2. “Het doelmatig voortbewegen waarbij
het hoofd, romp en ledematen
worden gebruikt op een manier dat de
zwemmer gecoördineerd en in
evenwicht een verplaatsing uitvoert
3. LEREN ZWEMMEN
➤ hoofd: het hoofd efficiënt leren gebruiken in het water
➤ romp: horizontaal brengen van de romp en lichaam
➤ stuwing: ledematen een stuwbeweging laten uitvoeren
➤ coördinatie. synchronisatie van verschillende lichaamsdelen
➤ evenwicht: het lichaam in evenwicht kunnen houden
➤ verplaatsing: een afstand kunnen overbruggen
8. BASISVAARDIGHEDEN
➤ 4 niveau’s in het leren zwemmen
➤ Leren wennen aan het water (algemene watergewenning)
➤ Leren overleven en leren veilig zwemmen
➤ Beter leren stuwen en bewegen in het water
➤ Gestructureerd leren zwemmen
9. BASISVAARDIGHEDEN - NIEUWE LEERLIJN ZWEMMEN
➤ eerste focus:
➤ overwinnen van de waterangst
➤ stuwen
➤ ademen
➤ drijven
➤ draaien
➤ verlaten van het water
➤ tweede focus: uitbouwen tot zwemslagen
10. BASISVAARDIGHEDEN
➤ 5 verschillende basisvaardigheden
➤ evenwicht (passief en actief evenwicht)
➤ stroomlijnen (beperken van de remming - vormspanning)
➤ stuwen met de benen
➤ stuwen met de armen
➤ ademhalen
➤ Maak in groepjes een 3tal oefeningen voor elk van deze basisvaardigheden
11. BASISVAARDIGHEDEN - EVENWICHT
➤ verschillende evenwichtsvormen laten aanvoelen
(met en zonder materiaal)
➤ passief evenwicht (op de buik of op de rug)
➤ afstoot van de muur (zonder stuwen, in handen opwaarts of afwaarts)
➤ sprong in het water (zwemmer komt automatisch naar boven)
➤ drijven (bv. ster - armen en benen open)
➤ actief evenwicht
➤ stabiel houden van het lichaam met arm- of beenbewegingen
➤ benen zorgen voor zowel stuwing als behoud van het actief
evenwicht
12. BASISVAARDIGHEDEN - STROOMLIJNEN
➤ Hoe hoger de snelheid hoe meer remkracht (exponentieel)
➤ Beperken van de remming (efficiënt zwemmen is met een minimum aan
energie een maximum aan rendement behalen)
➤ Gestroomlijnd afstoten zowel in buik-, zij- als ruglig
➤ Vormspanning is hierbij heel belangrijk
➤ Laat zwemmers het verschil voelen tussen goed en fout
➤ Een zwemmer stoot gestroomlijnd af onder het watervlak met het
hoofd in de nek - rond welke as zal de zwemmer een rotatie
maken? (lengte-as - breedte-as - diepte-as)
13. BASISVAARDIGHEDEN - STROOMLIJNEN
➤ handen op elkaar
➤ ellebogen zo smal mogelijk
➤ gestrekte armen achter het hoofd
➤ ogen kijken naar de bodem (in buiklig)
➤ lichaam is opgespannen (vormspanning)
➤ de voeten zijn aangesloten en gestrekt
➤ Minimum aan energie en een maximum aan rendement
14. BASISVAARDIGHEDEN - STUWEN BENEN
➤ Stuwen met gestrekte voet
➤ afwisselend op- en neergaand bewegen
➤ gelijktijdig op- en neergaand bewegen
➤ Stuwen met opgetrokken voet
➤ gelijktijdig bewegen (verticaal of horizontaal)
➤ afwisselende beweging
➤ Stuwing altijd op een gestroomlijnd lichaam
15. BASISVAARDIGHEDEN - STUWEN BENEN
➤ Wat is een ideale positie van de benen?
➤ enkelgewricht is tijdens de afwaartse beweging zo soepel
mogelijk
➤ voet is maximaal gestrekt (liefst overstrekt)
➤ een groter stuwvlak creëren door de voet binnenwaarts te
draaien
➤ voet slaat explosief afwaarts tot het been is gestrekt
➤ oef.: vanuit zit op de rand van het bad met beide benen gestrekt
in het water, de handen op de dij en met de voeten naast elkaar,
met een soepele enkel de voeten lichtjes op en neer bewegen
16. BASISVAARDIGHEDEN - STUWEN ARMEN
➤ achterwaarts trekken of duwen
➤ zijwaarts verplaatsen, weg of naar de centrale lichaamsas
➤ op- of afwaarts verplaatsen naar het oppervlak of bodem
➤ diagonaal achter- en opwaarts verplaatsen
➤ de handsnelheid in het begin van de stuwing is lager dan
tijdens of op het einde. Op het moment dat de handstuwing
eindigt, is de optimale (en hoogste) handsnelheid bereikt.
➤ Stuwing altijd op een gestroomlijnd lichaam
17. BASISVAARDIGHEDEN - ADEMEN
➤ inademen zo snel mogelijk afwerken, aangezien dit zeer nadelig is
voor de stroomlijn van het lichaam
➤ nooit inademen tijdens stuwing
➤ zo laag mogelijk en zo kort (snel) mogelijk inademen (door mond)
➤ rustig onderwater uitademen (door neus en mond)
➤ niet voldoende uitblazen kan een nadeel vormen in het zwemmen
➤ de hoogte van het inademen bepaalt in belangrijke mate het nadeel
(extra remming)
➤ bij rugslag is de ademhaling geen probleem, maar het hoofd moet
wel neutraal zijn en mag niet bewegen
19. WATERVEILIGHEID
➤ Zwemtechnische vaardigheden
➤ Vlakke ligging kunnen aannemen
➤ Armen, romp en benen kunnen stroomlijnen
➤ Efficiënte stuwing halen uit armen en benen
➤ Draaien rond de lengte-as
➤ Gecontroleerd aquatisch ademhalen (buiklig/ruglig)
➤ Vaardigheden i.f.v. veiligheid
➤ Durven springen van de kant (kunnen opduwen aan de kant)
➤ Onder water durven gaan en voortbewegen onder water
➤ Ter plaatse kunnen drijven (horizontaal/verticaal)
➤ Zich kunnen draaien, kantelen en oriënteren
➤ Een afstand kunnen overbruggen op buik en rug