bedrijventerreinen Ooghoogteschets wind langs A15 - lijnfragmenten  Figuur 12: Windturbine concept bedrijventerreinen
  • 27. 27 D. Economische spin-off De effecten op de werkgelegenheid zijn gemiddeld. De plaatsing van 40 MW piek per jaar gaat naar verwachting gepaard met zo’n 160 banen per jaar. Dit kan voor een deel in de regio worden gerealiseerd, bijvoorbeeld in de bouw- en installatiebranche. De EMT sector wordt gestimuleerd voor het verbreden van de toepassing van zonne-energie (bijvoorbeeld zonnevelden en flexibele zonnecellen combineren met bouwproducten) en het zoeken van hoogwaardige toepassingen in de industrie en agro sector. E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden? Om het potentieel van het opwekken van duurzame energie door middel van zon daadwerkelijk te realiseren, dient er allereerst iets te veranderen in landelijke wetgeving. Pas dan wordt het investeren in zonnepanelen echt rendabel voor bedrijven. Tevens dienen zowel particulieren als woningbouwcorporaties de voordelen van zonne-energie te kennen, waardoor een verdere impuls wordt gegeven aan het realiseren van zonnepanelen op daken. Onze rol is vooral een stimulerende en we geven het goede voorbeeld. Activiteiten die hierbij horen zijn: Minder dan de helft van de oppervlakte van de regio is nodig om met zonne-energie te voorzien in een energievraag van 85 PJ. Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting De ruimtelijke impact van zonne-energie is, bij plaatsing op daken, veel minder dan bij windenergie. Voor het plaatsen van zonnepanelen in open veld geldt dat de ruimtelijke kwaliteit wel degelijk kan worden aangetast en een flinke impact kan hebben. Hieronder worden concepten gegeven voor ruimtelijke kwaliteit in de inrichting van zonne-energie. Daken (41 km2 - 16,75 PJ) Door zonnepanelen op de daken te plaatsen ontstaat er een duidelijke relatie tussen opwekking en gebruik van elektriciteit. Bovendien wordt het beschikbare oppervlak zo dubbel gebruikt: voor beschutting en voor elektriciteitsopwekking. Door de grote verscheidenheid aan daken (oriëntatie, schoorstenen, dakkapellen) is lang niet het gehele dakoppervlak geschikt voor de plaatsing van zonnepanelen. Hierdoor ontstaat het beeld van een lappendeken; dat overigens vanaf straatniveau nauwelijks zichtbaar zal zijn. In figuur 16 is weergegeven waar zon op daken een plek krijgt. Restruimtes (8 km2 – 3,25 PJ) Zonnevelden verdringen ander ruimtegebruik (landbouw, natuur) en worden dus bij voorkeur geplaatst op plekken die voor andere functies minder geschikt / bereikbaar zijn. Deze restruimtes worden vooral gevonden langs grote infrastructurele werken, zoals snelwegen en spoorwegen. Door deze restruimtes consequent voor zonnevelden te gebruiken ontstaat een consistent beeld. Het totale potentieel van de restruimtes is in verhouding tot het potentieel van de daken beperkt (figuur 17). A15 / Betuweroute (opbouwend: wind + zon) (circa 50 ha – 0,63 PJ) Het in de vorige paragraaf geschetste beeld van de A15 als windenergiesnelweg kan worden versterkt door tevens langs deze snelweg zonnepanelen te plaatsen (bijvoorbeeld op de geluidschermen). Hiermee ontstaat een meer geïntegreerd energielandschap, dat bovendien gekoppeld is aan het energiegebruik van het transport (figuur 18). C. Investering Om het potentieel voor zonne-energie in de regio te benutten, is naar verwachting 48 miljoen euro per jaar nodig, uitgaande van de plaatsing van 40 MW piek per jaar. De investering wordt gedaan door bedrijven, burgers en voor een klein deel door de overheden zelf.
  • 28. Figuur 13: Windturbineconcept bossen (clusters) Ooghoogteschets bossen (clusters) Ooghoogteschets zwerm in de komgronden Ooghoogteschets boomtoppen Figuur 14: Windturbine concept komgronden (zwermen)
  • 29. 29 B. Ruimtelijke impact Ruimtebeslag Met bio-energie kan zowel elektriciteit als gas en ook warmte worden opgewekt. Om de gehele energievraag van de regio te kunnen dekken met bio-energie is een oppervlakte nodig van 760 km2 . Deze oppervlakte is gelijk aan vier keer de oppervlakte van de regio (zie figuur 19). Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting Bio-energie vraagt veel ruimte. Ook is de aanplant van biomassa concurrerend met bijvoorbeeld gebruik van gronden als landbouwgrond. Tegelijkertijd kan biomassa juist bijdragen aan hogere natuurwaarden of landschappelijke waarden. • Actief stimuleren dat particuliere woningeigenaren zonnepanelen op hun dak plaatsen. • Actief stimuleren dat woningbouwcorporaties kunnen investeren in zonnepanelen op hun bezit. • Oriënteren op zonnevelden en de mogelijkheden hiertoe. • Oriënteren op het potentieel van zon-thermisch wanneer de woningvoorraad energiezuinig(er) is (zie ook energiebesparing bij woningen). Op juridisch vlak heeft de Rijksoverheid één van de belangrijkste stappen te zetten. De regio, noch de gemeenten zijn hiervoor expliciet aan zet. De landelijke overheid dient de economische en de duurzaamheidsregelgeving op elkaar af te stemmen. Wat we als gemeenten kunnen doen: • Een actieve lobby richting het Rijk gericht op het mogelijk maken van salderen vóór de meter. • Stimuleren van het inzetten van zonnepanelen op bedrijfspanden of andere‘lease daken’. • Binnen de welstandeisen ruimte bieden aan de plaatsing van zonnepanelen op daken. 5.4 Bio-energie A. Theoretisch potentieel Het theoretisch potentieel van bio-energie in de regio is14 PJ. Om het theoretisch potentieel te bepalen is enerzijds gekeken naar bronnen van biomassa en anderzijds naar de manieren om dit te verwerken. In figuur 20 (volgende pagina) zijn de bronnen weergegeven als groene vlakken en de verwerkingsopties als rode stippen. Op grote schaal kan in de komgronden van het open rivierengebied (landbouwgronden) biomassa geteeld worden. Uit de bossen kan resthout gehaald worden en in de uiterwaarden is op kleinere schaal biomassateelt mogelijk. Ook mest(vergisting) is een biomassabron. Verwerking van biomassa verloopt via bijstook in de huidige elektriciteitscentrales of door vergisting in nieuw te realiseren biomassavergistingsinstallaties. Kleine agrarische biomassavergistingsinstallaties kunnen worden ingepast in het landelijk gebied. Duurzame landbouw die op decentrale wijze is georganiseerd draagt hiertoe bij. Grote industriële biomassavergistingsinstallaties vinden op bedrijventerreinen een plek. Om het potentieel van verwerking te bepalen is voor de locaties van deze installaties vooral gekeken naar de bereikbaarheid voor zwaar wegtransport (aan- en afvoer van materiaal).
  • 30. Figuur 15: Theoretisch potentieel zonne-energie
  • 31. 31 leidt dit tot circa 20 banen per jaar. Dit kan volledig in de regio worden gerealiseerd. Inspirerende voorbeelden 1. Biogewassenteelt op te verpachten gemeentegrond Zevenaar De gemeente Zevenaar heeft diverse landbouwgronden in bezit die worden verpacht of in gebruik zijn gegeven. Deze gronden kunnen nu niet ontwikkeld worden. Dit geeft o.m. kans voor gewassen voor bio-energie. 2. Energielandschap Rheden Dit project betreft een verkenning die is uitgevoerd, naar de kansen voor laagwaardig snoeihout uit landgoederen en het landschap in de gemeente. 3. Aanbesteding verwerking groen afval (niet-GFT) 13 regiogemeenten GRAN 14 Gemeenten binnen de MRA, MARN en Stadsregio hebben de verwerking van houtige biomassa (niet- GFT maar snoeihout e.d.) regionaal aanbesteed. Op deze manier wordt in regionaal verband het energiepotentieel van gemeentelijke biomassa beter benut en wordt CO2-uitstoot gereduceerd. Uiterwaarden (10.000 ha - 4,5PJ) Ook biomassateelt kan gekoppeld worden aan een landschappelijke eenheid. Bijvoorbeeld door de uiterwaarden en komgronden te transformeren tot een energielandschap (zie figuur 21). Komgronden (15.000 ha - 6,8 PJ) Een andere landschappelijke eenheid waar biomassateelt aan gekoppeld kan worden, zijn de komgronden. Zoals ook bij de paragraaf over wind benoemd, hebben komgronden als landschapstype veelal een agrarische functie in het rivierengebied. Dit maakt ze ook aantrekkelijk voor biomassateelt. Een combinatie met windparken is hierbij mogelijk, omdat bij plaatsing van turbines de ruimte onder de turbines nog benut kan worden (figuur 22). A15 / Betuweroute (opbouwend: wind + zon + biomassa) (circa 1.800ha – 0.8 PJ) De energiesnelweg A15 kan verder worden opgeladen door situering van biomassateelt tussen de snelweg en het spoor van de Betuwelijn. De integraliteit wordt hiermee verder versterkt (zie figuur 23). C. Investering Om het volledige potentieel aan bio-energie in de regio te benutten, zijn investeringen nodig in nieuwe verwerkingsinstallaties en in de aanplant van biomassa. De investeringen om het volledige potentieel op te wekken liggen rond 5 miljoen euro per jaar. D. Economische spin-off De effecten op de werkgelegenheid zijn beperkt en behelzen vooral bouw, beheer, en logistiek. Ook met de nieuwe verwerkingsinstallaties worden – weliswaar beperkt – nieuwe banen gecreëerd. Naar verwachting Figuur 16: Ruimtebeslag opwekking 85 PJ met biomassa
  • 32. Figuur 17: Zon op daken Figuur18: Zon in restruimtes Figuur19: Concept Energiesnelweg A15, zonne-energie toegevoegd.
  • 33. 33 B. Ruimtelijke impact De ruimtelijke impact van het gebruik van restwarmte op de regio is van een andere orde dan voor wind-, zonne- of bio-energie. Deze energievormen hebben letterlijk ruimte nodig: zij beslaan een bepaalde oppervlakte van de regio. Voor het gebruik van restwarmte geldt dit niet. Er is geen ruimte nodig om warmte te produceren - de essentie is juist dat reeds beschikbare restwarmte benut wordt. De ruimtelijke impact lijkt daarmee in eerste instantie beperkt. Om de warmte te kunnen benutten moet echter een infrastructuur worden aangelegd, een warmtenetwerk. Zoals voor alle infrastructuur geldt, zal de ligging van het warmtenetwerk sterk bepalend zijn voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Vooral grote warmtevragers, zoals zwembaden en glastuinbouw, zullen tot het netwerk aangetrokken worden. Ruimtelijke kwaliteit in de inrichting Feitelijk is het figuur waarin het theoretisch potentieel is geschetst ook het ruimtelijke ontwerp van deze duurzame energie optie. De realisatie van een warmtenetwerk kenmerkt zich als een doorgroeimodel. Met een netwerk worden vervolgens steeds meer ruimtelijke verbindingen tussen vraag en aanbod van warmte gelegd. Dit kan op verschillende schaalniveaus: buurt, wijk, stad, regio. E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden? Om daadwerkelijk vooruitgang te boeken bij het opwekken van duurzame energie door middel van bio- energie, dient onderzoek hiernaar gestimuleerd te worden en dienen krachten te worden gebundeld. Wij hebben daarin een pro actieve rol. Activiteiten die daar bij horen zijn: • Nagaan welke gebieden geschikt zijn voor bio-energie, onderzoek hiernaar stimuleren. • Beschikbare kennis en kunde bundelen, ook kennis die aanwezig is op universiteiten, bij bedrijven en bij maatschappelijke organisaties. • Netwerken met bedrijven, o.a. met de glastuinbouw en met terreinbeheerders als Staatsbosbeheer, gebruiken en eventueel uitbouwen om samen op te trekken richting het benutten van het bio-energie potentieel. • Aansturen op afspraken tussen‘vragers en aanbieders’ op de bio-energiemarkt, zodat het potentieel in de regio actief benut gaat worden. In meer ruimtelijk juridische zin zijn de volgende activiteiten nodig: • Opvolging geven aan onderzoeken van BTG (2008) en Alterra (2011) naar de potentie van biomassa in de regio: • Het goede voorbeeld geven door bijvoorbeeld gebieden voor agrobusiness aan te wijzen en te voorzien van de juiste vergunningen. • Het verankeren van deze gebieden in bestemmings- en ruimtelijke plannen. • Ook in meer algemene zin de vergunningverlening voor biomassaproductie op gewenste locaties te versoepelen. • Locaties aanwijzen voor nieuwe verwerkingsinstallaties of dit vrijlaten aan de markt en de vergunningverlening versoepelen. 5.5 Restwarmte A. Theoretisch potentieel Het theoretisch potentieel voor het gebruik van restwarmte is 24 PJ. Het potentieel wordt gevormd door de warmte die in elektriciteitscentrales en afvalverbrandingsinstallaties ontstaat bij de productie van elektriciteit. Deze wordt nu grotendeels als thermische verontreiniging geloosd op de rivieren. Door een netwerk van warmteleidingen te realiseren is de restwarmte van de centrales in te zetten voor verwarming van woningen, kantoren en glastuinbouw. In figuur 24 is het warmtenet met rood weergegeven.
  • 34. Figuur 20: Theoretisch potentieel bio-energie.
  • 35. 35 Uitwisseling op buurtniveau kan langzaam uitgroeien tot een regiodekkend netwerk, maar regionale coördinatie zal de effectiviteit van dit netwerk vergroten. Het project Waalsprong / Waalfront is een zuidelijke basis voor een warmtenet. Het warmtenet Arnhem / Duiven is een noordelijke basis. In de komende periode is de opgaaf om deze naar elkaar te laten groeien en verder te laten vertakken in de regio. C. Investering Om het volledige potentieel aan restwarmte in de regio te benutten, zijn investeringen nodig in het stadsverwarmingsnet tussen Nijmegen en Arnhem en in decentrale warmtevoorzieningen. De investeringen om het volledige potentieel op te wekken liggen op 20 miljoen euro per jaar. Om het volledige restwarmte potentieel in de regio te benutten is een wijdvertakt warmtenet noodzakelijk, dat een investering vraagt bovenop de genoemde 20 miljoen euro per jaar. De exacte omvang hiervan is nog niet te duiden, aangezien deze investeringen pas op lange termijn aan de orde zijn, over 20 tot 30 jaar. D. Economische spin-off De effecten op de werkgelegenheid zijn beperkt en betreffen vooral de bouw/ en installatiesector. Het leidt tot zo’n 60 banen per jaar, welke vooral in de aanleg van de warmte-infrastructuur worden ingezet. De uitdaging voor de EMT sector ligt in het door ontwikkelen naar een systeem dat de verliezen van transport en aansluitingen zo ver mogelijk beperkt. Ook in de toepassingen van de warmte in woningen en bedrijven zijn wellicht nog innovaties te behalen. E. Welke rol hebben de samenwerkende lokale overheden? Om werkelijk aan de slag te gaan met het opwekken van duurzame energie door middel van restwarmte , moeten de huidige kansen benut en uitgebreid worden. Activiteiten die daar bij horen zijn: • Inventariseren waar uitbreiding van het warmtenet Waalsprong/Waalfront gewenst is (welke bestaande woningen en/of bedrijven kunnen gevoed worden door het warmtenet). • Onderzoeken van de mogelijkheden om het initiatief Waalsprong/Waalfront te koppelen aan het warmtenet initiatief in Arnhem. Daarbij ook potentiele‘invoeders’ en afnemers meenemen. Inspirerende voorbeelden Duurzaam Roelofshoeve Duurzaam Roelofshoeve is een icoonproject op bedrijventerrein Nieuwgraaf in Duiven. Op dit terrein gaat veel duurzame energie opgewekt worden. De AVR op Roelofshoeve levert al warmte via een warmtenet aan huishoudens in Duiven en straks ook in Arnhem. Regionaal warmtenet Arnhem en Nijmegen zijn bezig met een warmtenet. Er zijn plannen om beide netten op termijn aan elkaar te koppelen. Dit zou een zogeheten‘boost’geven voor deze vorm van energieopwekking in de regio. Power2Nijmegen De gemeente heeft allerlei partijen gevraagd om mee te denken hoe de stad energieneutraal kan zijn in 2045. Dit co-creatieproces Power2Nijmegen is veel breder dan alleen warmte, er hebben kennisinstellingen, bedrijven en maatschappelijke organisaties meegedacht in verschillende werkgroepen. Eén van die werkgroepen betrof restwarmte en het warmtenet.
  • 36. Figuur 21: Ruimtelijk concept bio-energie in de uiterwaarden. Figuur 23: Energiesnelweg A15, energie uit biomassa toegevoegd Figuur 22: Ruimtelijk concept bio-energie in komgronden.
  • 37. 37 Andere activiteiten, deels meer juridisch van aard, zijn de volgende: • Inventariseren waar uitbreiding van het warmtenet Waalsprong/Waalfront mogelijk is (welke bedrijven willen‘invoeden’op een warmtenet en waar zijn deze gevestigd, en hoe lang loopt hun vergunning nog). • Bepalen in hoeverre we als regio de afname van warmte van het netwerk willen verplichten in eerste instantie voor nieuwbouwwoningen en –bedrijven, maar ook voor bestaande gebouwen. • Onderzoeken van de mogelijkheden tot verplicht stellen van afname van warmte van het netwerk.
  • 38. Figuur 24: Theoretisch potentieel warmtenetwerk
  • 39. 39 6.3 Scenario’s voor 2020 6.3.1 Scenario 2020: Autonoom We hebben ons de vraag gesteld:“hoe ontwikkelt de energievraag in de regio zich als we niks doen?”. Het antwoord op die vraag is dat de energievraag dan toeneemt: in 2020 tot 77,5 PJ (zie ook hoofdstuk 2). Alleen in nieuwbouw woningen wordt via landelijke normen energiebesparing afgedwongen: in 2015 gaat de EPC, die iets zegt over het energiegebruik van een woning, omlaag naar 0,4 en in 2020 zelfs naar EPC 0. Energiebesparing kan niet worden afgedwongen in bestaande woningen. Het onderwerp staat bij veel woningeigenaren ook niet hoog op het verlanglijstje, gezien de investeringen die er mee gepaard gaan. De duurzame energie productie ontwikkelt zich stap voor stap. Fossiele energie is veelal nog goedkoper. De aanschaf van zonnepanelen door particulieren is een ontwikkeling die autonoom goed loopt. Echter, overige investeringen in duurzame energie vinden slechts mondjesmaat plaats. 6.1 Kernparagraaf Er is in de regio een theoretisch potentieel van 25 PJ energiebesparing en ruim 131 PJ duurzame energie opwekking. Onze stip op de horizon is om in 2050 energieneutraal te zijn, waarbij alle energie die nodig is in de regio wordt gedekt door duurzame energie opwekking in de regio. Autonoom ontwikkelt de energievraag zich zo dat deze in 2050 naar verwachting 85 PJ is. Om onze stip op de horizon te bereiken willen we eerst energie besparen, dus het potentieel van 25 PJ zo veel mogelijk benutten. Tegelijkertijd starten we met duurzame energie opwekking. Hiermee wekken we de resterende vraag op. Wij stellen als tussendoel om tot en met 2020 1,5% per jaar te besparen op de energievraag (in aansluiting op landelijke doelen) en 16% duurzame energie op te wekken. 6.2 Introductie van de scenario’s Onze stip op de horizon is om in 2050 energieneutraal te zijn: de volledige energievraag wordt jaarlijks geheel geproduceerd uit duurzame energiebronnen uit de regio. Om een idee te krijgen van de inspanningen die wij als regio moeten verrichten, kijken we in dit hoofdstuk naar verschillende scenario’s voor 2020 en 2050: • 2020 Autonoom: als regio volgen we de autonome ontwikkeling, we leveren geen extra inspanningen. • 2020 Landelijke doelstellingen volgen: we zetten in op het bereiken van de landelijke doelstellingen. • 2050 Autonoom: hoe ver komen we richting energieneutraal als we de autonome ontwikkeling volgen? • 2050 Energieneutraal: wat betekent het om volledig energieneutraal te worden? Met de scenario’s bekijken we vooral welke extra inspanning ten opzichte van autonome ontwikkeling er nodig is om uiteindelijk onze stip op de horizon te kunnen bereiken. Hiertoe is het autonome scenario beknopt gehouden. Bij de andere scenario’s wordt uitgebreider stil gestaan. Er wordt uitgewerkt hoe we de doelstelling kunnen bereiken, zowel voor energiebesparing als voor duurzame energie opwekking. Vervolgens wordt voor duurzame energie opwekking antwoord gegeven op de vraag of de gevraagde inspanningen fysiek mogelijk zijn in de regio (“is er fysieke ruimte voor”) en wat de ruimtelijke impact is. 6. Scenario’s richting onze stip op de horizon
  • 40. 40 6.3.2 Scenario 2020: Landelijke doelstellingen volgen A. Hoe kunnen we de doelstelling bereiken? Om in 2020 aan de landelijke doelstellingen te voldoen, is een forse inzet nodig op de volgende opties: 1. Energiebesparing in a Wonen b Werken c Mobiliteit 2. Duurzame energie opwekking De kostenefficiëntiecurve in figuur 25 geeft de verhouding weer tussen de opbrengst van het investeren in een optie (omvang in PJ) en de terugverdientijd (TVT) ervan. De‘nul- as’ligt op een TVT van 5 jaar. Projecten met een TVT van 5 jaar of korter worden door de overheid, in het kader van de Wet milieubeheer en ook in de Green Deals en meerjarenafspraken met bedrijven, gezien als rendabel. Deze maatregelen moeten worden uitgevoerd door bedrijven. B. Energiebesparing Figuur 25 laat zien dat investeren in energiebesparing een gunstige TVT heeft, deze investeringen zijn rendabel. Energievraag (autonome ontwikkeling) 77,5 PJ Doel Landelijke doelstellingen volgen: 1,5% besparing per jaar en 16% DE Energiebesparing 10% (1,5% per jaar tot 2020) = 7,75 PJ Aandeel DE 16% van 69,8 (77,5 – 7,75) = 11,1 PJ DE in de regio 3,9 PJ blijft DE uit import Telt niet mee, omdat de biomassa geïmporteerd wordt. DE OPGAAF 7,2 PJ (11,1 – 3,9) Figuur 25: Kostenefficiëntiecurve Daarbij heeft het investeren in besparingen in wonen en in bedrijven (inclusief industrie en landbouw) ook een relatief grote opbrengst. Om aan de landelijke doelstelling van 1,5% energiebesparing per jaar te voldoen, is een grote inzet op energiebesparing noodzakelijk. Het is de opgaaf voor ons als overheden om vol in te zetten op energiebesparing bij wonen en bedrijvigheid en ondertussen te doen wat we kunnen ten aanzien van energiebesparing in mobiliteit. In paragraaf 6.4 is het overzicht opgenomen van concrete projecten die bijdragen aan deze opgaaf.
  • 41. 41 van geïnstalleerd vermogen hoger. Voor de investering in zonnepanelen door particulieren zien we dat ook binnen ruimere terugverdientijden ( tot circa 10 jaar) tot investering wordt overgegaan. Dit hangt samen met de huidige verhouding tussen het rendement van geld op de bank (circa 2%) en het rendement van investeren in zonnepanelen (circa 8%). Onderstaande tabel laat een mogelijke mix van energiebronnen zien waarmee de opgaaf van 7,2 PJ duurzame energie in 2020 kan worden gerealiseerd: C. Duurzame energie opwekking De opties om duurzame energie op te wekken in de regio lopen op de kostenefficiëntiecurve behoorlijk uiteen. Zo is de bijstook van biomassa in de elektriciteitscentrale te Nijmegen een kosteneffectieve optie, met een hoge opbrengst. Wat hier heel belangrijk is, is om de biomassa die meegestookt wordt volledig uit de regio te betrekken. Alleen dan draagt dit namelijk bij aan de opbouw naar de stip op de horizon. Bio-energie, zon en wind hebben, als gevolg van subsidies, een vergelijkbare TVT, maar binnen die TVT ligt de opbrengst van biomassa per eenheid Toelichting 1,5% energievraag reductie per jaar. In de routekaart wordt uitgegaan van een reductie van de vraag naar energie met 1,5% per jaar. Daarvoor is een energiebesparing nodig die groter is dan 1,5% per jaar. Dit komt omdat de behoefte aan energie naar verwachting zal blijven groeien onder andere door meer vervoerskilometers, toename van de bevolking in de regio, vermindering van het aantal personen per huishouden en economische groei. Deze ontwikkelingen zijn ook landelijk gesignaleerd door het PBL en ECN in het rapport “Naar een schone economie in 2050”, hier wordt gesproken van een toename van de energievraag op basis van huidige technologie met 40% in 2050 t.o.v. 2011. In de gebouwde omgeving is een hogere besparing dan 1,5% per jaar mogelijk, hier wordt met 3% per jaar gerekend. In de industrie en in het verkeer zal de besparing naar verwachting onder de 1,5% liggen. Per saldo rekent de routekaart met 1,5% per jaar tot 2020. In 2020 zal de energievraag daardoor 10% lager liggen dan op dit moment. Na 2020 vlakt de besparing af. In 2050 zal de besparing 30% bedragen ten opzichte van de vraag die verwacht wordt bij niets doen. Opgaaf 7,2 PJ Wind 21 km2 (1,8% van de regio) 50 turbines van 3 MWe 2,6 PJ Zon 6 km2 (0,5% van de regio – alleen daken) Op circa 1/7e van de daken 2,6 PJ Biomassa 50 km2 (4,4% van de regio) Langs A15 en in komgronden tussen Arnhem en Nijmegen 0,9 PJ Restwarmte Warmtenet Arnhem/Nijmegen 1,2 PJ 7,2 PJ
  • 42. 42 Figuur 26: Variant 2020 - Ruimtelijk sturen - per duurzame energiebron één concept’
  • 43. 43 Ruimtelijke impact duurzame energie opwekking Het op grote schaal opwekken van duurzame energie vraagt een combinatie van verschillende energiebronnen. Een mix van energiebronnen maakt dat de afhankelijkheid verspreid wordt en dat de verschillende benodigde energievormen ook direct opgewekt worden. Zo produceren zon en wind elektriciteit, levert restwarmte direct warmte aan woningen en bedrijven en is er uit biomassa biogas en warmte te produceren. Daarmee is een alternatieve brandstof beschikbaar. Echter, een energiemix vergroot ook het ruimtebeslag. Zoals geschetst in de voorgaande paragrafen zijn een aantal energievormen goed te combineren. Onderstaande voorbeelden laten zien wat de impact is van wel of niet regionaal sturen op het ruimtegebruik voor energieproductie. Variant 2020 - Ruimtelijk sturen - per duurzame energiebron één concept Met ruimtelijke sturing, waarin voor elke duurzame energiebron één ruimtelijk concept wordt gekozen, is de ruimtelijke impact te beperken. Een voorbeeld is de keuze voor een concept waarin wind en biomassa gekoppeld zijn aan de A15 / Betuweroute, waarin zon alleen op daken een plek heeft en waarin biomassa buiten de A15 / Betuweroute geconcentreerd is in komgronden tussen Arnhem en Nijmegen. Warmtenetwerken zien we in dit concept alleen binnen de grote steden en dorpen. Dit creëert een ruimtelijk consistent beeld (zie figuur 26). Variant 2020 - Niet ruimtelijk sturen – autonome ontwikkeling’ In deze variant stuurt de regio niet op ruimtelijke inrichting, maar bouwt voort op bestaande initiatieven. Wind en biomassa zien we hierdoor meer verspreid in de regio. Een warmtenetwerk blijft voorbehouden aan de grote steden en dorpen, maar zonder regionale regie. In dit stadium (2020) is dit ruimtelijk gezien nog geen probleem, maar het maakt dat het lastig wordt om de duurzame energie opwekking verder uit te breiden met behoud van ruimtelijke kwaliteit (zie figuur 27). 6.4 Scenario’s voor 2050 6.4.1 Scenario 2050: Autonoom De verwachting is dat de energievraag naar 2050 groeit tot 85 PJ (zie hoofdstuk 2). Ook na 2020 wordt er in eerste instantie nog slechts mondjesmaat geïnvesteerd in duurzame energie. Pas tussen 2030 en 2040 wordt het omslagpunt verwacht dat de energieprijzen zodanig gestegen zijn dat investeren in duurzame energie wel loont. Maar ook dan komt naar verwachting slechts de helft van het potentieel autonoom in ontwikkeling. Zonder extra inspanningen blijft dus de helft van de mogelijkheden in de regio onbenut! 6.4.2 Scenario 2050: Energieneutraal Energievraag (autonome ontwikkeling) 85 PJ Doel Energieneutraal: de jaarlijkse energievraag wordt geheel geproduceerd uit duurzame energiebronnen uit de regio. Energiebesparing 25 PJ Aandeel duurzame energie 60 PJ nodig Duurzame energie in de regio 3,9 PJ blijft Duurzame energie uit import Telt niet mee, omdat de biomassa geïmporteerd wordt. DE OPGAAF 56,1 PJ
  • 44. 44 Figuur 27: Variant 2020 - Niet ruimtelijk sturen – autonome ontwikkeling’
  • 45. 45 aangepakt. In de vorige scenario’s is al geschetst dat energiebesparing een rendabele investering is. Ook naar 2050 toe blijft dit het geval. Voor energiebesparing geldt zogezegd‘altijd doen’. Door verregaand in energiebesparing te investeren hoeven ook distributienetten niet te worden aangepast aan een toenemende vraag, waardoor hier kosten worden bespaard. Elke besparing die we realiseren op de 1,68 miljard euro die in de regio aan energie wordt uitgegeven, kunnen we inzetten voor investeringen in duurzame energie opwekking. C. Duurzame energie opwekking Kijkend naar het ruimtegebruik biedt zon PV de beste mogelijkheid om energieneutraal te worden. Hoewel deze optie voor particulieren nu al heel aantrekkelijk is, Om het scenario voor 2050, onze stip op de horizon, te halen (energieneutraal) is een forse inzet nodig, ook na 2020. Dit start met een drastische reductie van de energievraag. De mogelijk geachte energiebesparing bedraagt 25 PJ. Dit komt overeen met het theoretisch potentieel dat is geschetst in hoofdstuk 4, een gigantische inspanning dus. De resterende energievraag van 60 PJ moet worden ingevuld met duurzame energiebronnen uit de regio. Dit gebeurt voor een deel nu al (3,9 PJ in 2011). Zo resteert dus een opgaaf om 56,1 PJ aan duurzame energie op te wekken. Het totale theoretische potentieel voor duurzame energie opwekking van de regio is groter, waarmee dus een zekere speelruimte aanwezig is voor de manier waarop de 56,1 PJ wordt opgewekt. A. Hoe kunnen we de doelstelling bereiken? Het is potentieel mogelijk om de energievraag van 2050 uit duurzame energiebronnen te produceren, maar is het ook fysiek haalbaar? Dit is het geval. De sleutel is zon PV en de bereidheid om een groot deel van het oppervlak van de regio te benutten voor duurzame energie opwekking. Energieneutraal is ruimtelijk haalbaar binnen de grenzen van de regio (1.128 km2 ) op de volgende wijze: Waar biomassa groeit, kan geen zon PV worden ingezet. Wind is te combineren met zon PV en biomassa. Ook andere verhoudingen zijn mogelijk waarbij meer ruimte wordt gereserveerd voor zon PV en minder voor windenergie en bio-energie. Wanneer alleen met zon PV wordt gewerkt en niet met biomassa en wind dan is een oppervlakte van 140 km2 (12,4 %) nodig om in de energievraag van de regio in 2050 te voorzien. Hiervoor is naast alle daken nog een forse oppervlakte aan zonnevelden nodig, namelijk 99 km2 . B. Energiebesparing Richting 2050 moeten we toe naar een woningvoorraad die een zeer lage energievraag heeft. Niet alleen nieuwbouw woningen zijn energieneutraal, maar ook bestaande woningen dienen tot dit niveau te worden Opgaaf 56,1 PJ Wind 155 km2 (13,7% van de regio) 377 windturbines van 3 MW per stuk 20 PJ Zon 49 km2 (4,3% van de regio) Benutten van alle daken + 8 km2 zonnevelden 20 PJ Biomassa 390 km2 (33% van de regio) Biomassateelt onder andere langs A15, in komgronden en in uiterwaarden 7,1 PJ Restwarmte Vertakt warmtenetwerk 9 PJ 56,1 PJ
  • 46. Figuur 28: Variant 2050 – Sterke sturing op ruimtelijke kwaliteit
  • 47. 47 • Warmtepompen, de gasketels van morgen. • Smart grid en energie uitwisseling tussen netten (warmte, gas, elektriciteit). Voor de transitie naar energieneutraal zijn de volgende aandachtspunten relevant: • Energieopslag en flexibiliteit in productie zijn nodig bij elektriciteit. • Pilots passend bij energieneutraal zijn over de volle breedte nodig voor 2020. • Import van energie is onvermijdelijk, al was het maar voor het balanceren van vraag en aanbod van energie. • Benut bestaande infrastructuur (elektriciteitscentrale Nijmegen, AVI’s in Duiven en Weurt) als onderdeel van biobased economy. • Veel opties zijn nu nog niet of marginaal rendabel, daarom met beleid stimuleren. • Duurzame energie kost ruimte, concepten voor multifunctioneel ruimtegebruik zijn een pre. Ruimtelijke impact duurzame energie opwekking Een energieneutrale regio vraagt een forse uitbreiding van de in de regio benodigde ruimte voor duurzame energie opwekking. Het verschil in de ruimtelijke impact van wel of niet sturen op ruimtelijke kwaliteit is in dit scenario nog weer groter. Zonder sturing wordt door de gehele is plaatsing van zonnepanelen voor overheden nu nog relatief duur. De verwachting is dat de kosten verder zullen dalen en het rendement van zonnecellen zal stijgen (van 15% nu naar mogelijk 30% op termijn). Van alle opties vraagt zon PV wel de meeste aandacht waar het gaat om back up, energieopslag en netomvang. Met bio-energie kan energieneutraal binnen de regiogrenzen niet bereikt worden, er zijn altijd aanvullende opties nodig. De ruimte die voor bio-energie gereserveerd wordt heeft een sterke wisselwerking met het ruimtegebruik voor de agro sector en zal in toenemende mate onderdeel uit gaan maken van de biobased economy. Ook windenergie vraagt om aanvullende opties. Warmtevoorziening is voor een belangrijk deel lokaal gebonden. Wanneer restwarmte lokaal voorhanden is, dan dient deze met voorrang te worden benut. Ook is de inzet van duurzame warmte niet altijd mogelijk. Zo zal voor een warmtepomp een geschikte bron aanwezig moeten zijn en voor geothermie warmte die met voldoende vermogen niet te diep te onttrekken is. Dit laatste is in de regio niet het geval. Een flexibele duurzame warmte optie is decentrale biowarmte. In stedelijk gebied heeft dit zijn beperkingen vanwege emissies naar lucht. De directe relatie tussen energieneutraal en mobiliteit is beperkt. Mobiliteit is geen energieproducent en biedt hooguit opslagmogelijkheden voor energie. Brandstoffen voor mobiliteit (elektriciteit, waterstof, biobased brandstoffen) zullen mogelijk voor een deel in de regio zelf worden geproduceerd en zijn onderdeel van opwekking duurzame elektriciteit en teelt biomassa. D. Innovatie, versnellers en aandachtspunten richting energieneutraal Energieneutraal worden vraagt innovatie en versnellers op het gebied van energiebesparing en duurzame energie. Een aantal ontwikkelingen, die helpen bij het energieneutraal worden van de regio, zijn: • Grotere windturbines, van de nu gangbare 3 MW naar 5 MW, relatief goedkoper en minder ruimte. • Rendementsverbetering zon PV, van de nu gangbare 15% naar 30%. • Op termijn inzetten van waterstof in vervoer, productie uit overschot duurzame elektriciteit. • Transitie naar 2e generatie biobrandstoffen in combinatie met biobased economy. • Verplichtingen op het gebied van energiebesparing, 1e aanzet met Energy Efficiency Directive. • All-electric woningen, toegepast bij woningen met zeer lage warmtevraag.
  • 48. Figuur 29: Variant 2050 – Pragmatische variant
  • 49. 49 toen 75,2 PJ, dat is het totaal van de eerste staaf in de figuur. Hiervan wordt 8,4 PJ duurzaam opgewekt, onder andere door import van biomassa voor meestook in de elektriciteitscentrale te Nijmegen en de beide AVI´s. Voor 2020 is eerst de autonome ontwikkeling opgenomen; als we niks doen, stijgt het energieverbruik naar 77,5 PJ. De duurzame energie opwekking in de regio blijft daarbij op hetzelfde niveau, 8,4 PJ. Ons tussendoel voor 2020 is echter om te voldoen aan de landelijke doelstellingen van 1,5% besparing per jaar en 16% duurzame energie opwekking. In dit scenario is het dus nodig om, zoals in paragraaf 6.4 is beschreven, 7,7 PJ energiebesparing te realiseren en het totaal van duurzame energie opwekking op te schroeven naar 11,1 PJ. Er resteert nog een fossiele energievraag van 58,7 PJ. De autonome ontwikkeling naar 2050 leidt tot een energievraag van 85 PJ. Hierin wordt maar voor een klein deel voorzien uit duurzame regionale bronnen, namelijk 3,9 PJ. We rekenen het deel dat wordt opgewekt uit geïmporteerde biomassa niet meer mee. Wanneer we het volle potentieel aan energiebesparing in de regio benutten, dan daalt de energievraag in 2050 met 25 PJ. Er resteert nog een deel van 56,1 PJ dat we in de regio aan duurzame energie moeten opwekken om regio elke kans benut, die er toe leidt dat alle duurzame energievormen door de gehele regio verspreid aanwezig zijn. Dit geeft een compleet ander beeld dan wanneer er vanuit sturen op ruimtelijke kwaliteit voor het combineren van een aantal concepten wordt gekomen. Dit is hieronder nader uitgewerkt. Variant 2050 – Sterke sturing op ruimtelijke kwaliteit De benodigde ruimte voor de verschillende energietypen wordt als volgt gevonden: • Wind uitsluitend in bos. • Zon op daken en in restruimtes (gehele potentieel wordt benut). • Biomassa: reststromen uit bos maximaal benutten + teelt op komgronden. • Het regiodekkend warmtenet wordt verder vertakt en kleinere warmtenetten worden aangelegd in dorpen (zie figuur 30). Variant 2050 – Meer pragmatische variant Door minder te sturen en meer aan te sluiten bij lokale ontwikkelingen, zien we dat bijvoorbeeld windenergie een optelsom wordt van kleinschalige initiatieven zoals op bedrijventerreinen, zonder een onderliggend concept. Ook in deze variant is het volledige potentieel van zon nodig. Ook bij biomassa wordt geen onderliggend concept gebruikt, er wordt ingespeeld op kansen die zich aandienen (zie figuur 31). De gulden middenweg Bovenstaande varianten zijn twee uitersten op een spectrum. In de praktijk zal het niet voorkomen dat enkel sterke sturing wordt toegepast, noch enkel de pragmatische variant. De gulden middenweg zal zich in de loop der tijd bewijzen. De manier waarop regio en gemeenten ruimtelijk gaan sturen, krijgt voor het eerst invulling bij het regionale project over windenergie (zie project 7 in paragraaf 6.6). Een mogelijkheid is bijvoorbeeld om aan te geven waar gemeenten géén windturbines wil hebben, de zogeheten ’uitsluitingsgronden’, in plaats van te spreken over ‘zoekgebieden’van locaties waar windturbines juist wel mogen. 6.5 Scenario’s en onze stip op de horizon Het is belangrijk om te bekijken hoe ver de regio verwijderd is van het tussendoel en van de stip op de horizon. Dat wordt geschetst met behulp van onderstaande figuur. Het jaar 2011 is het ijkjaar. Het verbruik van de regio was
  • 50. 81,1 56,1 73 77,5 PJ 25 24 20 14 NB Alle waarden in PJ Stip op de horizon: Energieneutraal 2050 Zon PV Wind Biomassa Rest- warmte 3,9 66,8 8,4 58,7 11,1 7,7 69,1 8,4 3,9 Duurzame energieopwekking Fossiele energie Energiebesparing 67,8 PJ 85 PJ 60 PJ 75,2 PJ Figuur 30: Scenario’s en onze stip op de horizon
  • 51. 51 energieneutraal te worden. Het figuur laat zien dat het potentieel aan duurzame energie opwekking groter is dan de 56,1 PJ die nodig is. Er kan een optimale mix gezocht worden om de regio energieneutraal te maken. 6.6 Aan de slag Zoals we in de scenario’s zien, is niks doen geen optie. Zonder forse inspanningen door alle partijen in de regio, is onze stip op de horizon niet haalbaar. In bijlage 3 is een uitwerking opgenomen van mogelijke projecten die wij in de regio uit kunnen voeren. Met deze projecten kunnen we in 2020 de landelijke doelstellingen halen en in 2050 energieneutraal worden. De projecten zijn gericht op enerzijds het realiseren van energiebesparing en anderzijds het opwekken van duurzame energie. In het onderstaand overzicht is weergegeven welke projecten dit zijn: Energiebesparing Titel Toelichting 2020 2050 1. Aanpak bestaande wo- ningvoorraad Aanpak gericht op het aangaan van prestatieafspraken met woningcorporaties en het stimuleren van particuliere woningeigenaren om energiebesparing te realiseren. 3,5 PJ 8,5 PJ 2. Aanpak bestaande be- drijventerreinen Handhaven Wet milieubeheer en intensiveren van toe- zicht op uitvoering Energy Efficiency Plannen i.k.v. Meer- jarenafspraken Rijk. 3,5 PJ 14,4 PJ 3. Besparen op energie- gebruik voor verkeer en vervoer Stimuleren van het gebruik van andere vervoersmoda- liteiten, zoals het openbaar vervoer en de fiets en het rijden op groene elektriciteit. 0,7 PJ 7,9 PJ 4. Verduurzamen openbare verlichting Doorvoeren energiebesparing in de openbare verlichting, zowel door minder verlichten als door toepassen energie- zuinige armaturen. 0,004 PJ 0,01 PJ 5. Verduurzamen gemeen- telijk vastgoed Tenminste 1,5% energiebesparing per jaar in alle ge- meentelijke gebouwen. 0,012 PJ 0,012 PJ Duurzame energie opwekking Titel Toelichting 2020 2050 6. Elektriciteitscentrale Nijmegen, 100% op biomassa uit eigen regio Realiseren dat de elektriciteitscentrale in Nijmegen voor 100% draait op biomassa uit de eigen regio. 4,5 PJ 9 PJ 7. Windenergie: overeenstemming over voorkeursconcept en uitwerking in stappenplan Op korte termijn als regio overeenstemming bereiken over het voorkeursconcept voor de realisatie van windenergie en dit vervolgens uitwerken in een stappenplan waarmee de windturbines daadwerkelijk geplaatst gaan worden. 2,5 PJ 20 PJ 8. Intensiveren zon op daken Voortzetten en intensiveren stimulering zonnepanelen, in combinatie met faciliteren particuliere initiatieven. 2,2 PJ 16,8 PJ 9. Zonneveld: van pilot naar grootschalige installaties Eerst in een pilot ervaring opdoen met alle aspecten die samenhangen met de realisatie van een zonneveld, daarna – samen met de markt – doortrekken naar 80 velden. 0,4 PJ 3,2 PJ
  • 52. 52 Figuur 31: Routekaart De Groene Kracht
  • 53. 53 6.7 Routekaart Onderstaande figuur is de Routekaart om het tussendoel in 2020 en het einddoel energieneutraal in 2050 te behalen. Deze twee doelen zijn weergegeven bij de tijdslijn op de X-as. De eenheid op de Y-as is in PJ. De drie lijnen die zijn weergegeven vertrekken vanaf het ijk jaar 2011, bij de energievraag van 75 PJ. De bovenste lijn betreft het energiegebruik in de regio, dat stijgt. Als we daar de energiebesparing bij optellen, levert dat de tweede, middelste lijn. De derde, onderste lijn telt daar ook de opwekking van duurzame energie bij op. In de vlakken rondom de lijnen zijn de stappen op de Routekaart weergegeven. Het geeft een beeld van wat de regio op hoofdlijnen moet doen om energieneutraal te zijn in 2050. In de vlakken staan enkele projecten genoemd en enkele ´aannames´. Dit biedt handvatten om op grove wijze te kunnen monitoren of de regio op de goede weg is voor het behalen van de stip op de horizon. Deze figuur werkt indicatief als Routekaart en is niet uitputtend. 10. Gezamenlijke visie: bedrijventerrein of energielandschap? Ruimte vinden voor zonnevelden, door als regio samen een visie op huidige en te realiseren bedrijventerreinen te vormen: welke volume is nog nodig en waar realiseren we dat? Zie project 4 Zie project 4 11. Regionale koppeling warmtenetten Koppeling van warmtenetten Arnhem en Nijmegen aan elkaar en aan woningen en glastuinbouw in de regio. 1,2 PJ 9 PJ 12. Vervolg regionale aanbesteding biomassaverwerking en Groene Hub – groen gas voor duurzame mobiliteit De biomassaverwerking in de regio opnieuw regionaal aanbesteden en koppelen aan de Groene Hub. 0,4 PJ 0,4 PJ 13. Stimuleren biomassaverwerking in de regio Aanvullende bio-energie, naast regionale aanbesteding, door verwerking door derden te faciliteren en stimuleren. 0,5 PJ 6,6 PJ 14. Afvalverbrandingsinstal- laties (AVI’s): van afval naar 100% biomassa Op lange termijn is er geen afval meer (alles wordt hergebruikt), waardoor de AVI’s volledig kunnen worden benut voor biomassa uit de regio. n.v.t. 2 PJ 6.8 De marsroute De scenario’s en de projecten die geschetst zijn, laten zien dat er een forse inspanning nodig is om in 2020 de landelijke doelstellingen te halen (16% duurzame energie en 1,5% energiebesparing per jaar) en in 2050 zelfs energieneutraal te worden. Om deze stip op de horizon te bereiken is een flinke weg te gaan. De marsroute, die we gaan volgen om de stip te halen, bestaat uit: • De mindset in de gehele regio blijvend in de richting van de energietransitie zetten, zodat alle inwoners, bedrijven, instellingen, industrie en agrariërs hun bijdrage leveren.
  • 54. 54 In alle projecten die wij als overheden doen, samen of binnen onze eigen gemeente, is het zaak de kansen voor energiebesparing en duurzame energie opwekking volop te benutten. Wij kunnen geen bijdrage van andere groepen uit de regio vragen als wij zelf niet het goede voorbeeld geven. • Realiseren van landelijke doelstellingen in 2020 met een drastische toename in inspanningen richting energiebesparing en duurzame energie opwekking. • Realiseren van de projecten in de Routekaart en uitwerken van alle projectideeën en blijven zoeken naar en tot uitvoering brengen van nieuwe projecten. • Mogelijk maken van duurzame energie opwekking op een groot deel van de oppervlakte van de regio, bij voorkeur voor een combinatie van functies (594 van beschikbare 1.128 km2, 53%). • Bestaande infrastructuur beter benutten voor duurzame oplossingen (elektriciteitscentrale te Nijmegen, afvalverbrandingsinstallaties). • Intensivering van toetsing en handhaving van wettelijke normen. • Samenwerking zoeken met alle doelgroepen. • Benutten van de kracht de EMT sector in de regio om de markt verder te ontwikkelen. • Sturen op innovaties en pilots die nodig zijn om bij de stip op de horizon te komen. • Inzetten op het door-ontwikkelen van bestaande producten (bv. hoger rendement).