SlideShare une entreprise Scribd logo
1  sur  100
Télécharger pour lire hors ligne
MET RAAD EN DAAD

een onderzoek naar de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van
              de Raad voor de Kinderbescherming te ‘s-Hertogenbosch


                                        door


                                   Leanne Valom
                                  (ANR 67.27.03)



                       scriptie in de strafrechtswetenschappen
                             te verdedigen tegenover de
Examencommissie van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg
                 (mr. V.M. Smits en prof. mr. P. Vlaardingerbroek)


                                         op


                     dinsdag 16 december 2008, om 14:00 uur
Inhoudsopgave

Lijst van gebruikte afkortingen                                        4

Voorwoord en opdracht                                                  5

Inleiding                                                              6

1. Taken Raad voor de Kinderbescherming                                8
       1.1 Inleiding                                                   8
       1.2 Uitvoering wettelijk takenpakket                            8
       1.3 Algemene taken                                              9
       1.4 Strafrechtelijke taken                                      10
       1.5 Het rapportagetraject                                       18
       1.6 Conclusie                                                   21

2. Gronden en grenzen Raadstaken                                       22
       2.1 Inleiding                                                   22
       2.2 Grenzen                                                     22
       2.3 Gronden                                                     25
       2.4 Ontwikkelingen rapportage- en adviestaak                    29
       2.5 Conclusie                                                   33

3. Raadsrapportage en advies strafrechtelijke afdoening                34
       3.1 Inleiding                                                   34
       3.2 Raadsrapportage                                             34
       3.3 Advies strafrechtelijke afdoening                           40
       3.4 Adviezen aan de officier van justitie en de kinderrechter   46
       3.5 Kwaliteitseisen                                             49
       3.6 Conclusie                                                   53

4. Kwaliteit onderzochte adviezen                                      54
       4.1 Inleiding                                                   54
       4.2 Opzet rapportageonderzoek                                   54
       4.3 Formulering                                                 55
       4.4 Motivering                                                  59
4.5 Knelpunten                                                          71
        4.6 Conclusie                                                           73

5. Verbeterpunten en suggesties                                                 75
        5.1 Inleiding                                                           75
        5.2 Richtlijnen Raadsbesluiten                                          75
        5.3 Formulering                                                         84
        5.4 Motivering                                                          85
        5.5 Conclusie                                                           88

Conclusie                                                                       90

Literatuurlijst                                                                 91

Geraadpleegde Raadsdocumenten                                                   93

Bijlagen                                                                        95
        Bijlage 1: Rapportageformat basisonderzoek strafzaken
        Bijlage 2: De geldende kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake
        strafrechtelijke afdoening
        Bijlage 3: Voorgestelde kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake
        strafrechtelijke afdoening
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



Lijst van gebruikte afkortingen

BARO:        Basisraadsonderzoek
BJJI:        Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen
EVRM:        Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
IVRK:        Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind
JCO:         Justitieel Casusoverleg
LMT:         Landelijk Management Team
Normen-II:   Normen 2000, versie 2
OvJ:         Officier van Justitie
OM:          Openbaar Ministerie
RvdK:        Raad voor de Kinderbescherming
Sv:          Wetboek van Strafvordering
Sr:          Wetboek van Strafrecht




                                          4
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



Voorwoord en opdracht

Voor u ligt de scriptie waarmee ik mijn master Nederlands recht, accent strafrecht
afsluit. Deze scriptie is voortgevloeid uit een stageperiode bij de Raad voor de
Kinderbescherming in ’s-Hertogenbosch. Van 26 februari tot en met 26 mei 2008 heb ik
daar de kans gekregen om te onderzoeken wat de rol is van de Raad in jeugdstrafzaken,
hoe de strafrechtelijke rapportages worden gemaakt en hoe het advies op basis daarvan
tot stand komt. Bovendien heeft deze stage-ervaring me laten inzien hoe de ‘regeltjes
van bovenaf’ doorwerken in de praktijk en hoe daarmee wordt omgegaan. Ik ben het
recht daardoor met andere ogen gaan bekijken. Ik ben door de stage steeds meer
overtuigd geraakt van de onmisbare rol die de organisatie speelt in de
jeugdhulpverlening in zijn geheel. De Raad is de spin in het web; een duizendpoot.
Vanwege de vele taken en functies die de Raad uitvoert, is het niet mogelijk om in een
betrekkelijk korte periode alle facetten eigen te maken. Wel heb ik zoveel mogelijk in
mij opgenomen en heb ik mij tijdens mijn stageperiode gefocust op de rapportages op
strafrechtelijk gebied om de opdracht te vervullen die de Raad bij mij had neergelegd:
onderzoek uitvoeren naar de juridische waarde van de raadsadviezen op strafrechtelijk
gebied.

Er zijn veel mensen die hun medewerking hebben verleend bij de totstandkoming van
deze scriptie. Ik bedank mevrouw V.M. Smits voor het regelen van een stageplek en
voor de begeleiding in de beginfase van mijn scriptie. Voorts bedank ik meneer W.
Bekker voor de begeleiding op de Raad en voor alle zittingen en trainingen die ik heb
mogen bijwonen. Ik wil de raadsonderzoekers bedanken van wie ik enkele rapportages
heb mogen onderzoeken. Tevens wil ik alle overige medewerkers van de Raad
bedanken voor hun uitleg en hun tijd. Ik bedank professor mr. P. Vlaardingerbroek voor
de begeleiding van mijn scriptie. Door zijn opbouwende kritiek en zijn kijk op het
jeugdstrafrecht en de jeugdhulpverlening heeft hij mij andere inzichten gegeven die ik
heb kunnen meenemen in mijn scriptie. Tot slot bedank ik mijn ouders, die mijn scriptie
hebben mogelijk gemaakt. Niet alleen financieel gezien, maar ook door hun steun en
aandacht.


Leanne Valom


                                            5
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



Inleiding

Jeugdcriminaliteit is een groot en ernstig probleem. Het is belangrijk om kinderen die in
aanraking komen met het jeugdstrafrecht te beschermen en ze op het rechte pad te
helpen. Dat is de hoofdtaak van de Raad voor de Kinderbescherming: het beschermen
van kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.1

Op strafrechtelijk gebied is één van de taken van de Raad het opstellen van rapportages
teneinde de persoonlijke en de levensomstandigheden van het kind te beschrijven.2 Op
basis van deze rapportages geeft de Raad een advies over de wenselijke afdoening. De
Raad adviseert verschillende justitiële instanties, waaronder de officier van justitie en de
kinderrechter. Deze verschillende instanties zijn afhankelijk van de rapportages en
hechten veel waarde aan het daarop gebaseerde advies. Het is daarom van belang dat de
raadsrapportages, met inbegrip van de adviezen, van een zo hoog mogelijke kwaliteit
zijn. In deze scriptie ligt de focus op het advies. Om de kwaliteit van het advies te
vergroten zijn de volgende aspecten van belang:

- Goede adviezen zijn goed gemotiveerd. Uit de motivering van de adviezen dient te
volgen waarom de geadviseerde afdoening in het belang is van het kind en om welke
redenen deze afdoening aan de juridische gronden voldoet. Dergelijke motivering is
belangrijk, omdat de instanties aan wie het advies is gericht op de juiste gronden het
advies al dan niet kunnen overnemen.
- Goede adviezen zijn goed geformuleerd. De formulering van de adviezen dienen
duidelijk, eenduidig, concreet, zorgvuldig en juridisch correct te zijn.
- Uiteindelijk komt kwalitatief hoogstaande advisering ten goede aan het criterium dat
op grond van internationaal recht als eerste ter overweging dient te worden genomen:
het belang van het kind.3

Deze scriptie beschrijft de gang van zaken bij de Raad voor de Kinderbescherming te
’s-Hertogenbosch, met name voor wat betreft het advies inzake strafrechtelijke
afdoening. Het brengt de kwaliteitseisen in kaart die gelden ten aanzien van de
strafrechtelijke afdoeningsadviezen, waaraan tevens enkele rapportages worden

1
  Normen 2000 versie 2, voorwoord.
2
  Artikel 494 Sv ten aanzien van de officier van justitie; artikel 498 Sv ten aanzien van het gerecht.
3
  Artikel 3 IVRK.


                                                      6
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



getoetst. Op basis van de geconstateerde knelpunten die voortkomen uit dit
rapportageonderzoek worden er suggesties gedaan om de kwaliteit van de adviezen
inzake strafrechtelijke afdoening te vergroten. Deze scriptie heeft tot doel:

Na te gaan in hoeverre de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van de Raad
voor de Kinderbescherming te ’s-Hertogenbosch voldoen aan de geldende
kwaliteitseisen en na te gaan in hoeverre er verbeteringen zijn aan te brengen in de
strafrechtelijke advisering.

Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag is zowel literatuur- als dossieronderzoek
verricht. In hoofdstuk 1 wordt het takenpakket van de Raad voor de Kinderbescherming
besproken, waarbij de focus ligt op de strafrechtelijke taken. De plaats van de
rapportage- en adviseringstaak in strafzaken wordt hierdoor in een ruimere context
geplaatst. In hoofdstuk 2 worden de gronden van de strafrechtelijke rapportagetaak
uiteengezet, als ook de grenzen die de Raad voor de Kinderbescherming in acht dient te
nemen bij de uitoefening van zijn taken. In hoofdstuk 3 wordt de rapportage en het
advies inzake strafrechtelijke afdoening belicht. De kwaliteitseisen waaraan de
raadsrapportages dienen te voldoen en het daaruit voortvloeiende afdoeningsadvies,
zullen in dit hoofdstuk worden beschreven. In hoofdstuk 4 worden de uitkomsten
beschreven op basis van het onderzoek van dertig rapportages op de geldende
kwaliteitseisen, als ook de daaruit volgende knelpunten. In hoofdstuk 5 worden er
voorstellen gedaan om het kwaliteitsniveau van de adviezen te verhogen. Deze scriptie
wordt afgesloten met een conclusie, waarin de belangrijkste uitkomsten uit deze scriptie
betreffende de strafrechtelijke advisering worden besproken.




                                             7
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



1. Taken Raad voor de Kinderbescherming

1.1 Inleiding
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een divers takenpakket, zo is in de inleiding
reeds aangekondigd. Om inzicht te krijgen in de plaats die de strafrechtelijke adviestaak
inneemt, worden in dit hoofdstuk de hoofdlijnen van het takenpakket van de Raad
geschetst. De taken van de Raad komen globaal aan bod. De strafrechtelijke taken zijn
verder uitgediept. Tot slot wordt het rapportagetraject beschreven om meer inzicht te
geven in de strafrechtelijke deeltaken voorlichting, advies en selectie. Deze deeltaken
staan immers centraal in deze scriptie.

1.2 Uitvoering wettelijk takenpakket
Alvorens het takenpakket van de Raad voor de Kinderbescherming uiteen te zetten, is
het nuttig om in deze paragraaf enkele opmerkingen gemaakt over de
organisatiestructuur van de Raad, alsmede de beleidsdocumenten waarmee wordt
gewerkt. Enkele algemene opmerkingen omtrent de organisatie zijn noodzakelijk om
een goed beeld te krijgen van de Raad en zijn taken.

Sinds 1996 is er één Raad voor de Kinderbescherming.4 Voor die tijd was de
organisatiestructuur anders en waren er voogdijraden en raden voor de
kinderbescherming.5 De raadstaken zijn overgenomen door één uitvoeringsorganisatie
die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het beleid. Artikel 1 van het
Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming bepaalt dat de Raad voor de
Kinderbescherming is gevestigd te Utrecht, waar tevens de landelijke directie is
gezeteld.6 De Raad heeft een landelijk bureau en is werkzaam in dertien regio’s
waarbinnen een of meer locaties de wettelijke taken en bevoegdheden van de Raad
uitoefenen.7 Het landelijk bureau heeft tot taak de landelijke directie en de regio’s te
ondersteunen in de uitvoering van hun werkzaamheden. Om een beeld te geven waar het
dossieronderzoek is verricht, wordt op deze plaats volstaan met de opmerking dat de



4
  Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 751.
5
  Zie 2.4.
6
  Artikel 1 lid 1 en lid 2 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006.
7
  Artikel 2 lid 1 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006.


                                                   8
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



Raad voor de Kinderbescherming locatie ‘s-Hertogenbosch de regio Oost-Brabant
betreft.8

De wijze waarop het uitvoerend werk van de Raad geschiedt, is vastgelegd in de
‘Beleidsregels betreffende de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming’,
oftewel Normen 2000, versie 2. Dit is een algemene aanwijzing van de minister van
Justitie als bedoeld in artikel 3 van het Organisatiebesluit Raad voor de
Kinderbescherming.9 Deze beleidsaanwijzingen zijn bindend en worden in deze scriptie
veelvuldig aangehaald.10

Normen 2000-II zal worden herzien. Het Normen-rapport dateert uit april 2003 en is
inmiddels op sommige onderdelen niet meer actueel. Bovendien is er reden tot
herziening, omdat Normen 2000-II binnen de Raad te algemeen werd bevonden voor
een algemene aanwijzing.11 Normen 2000-II bestaat uit één document. De herziening
zal bestaan uit een kwaliteitskader12 en aanhangende protocollen. Deze protocollen gaan
op een meer gedetailleerd niveau in op specifieke categorieën.13 Een voorbeeld hiervan
is het protocol Strafzaken. In dit onderzoek wordt regelmatig een uitstapje gemaakt naar
het Kwaliteitskader en het aanhangende Strafprotocol, om na te gaan of de hernieuwde
documenten een gerezen probleem ondervangen.

1.3 Algemene taken
‘De overheid heeft de verplichting om kinderen te beschermen die ernstig in hun
ontwikkeling worden bedreigd’, zo begint het voorwoord van Normen 2000-II.14 Ten
einde deze verplichting te voldoen, heeft de overheid de Raad voor de
Kinderbescherming ingesteld. De bevoegdheid tot ingrijpen in het leven van familie en
kind wordt gelegitimeerd door de noodzaak op te komen voor de kinderen van wie het
recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid
ernstig worden bedreigd, de zogenaamde waarborgfunctie.15 ‘Om aan deze verplichting

8
  De tekst betreffende de organisatiestructuur van de Raad voor de Kinderbescherming is mede opgesteld
op grond van Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 752.
9
  Artikel 3 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006.
10
   Normen 2000 versie 2, voorwoord.
11
   Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 2.
12
   Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 4.
13
   Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 2.
14
   Normen 2000 versie 2, voorwoord.
15
   Normen 2000 versie 2, H 2.


                                                  9
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



te voldoen’, zo gaat het voorwoord verder, ‘is de Raad voor de Kinderbescherming als
overheidsorganisatie met een aantal wettelijke taken belast die erop gericht zijn de
belangen van minderjarigen te beschermen. De Raad kan deze taken en bevoegdheden
ter bescherming van de rechten en belangen van het kind, onder meer door het doen van
onderzoek, ook ongevraagd uitoefenen. De Raad dient de taken op zorgvuldige,
deskundige en kenbare wijze uit te voeren.’16 In het voorwoord van Normen 2000-II
worden vervolgens de taken van de Raad voor de Kinderbescherming vermeld. Dit zijn
beschermingstaken (onderzoek, rekwestreren, adviseren en toetsing); civiele
adviestaken (onderzoek en advisering), inclusief scheidings- en omgangszaken
(onderzoek, inclusief bemiddeling en advisering) en tot slot de in deze scriptie centraal
staande straftaken (onderzoek, voorlichting, coördinatie taakstraffen en casusregie).

1.4 Strafrechtelijke taken
Hoewel de Raad voor de Kinderbescherming het meest ervaren is met en een langere
geschiedenis kent op civiel gebied,17 is de Raad op strafrechtelijk gebied een steeds
belangrijkere rol gaan innemen. Dit is een ontwikkeling die past binnen de ideeën van
de Commissie Van Montfrans, een in 1993 ingestelde commissie om de
jeugdcriminaliteit aan te pakken:18 ‘De commissie pleit ervoor de strafrechtelijke taken
van de Raad voor de Kinderbescherming te intensiveren. Dit geldt niet alleen voor de
signalerings- en voorlichtingstaak in geval van proces-verbaal wegens een strafbaar feit,
maar tevens ten aanzien van de coördinatie van taakstraffen en de regiefunctie bij
jeugdreclassering. Deze regiefunctie betreft zowel de individuele casus, als ook het
overleg en de afstemming met onder andere politie, rechterlijke macht, gezinsvoogdij-
instellingen, reclassering en (jeugd)hulpverlening.’19

De Raad speelt op civielrechtelijk gebied van oudsher een grote rol. Ten opzichte van
de civielrechtelijke taken, schenkt Normen 2000-II relatief weinig aandacht aan de
strafrechtelijke taken. Bij de grondslag en legitimatie als ook bij de kwaliteitseisen,
worden de strafrechtelijke taken niet expliciet genoemd. Het Burgerlijk Wetboek wordt

16
   Normen 2000 versie 2, voorwoord.
17
   Zie voor meer informatie over dit onderwerp: H. Hermans, De Raad voor de Kinderbescherming,
Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1984.
18
   Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 3. Zie 2.4.
19
   Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 38; WODC-rapport 2001,
p. 62.


                                               10
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



genoemd als grondslag, maar het Wetboek van Strafvordering en Strafrecht niet.20 Dat
de Raad meer aandacht geeft aan civielrechtelijke taken schemert ook nu nog door in de
formulering zoals gebruikt in het Kwaliteitskader, namelijk dat er op strafrechtelijk
gebied ‘eveneens een taak ligt’.21

De Raad treedt op bij minderjarigen, in beginsel jeugdigen tussen twaalf en achttien
jaar,22 die verdacht worden van het plegen van een misdrijf. In het geval van
overtredingen, waaronder relatief lichte delicten worden geschaard, wordt de Raad
doorgaans niet ingeschakeld, met uitzondering van schoolverzuim. De Raad probeert te
voorkomen dat de jeugdige in herhaling valt en neemt de pedagogische invalshoek als
uitgangspunt. Dit betekent enerzijds dat de Raad aandacht besteedt aan de achtergrond
en de ontwikkeling van de jeugdige en anderzijds dat de Raad advies geeft over een
straf die gericht is op het verbeteren van het gedrag van de jeugdige. Het belang van het
kind staat hierbij voorop. De Raad gaat er van uit dat jeugdigen nog mogelijkheden
hebben op te veranderen.23 Deze beginselen zijn terug te vinden in artikel 40 IVRK.24

De Raad voor de Kinderbescherming heeft op het terrein van jeugdstrafzaken drie
hoofdtaken.25 De eerste hoofdtaak omvat voorlichting, advies en selectie.26 Van deze
drie deeltaken staat de adviesfunctie in deze scriptie centraal. Als tweede hoofdtaak
voert de Raad de coördinatie uit van taakstraffen en regelt de tenuitvoerlegging daarvan.
De derde hoofdtaak bestaat uit de uitvoering van regie, zowel in individuele zaken als in
algemene beleidsmatige zaken. Dit valt onder de noemer “casusregie”.27 De tweede en
de derde hoofdtaak worden verder in dit hoofdstuk toegelicht. Nu eerst volgt een
verdere uitwerking van de eerst genoemde hoofdtaak.

Voorlichting, advies en selectie
De eerste taak op strafrechtelijk gebied is die van onderzoek en advisering over de
afhandeling van strafzaken tegen minderjarigen en kan worden samengevat met de drie

20
   Normen 2000 versie 2, H. 2.1 en 2.2.
21
   Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5.
22
   Artt. 77a, 77b en 77c Sr. De wet kent uitzonderingen op de leeftijdsgrens van achttien jaar.
23
   Landelijk Bureau RvdK, Wat doet de Raad voor de Kinderbescherming bij jeugdstrafzaken?.
24
   Zie 2.2
25
   De indeling in drie straftaken is conform het Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5; Normen
2000 versie 2, H. 10; Protocol Strafzaken bij het Kwaliteitskader, p. 2.
26
   Normen 2000 versie 2, H 10.
27
   Normen 2000 versie 2, H 10.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 1.


                                                  11
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



begrippen “voorlichting, advies en selectie”. In de conceptversie van het Protocol
Strafzaken bij het Kwaliteitskader staat dat de Raad in jeugdstrafzaken een wettelijke
voorlichtings- en adviestaak ten behoeve van de officier van justitie, de rechter-
commissaris en de rechtbank heeft.28 In het Kwaliteitskader wordt een algemene grond
genoemd van de voorlichtings- en adviestaak, afgeleid van de internationale
verplichting minderjarigen te beschermen: ‘Aangezien bij het plegen van delicten door
de minderjarigen een evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid van
een minderjarige onder druk kan komen te staan, ligt hier eveneens een taak voor de
Raad voor de Kinderbescherming middels het adviseren [cursief van mij] van
gerechtelijke autoriteiten.’29 Daaruit volgt dat de geadviseerde
afdoeningsmogelijkheden door de Raad moeten leiden tot een evenwichtige
ontwikkeling van de jeugdige en uiteindelijk tot een zelfstandig persoon.

De vraag kan worden opgeworpen of de wettelijke en exclusieve rapportage- en
adviestaak ten aanzien van de officier van justitie en de rechter aan de Raad voor de
Kinderbescherming zou moeten zijn toebedeeld. Wortmann is van mening dat de Raad
zijn unieke en wettelijke positie van voorlichter en adviseur van de rechter zou moeten
bewaken en bewaren. Hij zegt tevens dat de Raad de meerwaarde van zijn positie als
wettelijk adviseur moet waarmaken, omdat deze taak anders zou kunnen overgaan naar
een andere instantie. Voor de strafrechtelijke advisering noemt hij de
jeugdreclassering.30

Naar mijn mening hoort de rapportage- en adviestaak bij de Raad thuis. De Raad is de
schakel tussen hulpverlening en justitie en heeft overzicht over de gehele jeugdketen.
De oriëntatie van de Raad op de justitiële instanties en de kennis over zowel justitiële
afdoening en hulpverlening maken dat de overname van deze taken door de
jeugdreclassering een verslechtering zal inhouden. De jeugdreclassering heeft mijns
inziens te weinig overzicht en te weinig juridische kennis om de wettelijke adviestaak
op zich te nemen.

Naast de voorlichtings- en adviesfunctie heeft de Raad een selectiefunctie, waarbij
bezien wordt of het criminele gedrag van de minderjarige een signaal is van
28
   Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2.
29
   Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 4. Zie 2.3 voor de nationale wettelijke gronden.
30
   Wortmann 2006, p. 214.


                                                   12
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



achterliggende problematiek en of hulpverlening noodzakelijk is. Deze functie is erg
belangrijk, omdat de Raad deze kennis kan omzetten in daden, zodat de jeugdige weer
op het rechte pad geraakt. Er zijn immers meer middelen om te reageren op het gedrag
van een delinquente jeugdige dan die het jeugdstrafrecht aanreikt. In het civiele kader
kan ook hulp worden verleend. Met doorkruising van de civiele hulpverlening moet bij
het adviseren rekening worden gehouden. 31

Ter uitvoering van de drie genoemde deeltaken voorlichting, advies en selectie, verricht
de Raad basisonderzoek en uitgebreid onderzoek. Het uitgangspunt is om een
basisonderzoek uit te voeren. Ten eerste wordt het basisonderzoek in beginsel ingesteld
in geval van een melding proces-verbaal door zowel politie als leerplichtambtenaar,
waarbij een landelijk overdrachtsformulier, kortweg LOF, wordt opgemaakt. Ten
tweede wordt er een basisonderzoek verricht bij een melding inverzekeringstelling
conform artikel 57 Sv.

Er zijn uitzonderingen op het uitgangspunt in alle gevallen een basisonderzoek in te
stellen. Indien binnen zes maanden ten tijde voor de melding een basisonderzoek is
ingesteld, wordt er geen basisonderzoek uitgevoerd. Voorts wordt er geen
basisonderzoek gedaan indien de Raad binnen voornoemd termijn reeds een
verdergaande bemoeienis heeft (gehad), al dan niet via een strafzaak.32

Uit het basisonderzoek volgt in beginsel een rapportage basisonderzoek strafzaken,
welke een uitgebreide beschrijving bevat van de persoonlijkheid en de
levensomstandigheden van de jeugdige. Niet in alle gevallen volgt een zeer uitgebreide
rapportage. In sommige gevallen adviseert de Raad zelfs mondeling. In het geval van
relatief lichte en eenvoudige zaken wordt er een briefrapport opgesteld. Indien er reeds
een actuele basisrapportage beschikbaar is, wordt er doorgaans een verkorte rapportage
opgemaakt. In de conceptversie van het Protocol Strafzaken is, in tegenstelling tot
Normen 2000-II, dit zogeheten briefrapport opgenomen. In het Protocol staat dat er een
briefrapport wordt afgesloten indien er op grond van het basisonderzoek, zowel met als
zonder toepassing van de BARO, geen reden is tot zorg of tot verwijzing naar de



31
     Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2.
32
     Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3.


                                                      13
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



hulpverlening.33 Niet alleen ten aanzien van de rapportage basisonderzoek strafzaken
geldt dat de rapportage gebaseerd dient te zijn op pedagogische overwegingen en
afgesloten moet worden met een afdoeningsadvies. Ook het briefrapport dient deze
aspecten te behandelen.34 Deze verkorte afdoeningsvormen zijn toe te juichen, omdat
niet elke zaak even gecompliceerd is en evenveel onderzoek behoeft. Verkorte
afdoeningen en summiere onderzoeken zijn dan ook efficiënte middelen om de
werkdruk te verlagen en tijd te maken voor de jeugdigen die het meeste aandacht
behoeven.

In het laatstgenoemde geval naar aanleiding waarvan een basisonderzoek kan worden
uitgevoerd, kortweg de melding inverzekeringstelling, verleent de Raad de zogenaamde
vroeghulp. Een raadsonderzoeker neemt in dat geval een BARO af bij de jeugdige. Dit
is een vragenlijst die tweeënveertig pagina’s telt en wordt gebruikt om een volledig
beeld te krijgen van de jeugdige en het delict. Zowel alle factoren die van belang zijn
voor de voorlichting aan de officier van justitie dan wel rechter, als ook de signalering
van achterliggende problematiek, worden in beeld gebracht aan de hand van de BARO.
De raadsonderzoeker geeft op basis van deze BARO-rapportage een advies aan de
rechter-commissaris om het kind al dan niet in bewaring te nemen of adviseert onder
welke voorwaarden het kind naar huis kan worden gestuurd.

Bovenstaande kan de illusie wekken dat de raadsonderzoeker slechts een enquêteur is
die een vragenlijst afneemt. Echter, tijdens mijn stage heb ik ervaren dat de
raadsonderzoeker veel meer is dan dat. De raadsonderzoeker houdt een pedagogisch
gesprek met het kind waarin hij het kind onbevooroordeelde, doch kritische vragen stelt
en zich niet laat afwimpelen door smoesjes. De raadsonderzoeker geeft het kind de kans
zijn verhaal te doen. De jeugdige kan tevens vertellen wat zijn visie is en wat voor straf
hij gerechtvaardigd vindt. De raadsonderzoeker kan op basis van deze informatie
beslissen wat hij kan doen voor de jeugdige. Daarbij heeft de raadsonderzoeker tevens
oog voor praktische zaken en helpt de jeugdige zo goed mogelijk binnen de bestaande
mogelijkheden.




33
     Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 4.
34
     Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 5.


                                                   14
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



In deze scriptie staat het advies inzake strafrechtelijke afdoening centraal. De advisering
aan de rechter-commissaris komt in deze scriptie dan ook niet uitgebreid aan bod, omdat
een zaak in de meeste gevallen niet wordt afgedaan door de rechter-commissaris, maar
door de officier van de justitie of de rechter. Dit laatste geldt overigens indien de
jeugdige bij de Raad aangemeld is, omdat de zaak immers al eerder afgedaan kan
worden door middel van een politiesepot, beter bekend als de Halt-afdoening.35

Uit Normen 2000-II volgen twee doelen van het basisonderzoek. Het eerste doel is het
geven van voorlichting aan de officier van justitie, als ook aan de kinderrechter en
rechter-commissaris, ‘al dan niet voorzien van een strafadvies’. Het tweede doel is het
selecteren van zaken die dat vergen,36 waarin de selectiefunctie te herkennen is. Dit
laatste houdt in dat op grond van het basisonderzoek wordt onderzocht of en in hoeverre
het delictgedrag van de jeugdige een signaal is van achterliggende problematiek en of
en in hoeverre hiervoor hulp noodzakelijk is.37 Het is dus niet louter de taak van de
Raad om te rapporteren, maar tevens te adviseren over de sancties en de hulpverlening.
Normen 2000-II noemt de voorlichting en selectie als doelen. Naar mijn mening zijn
deze aspecten echter middelen om het werkelijke doel te realiseren, namelijk de garantie
van het recht op een adequate ontwikkeling van de jeugdige en uitgroei naar
zelfstandigheid. De Raad zou de doelen van het basisonderzoek ruimer moeten
formuleren.

Als uitgangspunt hanteert de Raad dat er een basisrapportage wordt opgesteld indien de
verdachte twaalf jaar of ouders is tot een leeftijd van achttien jaar. Bij twaalfminners
gelden andere regels. Sinds de herziening van 1965 geldt immers dat een jeugdige
persoon niet strafrechtelijk kan worden veroordeeld voor een delict welke is gepleegd
ten tijde voor zijn twaalfde levensjaar. Personen jonger dan twaalf jaar worden geacht in
de strafrechtelijke zin niet toerekeningsvatbaar te zijn.38 Het jeugdstrafrecht, meer in het
bijzonder het jeugdsanctierecht, is van toepassing op jeugdigen met een leeftijd zoals is
geregeld in artikel 77a t/m 77c Sr. Hieruit volgt dat het jeugdstrafrecht in beginsel de




35
   Artikel 77e Sr.
36
   Normen 2000 versie 2, H 10.2.1.
37
   Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5.
38
   Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 497.


                                                     15
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



jeugdige omvat die tijdens het plegen van het strafbaar feit ‘de leeftijd van twaalf jaren
doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’.39

De opgestelde rapportage dient ter informatie voor de rechter-commissaris in het geval
dat het kind in bewaring is gesteld c.q. in voorlopige hechtenis is genomen; voor de
officier van justitie om tot een transactie of tot dagvaarding te besluiten; en tot slot voor
de rechter in voorgeleidingszaken. In de rapportage dient een advies te worden gegeven
welke vooral is gebaseerd op pedagogische overwegingen. Het strafadvies ten behoeve
van de officier van justitie en de rechter staat in deze scriptie centraal, of meer
omvattend: het advies inzake strafrechtelijke afdoening.

Indien het basisonderzoek niet afdoende is, kan er nader onderzoek worden gedaan.
Normen 2000-II hanteert hiervoor de term vervolgonderzoek ,40 waar in het Protocol
Strafzaken wordt gesproken van het uitgebreid strafonderzoek. Zoals uit de eerste term
volgt, is dit onderzoek een aanvulling op het basisonderzoek. Een dergelijk onderzoek
kan zowel ambtshalve worden ingesteld, als ook op verzoek van een van de justitiële
autoriteiten. Het Protocol Strafzaken is uitgebreider met betrekking tot dit aanvullende
onderzoek dan Normen 2000-II. Daarom wordt op deze plaats voor het doel van het
uitgebreid strafonderzoek naar het Protocol Strafzaken gekeken, welke inhoudt: ‘het
geven van (meer uitgebreide) voorlichting aan de justitiële autoriteiten over de persoon
van de jeugdige en diens omstandigheden naar aanleiding van een door de jeugdige
gepleegd delict, alsmede het uitbrengen van een strafadvies [cursief van mij]’.41

Het valt op dat in de Normen 2000-II de strafrechtelijke adviestaak niet in alle gevallen
duidelijk wordt onderscheiden. De strafrechtelijke adviestaak wordt niet expliciet in het
voorwoord van Normen 2000-II bij de taken vermeld. Er staat dat het basisonderzoek
voorlichting ten doel heeft, ‘al dan niet voorzien van strafadvies’.42 Hieruit lijkt voort te
vloeien dat het geven van een advies optioneel is. Naar mijn mening moet het
uitgangspunt het geven van advies zijn, tenzij dit niet gewenst is. Voor voorbeelden van
rapportages waarbij de raadsonderzoeker zich onthouden heeft van het geven van



39
   Artikel 77a Sr. Zie ook 2.3.
40
   Normen 2000 versie 2, H 10.2.2.
41
   Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 6.
42
   Normen 2000 versie 2, H 10.2.1


                                                 16
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



strafadvies wordt verwezen naar hoofdstuk 4.43 Zie voor aanbevelingen hieromtrent
hoofdstuk 5.44

Het Protocol Strafzaken lijkt meer waarde te hechten aan het advies inzake
strafrechtelijke afdoening en stelt het geven van een strafadvies gericht op
gedragsverandering als doel.45 In de hernieuwde documenten lijkt over het algemeen
bewust meer aandacht te worden besteed aan het advies ten einde een zaak
strafrechtelijke af te doen. Dit bevordert de duidelijkheid en geeft de adviestaak naar
mijn mening zijn welverdiende aandacht. Immers, de Raad heeft het beste inzicht in de
levensomstandigheden en de persoonlijkheid van het kind en het advies van de Raad is
dan ook zeer waardevol.

Coördinatie taakstraffen
De tweede hoofdtaak van de Raad is het coördineren van taakstraffen. Dit houdt in dat
de coördinator strafzaken is belast met de voorbereiding, ondersteuning en afronding
van de tenuitvoerlegging van de taakstraffen voor jeugdigen. De Raad zorgt voor het
aanbod aan projectplaatsen. Hieronder vallen werkprojectplaatsen voor jongeren die een
werkstraf moeten uitvoeren, alsmede leerprojecten voor jongeren die een leerstraf
moeten uitvoeren.46

Casusregie
De derde hoofdtaak is die van de casusregie. Het doel van de casusregie is de
bevordering van de samenhang in de jeugdstrafrechtsketen en heeft zicht op de
verschillende schakels van de jeugdzorgketen. Dit om te komen tot een snelle,
vroegtijdige en consequente reactie op het gedrag van de jeugdige.47 Deze doelen, die in
zowel Normen 2000-II als ook in het Protocol Strafzaken staan, zijn rechtstreeks
overgenomen van de Commissie Van Montfrans.48 In Normen 2000-II wordt expliciet
onderscheid gemaakt tussen enerzijds individuele casusregie, inhoudende dat de
jeugdige vanaf het moment van melding door de politie bij de Raad tot en met de



43
   Zie 4.3.
44
   Zie 5.2.
45
   Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2.
46
   Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 7.
47
   Normen 2000 versie 2, H 10.4 en Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 9.
48
   Zie 2.4.


                                                   17
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



nazorg wordt gevolgd en anderzijds beleidsregie, met als doel het beleid van
verschillende ketenpartners op elkaar af te stemmen.49

De taak van casusregie is in de loop der jaren steeds belangrijker geworden en steeds
verder uitgebreid. Sinds april 2007 is de casusregie echter niet slechts een taak meer,
maar een volledige functie. Eerder was de raadsonderzoeker zelf verantwoordelijk voor
de casusregie. Op de Raad voor de Kinderbescherming locatie ’s-Hertogenbosch zijn
drie casusregisseurs aangesteld.50 De casusregie is op het gebied van advisering steeds
belangrijker geworden. Onder 1.5 zal duidelijk worden dat de casusregisseurs ook een
adviestaak hebben.

1.5 Het rapportagetraject
Ten einde een beter inzicht te krijgen in de strafrechtelijke taken rapporteren en
adviseren, wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan het rapportagetraject. De Raad
kent vele taken en deelprocessen, waardoor het met het oog op de helderheid van belang
is op dit punt stil te staan bij het rapportagetraject in strafzaken. Aan de hand van de
twee wegen waarop zaken binnenkomen bij de Raad wordt het rapportageproject
beschreven. Zoals in de vorige paragraaf reeds is beschreven, kunnen zaken enerzijds
binnenkomen via het opmaken van een landelijk overdrachtsformulier, kortweg het
LOF, en anderzijds via vroeghulp bij inverzekeringstelling.

Melding proces-verbaal
De politie maakt bij zwaardere delicten, bij recidive of wanneer er sprake is van zorg
een LOF op. Tevens meldt de politie de jeugdige bij het OM en de Raad en zet de
jeugdige op de agenda voor bespreking in het justitieel casusoverleg, afgekort het
JCO.51 De landelijke invoering van dit casusoverleg was een van de thema’s in het
Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003-2006, Jeugd terecht. Dientengevolge
is op 1 maart 2003 in alle arrondissementen dit casusoverleg ingevoerd met als doelen
de afstemming van activiteiten van ketenpartners die het strafrechtelijk proces
vormgeven, de filtering van zaken met het oog op verkorting van de wachttijden, als
ook de afstemming van de aanpak van de jeugdige met het oog op kwaliteitsverbetering


49
   Normen 2000 versie 2, H 10.4.
50
   Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008).
51
   Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige.


                                                 18
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



in afdoening en hulpverlening.52 Uit het Evaluatie Casusoverleg Jeugd uit november
2005 blijkt dat “een grote meerderheid” die meedeed aan onderzoek, van mening was
dat de doelen door het JCO werden gerealiseerd.53 Dit overleg wordt in beginsel
gehouden met een minimale frequentie van één keer per twee weken.54 De Bossche
casusregie heeft aangegeven dat er twee keer per week een JCO plaatsvindt. 55 Het OM
(veelal de parketsecretaris van het openbaar ministerie en in sommige gevallen de
officier van justitie), de Raad (vertegenwoordigd door de casusregisseur) en de politie
zijn in dit overleg aanwezig. Vaak is de jeugdreclassering ook vertegenwoordigd, omdat
de informatie van de jeugdreclassering veelal waardevol is bij de beslissing betreffende
de wenselijkheid om een zaak al dan niet direct af te doen. Het direct afdoen van zaken
gebeurt in praktijk, indien de jeugdige bijvoorbeeld net achttien jaar is geworden, terwijl
hij wel op zeventienjarige leeftijd het delict heeft gepleegd; of indien het een relatief
eenvoudig delict betreft, zo volgt uit een interview met de casusregie locatie ’s-
Hertogenbosch.56 In dergelijke gevallen wordt vaak een transactievoorstel aangeboden
waarmee de zaak snel kan worden afgedaan. In die gevallen zal er geen basisonderzoek
strafzaken worden gedaan. Ook deze wijze van ‘selectieve afdoening’ is, in
tegenstelling tot Normen 2000-II terug te vinden in de conceptversie van het Protocol
Strafzaken. In dit protocol zijn criteria opgesomd in welke gevallen er geen
basisonderzoek hoeft te worden ingesteld, waarbij het advies louter een geldboete of een
werkstraf kan omvatten. Er kan in dergelijke gevallen worden volstaan met een kort
onderzoek indien dit nodig wordt geacht en een mondeling of schriftelijk strafadvies
gericht tot de officier van justitie.57

Indien de zaak niet direct wordt afgedaan, wordt de zaak vijfendertig dagen daarna
nogmaals op het JCO besproken. Dit geldt niet in het geval van een uitgebreid
onderzoek, waar de doorlooptijd drie maanden is. De totale doorlooptijd bij een
basisonderzoek is veertig dagen.58 Hiervan zijn vijf dagen ingedeeld voor de invoering
door de administratie, vijf dagen voor op de wachtlijst, vijfentwintig dagen voor plan en

52
   Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ‘Jeugd Terecht’, p. 13-14; Landelijk Bureau RvdK, Het
straftraject van een jeugdige.
53
   Rapport WODC, Iva Beleidsonderzoek en Advies, BBSO 2005, p. 8.
54
   Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2005A005).
55
   Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008).
56
   Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008).
57
   Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3.
58
   Normen 2000 versie 2, H 3.1.


                                                 19
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



uitvoering, waarin de rapportage inclusief het afdoeningsadvies door een
raadsonderzoeker wordt gemaakt, en ten slotte vijf dagen voor administratieve
afwerking. Hierna komt de zaak weer op het JCO en wordt voor de tweede keer
besproken. De officier van justitie neemt dan een besluit.

In de praktijk worden voornoemde doorlooptijden vaak overschreden. Het komt in
sommige van deze gevallen zelfs voor dat de officier van justitie de zaak zonder
rapportage afdoet. De officier heeft op dat moment informatie omtrent de
persoonlijkheid en levensomstandigheden van de jeugdige, maar een dergelijke praktijk
is wel degelijk verwerpelijk in het licht van artikel 494 Sv, waarin de officier wordt
verplicht informatie in te winnen van de Raad. Bovendien wordt een uitgebreide
rapportage opgesteld indien de zaak dat vergt en moet er dus speciale aandacht naar
uitgaan. Het in acht nemen van de doorlooptijden door de Raad is hieruit volgende des
te belangrijker.

Melding inverzekeringstelling
De andere weg waarop een zaak bij de Raad komt, is die van de inverzekeringstelling.
In dit geval maakt de politie een proces-verbaal op en wordt de jeugdige bij het OM en
de Raad gemeld en wordt deze jeugdige in beginsel niet in het JCO besproken.59 Door
de Raad wordt er vervolgens vroeghulp verleend, waarbij de raadsonderzoeker de
BARO afneemt bij de inverzekeringgestelde jeugdige. Hierna kunnen drie routes
worden bewandeld. Ten eerste kan de zaak worden geseponeerd. De jeugdige wordt
naar huis gestuurd zonder enige verdere vervolging. Ten tweede kan het kind worden
heengezonden. Er wordt in dat geval een LOF opgemaakt en de zaak wordt alsnog in
het JCO besproken. Ten derde kan het kind worden voorgeleid aan de rechter-
commissaris, die over de schorsing van de voorlopige hechtenis oordeelt. De
raadsonderzoeker heeft ter voorgeleiding aan de raadkamer een rapportage opgesteld
inclusief een advies. De Raad zorgt dat de officier van justitie en de rechter-commissaris
over de rapportage beschikken voordat de jeugdige wordt voorgeleid.60 Het daaronder




59
     Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige.
60
     Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige.


                                                    20
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



vallende advies zal in deze scriptie verder niet worden behandeld.61 Volledigheidshalve
is het hier vermeld.

1.6 Conclusie
De Raad voor de Kinderbescherming voert zowel op civielrechtelijk als op
strafrechtelijk gebied verschillende taken uit. Het doel daarbij is om het recht op
evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid van kinderen te garanderen.
De Raad kent een wettelijke rapportage- en adviesplicht ten aanzien van de officier van
justitie en de rechter en is daarom erg belangrijk bij de afdoening van strafzaken. Deze
taak hoort bij de Raad thuis, omdat hij zicht heeft op vele verschillende processen en
zowel kennis heeft op juridisch als ook op pedagogisch gebied. De groeiende aandacht
in de herziene beleidsdocumenten voor wat betreft de strafrechtelijke taken en de
adviestaak is een goede ontwikkeling, omdat een meer volledige beschrijving in
beleidsdocumenten een duidelijke en een zorgvuldige procesvoering ten gevolge heeft.
Dit kan resulteren in betere onderzoeksrapportages en adviezen of andere
afdoeningswijzes en zal uiteindelijk ten goede komen aan het kind.




61
     Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008).


                                                   21
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



2. Gronden en grenzen raadstaken

2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het kader geschetst waarbinnen de Raad voor de
Kinderbescherming zich dient te bewegen bij de uitoefening van zijn taken. Deze
uiteenzetting begint algemeen met enkele hoofdpijlers van het jeugdstrafrecht en spitst
zich daarna steeds meer toe op de taken met betrekking tot het geven van advies. Er
wordt aandacht besteed aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind,
het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering en ten slotte aan enkele recente
ontwikkelingen. Op deze manier worden de gronden en grenzen blootgelegd betreffende
de strafrechtelijke adviestaak.

2.2 Grenzen
De Raad voor de Kinderbescherming heeft te maken met enkele grenzen bij de
uitoefening van zijn taken. Zowel in het internationaal recht als in het nationaal recht
zijn enkele waarborgen neergelegd die de Raad in acht dient te nemen.

Waarborgen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Het kind geniet grote bescherming op grond van het Internationaal Verdrag inzake de
Rechten van het Kind, afgekort als het IVRK. Het verdrag is gebaseerd op de
Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, welke beginselen terug zijn te zien
in de preambule. Het IVRK op 20 november 1989 in New York aangenomen door de
Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het verdrag is 2 september 1990
gesloten, maar pas op 8 maart 1995 in Nederland in werking getreden.62

Artikel 3 IVRK is belangrijk voor de jeugdhulpverlening in het geheel. Dit artikel
vermeldt gronden en uitgangspunten die relevant zijn voor de Raad. In lid 1 staat dat bij
alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door
openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke
instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, het belang van het kind de
eerste overweging vormt. Of zoals het in het Engels wordt verwoord: ‘the best interest
of the child”. Deze instanties waaronder tevens de Raad voor de Kinderbescherming, de


62
     Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 433; aanhef en preambule IVRK: New York, 20 november 1989.


                                                 22
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



officier van justitie en de rechter vallen, hebben dientengevolge primair de taak de
belangen van het kind te behartigen.

Voorts staat in het tweede lid van artikel 3 IVRK dat de overheid de verplichting heeft
om kinderen, die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, te beschermen. De
overheid is verplicht hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen te
treffen en rekening te houden met onder meer de rechten van de ouders van het kind. In
dit artikel is de grondslag van de waarborgfunctie van de Raad voor de
Kinderbescherming te vinden, welke inhoudt dat de Raad daadwerkelijk dient op te
komen voor kinderen van wie het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling
en uitgroei naar zelfstandigheid ernstig worden bedreigd.63

Artikel 3 lid 3 IVRK verplicht de overheid instellingen, diensten en voorzieningen die
verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen te waarborgen
die voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten gestelde normen. Dit houdt voor de
Raad voor de Kinderbescherming hoofdzakelijk de naleving van Normen 2000-II in.

De Raad voor de Kinderbescherming baseert zich bij de uitoefening van zijn
strafrechtelijke kerntaak op artikel 40 IVRK. Dit artikel kent rechtstreekse werking en is
om deze reden zeer belangrijk in de Nederlandse rechtspraktijk.64 Op grond van artikel
40 lid 1 IVRK erkent de overheid ten aanzien van ieder kind dat wordt verdacht van,
vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van het begaan van een strafbaar feit, het recht
op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en
eigenwaarde van het kind en tevens de eerbied van het kind voor de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot. Daarbij moet rekening
worden gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid om de
herintegratie van het kind te bevorderen. Bovendien moet rekening worden gehouden
met de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. In het
Protocol Strafzaken zijn deze punten opgenomen.65 Het is goed dat artikel 40 lid 1
IVRK is beschreven in het Protocol, zodat dicht bij de grondslag wordt gebleven bij de
uitoefening van de strafrechtelijke taken door de Raad, waardoor voornoemde punten
niet uit het oog worden verloren.
63
   Normen 2000 versie 2, H 2.1.
64
   Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 433-434.
65
   Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p.1.


                                                23
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



In het tweede lid van artikel 40 IVRK staan de in acht te nemen waarborgen opgesomd
in het geval een kind in aanraking komt met het strafrecht. Deze waarborgen hebben
veelal betrekking op het strafproces en sommen garanties op die bekend zijn uit het
strafprocesrecht voor meerderjarigen. Hieronder vallen onder meer het presumptio
innocentia-beginsel, welke het vermoeden inhoudt onschuldig te zijn, totdat de schuld
volgens de wet is bewezen; het nemo cogitur-beginsel, inhoudende dat niemand mag
worden gedwongen (tegen zichzelf) bewijs te leveren; en tot slot het recht op privacy.66

Op grond van artikel 40 lid 3 IVRK dient de overheid de totstandkoming van wetten,
procedures, autoriteiten en instellingen voor kinderen die in aanraking komen met het
strafrecht te bevorderen die in het bijzonder zijn bedoeld voor kinderen. De Raad voor
de Kinderbescherming valt onder een hier bedoelde instelling. Uit artikel 40 lid 3 sub b
IVRK vloeit voort dat het toevlucht nemen tot ‘gerechtelijke stappen’ gezien moet
worden als ultimum remedium, oftewel als laatste redmiddel. Dit volgt uit de
terminologie ‘without resorting to judicial procedures’, zodat veelal moet worden
geprobeerd, mits wenselijk en passend, de zaak niet-rechterlijk af te doen.67

Ten slotte wordt in het vierde lid en tevens laatste lid van artikel 40 IVRK een
verscheidenheid aan regelingen geëist. Onder dergelijke regelingen kunnen de
raadsadviezen worden geschaard. Het doel is de verzekering van de handelswijze dat
het welzijn van kinderen niet schaadt en dat de handelswijze in de juiste verhouding
staat tot hun omstandigheden als tot het strafbaar feit. Uit dit laatste volgt dat de
geadviseerde afdoeningen proportioneel moeten zijn aan het gepleegde delict.

Overige waarborgen
Niet alleen in het IVRK kunnen rechten voor het kind worden gevonden, ook in
bijvoorbeeld het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, kortweg het EVRM,
staan rechten die voor kinderen gelden. Hieronder worden drie rechten besproken die in
het bijzonder in acht moeten worden genomen bij de raadsrapportages in het geheel.

Het eerste recht dat in acht moet worden genomen, is het recht op privacy. Dit recht is
neergelegd in artikel 16 jo. 40 lid 2 sub b (viii) IVRK, als ook in artikel 8 EVRM. Het
recht op “family life” mag niet worden beperkt, zo staat in artikel 8 EVRM lid 1, tenzij
66
     Respectievelijk artikel 40 lid 2 sub b (i), (iv) en (vii) IVRK.
67
     NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6, p. 720. Zie ook Bartels 2007, p. 7.


                                                       24
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



deze beperking noodzakelijk is op grond van de in lid 2 vermelde gevallen. Op
nationaal niveau kan ditzelfde recht worden gevonden in de Wet Bescherming
Persoonsgegevens en is uitgewerkt in hoofdstuk 5 van Normen 2000-II. Het verwerken
van persoonlijke gegevens door de Raad kan immers een onaanvaardbare inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer van betrokkenen met zich meebrengen, als hiermee niet
zorgvuldig wordt omgesprongen.68

Naast het recht op privacy, wordt in hoofdstuk 5 van Normen 2000-II het inzagerecht en
het correctierecht verwoord. Betrokkenen hebben op grond van artikel 35 Wet
Bescherming Persoonsgegevens het recht de Raad te vragen of, en zo ja, welke
persoonsgegevens de Raad ten aanzien van hem verwerkt. Op grond van artikel 36 Wet
Bescherming Persoonsgegevens kunnen betrokkenen verzoeken hun gegevens te
controleren. Belanghebbenden hebben het recht om het dossier in te zien en indien
nodig te doen verbeteren in het geval dat zij het niet eens zijn met de inhoud.

Als het kind het niet eens is, dan wel de ouders of belanghebbenden het niet eens zijn
met de gang van zaken, kunnen zij zich beroepen op hun klachtrecht. Hoofdstuk 7 van
Normen 2000-II en de daaraan toegevoegde bijlage 1 gaan over dit recht. De
klachtenprocedure van de Raad is opgenomen in het Besluit klachtbehandeling Raad
voor de Kinderbescherming.69 Ook kan er een klacht worden ingediend bij de Nationale
Ombudsman, mits in beginsel de klacht eerder is ingediend bij de Raad.70Als
bestuursorgaan dient de Raad zich te houden aan de Algemene Wet Bestuursrecht en de
klachtenregeling en de bezwaar- en beroepsprocedure uit deze wet is dientengevolge
van toepassing. Tot slot wordt op deze plaats gewezen op de in acht te nemen algemene
beginselen van behoorlijk bestuur.

2.3 Gronden
Het jeugdstrafrecht is uitgewerkt op nationaal niveau. Er zullen hier enkele beginselen
worden besproken om inzicht te geven in het karakter van het jeugdstrafrecht. Summier
worden enkele karaktertrekken belicht, die later van belang zullen blijken bij de
raadsrapportages en de adviezen.


68
   Normen 2000 versie 2, H 5.
69
   Besluit klachtbehandeling Raad voor de Kinderbescherming van 24 juni 1996 (Stb. 1996, 330).
70
   Artikel 9:20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht.


                                                 25
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



Karaktertrekken nationaal jeugdstrafrecht
Het jeugdstrafrecht verschilt van het meerderjarigenstrafrecht. Ten eerste zijn er met
name verschillen ten aanzien van de sancties. Het jeugdsanctierecht behelst andere
sancties dan het meerderjarigenstrafrecht en bestaat uit het speciaal voor jongeren in het
leven geroepen sanctiearsenaal. Een tweede grote verschil ligt op het gebied van het
procesrecht. De processuele regels bewerkstelligen een aanpak waarbij meer aandacht
kan worden besteed aan de persoon van de jongere.71

Het jeugdstrafrecht geldt in grote lijnen voor kinderen van twaalf tot achttien jaar.72
Vanaf een zekere rijpheid kan immers van verantwoordelijkheid in juridische,
normatieve zin worden gesproken, zoals De Hullu verwoordt.73 Twaalfminners genieten
strafrechtelijke immuniteit. Bij jeugdigen vanaf twaalf jaar kan zowel strafrechtelijk als
civielrechtelijk gereageerd worden op strafbaar gedrag. Vanaf het achttiende jaar kan er
enkel nog een strafrechtelijke reactie volgen. De wettelijke keuzemogelijkheid tussen
zowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke reactie is een van de hoofdkenmerken
van jeugdstrafrecht.74 Vanaf het twaalfde levensjaar bestaat er een individuele
verantwoordelijkheid en is het kind dus verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag.
Tevens wordt er een situationele verantwoordelijkheid aangenomen, die afneemt
naarmate de jeugdige ouder is. Jeugdigen onder de zestien jaar worden als gevolg
hiervan vaker civielrechtelijk en jeugdigen van zestien jaar en ouder vaker
strafrechtelijk vervolgd.75 Met dit onderscheid tussen civielrechtelijke en strafrechtelijke
afdoening moet worden rekening gehouden bij het rapporteren en het adviseren van een
afdoening door de Raad. Tevens verdient het de aanbeveling de geadviseerde keuze in
het licht van de leeftijd van de jeugdige te motiveren. In dit opzicht is het belangrijk te
realiseren dat een civielrechtelijke reactie op een delict beter kan aansluiten op het
belang van het kind en dat er bij strafrechtelijke zaken niet louter aan strafrechtelijke
afdoeningen moet worden gedacht.

Naast voornoemd aspect van juridische verantwoordelijkheid zijn er nog meer accenten
die het jeugdstrafrecht kenmerken. Bij de berechting van jeugdigen staat het strafdoel

71
   Van der Linden e.a. 2005, p. 122.
72
   Artikel 77a, 77b, 77c Sr.
73
   De Hullu 2003, p. 113.
74
   Bartels 2007, p. 2.
75
   Bartels 2007, p. 2.


                                                26
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



van de speciale preventie meer voorop dan bij de berechting van meerderjarigen.76
Prioriteit is het voorkomen van recidive om te voorkomen dat de jeugdige delinquent
nog een keer de fout in gaat.77 De overheid heeft bij gelegenheid van de wetswijziging
in 1995 herhaald dat het opleggen, het uitvoeren en het uitvoeren van sancties in het
jeugdstrafrecht, sterk pedagogisch georiënteerd moet zijn. De doelen van vergelding,
generale en speciale preventie mogen nooit zo ver worden doorgevoerd dat de jeugdige
in zijn ontwikkeling wordt geschaad. De strafrechtelijke reactie moet het doel hebben
een positieve gedragsverandering voor de toekomst te verwezenlijken.78

Een ander aspect van het jeugdstrafrecht ligt in, zoals dat in Van der Linden e.a. wordt
verwoord, de diversie-filosofie. Diversie gaat criminele besmetting tegen en zorgt
ervoor dat de jeugdige delinquent minder snel een etiket krijgt opgeplakt. De Halt-
afdoening is een voorbeeld van de diversie-aanpak.79 Deze voortijdige afdoening ligt
geheel in lijn met internationaal recht. Artikel 40 lid 3 sub b IVRK stelt immers dat de
overheid, in de daar bepaalde gevallen, moet streven naar de invoering van maatregelen
zonder toevlucht te nemen tot gerechtelijke stappen. Deze diversie-filosofie moet echter
niet zover worden doorgevoerd dat het doel uit het oog wordt verloren. Het kan immers
wel degelijk in het belang van het kind zijn om een zaak niet buitengerechtelijk af te
doen.

Een andere karaktertrek van het jeugdstrafrecht is de beschermingsgedachte. Het
kenmerkende van deze gedachte is dat iemand anders dan de jeugdige zelf zich een
oordeel vormt over wat in het belang van de minderjarige is.80 De Raad voor de
Kinderbescherming dient dientengevolge in zijn rapportages een onafhankelijk en
onpartijdig beeld te schetsen van het kind. Op basis hiervan, dient een advies te worden
gegeven inzake de strafrechtelijke afdoening teneinde het kind weer op de rails te
krijgen.

Ook de schuldvraag ligt anders in het jeugdstrafrecht. Bartels verwijst naar Delfos en
Doek welke laatste stellen dat ‘de kernvraag is wat in de gegeven situatie – gelet op de


76
   Corstens 2002, 771.
77
   Bartels 2007, p. 3.
78
   Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 429.
79
   Van der Linden e.a. 2005, p. 123.
80
   Bartels 2007, p. 5.


                                               27
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



belangen van het kind, het gezin en de maatschappij – pedagogisch de beste aanpak
is.’81 De rechter heeft dan ook een grote vrijheid bij het opleggen van sancties en is des
te meer afhankelijk van de informatie die over de jeugdige wordt aangedragen.

Gronden nationaal recht
Zowel in het Wetboek van Strafrecht als in het Wetboek van Strafvordering staan de
gronden van de taken van de Raad voor de Kinderbescherming vermeld. De wet geeft
echter geen uitgebreid handvat voor de taken van de Raad voor de Kinderbescherming.
Dit geldt tevens ten aanzien van de adviezen in strafzaken aan verschillende
autoriteiten.

Artikel 494 Sv verplicht de officier van justitie, met uitzondering van de in lid 1 onder a
en b bedoelde gevallen, inlichtingen in te winnen omtrent de persoonlijkheid en de
levensomstandigheden van de verdachte bij de Raad voor de Kinderbescherming. In lid
4 staat dat de rechter-commissaris inlichtingen kan inwinnen omtrent de persoonlijkheid
en de levensomstandigheden van de verdachte.

Uit artikel 494 Sv kan een verplichting voor de Raad worden afgeleid om rapportages
op te stellen omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte
voor de officier van justitie en de rechter-commissaris. Eenzelfde verplichting kan
worden afgeleid uit artikel 498 Sv, waarin staat dat indien het gerecht alsnog onderzoek
van de verdachte wil, het nadere inlichtingen bij de Raad kan inwinnen.

De adviestaak wordt in bovenstaande artikelen niet letterlijk vermeld. Op deze plaats is
de vermelding interessant dat in de nieuwe wetgeving betreffende de
gedragsbeïnvloedende maatregel het advies van de Raad een meer prominente plaats
heeft gekregen.82 In artikel 77w (nieuw) Sr staat dat de rechter de gedragsmaatregel pas
mag opleggen indien hij een gemotiveerd advies van de Raad heeft overlegd gekregen.
Mijns inziens duidt dit op een toenemende aandacht voor de adviestaak van de Raad in
zijn geheel, als ook van adequate motivering. Niet alleen de adviestaak is erg belangrijk,
zoals ik in hoofdstuk 1 reeds heb betoogd,83 de redenen van de keuze voor een bepaalde



81
   Bartels 2007, p. 6; De Bie e.a. 1977, p. 173.
82
   Gedragsbeïnvloeding jeugdigen, Kamerstukken II 2005/06, 30 332, nr. 5.
83
   Zie 1.4.


                                                  28
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



afdoening, of zoals bij de gedragsmaatregel, voor bepaalde voorwaarden, is tevens zeer
van belang. Dit zal uitgebreid aan bod komen in de volgende hoofdstukken.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de wettelijke
taakomschrijving van de voorlichting ruim te noemen is. Hoe dient de Raad voor de
Kinderbescherming inlichtingen te geven omtrent de persoonlijkheid en
levensomstandigheden van de verdachte? In hoofdstuk 3 zullen de documenten en de
rapportagemodellen worden besproken die worden gebruikt om aan deze wettelijke
verplichting te voldoen.

2.4 Ontwikkelingen rapportage- en adviestaak
In de loop van de tijd is het takenpakket van de Raad steeds verder uitgebreid. Op
strafrechtelijk gebied zijn de taken verzwaard door de voorlichting in de
kinderstrafzaken aan de raden voor de kinderbescherming84 op te dragen.

Geschiedenis
Sinds het begin van de twintigste eeuw bestonden er de zogenaamde voogdijraden. In
1956 traden er wetswijzigingen in werking waardoor de taken van de voogdijraden
werden uitgebreid met onder meer het doen van onderzoek en het geven van advies aan
de rechter in strafzaken. Hiermee werd beoogd de voogdijraden een centrale plaats
binnen de justitiële hulpverlening te geven. De naam voogdijraad werd in dienst van dit
doel veranderd in de raden voor de kinderbescherming. In 1996 zijn deze raden
omgevormd tot één landelijke Raad voor de Kinderbescherming met lokale
vestigingen.85

Op 1 juli 1965 trad de Wet herziening kinderstrafrecht en kinderstrafprocesrecht in
werking. 86 De basis voor deze wetten werd gelegd door de Commissie Overwater.87
Een van de belangrijke wijzigingen in het jeugdstrafrecht was dat de Raad een duidelijk
adviserende en toezichthoudende taak kreeg.88 De voorlichtende en adviserende taak

84
   Sinds 1996 is er één Raad voor de Kinderbescherming. Zie 1.2.
85
   Van der Linden e.a. 2005, p. 10.
86
   Wet tot herziening van het kinderstrafrecht en het kinderstrafprocesrecht van 9 november 1961, Stb.
402, in werking getreden op 1 juli 1965.
87
   Deze commissie was in 1948 ingesteld met als doel advies uit te brengen in welke richting het
rijkstucht- en opvoedingswezen, en in verband daarmee het kinderstrafrecht, zich zouden moeten
ontwikkelen. Van der Linden e.a. 2005, p. 10.
88
   Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 419.


                                                   29
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



werd als volgt uitgewerkt. Na de invoering van de artikelen 488a en 488b Sv (oud) in
1956, werd er tijdens de herziening artikel 495 Sv toegevoegd. De Raad kreeg daarmee
de bevoegdheid om advies uit te brengen over de wenselijkheid van vervolging. Uit
artikel 488a (oud) Sv vloeit de verplichting voor de officier van justitie voort, om
inlichtingen bij de Raad voor de Kinderbescherming in te winnen omtrent de
persoonlijkheid en levensomstandigheden van de minderjarige, behoudens twee
uitzonderingen die tegenwoordig ook nog in de wet zijn terug te zien in artikel 494 lid 1
Sv. Naar huidige wetgeving heeft de Raad overigens niet meer de bevoegdheid te
adviseren over het vervolgingsbeleid. Dit is het exclusieve terrein van het OM, zo staat
duidelijk in de Richtlijnen Raadsbesluiten, welk document voorschrijft hoe de adviezen
dienen te worden geformuleerd.89 Volgens de memorie van toelichting van het
wetsontwerp herziening kinderstraf(proces)recht hoefde de Raad zich niet te beperken
tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen.90 Hierbij wordt ruimte gelaten voor
andere inlichtingen dan de gevraagde en het geven van advies.

Bij de behandeling van het wetsontwerp herziening kinderstraf(proces)recht is bepaald
dat de Raad voor de Kinderbescherming het exclusieve terrein op het gebied van
voorlichting bezat.91 Tijdens deze behandeling werd de vrees voor overbelasting van de
Raad uitgesproken. De woorden ‘de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van’
uit het artikel 495 (oud) Sv zouden het voor de Raad niet mogelijk maken om met
summiere inlichtingen te volstaan.92 Tegenwoordig staan in de wet deze woorden nog
steeds opgenomen en worden de onderzoekstermijnen door de Raad overschreden. Via
het interne project ‘Anders werken’ wordt vanaf 2009 daadwerkelijk gepoogd de
onderzoeksduur naar beneden te schroeven tot maximaal 42 dagen en de wachtlijsten tot
nihil bij te stellen. Dit is een onderdeel van het Meerjarenprogramma (2008-2011).93
Het verstrekken van summiere inlichtingen is echter wel mogelijk gemaakt door niet in
alle gevallen een basisonderzoek in te stellen, waardoor de zaak selectief kan worden




89
   Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0, p. 22.
90
   MvT wetsontwerp 1955/56, 4141 nr. 3; Hermans 1984, p. 190.
91
   Hermans 1984, p. 190.
92
   Hermans 1984, p. 191.
93
   Landelijk Bureau RvdK 2008, Meerjarenprogramma van de Raad.


                                              30
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



afgedaan; als ook door het opstellen door een briefrapport, waarin kort een advies wordt
gegeven en wordt toegelicht. In paragraaf 1.5 werd hier reeds op gewezen.94

Na de Commissie Overwater zijn er nog meer commissies aangewezen, waarvan de
recentste hier worden besproken, omdat deze commissies nog steeds grote invloed
hebben op het huidige jeugdstrafrecht.

Commissies en recente ontwikkelingen
In 1979 werd de Commissie Anneveldt opgericht ten einde het jeugdstrafrecht te
herzien. Kort gezegd waren de opgedragen taken het nagaan of herziening geboden was,
of het sanctiepakket voldeed en of een afzonderlijk strafrecht voor adolescenten
gewenst was.95 Op 1 september 1995 trad de Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het
Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband
met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen.96

In 1994 verscheen het rapport ‘Met de neus op de feiten’ van de Commissie Van
Montfrans.97 Deze commissie kreeg als missie mee het aandragen van oplossingen ter
daling van de jeugdcriminaliteit. De sleutelwoorden daarbij waren: vroegtijdig, snel en
consequent.98 De commissie achtte dit de drie essentiële voorwaarden voor een
effectieve reactie op strafbaar gedrag. ‘Vroegtijdig’ heeft betrekking op een lik-op-stuk
beleid, waarbij reeds bij het eerst bekende feit een duidelijk signaal wordt gegeven.
‘Snel’ houdt in de verkorting van de doorlooptijden van de justitiële reactie.
‘Consequent’ betekent een doortastende begeleiding die de jeugdige niet de ruimte geeft
om zich aan het plan van aanpak te onttrekken.99

Naast deze drie criteria, wordt door commissie tevens het belang onderstreept van een
normbevestigende werking van de reactie. Daaronder werd verstaan dat het duidelijk
dient te zijn welke algemeen geldende norm is overschreden, wat hiervan de gevolgen
zijn voor het slachtoffer en/of de maatschappij en dat daartegen wordt opgetreden. De

94
   Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3 en 5.
95
   Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 420.
96
   Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en
andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (Stb. 1994, 528); Doek &
Vlaardingerbroek 2006, p. 421.
97
   Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie van Montfrans).
98
   Bartels hanteert ‘effectief’ waar de Commissie Van Montfrans ‘consequent’ gebruikt, Bartels 2007 p.
18-19.
99
   Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 13.


                                                  31
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



reactie dient duidelijk pedagogisch te zijn bij jongere kinderen, dan wel
(re)socialiserend voor oudere kinderen, recidivereducerend effect als gevolg hebbend.
Van belang is dat de reactie als straf wordt ervaren.100 Ten slotte wordt een uitgangspunt
genoemd dat geen enkele jeugdige wordt afgeschreven.101 Geen kind mag als verloren
worden beschouwd.

Staatssecretaris Kalsbeek introduceerde de “kalsbeeknorm”. Deze norm schrijft voor dat
de periode vanaf het eerste verhoor van de verdachte door de politie tot aan het
eindvonnis van de rechter niet langer dan zes maanden mag duren.102 Om versnelling te
verkrijgen van de ene naar de andere jeugdstrafzaak die van het ene naar het andere
arrondissement moeten worden overgedragen, is het LOF ingevoerd.103 De ideeën van
de Commissie Van Montfrans zijn in de nota ‘Vasthoudend en effectief’ uitgewerkt.104
De thema’s die in deze nota Kalsbeek naar voren komen, zijn de verkorting van
doorlooptijden van het jeugdstrafrecht, de invoering van een casusoverleg, het verplicht
stellen van nazorg na jeugddetentie en de PIJ-maatregel (‘jeugd-tbs’), uitbreiding van de
vormen individuele trajectbegeleiding in het kader van de maatregel hulp en steun door
de jeugdreclassering, namelijk ITB-Harde Kern en ITB-Criem, en het optimaliseren van
de gronden van de voorlopige hechtenis, ook wel het schorsingsmodel.

In december 2002 is de nota ‘Jeugd Terecht’105 uitgegeven als voortvloeisel van het
actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit. Dit actieprogramma, dat is opgestart op
verzoek van minister Donner, betreft een uitwerking van voorstellen uit de nota
‘Vasthouden en effectief’. Het actieprogramma is in februari 2007 afgesloten door
minister Hirsch Ballin.

Verschillende rapporten zijn verschenen als gevolg van de Aanpak Jeugdcriminaliteit.
Het rapport ‘Jong en veelbelovend’,106 uitgegeven door de Raad voor de
Kinderbescherming en het rapport ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige


100
    Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 12.
101
    Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 13.
102
    Kalsbeek 2002.
103
    Zie 1.5.
104
    Kalsbeek 2002.
105
    Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ‘Jeugd Terecht’, 2002.
106
    Landelijke Bureau RvdK 2007, ‘Jong en veelbelovend, ontwikkeling van erkende gedragsinterventies
jeugdige delinquenten door de Raad voor de Kinderbescherming’.


                                                 32
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



delinquenten’107 zijn voorbeelden van onderzoeken naar de effectiviteit van leerstraffen.
Op effectiviteit lijkt op de huidige afdoeningspraktijk de nadruk te liggen. De
Aanwijzing Effectieve Afdoening Strafzaken Jeugdigen stelt dat voor effectieve
afdoening van strafzaken tegen minderjarigen enerzijds van belang is dat iemand na één
strafbaar feit niet recidiveert en anderzijds de mate waarin de jeugdige kan worden
beïnvloed en ontvankelijk is voor verbetering en heropvoeding.108 Ook uit het
Meerjarenprogramma van de Raad (2008-2011) valt voorts op te maken dat er meer
aandacht wordt besteed aan effectiviteit.109 Het past bij de doelstellingen de rapportages
bondiger en summierder op te stellen, zodat jeugdigen zo snel mogelijk kunnen worden
geholpen en dat er professioneler wordt gewerkt.

2.5 Conclusie
Bij het rapporteren en het adviseren, moet er door de Raad voor de Kinderbescherming
enkele grenzen in acht worden genomen en verplichtingen worden uitgevoerd. De
gronden waaraan de Raad zijn legitimatie ontleent zijn artikel 3 jo. 40 IVRK op
internationaal niveau, en artikel 494 jo. 498 Sv op nationaal niveau.

Als grenzen zijn genoemd het recht op privacy, het inzagerecht, het verbeterrecht en het
klachtrecht. Voorts dient het karakter van het jeugdstrafrecht te worden gewaarborgd.
Uit het IVRK volgt dat de leeftijd van het kind, het belang van het kind, het
pedagogische karakter, de opleggingsvrijheid voor de rechter, reïntegratie, diversie en
de aanvaarding van een opbouwende rol van het kind voor de samenleving, punten zijn
die volledige aandacht verdienen bij de uitvoering van de taken van de Raad.

Ten slotte kunnen er enkele indicaties worden gedestilleerd uit Commissieplannen.
Ingevolge de Commissie Van Montfrans en latere commissies dienen rapportages
vroegtijdig, snel, consequent, effectief, normbevestigend en pedagogisch te zijn, waarbij
geen enkele jeugdige mag worden beschouwd als afgeschreven. Al deze speerpunten
zijn van belang bij de advisering door de Raad. Niet alleen bij de keuze voor het advies,
maar ook wat betreft de motivering, waarbij deze punten in het betoog dienen te worden
opgenomen.


107
    Ministerie van Justitie 2008, ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige delinquenten’.
108
    Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2005A005).
109
    Landelijk Bureau RvdK, Meerjarenprogramma van de Raad.


                                                   33
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



3. Raadsrapportage en advies strafrechtelijke afdoening

3.1 Inleiding
In deze scriptie staat het advies inzake strafrechtelijke afdoening centraal. De vereisten
die hieraan worden gesteld en de gang van zaken hieromtrent zijn verder uitgewerkt in
een veelheid aan documenten binnen de Raad. In dit hoofdstuk wordt het advies inzake
strafrechtelijke afdoening geschetst in het grotere plaatje van de raadsrapportage. De
kwaliteitseisen die aan de raadsrapportages en de adviezen zijn gesteld, worden
onderzocht en uiteengezet. In het onderzoek worden de raadsrapportages inclusief de
adviezen aan deze kwaliteitseisen getoetst.

3.2 Raadsrapportage
Het product dat de Raad aflevert is de raadsrapportage. Onder rapportage wordt in
Normen 2000-II verstaan: ‘de systematische weergave van het onderzoek van de Raad
in een bepaalde zaak’.110 Het Kwaliteitskader benoemt daarbij als doel het beschrijven,
verklaren, inzichtelijk maken van de aangetroffen problematiek op grond waarvan
besluitvorming kan plaatsvinden.111 Dit doel staat niet letterlijk in het Normen-rapport,
maar kan tevens worden geacht ten grondslag te liggen aan de rapportages volgens
Normen 2000-II. Deze definitie en doelstelling geldt ten aanzien van zowel rapportages
betreffende civiele zaken als strafzaken.

Zoals reeds in hoofdstuk 2 aan bod kwam, is de grond bij strafzaken voor deze
rapportage te vinden in artikel 494 jo. 498 Sv, waarin staat dat de Raad inlichtingen
verstrekt omtrent ‘de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte’.
De Raad gebruikt verschillende modellen om deze rapportage vorm te geven. In
beginsel wordt gebruik gemaakt van het model rapportage basisonderzoek strafzaken.
Er kan echter ook worden volstaan met een briefrapport, dat slechts een korte
uiteenzetting bevat of een verkorte rapportage in het geval dat er bijvoorbeeld een
recent basisonderzoek beschikbaar is. Alle voornoemde rapportages moeten in de regel
zijn voorzien van een advies betreffende de (strafrechtelijke) afdoening, al staat dat niet
als zodanig in Normen 2000-II verplicht gesteld.112 Een systematische weergave van het

110
    Normen 2000 versie 2 H 3.2.
111
    Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 6.
112
    Zie 1.4.


                                                  34
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



onderzoek van de Raad is het in laatstgenoemde twee gevallen echter niet meer,
waardoor de definitie van de raadsrapportage mijns inziens moet worden aangepast.

Verkorte rapportages zijn mogelijk, omdat deze de aangetroffen problematiek zichtbaar
kunnen maken op grond waarvan besluitvorming kan plaatsvinden.113 Bovendien is H.
3.2 van Normen-II niet van toepassing op de rapportages basisonderzoeken, zoals hierna
aan bod komt. Deze regeling is in overeenstemming met het Wetboek van
Strafvordering, omdat de verkorte rapportages afdoende zijn om de officier van justitie
informatie te geven betreffende de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de
jeugdige.114 Naar mijn mening kunnen bondigere rapportages worden toegejuicht,
omdat er sneller kan worden opgetreden en het de wachtstapels van de Raad zal
reduceren. De aard van de zaak en de persoon van het kind dienen zich hier echter niet
tegen te verzetten.

Enkele algemene kwaliteitseisen uit het Normen-rapport
Raadsrapportages basisonderzoeken strafzaken dienen te worden opgesteld conform
Normen 2000-II. Het Normen-rapport noemt algemene kwaliteitseisen waaraan de
uitoefening van alle taken van de Raad dienen te voldoen en bevat tevens een hoofdstuk
over strafzaken.115 Daarnaast staan er in Normen 2000-II eveneens richtlijnen ten
behoeve van rapportages in zijn algemeenheid. 116

Ten eerste dienen de rapportages basisonderzoek strafzaken te voldoen aan het zojuist
bedoelde Normen 2000-II hoofdstuk 10, wat toepasselijk is op strafzaken. Uit dit
hoofdstuk kunnen slechts inhoudelijke eisen worden gedestilleerd ten aanzien van de
afsluiting van het onderzoek. Naar aanleiding hiervan kan worden vermeld dat indien
het een minderjarige van twaalf jaar of ouder betreft, op grond van de verzamelde
informatie een rapportage wordt opgesteld, ten behoeve van de eventuele voorgeleiding
dan wel verdere afdoening van de strafzaak, met advies aan de officier van justitie of
rechter(-commissaris). In de rapportage dient advies te worden gegeven, vooral




113
    Normen 2000 versie 2, H 2.2.
114
    Artikel 493 jo. 498 Sv.
115
    Normen 2000 versie 2, H 10.
116
    Normen 2000 versie 2, H 3.2.


                                               35
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



gebaseerd op pedagogische overwegingen, ten behoeve van de beslissing van de officier
van justitie en de rechter.117

De rapportages basisonderzoek strafzaken dienen naast de eisen die zijn opgesteld op
basis van de informatie betreffende strafzaken in Normen 2000-II, tevens te voldoen aan
de algemene kwaliteitseisen betreffende het algehele takenpakket. Hieronder worden
achtereenvolgens enkele kwaliteitseisen besproken welke worden gesteld aan de
algemene uitvoering van de raadstaken en aan het rapporteren en het adviseren. Tot slot
wordt de ontwikkeling en onderhouding van een zogenoemd “kwaliteitssysteem”
besproken.

In het algemeen dient de Raad voor de Kinderbescherming zorg te dragen voor een
verantwoorde uitvoering van zijn wettelijk omschreven taken,118 en dientengevolge
verantwoord te rapporteren en te adviseren. De taken dienen voorts doeltreffend,
doelmatig, controleerbaar en cliëntgericht te worden uitgevoerd.119

De kwaliteitseis onder c. behandelt meer specifiek het rapporteren en het adviseren.120
Deze eis stelt onder meer dat de uitvoering van de taken van de Raad gericht moet zijn
op het verklaren en het inzichtelijk maken van de aangetroffen problematiek op grond
waarvan besluitvorming, waaronder mede de advisering wordt verstaan, kan
plaatsvinden. Deze eis geldt ‘voor de uitvoering van taken’, waaruit volgt dat deze eis
ten aanzien van alle taken geldt. Dit uitgangspunt is echter niet op alle taken van de
Raad van toepassing, zoals bijvoorbeeld de coördinatie van taakstraffen. Mijns inziens
is het doel van de uitvoering van de taken van de Raad het opkomen voor het belang
van het kind. Als legitimatie van de taakuitoefening van de Raad wordt de
waarborgfunctie genoemd,121 maar bij de kwaliteitseisen komt het pedagogische
karakter en de bescherming van het kind niet naar voren. Op dit punt kunnen de
kwaliteitseisen dus worden verbeterd. Uit dezelfde kwaliteitseis onder c. volgt voorts
dat de Raad interpretatie enerzijds en meningen en feiten anderzijds, duidelijk
gescheiden dient te houden.


117
    Normen 2000 versie 2, H 10.2.1.
118
    Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder a.
119
    Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder b.
120
    Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder c.
121
    Normen 2000 versie 2, H 2.1.


                                                    36
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



Ten slotte wordt hier de eis besproken die stelt dat de Raad een kwaliteitssysteem dient
te ontwikkelen en onderhouden, ten behoeve van een verantwoorde uitoefening van zijn
taken. Onder een kwaliteitsysteem wordt een stelsel verstaan van vastgestelde eisen,
regels en procedures ten einde te verzekeren dat de uitvoering van de wettelijk
omschreven taken aan de gestelde eisen voldoet en blijft voldoen. Er wordt tevens geëist
dat het kwaliteitssysteem toegankelijk, aanvaardbaar en hanteerbaar moet zijn, zowel
ten aanzien van de medewerkers als ook de cliënten. De Raad dient een systematische
bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit te garanderen.122 Deze scriptie
haakt daarbij aan door na te gaan hoe de kwaliteit van de strafrechtelijke
afdoeningsadviezen kan worden verbeterd.

Naast de kwaliteitseisen, die gelden voor de uitvoering van de taken van de Raad, zijn
er tevens rapportagerichtlijnen waaraan de Raad dient te voldoen.123 Ze stellen onder
meer minimumeisen aan de inhoud van rapportages. Deze richtlijnen, die Normen 2000-
II aan de raadsrapportages stelt, gelden echter niet voor de rapportage naar aanleiding
van basisonderzoeken in strafzaken. Dit is terug te vinden onder de uiteenzetting van de
richtlijnen.124 In Normen 2000-II staat de reden van deze uitsluiting niet toegelicht. Uit
het Kwaliteitskader volgt echter dat hiervoor is gekozen om zo de mogelijkheid te laten
van deze richtlijnen af te wijken vanwege het spoedeisend karakter.125

Het is naar mijn mening niet noodzakelijk te stellen dat de rapportages basisonderzoek
strafzaken in zijn geheel niet hoeven te voldoen aan de richtlijnen. Enkele richtlijnen
zijn tevens relevant voor de rapportages basisonderzoek strafzaken, als ook voor de
verkorte versies ervan. Voorbeelden hiervan zijn de richtlijn die de vermelding
voorschrijven van de gegevens en de interpretatie van deze gegevens die leiden tot de
conclusie, dan wel het op grond van deze conclusie geformuleerde raadsadvies, de
richtlijn die stelt dat wettelijke gronden in acht moeten worden genomen (idem



122
    Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder d, e en f.
123
    Normen 2000 versie 2, H 3.2: ‘de rapporten van de Raad dienen aan de volgende richtlijnen te
voldoen’. Er kan dus beter worden gesproken over kwaliteitseisen, omdat het niet enkel handvatten
betreft, maar gevolgtrekkend uit de terminologie vereisten waaraan de rapportages moeten voldoen. In het
Kwaliteitskader is deze visie terug te vinden, waar de rapportages moeten voldoen aan ’minimaal de
volgende criteria’, Kwaliteitskader, versie 010308, p. 10.
124
    Normen 2000 versie 2, H 3.2, onderaan.
125
    Kwaliteitskader, versie 010308, p. 10, noot 1.


                                                  37
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



kwaliteitseis H. 2.2 onder d)126 en tot slot de richtlijn die voorschrijft dat de rapportage
in correct en begrijpelijk Nederlands is opgesteld.127 Het spoedeisend karakter mag geen
excuus zijn om voorbij te gaan aan bepaalde minimumeisen. Het is overigens
opmerkelijk dat deze rapportagerichtlijnen ofwel vanzelfsprekend lijken, ofwel
voortvloeien uit beleidsdocumenten betreffende strafrechtelijke rapportages. De
uitsluitingsclausule vind ik dan ook niet begrijpelijk. Ook specifiek ten aanzien van de
rapportages basisonderzoeken moeten er minimale eisen in het Normen-rapport worden
opgenomen.

Het verschil tussen de kwaliteitseisen en de rapportagerichtlijnen is bovendien
verwarrend. De rapportagerichtlijnen hebben mijns inziens niet zo zeer het karakter van
richtlijnen, maar van eisen. Dit kan worden geconcludeerd op grond van de formulering
dat ‘de rapporten van de Raad dienen aan de volgende richtlijnen te voldoen’ en volgt
voorts uit het feit dat enkele categorieën zijn uitgesloten. Niet alleen Normen 2000-II
zijn op dit punt niet overzichtelijk, ook het Kwaliteitskader is op dit punt niet duidelijk
en onderscheid zelfs een derde groep eisen.128 Tot slot is het opmerkelijk dat zowel de
kwaliteitseisen als de richtlijnen geen aandacht schenken aan het belang van het kind en
het pedagogische karakter. Dit zijn echter kernpunten en mogen dus niet ontbreken in de
kwaliteitseisen en de rapportagerichtlijnen.

Overige documenten
De kwaliteitseisen en richtlijnen zijn duidelijk te herkennen in de documenten die de
raadsonderzoekers gebruiken bij het opstellen van raadsrapportages. De
raadsonderzoekers, die de raadsrapportages verzorgen, lezen het Normen-rapport
zelden. Een van de juristen werkzaam bij het landelijk bureau van de Raad benadrukt
echter in een telefonisch interview dat de raadsonderzoekers geacht worden Normen
2000-II te lezen. De juridische afdeling is niet blij met de gedachte dat het Normen-
rapport impopulair is.129 Om de raadsonderzoekers aan te moedigen het herziene
beleidsdocument te laten lezen, lijkt het Kwaliteitskader 2008 toegankelijker en
eenvoudiger opgesteld te zijn. De wijziging kan zijn doorgevoerd om de drempel voor

126
    Normen 2000 versie 2, H 3.2.
127
    Normen 2000 versie 2, H 3.2.
128
    Kwaliteitskader, versie 010308, p. 6 (H 2.2: Uitgangspunten bij de uitvoering; H 3.1: Kwaliteitseisen)
en p. 3-5 (H 3.3: Het raadsrapport).
129
    Telefonisch interview jurist van het landelijk bureau RvdK te Utrecht (12-09-2008).


                                                    38
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



de raadsonderzoekers lager te maken. Niettemin zullen raadsonderzoekers zelden deze
documenten inzien ter opstelling van hun raadsrapportages. Zij gebruiken modellen en
handleidingen uit hun opleiding of documenten die ze in de loop der tijd hebben
aangereikt gekregen en downloaden rapportageformats van de computer. Hier worden
achtereenvolgens het model, de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ en de BARO
handleiding rapportageformat behandeld.

De gegevens voortkomende uit de BARO, de vragenlijst die de raadsonderzoeker bij
vroeghulp afneemt,130 worden geordend in een model om de rapportage basisonderzoek
in strafzaken op te stellen. Dit model is een standaard format dat de raadsonderzoeker
kan downloaden. Het model en de raadsrapportage, bestaan uit vier onderdelen.131

Onderdeel A beschrijft het onderzoeksproces en bevat alle relevante informatie over het
BARO-onderzoeksproces. Onderdeel B brengt de persoonlijkheid van het kind en de
levensomstandigheden in kaart. Hierin wordt onder meer vermeld of het kind al eerder
in aanraking is geweest met justitie of jeugdzorg, welk delict het kind heeft gepleegd en
hoe het is gepleegd en het geeft voorts informatie over benaderde informanten en over
de ouders en hun verwachtingen. Onderdeel C beantwoordt de onderzoeksvragen,
waarbij tevens een interpretatie wordt gegeven. De raadsonderzoeker voert een
probleemanalyse uit aan de hand van het aantekeningsformulier en het BARO-
wegingsformulier. Het aantekeningsformulier is een hulpformulier voor de
raadsonderzoeker dat dient om het wegingsformulier op basis van de BARO-gegevens
adequaat in te vullen. Een van de onderzoeksvragen bij onderdeel C is vraag 3b en stelt
de vraag wat vanuit pedagogisch “opzicht” voor de jeugdige de meest wenselijke
(strafrechtelijke) reactie is.132 Onderdeel D formuleert bondig het advies inzake
strafrechtelijke afdoening. Onderdeel C onderzoeksvraag 3b en onderdeel D worden
met name bekeken, omdat deze het advies inzake de strafrechtelijke afdoening betreffen
en de motivering daarvan.




130
    Zie 1.4.
131
    Zie bijlage 1 voor het rapportageformat basisonderzoek strafzaken; BARO Handleiding
rapportageformat, februari 2003, p. 4.
132
    Mijns inziens moet dit zijn: ‘vanuit pedagogisch oogpunt’.


                                                 39
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



Op deze plaats wordt er aan herinnerd dat de rapportage niet altijd wordt opgesteld
conform bovenbedoeld model. Reeds genoemd zijn de verkorte rapportages en de
briefrapportages.

De syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ komt aan bod in de interne opleiding van de
Raad voor Kinderbescherming die elke raadsonderzoeker dient te doorlopen.133 Het
beschrijft hoe raadsrapportages moeten worden opgesteld en aan welke eisen er dient te
worden voldaan. Hieruit volgt dat onnodige (juridische en andere) vaktermen in
rapportages moeten worden vermeden134 en dat de raadsrapportages alle betrokkenen
moeten kunnen informeren en voor hen tevens volledig en toegankelijk dienen te zijn.135

Uit de BARO Handleiding rapportageformat volgt dat de rapportage geen letterlijke
weergave hoeft te zijn van het BARO-gesprek, zodat er kort en bondig kan worden
geformuleerd.136 Deze eisen kunnen worden gezien als uitwerkingen van de
kwaliteitseisen uit Normen 2000-II, waarin gesteld wordt dat de taken cliëntgericht en
controleerbaar dienen te worden uitgevoerd.137

Kortom, naast de punten die de kwaliteitseisen en de richtlijnen reeds vermelden
betreffende de rapportage als geheel, eist de syllabus dat de rapportages volledig,
toegankelijk en leesbaar, zonder onnodig gebruik van jargon, moeten zijn voor alle
betrokkenen. De BARO Handleiding eist korte en bondige beschrijvingen.

3.3 Advies strafrechtelijke afdoening
Een van de hoofdkenmerken van het jeugdstrafrecht is de wettelijke keuzemogelijkheid
tussen zowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke reactie.138 Het advies inzake
strafrechtelijke afdoening wordt in deze scriptie dan ook opgevat als advies van de Raad
voor de Kinderbescherming dat gericht is aan de officier van justitie of de rechter ten
einde een strafzaak af te doen, met inbegrip van de motivering van het advies. Dit
omvat dus niet louter het advies tot strafrechtelijke sancties zoals die staan in het
Wetboek van Strafrecht, maar ook andere mogelijkheden van afdoen als bijvoorbeeld

133
    RIO, wat staat voor Raadsonderzoeker In Opleiding.
134
    Landelijk Bureau RvdK 2001, Checklist bij Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, punt 3.4.
135
    Landelijke Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3.
136
    Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 9.
137
    Normen 2000 versie 2, H 2.2 (kwaliteitseis onder b).
138
    Bartels 2007, p. 2. Zie 2.3 van deze scriptie.


                                                  40
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



modaliteiten uit het civiele hulpverleningstraject. Ook de BARO Handleiding
Rapportageformat onderscheidt het advies inzake strafrechtelijke afdoening in twee
onderdelen. Kortweg staat bij de uitleg van gedeelte D van het rapportageformat dat de
Raad enerzijds een ‘strafadvies’ kan geven en anderzijds kan verwijzen naar een
instelling voor jeugdhulpverlening of over te gaan tot nader onderzoek.139

Richtlijnen Raadsbesluiten
De Richtlijnen Raadsbesluiten, als ondertitel dragend ‘richtlijnen juridische formulering
besluiten in raadsrapportage’, zijn een product van de afdeling juridische zaken van het
landelijk bureau van de Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht. De Richtlijnen
geven aan op welke wijze juridische adviezen in een raadsrapportage dienen te worden
geformuleerd en zijn op 1 januari 2004 in werking getreden. De formuleringskaders
dienen verplicht te worden gebruikt in de raadsrapportages, conform het LMT-besluit
van 18 november 2003.140

Recentelijk is een nieuwe versie van de Richtlijnen Raadsbesluiten verschenen,
namelijk versie 3.0. Met nieuwe wetgeving als de Wet OM-Afdoening en de
Gedragsbeïnvloedende Maatregel is in de Richtlijnen Raadsbesluiten (versie 2.0), welke
voor het laatst is aangepast in 2006, immers nog geen rekening gehouden.141 Bovendien
zijn er in de praktijk onjuistheden gevonden, waardoor de Richtlijnen Raadsbesluiten al
met al aan vervanging toe zijn. In deze scriptie is van versie 2.0 uitgegaan, omdat de
onderzochte rapportages onder deze versie vallen. Wel worden de Richtlijnen
Raadbesluiten versie 3.0 aangehaald voor zover relevant.

De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn opgesteld, omdat er onder meer klachten waren van
rechters betreffende de juridische incorrectheid van de adviezen.142 Uit het WODC-
onderzoek uit 2001 volgt dat de jeugdofficieren niet altijd te spreken waren over de
kwaliteit van de rapportages.143 Ze gaven aan dat het advies van de Raad veel
duidelijker en scherper geformuleerd zou moeten worden en ook juridisch zou moeten
kloppen. Een kinderrechter uit hetzelfde arrondissement voegde daaraan toe dat de

139
    Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17.
140
    Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 2.
141
    LOJUZA 13 maart 2008, Landelijk Overleg Juridische Zaken, waarbij alle raadsregio’s landelijk via
een of meerdere juridisch deskundigen (raadsjuristen) bijeenkomen.
142
    Telefonisch interview jurist van het landelijk bureau RvdK te Utrecht (12-09-2008).
143
    WODC-rapport 2001, p. 64.


                                                  41
- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -



rapportage soms te eenzijdig het standpunt van de jongere naar voren brengt. Bovendien
is de verslaglegging soms gedateerd en het strafadvies ‘vaak veel te soft’. In het
onderzoeksgedeelte zal worden uitgezocht in hoeverre het juridisch gehalte, als ook de
gehele adviezen inzake strafrechtelijke afdoening, zijn verbeterd.

Uit de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten volgt meer informatie over de doelen
en aan welke eisen er moet worden voldaan bij raadsrapportages. De Richtlijnen
Raadsbesluiten zijn opgesteld om tot een zoveel mogelijk eenduidige wijze van
adviseren te komen. De transformatie tot één Raad voor de Kinderbescherming vergde
dit. ‘De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn verplicht voorgeschreven om te komen tot een
heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte wijze [cursief van mij] van
opstellen van adviezen na onderzoek door de Raad; het beperkt zich tot het formuleren
van raadsbesluiten en geeft daarbij summier de juridische kaders aan waarbinnen het
besluit wordt genomen.’144 Met raadsadviezen wordt hier overigens hetzelfde bedoeld
als raadsbesluiten. Deze zin kan verwarrend overkomen, omdat aan de ene kant immers
het proces wordt benadrukt (de wijze van opstellen van adviezen) en aan de andere kant
de beperking tot de formulering en het summier geven van de juridische kaders wordt
uitgedrukt. Wellicht is het correcter te zeggen dat de Richtlijnen Raadsbesluiten het
opstellen van heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte adviezen tot doel
heeft, als ook een heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte formulering.
De Richtlijnen behandelen immers niet alleen de formulering, maar bevatten ook
summier juridische kaders en andere aandachtspunten. Op deze wijze zal het worden
geïnterpreteerd in het onderzoek.

Niet alleen het doel moet worden aangepast, in de inleiding van de Richtlijnen
Raadsbesluiten staat tevens dat ‘de Raad […] bij het advies inzake strafrechtelijke
afdoening [kan] worden gezien als deskundige wiens advies de rechter al dan niet kan
overnemen.’ Er wordt onterecht slechts gesproken over de rechter, omdat de Raad niet
alleen de rechter adviseert, maar ook de officier van justitie.145 Ook de officier van
justitie moet dus worden opgenomen.




144
      Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.
145
      Landelijk Bureau RvdK 2008, Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0, p. 7.


                                                     42
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev
Scriptie Rvd K 2008 Lev

Contenu connexe

Scriptie Rvd K 2008 Lev

  • 1. MET RAAD EN DAAD een onderzoek naar de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van de Raad voor de Kinderbescherming te ‘s-Hertogenbosch door Leanne Valom (ANR 67.27.03) scriptie in de strafrechtswetenschappen te verdedigen tegenover de Examencommissie van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg (mr. V.M. Smits en prof. mr. P. Vlaardingerbroek) op dinsdag 16 december 2008, om 14:00 uur
  • 2. Inhoudsopgave Lijst van gebruikte afkortingen 4 Voorwoord en opdracht 5 Inleiding 6 1. Taken Raad voor de Kinderbescherming 8 1.1 Inleiding 8 1.2 Uitvoering wettelijk takenpakket 8 1.3 Algemene taken 9 1.4 Strafrechtelijke taken 10 1.5 Het rapportagetraject 18 1.6 Conclusie 21 2. Gronden en grenzen Raadstaken 22 2.1 Inleiding 22 2.2 Grenzen 22 2.3 Gronden 25 2.4 Ontwikkelingen rapportage- en adviestaak 29 2.5 Conclusie 33 3. Raadsrapportage en advies strafrechtelijke afdoening 34 3.1 Inleiding 34 3.2 Raadsrapportage 34 3.3 Advies strafrechtelijke afdoening 40 3.4 Adviezen aan de officier van justitie en de kinderrechter 46 3.5 Kwaliteitseisen 49 3.6 Conclusie 53 4. Kwaliteit onderzochte adviezen 54 4.1 Inleiding 54 4.2 Opzet rapportageonderzoek 54 4.3 Formulering 55 4.4 Motivering 59
  • 3. 4.5 Knelpunten 71 4.6 Conclusie 73 5. Verbeterpunten en suggesties 75 5.1 Inleiding 75 5.2 Richtlijnen Raadsbesluiten 75 5.3 Formulering 84 5.4 Motivering 85 5.5 Conclusie 88 Conclusie 90 Literatuurlijst 91 Geraadpleegde Raadsdocumenten 93 Bijlagen 95 Bijlage 1: Rapportageformat basisonderzoek strafzaken Bijlage 2: De geldende kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening Bijlage 3: Voorgestelde kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening
  • 4. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - Lijst van gebruikte afkortingen BARO: Basisraadsonderzoek BJJI: Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen EVRM: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens IVRK: Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind JCO: Justitieel Casusoverleg LMT: Landelijk Management Team Normen-II: Normen 2000, versie 2 OvJ: Officier van Justitie OM: Openbaar Ministerie RvdK: Raad voor de Kinderbescherming Sv: Wetboek van Strafvordering Sr: Wetboek van Strafrecht 4
  • 5. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - Voorwoord en opdracht Voor u ligt de scriptie waarmee ik mijn master Nederlands recht, accent strafrecht afsluit. Deze scriptie is voortgevloeid uit een stageperiode bij de Raad voor de Kinderbescherming in ’s-Hertogenbosch. Van 26 februari tot en met 26 mei 2008 heb ik daar de kans gekregen om te onderzoeken wat de rol is van de Raad in jeugdstrafzaken, hoe de strafrechtelijke rapportages worden gemaakt en hoe het advies op basis daarvan tot stand komt. Bovendien heeft deze stage-ervaring me laten inzien hoe de ‘regeltjes van bovenaf’ doorwerken in de praktijk en hoe daarmee wordt omgegaan. Ik ben het recht daardoor met andere ogen gaan bekijken. Ik ben door de stage steeds meer overtuigd geraakt van de onmisbare rol die de organisatie speelt in de jeugdhulpverlening in zijn geheel. De Raad is de spin in het web; een duizendpoot. Vanwege de vele taken en functies die de Raad uitvoert, is het niet mogelijk om in een betrekkelijk korte periode alle facetten eigen te maken. Wel heb ik zoveel mogelijk in mij opgenomen en heb ik mij tijdens mijn stageperiode gefocust op de rapportages op strafrechtelijk gebied om de opdracht te vervullen die de Raad bij mij had neergelegd: onderzoek uitvoeren naar de juridische waarde van de raadsadviezen op strafrechtelijk gebied. Er zijn veel mensen die hun medewerking hebben verleend bij de totstandkoming van deze scriptie. Ik bedank mevrouw V.M. Smits voor het regelen van een stageplek en voor de begeleiding in de beginfase van mijn scriptie. Voorts bedank ik meneer W. Bekker voor de begeleiding op de Raad en voor alle zittingen en trainingen die ik heb mogen bijwonen. Ik wil de raadsonderzoekers bedanken van wie ik enkele rapportages heb mogen onderzoeken. Tevens wil ik alle overige medewerkers van de Raad bedanken voor hun uitleg en hun tijd. Ik bedank professor mr. P. Vlaardingerbroek voor de begeleiding van mijn scriptie. Door zijn opbouwende kritiek en zijn kijk op het jeugdstrafrecht en de jeugdhulpverlening heeft hij mij andere inzichten gegeven die ik heb kunnen meenemen in mijn scriptie. Tot slot bedank ik mijn ouders, die mijn scriptie hebben mogelijk gemaakt. Niet alleen financieel gezien, maar ook door hun steun en aandacht. Leanne Valom 5
  • 6. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - Inleiding Jeugdcriminaliteit is een groot en ernstig probleem. Het is belangrijk om kinderen die in aanraking komen met het jeugdstrafrecht te beschermen en ze op het rechte pad te helpen. Dat is de hoofdtaak van de Raad voor de Kinderbescherming: het beschermen van kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.1 Op strafrechtelijk gebied is één van de taken van de Raad het opstellen van rapportages teneinde de persoonlijke en de levensomstandigheden van het kind te beschrijven.2 Op basis van deze rapportages geeft de Raad een advies over de wenselijke afdoening. De Raad adviseert verschillende justitiële instanties, waaronder de officier van justitie en de kinderrechter. Deze verschillende instanties zijn afhankelijk van de rapportages en hechten veel waarde aan het daarop gebaseerde advies. Het is daarom van belang dat de raadsrapportages, met inbegrip van de adviezen, van een zo hoog mogelijke kwaliteit zijn. In deze scriptie ligt de focus op het advies. Om de kwaliteit van het advies te vergroten zijn de volgende aspecten van belang: - Goede adviezen zijn goed gemotiveerd. Uit de motivering van de adviezen dient te volgen waarom de geadviseerde afdoening in het belang is van het kind en om welke redenen deze afdoening aan de juridische gronden voldoet. Dergelijke motivering is belangrijk, omdat de instanties aan wie het advies is gericht op de juiste gronden het advies al dan niet kunnen overnemen. - Goede adviezen zijn goed geformuleerd. De formulering van de adviezen dienen duidelijk, eenduidig, concreet, zorgvuldig en juridisch correct te zijn. - Uiteindelijk komt kwalitatief hoogstaande advisering ten goede aan het criterium dat op grond van internationaal recht als eerste ter overweging dient te worden genomen: het belang van het kind.3 Deze scriptie beschrijft de gang van zaken bij de Raad voor de Kinderbescherming te ’s-Hertogenbosch, met name voor wat betreft het advies inzake strafrechtelijke afdoening. Het brengt de kwaliteitseisen in kaart die gelden ten aanzien van de strafrechtelijke afdoeningsadviezen, waaraan tevens enkele rapportages worden 1 Normen 2000 versie 2, voorwoord. 2 Artikel 494 Sv ten aanzien van de officier van justitie; artikel 498 Sv ten aanzien van het gerecht. 3 Artikel 3 IVRK. 6
  • 7. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - getoetst. Op basis van de geconstateerde knelpunten die voortkomen uit dit rapportageonderzoek worden er suggesties gedaan om de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening te vergroten. Deze scriptie heeft tot doel: Na te gaan in hoeverre de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van de Raad voor de Kinderbescherming te ’s-Hertogenbosch voldoen aan de geldende kwaliteitseisen en na te gaan in hoeverre er verbeteringen zijn aan te brengen in de strafrechtelijke advisering. Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag is zowel literatuur- als dossieronderzoek verricht. In hoofdstuk 1 wordt het takenpakket van de Raad voor de Kinderbescherming besproken, waarbij de focus ligt op de strafrechtelijke taken. De plaats van de rapportage- en adviseringstaak in strafzaken wordt hierdoor in een ruimere context geplaatst. In hoofdstuk 2 worden de gronden van de strafrechtelijke rapportagetaak uiteengezet, als ook de grenzen die de Raad voor de Kinderbescherming in acht dient te nemen bij de uitoefening van zijn taken. In hoofdstuk 3 wordt de rapportage en het advies inzake strafrechtelijke afdoening belicht. De kwaliteitseisen waaraan de raadsrapportages dienen te voldoen en het daaruit voortvloeiende afdoeningsadvies, zullen in dit hoofdstuk worden beschreven. In hoofdstuk 4 worden de uitkomsten beschreven op basis van het onderzoek van dertig rapportages op de geldende kwaliteitseisen, als ook de daaruit volgende knelpunten. In hoofdstuk 5 worden er voorstellen gedaan om het kwaliteitsniveau van de adviezen te verhogen. Deze scriptie wordt afgesloten met een conclusie, waarin de belangrijkste uitkomsten uit deze scriptie betreffende de strafrechtelijke advisering worden besproken. 7
  • 8. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - 1. Taken Raad voor de Kinderbescherming 1.1 Inleiding De Raad voor de Kinderbescherming heeft een divers takenpakket, zo is in de inleiding reeds aangekondigd. Om inzicht te krijgen in de plaats die de strafrechtelijke adviestaak inneemt, worden in dit hoofdstuk de hoofdlijnen van het takenpakket van de Raad geschetst. De taken van de Raad komen globaal aan bod. De strafrechtelijke taken zijn verder uitgediept. Tot slot wordt het rapportagetraject beschreven om meer inzicht te geven in de strafrechtelijke deeltaken voorlichting, advies en selectie. Deze deeltaken staan immers centraal in deze scriptie. 1.2 Uitvoering wettelijk takenpakket Alvorens het takenpakket van de Raad voor de Kinderbescherming uiteen te zetten, is het nuttig om in deze paragraaf enkele opmerkingen gemaakt over de organisatiestructuur van de Raad, alsmede de beleidsdocumenten waarmee wordt gewerkt. Enkele algemene opmerkingen omtrent de organisatie zijn noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van de Raad en zijn taken. Sinds 1996 is er één Raad voor de Kinderbescherming.4 Voor die tijd was de organisatiestructuur anders en waren er voogdijraden en raden voor de kinderbescherming.5 De raadstaken zijn overgenomen door één uitvoeringsorganisatie die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het beleid. Artikel 1 van het Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming bepaalt dat de Raad voor de Kinderbescherming is gevestigd te Utrecht, waar tevens de landelijke directie is gezeteld.6 De Raad heeft een landelijk bureau en is werkzaam in dertien regio’s waarbinnen een of meer locaties de wettelijke taken en bevoegdheden van de Raad uitoefenen.7 Het landelijk bureau heeft tot taak de landelijke directie en de regio’s te ondersteunen in de uitvoering van hun werkzaamheden. Om een beeld te geven waar het dossieronderzoek is verricht, wordt op deze plaats volstaan met de opmerking dat de 4 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 751. 5 Zie 2.4. 6 Artikel 1 lid 1 en lid 2 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006. 7 Artikel 2 lid 1 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006. 8
  • 9. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - Raad voor de Kinderbescherming locatie ‘s-Hertogenbosch de regio Oost-Brabant betreft.8 De wijze waarop het uitvoerend werk van de Raad geschiedt, is vastgelegd in de ‘Beleidsregels betreffende de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming’, oftewel Normen 2000, versie 2. Dit is een algemene aanwijzing van de minister van Justitie als bedoeld in artikel 3 van het Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming.9 Deze beleidsaanwijzingen zijn bindend en worden in deze scriptie veelvuldig aangehaald.10 Normen 2000-II zal worden herzien. Het Normen-rapport dateert uit april 2003 en is inmiddels op sommige onderdelen niet meer actueel. Bovendien is er reden tot herziening, omdat Normen 2000-II binnen de Raad te algemeen werd bevonden voor een algemene aanwijzing.11 Normen 2000-II bestaat uit één document. De herziening zal bestaan uit een kwaliteitskader12 en aanhangende protocollen. Deze protocollen gaan op een meer gedetailleerd niveau in op specifieke categorieën.13 Een voorbeeld hiervan is het protocol Strafzaken. In dit onderzoek wordt regelmatig een uitstapje gemaakt naar het Kwaliteitskader en het aanhangende Strafprotocol, om na te gaan of de hernieuwde documenten een gerezen probleem ondervangen. 1.3 Algemene taken ‘De overheid heeft de verplichting om kinderen te beschermen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd’, zo begint het voorwoord van Normen 2000-II.14 Ten einde deze verplichting te voldoen, heeft de overheid de Raad voor de Kinderbescherming ingesteld. De bevoegdheid tot ingrijpen in het leven van familie en kind wordt gelegitimeerd door de noodzaak op te komen voor de kinderen van wie het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid ernstig worden bedreigd, de zogenaamde waarborgfunctie.15 ‘Om aan deze verplichting 8 De tekst betreffende de organisatiestructuur van de Raad voor de Kinderbescherming is mede opgesteld op grond van Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 752. 9 Artikel 3 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006. 10 Normen 2000 versie 2, voorwoord. 11 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 2. 12 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 4. 13 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 2. 14 Normen 2000 versie 2, voorwoord. 15 Normen 2000 versie 2, H 2. 9
  • 10. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - te voldoen’, zo gaat het voorwoord verder, ‘is de Raad voor de Kinderbescherming als overheidsorganisatie met een aantal wettelijke taken belast die erop gericht zijn de belangen van minderjarigen te beschermen. De Raad kan deze taken en bevoegdheden ter bescherming van de rechten en belangen van het kind, onder meer door het doen van onderzoek, ook ongevraagd uitoefenen. De Raad dient de taken op zorgvuldige, deskundige en kenbare wijze uit te voeren.’16 In het voorwoord van Normen 2000-II worden vervolgens de taken van de Raad voor de Kinderbescherming vermeld. Dit zijn beschermingstaken (onderzoek, rekwestreren, adviseren en toetsing); civiele adviestaken (onderzoek en advisering), inclusief scheidings- en omgangszaken (onderzoek, inclusief bemiddeling en advisering) en tot slot de in deze scriptie centraal staande straftaken (onderzoek, voorlichting, coördinatie taakstraffen en casusregie). 1.4 Strafrechtelijke taken Hoewel de Raad voor de Kinderbescherming het meest ervaren is met en een langere geschiedenis kent op civiel gebied,17 is de Raad op strafrechtelijk gebied een steeds belangrijkere rol gaan innemen. Dit is een ontwikkeling die past binnen de ideeën van de Commissie Van Montfrans, een in 1993 ingestelde commissie om de jeugdcriminaliteit aan te pakken:18 ‘De commissie pleit ervoor de strafrechtelijke taken van de Raad voor de Kinderbescherming te intensiveren. Dit geldt niet alleen voor de signalerings- en voorlichtingstaak in geval van proces-verbaal wegens een strafbaar feit, maar tevens ten aanzien van de coördinatie van taakstraffen en de regiefunctie bij jeugdreclassering. Deze regiefunctie betreft zowel de individuele casus, als ook het overleg en de afstemming met onder andere politie, rechterlijke macht, gezinsvoogdij- instellingen, reclassering en (jeugd)hulpverlening.’19 De Raad speelt op civielrechtelijk gebied van oudsher een grote rol. Ten opzichte van de civielrechtelijke taken, schenkt Normen 2000-II relatief weinig aandacht aan de strafrechtelijke taken. Bij de grondslag en legitimatie als ook bij de kwaliteitseisen, worden de strafrechtelijke taken niet expliciet genoemd. Het Burgerlijk Wetboek wordt 16 Normen 2000 versie 2, voorwoord. 17 Zie voor meer informatie over dit onderwerp: H. Hermans, De Raad voor de Kinderbescherming, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1984. 18 Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 3. Zie 2.4. 19 Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 38; WODC-rapport 2001, p. 62. 10
  • 11. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - genoemd als grondslag, maar het Wetboek van Strafvordering en Strafrecht niet.20 Dat de Raad meer aandacht geeft aan civielrechtelijke taken schemert ook nu nog door in de formulering zoals gebruikt in het Kwaliteitskader, namelijk dat er op strafrechtelijk gebied ‘eveneens een taak ligt’.21 De Raad treedt op bij minderjarigen, in beginsel jeugdigen tussen twaalf en achttien jaar,22 die verdacht worden van het plegen van een misdrijf. In het geval van overtredingen, waaronder relatief lichte delicten worden geschaard, wordt de Raad doorgaans niet ingeschakeld, met uitzondering van schoolverzuim. De Raad probeert te voorkomen dat de jeugdige in herhaling valt en neemt de pedagogische invalshoek als uitgangspunt. Dit betekent enerzijds dat de Raad aandacht besteedt aan de achtergrond en de ontwikkeling van de jeugdige en anderzijds dat de Raad advies geeft over een straf die gericht is op het verbeteren van het gedrag van de jeugdige. Het belang van het kind staat hierbij voorop. De Raad gaat er van uit dat jeugdigen nog mogelijkheden hebben op te veranderen.23 Deze beginselen zijn terug te vinden in artikel 40 IVRK.24 De Raad voor de Kinderbescherming heeft op het terrein van jeugdstrafzaken drie hoofdtaken.25 De eerste hoofdtaak omvat voorlichting, advies en selectie.26 Van deze drie deeltaken staat de adviesfunctie in deze scriptie centraal. Als tweede hoofdtaak voert de Raad de coördinatie uit van taakstraffen en regelt de tenuitvoerlegging daarvan. De derde hoofdtaak bestaat uit de uitvoering van regie, zowel in individuele zaken als in algemene beleidsmatige zaken. Dit valt onder de noemer “casusregie”.27 De tweede en de derde hoofdtaak worden verder in dit hoofdstuk toegelicht. Nu eerst volgt een verdere uitwerking van de eerst genoemde hoofdtaak. Voorlichting, advies en selectie De eerste taak op strafrechtelijk gebied is die van onderzoek en advisering over de afhandeling van strafzaken tegen minderjarigen en kan worden samengevat met de drie 20 Normen 2000 versie 2, H. 2.1 en 2.2. 21 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5. 22 Artt. 77a, 77b en 77c Sr. De wet kent uitzonderingen op de leeftijdsgrens van achttien jaar. 23 Landelijk Bureau RvdK, Wat doet de Raad voor de Kinderbescherming bij jeugdstrafzaken?. 24 Zie 2.2 25 De indeling in drie straftaken is conform het Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5; Normen 2000 versie 2, H. 10; Protocol Strafzaken bij het Kwaliteitskader, p. 2. 26 Normen 2000 versie 2, H 10. 27 Normen 2000 versie 2, H 10.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 1. 11
  • 12. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - begrippen “voorlichting, advies en selectie”. In de conceptversie van het Protocol Strafzaken bij het Kwaliteitskader staat dat de Raad in jeugdstrafzaken een wettelijke voorlichtings- en adviestaak ten behoeve van de officier van justitie, de rechter- commissaris en de rechtbank heeft.28 In het Kwaliteitskader wordt een algemene grond genoemd van de voorlichtings- en adviestaak, afgeleid van de internationale verplichting minderjarigen te beschermen: ‘Aangezien bij het plegen van delicten door de minderjarigen een evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid van een minderjarige onder druk kan komen te staan, ligt hier eveneens een taak voor de Raad voor de Kinderbescherming middels het adviseren [cursief van mij] van gerechtelijke autoriteiten.’29 Daaruit volgt dat de geadviseerde afdoeningsmogelijkheden door de Raad moeten leiden tot een evenwichtige ontwikkeling van de jeugdige en uiteindelijk tot een zelfstandig persoon. De vraag kan worden opgeworpen of de wettelijke en exclusieve rapportage- en adviestaak ten aanzien van de officier van justitie en de rechter aan de Raad voor de Kinderbescherming zou moeten zijn toebedeeld. Wortmann is van mening dat de Raad zijn unieke en wettelijke positie van voorlichter en adviseur van de rechter zou moeten bewaken en bewaren. Hij zegt tevens dat de Raad de meerwaarde van zijn positie als wettelijk adviseur moet waarmaken, omdat deze taak anders zou kunnen overgaan naar een andere instantie. Voor de strafrechtelijke advisering noemt hij de jeugdreclassering.30 Naar mijn mening hoort de rapportage- en adviestaak bij de Raad thuis. De Raad is de schakel tussen hulpverlening en justitie en heeft overzicht over de gehele jeugdketen. De oriëntatie van de Raad op de justitiële instanties en de kennis over zowel justitiële afdoening en hulpverlening maken dat de overname van deze taken door de jeugdreclassering een verslechtering zal inhouden. De jeugdreclassering heeft mijns inziens te weinig overzicht en te weinig juridische kennis om de wettelijke adviestaak op zich te nemen. Naast de voorlichtings- en adviesfunctie heeft de Raad een selectiefunctie, waarbij bezien wordt of het criminele gedrag van de minderjarige een signaal is van 28 Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2. 29 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 4. Zie 2.3 voor de nationale wettelijke gronden. 30 Wortmann 2006, p. 214. 12
  • 13. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - achterliggende problematiek en of hulpverlening noodzakelijk is. Deze functie is erg belangrijk, omdat de Raad deze kennis kan omzetten in daden, zodat de jeugdige weer op het rechte pad geraakt. Er zijn immers meer middelen om te reageren op het gedrag van een delinquente jeugdige dan die het jeugdstrafrecht aanreikt. In het civiele kader kan ook hulp worden verleend. Met doorkruising van de civiele hulpverlening moet bij het adviseren rekening worden gehouden. 31 Ter uitvoering van de drie genoemde deeltaken voorlichting, advies en selectie, verricht de Raad basisonderzoek en uitgebreid onderzoek. Het uitgangspunt is om een basisonderzoek uit te voeren. Ten eerste wordt het basisonderzoek in beginsel ingesteld in geval van een melding proces-verbaal door zowel politie als leerplichtambtenaar, waarbij een landelijk overdrachtsformulier, kortweg LOF, wordt opgemaakt. Ten tweede wordt er een basisonderzoek verricht bij een melding inverzekeringstelling conform artikel 57 Sv. Er zijn uitzonderingen op het uitgangspunt in alle gevallen een basisonderzoek in te stellen. Indien binnen zes maanden ten tijde voor de melding een basisonderzoek is ingesteld, wordt er geen basisonderzoek uitgevoerd. Voorts wordt er geen basisonderzoek gedaan indien de Raad binnen voornoemd termijn reeds een verdergaande bemoeienis heeft (gehad), al dan niet via een strafzaak.32 Uit het basisonderzoek volgt in beginsel een rapportage basisonderzoek strafzaken, welke een uitgebreide beschrijving bevat van de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de jeugdige. Niet in alle gevallen volgt een zeer uitgebreide rapportage. In sommige gevallen adviseert de Raad zelfs mondeling. In het geval van relatief lichte en eenvoudige zaken wordt er een briefrapport opgesteld. Indien er reeds een actuele basisrapportage beschikbaar is, wordt er doorgaans een verkorte rapportage opgemaakt. In de conceptversie van het Protocol Strafzaken is, in tegenstelling tot Normen 2000-II, dit zogeheten briefrapport opgenomen. In het Protocol staat dat er een briefrapport wordt afgesloten indien er op grond van het basisonderzoek, zowel met als zonder toepassing van de BARO, geen reden is tot zorg of tot verwijzing naar de 31 Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2. 32 Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3. 13
  • 14. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - hulpverlening.33 Niet alleen ten aanzien van de rapportage basisonderzoek strafzaken geldt dat de rapportage gebaseerd dient te zijn op pedagogische overwegingen en afgesloten moet worden met een afdoeningsadvies. Ook het briefrapport dient deze aspecten te behandelen.34 Deze verkorte afdoeningsvormen zijn toe te juichen, omdat niet elke zaak even gecompliceerd is en evenveel onderzoek behoeft. Verkorte afdoeningen en summiere onderzoeken zijn dan ook efficiënte middelen om de werkdruk te verlagen en tijd te maken voor de jeugdigen die het meeste aandacht behoeven. In het laatstgenoemde geval naar aanleiding waarvan een basisonderzoek kan worden uitgevoerd, kortweg de melding inverzekeringstelling, verleent de Raad de zogenaamde vroeghulp. Een raadsonderzoeker neemt in dat geval een BARO af bij de jeugdige. Dit is een vragenlijst die tweeënveertig pagina’s telt en wordt gebruikt om een volledig beeld te krijgen van de jeugdige en het delict. Zowel alle factoren die van belang zijn voor de voorlichting aan de officier van justitie dan wel rechter, als ook de signalering van achterliggende problematiek, worden in beeld gebracht aan de hand van de BARO. De raadsonderzoeker geeft op basis van deze BARO-rapportage een advies aan de rechter-commissaris om het kind al dan niet in bewaring te nemen of adviseert onder welke voorwaarden het kind naar huis kan worden gestuurd. Bovenstaande kan de illusie wekken dat de raadsonderzoeker slechts een enquêteur is die een vragenlijst afneemt. Echter, tijdens mijn stage heb ik ervaren dat de raadsonderzoeker veel meer is dan dat. De raadsonderzoeker houdt een pedagogisch gesprek met het kind waarin hij het kind onbevooroordeelde, doch kritische vragen stelt en zich niet laat afwimpelen door smoesjes. De raadsonderzoeker geeft het kind de kans zijn verhaal te doen. De jeugdige kan tevens vertellen wat zijn visie is en wat voor straf hij gerechtvaardigd vindt. De raadsonderzoeker kan op basis van deze informatie beslissen wat hij kan doen voor de jeugdige. Daarbij heeft de raadsonderzoeker tevens oog voor praktische zaken en helpt de jeugdige zo goed mogelijk binnen de bestaande mogelijkheden. 33 Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 4. 34 Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 5. 14
  • 15. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - In deze scriptie staat het advies inzake strafrechtelijke afdoening centraal. De advisering aan de rechter-commissaris komt in deze scriptie dan ook niet uitgebreid aan bod, omdat een zaak in de meeste gevallen niet wordt afgedaan door de rechter-commissaris, maar door de officier van de justitie of de rechter. Dit laatste geldt overigens indien de jeugdige bij de Raad aangemeld is, omdat de zaak immers al eerder afgedaan kan worden door middel van een politiesepot, beter bekend als de Halt-afdoening.35 Uit Normen 2000-II volgen twee doelen van het basisonderzoek. Het eerste doel is het geven van voorlichting aan de officier van justitie, als ook aan de kinderrechter en rechter-commissaris, ‘al dan niet voorzien van een strafadvies’. Het tweede doel is het selecteren van zaken die dat vergen,36 waarin de selectiefunctie te herkennen is. Dit laatste houdt in dat op grond van het basisonderzoek wordt onderzocht of en in hoeverre het delictgedrag van de jeugdige een signaal is van achterliggende problematiek en of en in hoeverre hiervoor hulp noodzakelijk is.37 Het is dus niet louter de taak van de Raad om te rapporteren, maar tevens te adviseren over de sancties en de hulpverlening. Normen 2000-II noemt de voorlichting en selectie als doelen. Naar mijn mening zijn deze aspecten echter middelen om het werkelijke doel te realiseren, namelijk de garantie van het recht op een adequate ontwikkeling van de jeugdige en uitgroei naar zelfstandigheid. De Raad zou de doelen van het basisonderzoek ruimer moeten formuleren. Als uitgangspunt hanteert de Raad dat er een basisrapportage wordt opgesteld indien de verdachte twaalf jaar of ouders is tot een leeftijd van achttien jaar. Bij twaalfminners gelden andere regels. Sinds de herziening van 1965 geldt immers dat een jeugdige persoon niet strafrechtelijk kan worden veroordeeld voor een delict welke is gepleegd ten tijde voor zijn twaalfde levensjaar. Personen jonger dan twaalf jaar worden geacht in de strafrechtelijke zin niet toerekeningsvatbaar te zijn.38 Het jeugdstrafrecht, meer in het bijzonder het jeugdsanctierecht, is van toepassing op jeugdigen met een leeftijd zoals is geregeld in artikel 77a t/m 77c Sr. Hieruit volgt dat het jeugdstrafrecht in beginsel de 35 Artikel 77e Sr. 36 Normen 2000 versie 2, H 10.2.1. 37 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5. 38 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 497. 15
  • 16. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - jeugdige omvat die tijdens het plegen van het strafbaar feit ‘de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’.39 De opgestelde rapportage dient ter informatie voor de rechter-commissaris in het geval dat het kind in bewaring is gesteld c.q. in voorlopige hechtenis is genomen; voor de officier van justitie om tot een transactie of tot dagvaarding te besluiten; en tot slot voor de rechter in voorgeleidingszaken. In de rapportage dient een advies te worden gegeven welke vooral is gebaseerd op pedagogische overwegingen. Het strafadvies ten behoeve van de officier van justitie en de rechter staat in deze scriptie centraal, of meer omvattend: het advies inzake strafrechtelijke afdoening. Indien het basisonderzoek niet afdoende is, kan er nader onderzoek worden gedaan. Normen 2000-II hanteert hiervoor de term vervolgonderzoek ,40 waar in het Protocol Strafzaken wordt gesproken van het uitgebreid strafonderzoek. Zoals uit de eerste term volgt, is dit onderzoek een aanvulling op het basisonderzoek. Een dergelijk onderzoek kan zowel ambtshalve worden ingesteld, als ook op verzoek van een van de justitiële autoriteiten. Het Protocol Strafzaken is uitgebreider met betrekking tot dit aanvullende onderzoek dan Normen 2000-II. Daarom wordt op deze plaats voor het doel van het uitgebreid strafonderzoek naar het Protocol Strafzaken gekeken, welke inhoudt: ‘het geven van (meer uitgebreide) voorlichting aan de justitiële autoriteiten over de persoon van de jeugdige en diens omstandigheden naar aanleiding van een door de jeugdige gepleegd delict, alsmede het uitbrengen van een strafadvies [cursief van mij]’.41 Het valt op dat in de Normen 2000-II de strafrechtelijke adviestaak niet in alle gevallen duidelijk wordt onderscheiden. De strafrechtelijke adviestaak wordt niet expliciet in het voorwoord van Normen 2000-II bij de taken vermeld. Er staat dat het basisonderzoek voorlichting ten doel heeft, ‘al dan niet voorzien van strafadvies’.42 Hieruit lijkt voort te vloeien dat het geven van een advies optioneel is. Naar mijn mening moet het uitgangspunt het geven van advies zijn, tenzij dit niet gewenst is. Voor voorbeelden van rapportages waarbij de raadsonderzoeker zich onthouden heeft van het geven van 39 Artikel 77a Sr. Zie ook 2.3. 40 Normen 2000 versie 2, H 10.2.2. 41 Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 6. 42 Normen 2000 versie 2, H 10.2.1 16
  • 17. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - strafadvies wordt verwezen naar hoofdstuk 4.43 Zie voor aanbevelingen hieromtrent hoofdstuk 5.44 Het Protocol Strafzaken lijkt meer waarde te hechten aan het advies inzake strafrechtelijke afdoening en stelt het geven van een strafadvies gericht op gedragsverandering als doel.45 In de hernieuwde documenten lijkt over het algemeen bewust meer aandacht te worden besteed aan het advies ten einde een zaak strafrechtelijke af te doen. Dit bevordert de duidelijkheid en geeft de adviestaak naar mijn mening zijn welverdiende aandacht. Immers, de Raad heeft het beste inzicht in de levensomstandigheden en de persoonlijkheid van het kind en het advies van de Raad is dan ook zeer waardevol. Coördinatie taakstraffen De tweede hoofdtaak van de Raad is het coördineren van taakstraffen. Dit houdt in dat de coördinator strafzaken is belast met de voorbereiding, ondersteuning en afronding van de tenuitvoerlegging van de taakstraffen voor jeugdigen. De Raad zorgt voor het aanbod aan projectplaatsen. Hieronder vallen werkprojectplaatsen voor jongeren die een werkstraf moeten uitvoeren, alsmede leerprojecten voor jongeren die een leerstraf moeten uitvoeren.46 Casusregie De derde hoofdtaak is die van de casusregie. Het doel van de casusregie is de bevordering van de samenhang in de jeugdstrafrechtsketen en heeft zicht op de verschillende schakels van de jeugdzorgketen. Dit om te komen tot een snelle, vroegtijdige en consequente reactie op het gedrag van de jeugdige.47 Deze doelen, die in zowel Normen 2000-II als ook in het Protocol Strafzaken staan, zijn rechtstreeks overgenomen van de Commissie Van Montfrans.48 In Normen 2000-II wordt expliciet onderscheid gemaakt tussen enerzijds individuele casusregie, inhoudende dat de jeugdige vanaf het moment van melding door de politie bij de Raad tot en met de 43 Zie 4.3. 44 Zie 5.2. 45 Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2. 46 Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 7. 47 Normen 2000 versie 2, H 10.4 en Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 9. 48 Zie 2.4. 17
  • 18. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - nazorg wordt gevolgd en anderzijds beleidsregie, met als doel het beleid van verschillende ketenpartners op elkaar af te stemmen.49 De taak van casusregie is in de loop der jaren steeds belangrijker geworden en steeds verder uitgebreid. Sinds april 2007 is de casusregie echter niet slechts een taak meer, maar een volledige functie. Eerder was de raadsonderzoeker zelf verantwoordelijk voor de casusregie. Op de Raad voor de Kinderbescherming locatie ’s-Hertogenbosch zijn drie casusregisseurs aangesteld.50 De casusregie is op het gebied van advisering steeds belangrijker geworden. Onder 1.5 zal duidelijk worden dat de casusregisseurs ook een adviestaak hebben. 1.5 Het rapportagetraject Ten einde een beter inzicht te krijgen in de strafrechtelijke taken rapporteren en adviseren, wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan het rapportagetraject. De Raad kent vele taken en deelprocessen, waardoor het met het oog op de helderheid van belang is op dit punt stil te staan bij het rapportagetraject in strafzaken. Aan de hand van de twee wegen waarop zaken binnenkomen bij de Raad wordt het rapportageproject beschreven. Zoals in de vorige paragraaf reeds is beschreven, kunnen zaken enerzijds binnenkomen via het opmaken van een landelijk overdrachtsformulier, kortweg het LOF, en anderzijds via vroeghulp bij inverzekeringstelling. Melding proces-verbaal De politie maakt bij zwaardere delicten, bij recidive of wanneer er sprake is van zorg een LOF op. Tevens meldt de politie de jeugdige bij het OM en de Raad en zet de jeugdige op de agenda voor bespreking in het justitieel casusoverleg, afgekort het JCO.51 De landelijke invoering van dit casusoverleg was een van de thema’s in het Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003-2006, Jeugd terecht. Dientengevolge is op 1 maart 2003 in alle arrondissementen dit casusoverleg ingevoerd met als doelen de afstemming van activiteiten van ketenpartners die het strafrechtelijk proces vormgeven, de filtering van zaken met het oog op verkorting van de wachttijden, als ook de afstemming van de aanpak van de jeugdige met het oog op kwaliteitsverbetering 49 Normen 2000 versie 2, H 10.4. 50 Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 51 Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige. 18
  • 19. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - in afdoening en hulpverlening.52 Uit het Evaluatie Casusoverleg Jeugd uit november 2005 blijkt dat “een grote meerderheid” die meedeed aan onderzoek, van mening was dat de doelen door het JCO werden gerealiseerd.53 Dit overleg wordt in beginsel gehouden met een minimale frequentie van één keer per twee weken.54 De Bossche casusregie heeft aangegeven dat er twee keer per week een JCO plaatsvindt. 55 Het OM (veelal de parketsecretaris van het openbaar ministerie en in sommige gevallen de officier van justitie), de Raad (vertegenwoordigd door de casusregisseur) en de politie zijn in dit overleg aanwezig. Vaak is de jeugdreclassering ook vertegenwoordigd, omdat de informatie van de jeugdreclassering veelal waardevol is bij de beslissing betreffende de wenselijkheid om een zaak al dan niet direct af te doen. Het direct afdoen van zaken gebeurt in praktijk, indien de jeugdige bijvoorbeeld net achttien jaar is geworden, terwijl hij wel op zeventienjarige leeftijd het delict heeft gepleegd; of indien het een relatief eenvoudig delict betreft, zo volgt uit een interview met de casusregie locatie ’s- Hertogenbosch.56 In dergelijke gevallen wordt vaak een transactievoorstel aangeboden waarmee de zaak snel kan worden afgedaan. In die gevallen zal er geen basisonderzoek strafzaken worden gedaan. Ook deze wijze van ‘selectieve afdoening’ is, in tegenstelling tot Normen 2000-II terug te vinden in de conceptversie van het Protocol Strafzaken. In dit protocol zijn criteria opgesomd in welke gevallen er geen basisonderzoek hoeft te worden ingesteld, waarbij het advies louter een geldboete of een werkstraf kan omvatten. Er kan in dergelijke gevallen worden volstaan met een kort onderzoek indien dit nodig wordt geacht en een mondeling of schriftelijk strafadvies gericht tot de officier van justitie.57 Indien de zaak niet direct wordt afgedaan, wordt de zaak vijfendertig dagen daarna nogmaals op het JCO besproken. Dit geldt niet in het geval van een uitgebreid onderzoek, waar de doorlooptijd drie maanden is. De totale doorlooptijd bij een basisonderzoek is veertig dagen.58 Hiervan zijn vijf dagen ingedeeld voor de invoering door de administratie, vijf dagen voor op de wachtlijst, vijfentwintig dagen voor plan en 52 Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ‘Jeugd Terecht’, p. 13-14; Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige. 53 Rapport WODC, Iva Beleidsonderzoek en Advies, BBSO 2005, p. 8. 54 Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2005A005). 55 Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 56 Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 57 Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3. 58 Normen 2000 versie 2, H 3.1. 19
  • 20. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - uitvoering, waarin de rapportage inclusief het afdoeningsadvies door een raadsonderzoeker wordt gemaakt, en ten slotte vijf dagen voor administratieve afwerking. Hierna komt de zaak weer op het JCO en wordt voor de tweede keer besproken. De officier van justitie neemt dan een besluit. In de praktijk worden voornoemde doorlooptijden vaak overschreden. Het komt in sommige van deze gevallen zelfs voor dat de officier van justitie de zaak zonder rapportage afdoet. De officier heeft op dat moment informatie omtrent de persoonlijkheid en levensomstandigheden van de jeugdige, maar een dergelijke praktijk is wel degelijk verwerpelijk in het licht van artikel 494 Sv, waarin de officier wordt verplicht informatie in te winnen van de Raad. Bovendien wordt een uitgebreide rapportage opgesteld indien de zaak dat vergt en moet er dus speciale aandacht naar uitgaan. Het in acht nemen van de doorlooptijden door de Raad is hieruit volgende des te belangrijker. Melding inverzekeringstelling De andere weg waarop een zaak bij de Raad komt, is die van de inverzekeringstelling. In dit geval maakt de politie een proces-verbaal op en wordt de jeugdige bij het OM en de Raad gemeld en wordt deze jeugdige in beginsel niet in het JCO besproken.59 Door de Raad wordt er vervolgens vroeghulp verleend, waarbij de raadsonderzoeker de BARO afneemt bij de inverzekeringgestelde jeugdige. Hierna kunnen drie routes worden bewandeld. Ten eerste kan de zaak worden geseponeerd. De jeugdige wordt naar huis gestuurd zonder enige verdere vervolging. Ten tweede kan het kind worden heengezonden. Er wordt in dat geval een LOF opgemaakt en de zaak wordt alsnog in het JCO besproken. Ten derde kan het kind worden voorgeleid aan de rechter- commissaris, die over de schorsing van de voorlopige hechtenis oordeelt. De raadsonderzoeker heeft ter voorgeleiding aan de raadkamer een rapportage opgesteld inclusief een advies. De Raad zorgt dat de officier van justitie en de rechter-commissaris over de rapportage beschikken voordat de jeugdige wordt voorgeleid.60 Het daaronder 59 Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige. 60 Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige. 20
  • 21. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - vallende advies zal in deze scriptie verder niet worden behandeld.61 Volledigheidshalve is het hier vermeld. 1.6 Conclusie De Raad voor de Kinderbescherming voert zowel op civielrechtelijk als op strafrechtelijk gebied verschillende taken uit. Het doel daarbij is om het recht op evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid van kinderen te garanderen. De Raad kent een wettelijke rapportage- en adviesplicht ten aanzien van de officier van justitie en de rechter en is daarom erg belangrijk bij de afdoening van strafzaken. Deze taak hoort bij de Raad thuis, omdat hij zicht heeft op vele verschillende processen en zowel kennis heeft op juridisch als ook op pedagogisch gebied. De groeiende aandacht in de herziene beleidsdocumenten voor wat betreft de strafrechtelijke taken en de adviestaak is een goede ontwikkeling, omdat een meer volledige beschrijving in beleidsdocumenten een duidelijke en een zorgvuldige procesvoering ten gevolge heeft. Dit kan resulteren in betere onderzoeksrapportages en adviezen of andere afdoeningswijzes en zal uiteindelijk ten goede komen aan het kind. 61 Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 21
  • 22. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - 2. Gronden en grenzen raadstaken 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt het kader geschetst waarbinnen de Raad voor de Kinderbescherming zich dient te bewegen bij de uitoefening van zijn taken. Deze uiteenzetting begint algemeen met enkele hoofdpijlers van het jeugdstrafrecht en spitst zich daarna steeds meer toe op de taken met betrekking tot het geven van advies. Er wordt aandacht besteed aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind, het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering en ten slotte aan enkele recente ontwikkelingen. Op deze manier worden de gronden en grenzen blootgelegd betreffende de strafrechtelijke adviestaak. 2.2 Grenzen De Raad voor de Kinderbescherming heeft te maken met enkele grenzen bij de uitoefening van zijn taken. Zowel in het internationaal recht als in het nationaal recht zijn enkele waarborgen neergelegd die de Raad in acht dient te nemen. Waarborgen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Het kind geniet grote bescherming op grond van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, afgekort als het IVRK. Het verdrag is gebaseerd op de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, welke beginselen terug zijn te zien in de preambule. Het IVRK op 20 november 1989 in New York aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het verdrag is 2 september 1990 gesloten, maar pas op 8 maart 1995 in Nederland in werking getreden.62 Artikel 3 IVRK is belangrijk voor de jeugdhulpverlening in het geheel. Dit artikel vermeldt gronden en uitgangspunten die relevant zijn voor de Raad. In lid 1 staat dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, het belang van het kind de eerste overweging vormt. Of zoals het in het Engels wordt verwoord: ‘the best interest of the child”. Deze instanties waaronder tevens de Raad voor de Kinderbescherming, de 62 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 433; aanhef en preambule IVRK: New York, 20 november 1989. 22
  • 23. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - officier van justitie en de rechter vallen, hebben dientengevolge primair de taak de belangen van het kind te behartigen. Voorts staat in het tweede lid van artikel 3 IVRK dat de overheid de verplichting heeft om kinderen, die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, te beschermen. De overheid is verplicht hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen te treffen en rekening te houden met onder meer de rechten van de ouders van het kind. In dit artikel is de grondslag van de waarborgfunctie van de Raad voor de Kinderbescherming te vinden, welke inhoudt dat de Raad daadwerkelijk dient op te komen voor kinderen van wie het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid ernstig worden bedreigd.63 Artikel 3 lid 3 IVRK verplicht de overheid instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen te waarborgen die voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten gestelde normen. Dit houdt voor de Raad voor de Kinderbescherming hoofdzakelijk de naleving van Normen 2000-II in. De Raad voor de Kinderbescherming baseert zich bij de uitoefening van zijn strafrechtelijke kerntaak op artikel 40 IVRK. Dit artikel kent rechtstreekse werking en is om deze reden zeer belangrijk in de Nederlandse rechtspraktijk.64 Op grond van artikel 40 lid 1 IVRK erkent de overheid ten aanzien van ieder kind dat wordt verdacht van, vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van het begaan van een strafbaar feit, het recht op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en eigenwaarde van het kind en tevens de eerbied van het kind voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot. Daarbij moet rekening worden gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid om de herintegratie van het kind te bevorderen. Bovendien moet rekening worden gehouden met de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. In het Protocol Strafzaken zijn deze punten opgenomen.65 Het is goed dat artikel 40 lid 1 IVRK is beschreven in het Protocol, zodat dicht bij de grondslag wordt gebleven bij de uitoefening van de strafrechtelijke taken door de Raad, waardoor voornoemde punten niet uit het oog worden verloren. 63 Normen 2000 versie 2, H 2.1. 64 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 433-434. 65 Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p.1. 23
  • 24. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - In het tweede lid van artikel 40 IVRK staan de in acht te nemen waarborgen opgesomd in het geval een kind in aanraking komt met het strafrecht. Deze waarborgen hebben veelal betrekking op het strafproces en sommen garanties op die bekend zijn uit het strafprocesrecht voor meerderjarigen. Hieronder vallen onder meer het presumptio innocentia-beginsel, welke het vermoeden inhoudt onschuldig te zijn, totdat de schuld volgens de wet is bewezen; het nemo cogitur-beginsel, inhoudende dat niemand mag worden gedwongen (tegen zichzelf) bewijs te leveren; en tot slot het recht op privacy.66 Op grond van artikel 40 lid 3 IVRK dient de overheid de totstandkoming van wetten, procedures, autoriteiten en instellingen voor kinderen die in aanraking komen met het strafrecht te bevorderen die in het bijzonder zijn bedoeld voor kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming valt onder een hier bedoelde instelling. Uit artikel 40 lid 3 sub b IVRK vloeit voort dat het toevlucht nemen tot ‘gerechtelijke stappen’ gezien moet worden als ultimum remedium, oftewel als laatste redmiddel. Dit volgt uit de terminologie ‘without resorting to judicial procedures’, zodat veelal moet worden geprobeerd, mits wenselijk en passend, de zaak niet-rechterlijk af te doen.67 Ten slotte wordt in het vierde lid en tevens laatste lid van artikel 40 IVRK een verscheidenheid aan regelingen geëist. Onder dergelijke regelingen kunnen de raadsadviezen worden geschaard. Het doel is de verzekering van de handelswijze dat het welzijn van kinderen niet schaadt en dat de handelswijze in de juiste verhouding staat tot hun omstandigheden als tot het strafbaar feit. Uit dit laatste volgt dat de geadviseerde afdoeningen proportioneel moeten zijn aan het gepleegde delict. Overige waarborgen Niet alleen in het IVRK kunnen rechten voor het kind worden gevonden, ook in bijvoorbeeld het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, kortweg het EVRM, staan rechten die voor kinderen gelden. Hieronder worden drie rechten besproken die in het bijzonder in acht moeten worden genomen bij de raadsrapportages in het geheel. Het eerste recht dat in acht moet worden genomen, is het recht op privacy. Dit recht is neergelegd in artikel 16 jo. 40 lid 2 sub b (viii) IVRK, als ook in artikel 8 EVRM. Het recht op “family life” mag niet worden beperkt, zo staat in artikel 8 EVRM lid 1, tenzij 66 Respectievelijk artikel 40 lid 2 sub b (i), (iv) en (vii) IVRK. 67 NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6, p. 720. Zie ook Bartels 2007, p. 7. 24
  • 25. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - deze beperking noodzakelijk is op grond van de in lid 2 vermelde gevallen. Op nationaal niveau kan ditzelfde recht worden gevonden in de Wet Bescherming Persoonsgegevens en is uitgewerkt in hoofdstuk 5 van Normen 2000-II. Het verwerken van persoonlijke gegevens door de Raad kan immers een onaanvaardbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen met zich meebrengen, als hiermee niet zorgvuldig wordt omgesprongen.68 Naast het recht op privacy, wordt in hoofdstuk 5 van Normen 2000-II het inzagerecht en het correctierecht verwoord. Betrokkenen hebben op grond van artikel 35 Wet Bescherming Persoonsgegevens het recht de Raad te vragen of, en zo ja, welke persoonsgegevens de Raad ten aanzien van hem verwerkt. Op grond van artikel 36 Wet Bescherming Persoonsgegevens kunnen betrokkenen verzoeken hun gegevens te controleren. Belanghebbenden hebben het recht om het dossier in te zien en indien nodig te doen verbeteren in het geval dat zij het niet eens zijn met de inhoud. Als het kind het niet eens is, dan wel de ouders of belanghebbenden het niet eens zijn met de gang van zaken, kunnen zij zich beroepen op hun klachtrecht. Hoofdstuk 7 van Normen 2000-II en de daaraan toegevoegde bijlage 1 gaan over dit recht. De klachtenprocedure van de Raad is opgenomen in het Besluit klachtbehandeling Raad voor de Kinderbescherming.69 Ook kan er een klacht worden ingediend bij de Nationale Ombudsman, mits in beginsel de klacht eerder is ingediend bij de Raad.70Als bestuursorgaan dient de Raad zich te houden aan de Algemene Wet Bestuursrecht en de klachtenregeling en de bezwaar- en beroepsprocedure uit deze wet is dientengevolge van toepassing. Tot slot wordt op deze plaats gewezen op de in acht te nemen algemene beginselen van behoorlijk bestuur. 2.3 Gronden Het jeugdstrafrecht is uitgewerkt op nationaal niveau. Er zullen hier enkele beginselen worden besproken om inzicht te geven in het karakter van het jeugdstrafrecht. Summier worden enkele karaktertrekken belicht, die later van belang zullen blijken bij de raadsrapportages en de adviezen. 68 Normen 2000 versie 2, H 5. 69 Besluit klachtbehandeling Raad voor de Kinderbescherming van 24 juni 1996 (Stb. 1996, 330). 70 Artikel 9:20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht. 25
  • 26. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - Karaktertrekken nationaal jeugdstrafrecht Het jeugdstrafrecht verschilt van het meerderjarigenstrafrecht. Ten eerste zijn er met name verschillen ten aanzien van de sancties. Het jeugdsanctierecht behelst andere sancties dan het meerderjarigenstrafrecht en bestaat uit het speciaal voor jongeren in het leven geroepen sanctiearsenaal. Een tweede grote verschil ligt op het gebied van het procesrecht. De processuele regels bewerkstelligen een aanpak waarbij meer aandacht kan worden besteed aan de persoon van de jongere.71 Het jeugdstrafrecht geldt in grote lijnen voor kinderen van twaalf tot achttien jaar.72 Vanaf een zekere rijpheid kan immers van verantwoordelijkheid in juridische, normatieve zin worden gesproken, zoals De Hullu verwoordt.73 Twaalfminners genieten strafrechtelijke immuniteit. Bij jeugdigen vanaf twaalf jaar kan zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk gereageerd worden op strafbaar gedrag. Vanaf het achttiende jaar kan er enkel nog een strafrechtelijke reactie volgen. De wettelijke keuzemogelijkheid tussen zowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke reactie is een van de hoofdkenmerken van jeugdstrafrecht.74 Vanaf het twaalfde levensjaar bestaat er een individuele verantwoordelijkheid en is het kind dus verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag. Tevens wordt er een situationele verantwoordelijkheid aangenomen, die afneemt naarmate de jeugdige ouder is. Jeugdigen onder de zestien jaar worden als gevolg hiervan vaker civielrechtelijk en jeugdigen van zestien jaar en ouder vaker strafrechtelijk vervolgd.75 Met dit onderscheid tussen civielrechtelijke en strafrechtelijke afdoening moet worden rekening gehouden bij het rapporteren en het adviseren van een afdoening door de Raad. Tevens verdient het de aanbeveling de geadviseerde keuze in het licht van de leeftijd van de jeugdige te motiveren. In dit opzicht is het belangrijk te realiseren dat een civielrechtelijke reactie op een delict beter kan aansluiten op het belang van het kind en dat er bij strafrechtelijke zaken niet louter aan strafrechtelijke afdoeningen moet worden gedacht. Naast voornoemd aspect van juridische verantwoordelijkheid zijn er nog meer accenten die het jeugdstrafrecht kenmerken. Bij de berechting van jeugdigen staat het strafdoel 71 Van der Linden e.a. 2005, p. 122. 72 Artikel 77a, 77b, 77c Sr. 73 De Hullu 2003, p. 113. 74 Bartels 2007, p. 2. 75 Bartels 2007, p. 2. 26
  • 27. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - van de speciale preventie meer voorop dan bij de berechting van meerderjarigen.76 Prioriteit is het voorkomen van recidive om te voorkomen dat de jeugdige delinquent nog een keer de fout in gaat.77 De overheid heeft bij gelegenheid van de wetswijziging in 1995 herhaald dat het opleggen, het uitvoeren en het uitvoeren van sancties in het jeugdstrafrecht, sterk pedagogisch georiënteerd moet zijn. De doelen van vergelding, generale en speciale preventie mogen nooit zo ver worden doorgevoerd dat de jeugdige in zijn ontwikkeling wordt geschaad. De strafrechtelijke reactie moet het doel hebben een positieve gedragsverandering voor de toekomst te verwezenlijken.78 Een ander aspect van het jeugdstrafrecht ligt in, zoals dat in Van der Linden e.a. wordt verwoord, de diversie-filosofie. Diversie gaat criminele besmetting tegen en zorgt ervoor dat de jeugdige delinquent minder snel een etiket krijgt opgeplakt. De Halt- afdoening is een voorbeeld van de diversie-aanpak.79 Deze voortijdige afdoening ligt geheel in lijn met internationaal recht. Artikel 40 lid 3 sub b IVRK stelt immers dat de overheid, in de daar bepaalde gevallen, moet streven naar de invoering van maatregelen zonder toevlucht te nemen tot gerechtelijke stappen. Deze diversie-filosofie moet echter niet zover worden doorgevoerd dat het doel uit het oog wordt verloren. Het kan immers wel degelijk in het belang van het kind zijn om een zaak niet buitengerechtelijk af te doen. Een andere karaktertrek van het jeugdstrafrecht is de beschermingsgedachte. Het kenmerkende van deze gedachte is dat iemand anders dan de jeugdige zelf zich een oordeel vormt over wat in het belang van de minderjarige is.80 De Raad voor de Kinderbescherming dient dientengevolge in zijn rapportages een onafhankelijk en onpartijdig beeld te schetsen van het kind. Op basis hiervan, dient een advies te worden gegeven inzake de strafrechtelijke afdoening teneinde het kind weer op de rails te krijgen. Ook de schuldvraag ligt anders in het jeugdstrafrecht. Bartels verwijst naar Delfos en Doek welke laatste stellen dat ‘de kernvraag is wat in de gegeven situatie – gelet op de 76 Corstens 2002, 771. 77 Bartels 2007, p. 3. 78 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 429. 79 Van der Linden e.a. 2005, p. 123. 80 Bartels 2007, p. 5. 27
  • 28. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - belangen van het kind, het gezin en de maatschappij – pedagogisch de beste aanpak is.’81 De rechter heeft dan ook een grote vrijheid bij het opleggen van sancties en is des te meer afhankelijk van de informatie die over de jeugdige wordt aangedragen. Gronden nationaal recht Zowel in het Wetboek van Strafrecht als in het Wetboek van Strafvordering staan de gronden van de taken van de Raad voor de Kinderbescherming vermeld. De wet geeft echter geen uitgebreid handvat voor de taken van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit geldt tevens ten aanzien van de adviezen in strafzaken aan verschillende autoriteiten. Artikel 494 Sv verplicht de officier van justitie, met uitzondering van de in lid 1 onder a en b bedoelde gevallen, inlichtingen in te winnen omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte bij de Raad voor de Kinderbescherming. In lid 4 staat dat de rechter-commissaris inlichtingen kan inwinnen omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte. Uit artikel 494 Sv kan een verplichting voor de Raad worden afgeleid om rapportages op te stellen omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte voor de officier van justitie en de rechter-commissaris. Eenzelfde verplichting kan worden afgeleid uit artikel 498 Sv, waarin staat dat indien het gerecht alsnog onderzoek van de verdachte wil, het nadere inlichtingen bij de Raad kan inwinnen. De adviestaak wordt in bovenstaande artikelen niet letterlijk vermeld. Op deze plaats is de vermelding interessant dat in de nieuwe wetgeving betreffende de gedragsbeïnvloedende maatregel het advies van de Raad een meer prominente plaats heeft gekregen.82 In artikel 77w (nieuw) Sr staat dat de rechter de gedragsmaatregel pas mag opleggen indien hij een gemotiveerd advies van de Raad heeft overlegd gekregen. Mijns inziens duidt dit op een toenemende aandacht voor de adviestaak van de Raad in zijn geheel, als ook van adequate motivering. Niet alleen de adviestaak is erg belangrijk, zoals ik in hoofdstuk 1 reeds heb betoogd,83 de redenen van de keuze voor een bepaalde 81 Bartels 2007, p. 6; De Bie e.a. 1977, p. 173. 82 Gedragsbeïnvloeding jeugdigen, Kamerstukken II 2005/06, 30 332, nr. 5. 83 Zie 1.4. 28
  • 29. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - afdoening, of zoals bij de gedragsmaatregel, voor bepaalde voorwaarden, is tevens zeer van belang. Dit zal uitgebreid aan bod komen in de volgende hoofdstukken. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de wettelijke taakomschrijving van de voorlichting ruim te noemen is. Hoe dient de Raad voor de Kinderbescherming inlichtingen te geven omtrent de persoonlijkheid en levensomstandigheden van de verdachte? In hoofdstuk 3 zullen de documenten en de rapportagemodellen worden besproken die worden gebruikt om aan deze wettelijke verplichting te voldoen. 2.4 Ontwikkelingen rapportage- en adviestaak In de loop van de tijd is het takenpakket van de Raad steeds verder uitgebreid. Op strafrechtelijk gebied zijn de taken verzwaard door de voorlichting in de kinderstrafzaken aan de raden voor de kinderbescherming84 op te dragen. Geschiedenis Sinds het begin van de twintigste eeuw bestonden er de zogenaamde voogdijraden. In 1956 traden er wetswijzigingen in werking waardoor de taken van de voogdijraden werden uitgebreid met onder meer het doen van onderzoek en het geven van advies aan de rechter in strafzaken. Hiermee werd beoogd de voogdijraden een centrale plaats binnen de justitiële hulpverlening te geven. De naam voogdijraad werd in dienst van dit doel veranderd in de raden voor de kinderbescherming. In 1996 zijn deze raden omgevormd tot één landelijke Raad voor de Kinderbescherming met lokale vestigingen.85 Op 1 juli 1965 trad de Wet herziening kinderstrafrecht en kinderstrafprocesrecht in werking. 86 De basis voor deze wetten werd gelegd door de Commissie Overwater.87 Een van de belangrijke wijzigingen in het jeugdstrafrecht was dat de Raad een duidelijk adviserende en toezichthoudende taak kreeg.88 De voorlichtende en adviserende taak 84 Sinds 1996 is er één Raad voor de Kinderbescherming. Zie 1.2. 85 Van der Linden e.a. 2005, p. 10. 86 Wet tot herziening van het kinderstrafrecht en het kinderstrafprocesrecht van 9 november 1961, Stb. 402, in werking getreden op 1 juli 1965. 87 Deze commissie was in 1948 ingesteld met als doel advies uit te brengen in welke richting het rijkstucht- en opvoedingswezen, en in verband daarmee het kinderstrafrecht, zich zouden moeten ontwikkelen. Van der Linden e.a. 2005, p. 10. 88 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 419. 29
  • 30. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - werd als volgt uitgewerkt. Na de invoering van de artikelen 488a en 488b Sv (oud) in 1956, werd er tijdens de herziening artikel 495 Sv toegevoegd. De Raad kreeg daarmee de bevoegdheid om advies uit te brengen over de wenselijkheid van vervolging. Uit artikel 488a (oud) Sv vloeit de verplichting voor de officier van justitie voort, om inlichtingen bij de Raad voor de Kinderbescherming in te winnen omtrent de persoonlijkheid en levensomstandigheden van de minderjarige, behoudens twee uitzonderingen die tegenwoordig ook nog in de wet zijn terug te zien in artikel 494 lid 1 Sv. Naar huidige wetgeving heeft de Raad overigens niet meer de bevoegdheid te adviseren over het vervolgingsbeleid. Dit is het exclusieve terrein van het OM, zo staat duidelijk in de Richtlijnen Raadsbesluiten, welk document voorschrijft hoe de adviezen dienen te worden geformuleerd.89 Volgens de memorie van toelichting van het wetsontwerp herziening kinderstraf(proces)recht hoefde de Raad zich niet te beperken tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen.90 Hierbij wordt ruimte gelaten voor andere inlichtingen dan de gevraagde en het geven van advies. Bij de behandeling van het wetsontwerp herziening kinderstraf(proces)recht is bepaald dat de Raad voor de Kinderbescherming het exclusieve terrein op het gebied van voorlichting bezat.91 Tijdens deze behandeling werd de vrees voor overbelasting van de Raad uitgesproken. De woorden ‘de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van’ uit het artikel 495 (oud) Sv zouden het voor de Raad niet mogelijk maken om met summiere inlichtingen te volstaan.92 Tegenwoordig staan in de wet deze woorden nog steeds opgenomen en worden de onderzoekstermijnen door de Raad overschreden. Via het interne project ‘Anders werken’ wordt vanaf 2009 daadwerkelijk gepoogd de onderzoeksduur naar beneden te schroeven tot maximaal 42 dagen en de wachtlijsten tot nihil bij te stellen. Dit is een onderdeel van het Meerjarenprogramma (2008-2011).93 Het verstrekken van summiere inlichtingen is echter wel mogelijk gemaakt door niet in alle gevallen een basisonderzoek in te stellen, waardoor de zaak selectief kan worden 89 Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0, p. 22. 90 MvT wetsontwerp 1955/56, 4141 nr. 3; Hermans 1984, p. 190. 91 Hermans 1984, p. 190. 92 Hermans 1984, p. 191. 93 Landelijk Bureau RvdK 2008, Meerjarenprogramma van de Raad. 30
  • 31. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - afgedaan; als ook door het opstellen door een briefrapport, waarin kort een advies wordt gegeven en wordt toegelicht. In paragraaf 1.5 werd hier reeds op gewezen.94 Na de Commissie Overwater zijn er nog meer commissies aangewezen, waarvan de recentste hier worden besproken, omdat deze commissies nog steeds grote invloed hebben op het huidige jeugdstrafrecht. Commissies en recente ontwikkelingen In 1979 werd de Commissie Anneveldt opgericht ten einde het jeugdstrafrecht te herzien. Kort gezegd waren de opgedragen taken het nagaan of herziening geboden was, of het sanctiepakket voldeed en of een afzonderlijk strafrecht voor adolescenten gewenst was.95 Op 1 september 1995 trad de Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen.96 In 1994 verscheen het rapport ‘Met de neus op de feiten’ van de Commissie Van Montfrans.97 Deze commissie kreeg als missie mee het aandragen van oplossingen ter daling van de jeugdcriminaliteit. De sleutelwoorden daarbij waren: vroegtijdig, snel en consequent.98 De commissie achtte dit de drie essentiële voorwaarden voor een effectieve reactie op strafbaar gedrag. ‘Vroegtijdig’ heeft betrekking op een lik-op-stuk beleid, waarbij reeds bij het eerst bekende feit een duidelijk signaal wordt gegeven. ‘Snel’ houdt in de verkorting van de doorlooptijden van de justitiële reactie. ‘Consequent’ betekent een doortastende begeleiding die de jeugdige niet de ruimte geeft om zich aan het plan van aanpak te onttrekken.99 Naast deze drie criteria, wordt door commissie tevens het belang onderstreept van een normbevestigende werking van de reactie. Daaronder werd verstaan dat het duidelijk dient te zijn welke algemeen geldende norm is overschreden, wat hiervan de gevolgen zijn voor het slachtoffer en/of de maatschappij en dat daartegen wordt opgetreden. De 94 Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3 en 5. 95 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 420. 96 Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (Stb. 1994, 528); Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 421. 97 Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie van Montfrans). 98 Bartels hanteert ‘effectief’ waar de Commissie Van Montfrans ‘consequent’ gebruikt, Bartels 2007 p. 18-19. 99 Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 13. 31
  • 32. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - reactie dient duidelijk pedagogisch te zijn bij jongere kinderen, dan wel (re)socialiserend voor oudere kinderen, recidivereducerend effect als gevolg hebbend. Van belang is dat de reactie als straf wordt ervaren.100 Ten slotte wordt een uitgangspunt genoemd dat geen enkele jeugdige wordt afgeschreven.101 Geen kind mag als verloren worden beschouwd. Staatssecretaris Kalsbeek introduceerde de “kalsbeeknorm”. Deze norm schrijft voor dat de periode vanaf het eerste verhoor van de verdachte door de politie tot aan het eindvonnis van de rechter niet langer dan zes maanden mag duren.102 Om versnelling te verkrijgen van de ene naar de andere jeugdstrafzaak die van het ene naar het andere arrondissement moeten worden overgedragen, is het LOF ingevoerd.103 De ideeën van de Commissie Van Montfrans zijn in de nota ‘Vasthoudend en effectief’ uitgewerkt.104 De thema’s die in deze nota Kalsbeek naar voren komen, zijn de verkorting van doorlooptijden van het jeugdstrafrecht, de invoering van een casusoverleg, het verplicht stellen van nazorg na jeugddetentie en de PIJ-maatregel (‘jeugd-tbs’), uitbreiding van de vormen individuele trajectbegeleiding in het kader van de maatregel hulp en steun door de jeugdreclassering, namelijk ITB-Harde Kern en ITB-Criem, en het optimaliseren van de gronden van de voorlopige hechtenis, ook wel het schorsingsmodel. In december 2002 is de nota ‘Jeugd Terecht’105 uitgegeven als voortvloeisel van het actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit. Dit actieprogramma, dat is opgestart op verzoek van minister Donner, betreft een uitwerking van voorstellen uit de nota ‘Vasthouden en effectief’. Het actieprogramma is in februari 2007 afgesloten door minister Hirsch Ballin. Verschillende rapporten zijn verschenen als gevolg van de Aanpak Jeugdcriminaliteit. Het rapport ‘Jong en veelbelovend’,106 uitgegeven door de Raad voor de Kinderbescherming en het rapport ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige 100 Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 12. 101 Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 13. 102 Kalsbeek 2002. 103 Zie 1.5. 104 Kalsbeek 2002. 105 Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ‘Jeugd Terecht’, 2002. 106 Landelijke Bureau RvdK 2007, ‘Jong en veelbelovend, ontwikkeling van erkende gedragsinterventies jeugdige delinquenten door de Raad voor de Kinderbescherming’. 32
  • 33. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - delinquenten’107 zijn voorbeelden van onderzoeken naar de effectiviteit van leerstraffen. Op effectiviteit lijkt op de huidige afdoeningspraktijk de nadruk te liggen. De Aanwijzing Effectieve Afdoening Strafzaken Jeugdigen stelt dat voor effectieve afdoening van strafzaken tegen minderjarigen enerzijds van belang is dat iemand na één strafbaar feit niet recidiveert en anderzijds de mate waarin de jeugdige kan worden beïnvloed en ontvankelijk is voor verbetering en heropvoeding.108 Ook uit het Meerjarenprogramma van de Raad (2008-2011) valt voorts op te maken dat er meer aandacht wordt besteed aan effectiviteit.109 Het past bij de doelstellingen de rapportages bondiger en summierder op te stellen, zodat jeugdigen zo snel mogelijk kunnen worden geholpen en dat er professioneler wordt gewerkt. 2.5 Conclusie Bij het rapporteren en het adviseren, moet er door de Raad voor de Kinderbescherming enkele grenzen in acht worden genomen en verplichtingen worden uitgevoerd. De gronden waaraan de Raad zijn legitimatie ontleent zijn artikel 3 jo. 40 IVRK op internationaal niveau, en artikel 494 jo. 498 Sv op nationaal niveau. Als grenzen zijn genoemd het recht op privacy, het inzagerecht, het verbeterrecht en het klachtrecht. Voorts dient het karakter van het jeugdstrafrecht te worden gewaarborgd. Uit het IVRK volgt dat de leeftijd van het kind, het belang van het kind, het pedagogische karakter, de opleggingsvrijheid voor de rechter, reïntegratie, diversie en de aanvaarding van een opbouwende rol van het kind voor de samenleving, punten zijn die volledige aandacht verdienen bij de uitvoering van de taken van de Raad. Ten slotte kunnen er enkele indicaties worden gedestilleerd uit Commissieplannen. Ingevolge de Commissie Van Montfrans en latere commissies dienen rapportages vroegtijdig, snel, consequent, effectief, normbevestigend en pedagogisch te zijn, waarbij geen enkele jeugdige mag worden beschouwd als afgeschreven. Al deze speerpunten zijn van belang bij de advisering door de Raad. Niet alleen bij de keuze voor het advies, maar ook wat betreft de motivering, waarbij deze punten in het betoog dienen te worden opgenomen. 107 Ministerie van Justitie 2008, ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige delinquenten’. 108 Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2005A005). 109 Landelijk Bureau RvdK, Meerjarenprogramma van de Raad. 33
  • 34. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - 3. Raadsrapportage en advies strafrechtelijke afdoening 3.1 Inleiding In deze scriptie staat het advies inzake strafrechtelijke afdoening centraal. De vereisten die hieraan worden gesteld en de gang van zaken hieromtrent zijn verder uitgewerkt in een veelheid aan documenten binnen de Raad. In dit hoofdstuk wordt het advies inzake strafrechtelijke afdoening geschetst in het grotere plaatje van de raadsrapportage. De kwaliteitseisen die aan de raadsrapportages en de adviezen zijn gesteld, worden onderzocht en uiteengezet. In het onderzoek worden de raadsrapportages inclusief de adviezen aan deze kwaliteitseisen getoetst. 3.2 Raadsrapportage Het product dat de Raad aflevert is de raadsrapportage. Onder rapportage wordt in Normen 2000-II verstaan: ‘de systematische weergave van het onderzoek van de Raad in een bepaalde zaak’.110 Het Kwaliteitskader benoemt daarbij als doel het beschrijven, verklaren, inzichtelijk maken van de aangetroffen problematiek op grond waarvan besluitvorming kan plaatsvinden.111 Dit doel staat niet letterlijk in het Normen-rapport, maar kan tevens worden geacht ten grondslag te liggen aan de rapportages volgens Normen 2000-II. Deze definitie en doelstelling geldt ten aanzien van zowel rapportages betreffende civiele zaken als strafzaken. Zoals reeds in hoofdstuk 2 aan bod kwam, is de grond bij strafzaken voor deze rapportage te vinden in artikel 494 jo. 498 Sv, waarin staat dat de Raad inlichtingen verstrekt omtrent ‘de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte’. De Raad gebruikt verschillende modellen om deze rapportage vorm te geven. In beginsel wordt gebruik gemaakt van het model rapportage basisonderzoek strafzaken. Er kan echter ook worden volstaan met een briefrapport, dat slechts een korte uiteenzetting bevat of een verkorte rapportage in het geval dat er bijvoorbeeld een recent basisonderzoek beschikbaar is. Alle voornoemde rapportages moeten in de regel zijn voorzien van een advies betreffende de (strafrechtelijke) afdoening, al staat dat niet als zodanig in Normen 2000-II verplicht gesteld.112 Een systematische weergave van het 110 Normen 2000 versie 2 H 3.2. 111 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 6. 112 Zie 1.4. 34
  • 35. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - onderzoek van de Raad is het in laatstgenoemde twee gevallen echter niet meer, waardoor de definitie van de raadsrapportage mijns inziens moet worden aangepast. Verkorte rapportages zijn mogelijk, omdat deze de aangetroffen problematiek zichtbaar kunnen maken op grond waarvan besluitvorming kan plaatsvinden.113 Bovendien is H. 3.2 van Normen-II niet van toepassing op de rapportages basisonderzoeken, zoals hierna aan bod komt. Deze regeling is in overeenstemming met het Wetboek van Strafvordering, omdat de verkorte rapportages afdoende zijn om de officier van justitie informatie te geven betreffende de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de jeugdige.114 Naar mijn mening kunnen bondigere rapportages worden toegejuicht, omdat er sneller kan worden opgetreden en het de wachtstapels van de Raad zal reduceren. De aard van de zaak en de persoon van het kind dienen zich hier echter niet tegen te verzetten. Enkele algemene kwaliteitseisen uit het Normen-rapport Raadsrapportages basisonderzoeken strafzaken dienen te worden opgesteld conform Normen 2000-II. Het Normen-rapport noemt algemene kwaliteitseisen waaraan de uitoefening van alle taken van de Raad dienen te voldoen en bevat tevens een hoofdstuk over strafzaken.115 Daarnaast staan er in Normen 2000-II eveneens richtlijnen ten behoeve van rapportages in zijn algemeenheid. 116 Ten eerste dienen de rapportages basisonderzoek strafzaken te voldoen aan het zojuist bedoelde Normen 2000-II hoofdstuk 10, wat toepasselijk is op strafzaken. Uit dit hoofdstuk kunnen slechts inhoudelijke eisen worden gedestilleerd ten aanzien van de afsluiting van het onderzoek. Naar aanleiding hiervan kan worden vermeld dat indien het een minderjarige van twaalf jaar of ouder betreft, op grond van de verzamelde informatie een rapportage wordt opgesteld, ten behoeve van de eventuele voorgeleiding dan wel verdere afdoening van de strafzaak, met advies aan de officier van justitie of rechter(-commissaris). In de rapportage dient advies te worden gegeven, vooral 113 Normen 2000 versie 2, H 2.2. 114 Artikel 493 jo. 498 Sv. 115 Normen 2000 versie 2, H 10. 116 Normen 2000 versie 2, H 3.2. 35
  • 36. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - gebaseerd op pedagogische overwegingen, ten behoeve van de beslissing van de officier van justitie en de rechter.117 De rapportages basisonderzoek strafzaken dienen naast de eisen die zijn opgesteld op basis van de informatie betreffende strafzaken in Normen 2000-II, tevens te voldoen aan de algemene kwaliteitseisen betreffende het algehele takenpakket. Hieronder worden achtereenvolgens enkele kwaliteitseisen besproken welke worden gesteld aan de algemene uitvoering van de raadstaken en aan het rapporteren en het adviseren. Tot slot wordt de ontwikkeling en onderhouding van een zogenoemd “kwaliteitssysteem” besproken. In het algemeen dient de Raad voor de Kinderbescherming zorg te dragen voor een verantwoorde uitvoering van zijn wettelijk omschreven taken,118 en dientengevolge verantwoord te rapporteren en te adviseren. De taken dienen voorts doeltreffend, doelmatig, controleerbaar en cliëntgericht te worden uitgevoerd.119 De kwaliteitseis onder c. behandelt meer specifiek het rapporteren en het adviseren.120 Deze eis stelt onder meer dat de uitvoering van de taken van de Raad gericht moet zijn op het verklaren en het inzichtelijk maken van de aangetroffen problematiek op grond waarvan besluitvorming, waaronder mede de advisering wordt verstaan, kan plaatsvinden. Deze eis geldt ‘voor de uitvoering van taken’, waaruit volgt dat deze eis ten aanzien van alle taken geldt. Dit uitgangspunt is echter niet op alle taken van de Raad van toepassing, zoals bijvoorbeeld de coördinatie van taakstraffen. Mijns inziens is het doel van de uitvoering van de taken van de Raad het opkomen voor het belang van het kind. Als legitimatie van de taakuitoefening van de Raad wordt de waarborgfunctie genoemd,121 maar bij de kwaliteitseisen komt het pedagogische karakter en de bescherming van het kind niet naar voren. Op dit punt kunnen de kwaliteitseisen dus worden verbeterd. Uit dezelfde kwaliteitseis onder c. volgt voorts dat de Raad interpretatie enerzijds en meningen en feiten anderzijds, duidelijk gescheiden dient te houden. 117 Normen 2000 versie 2, H 10.2.1. 118 Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder a. 119 Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder b. 120 Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder c. 121 Normen 2000 versie 2, H 2.1. 36
  • 37. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - Ten slotte wordt hier de eis besproken die stelt dat de Raad een kwaliteitssysteem dient te ontwikkelen en onderhouden, ten behoeve van een verantwoorde uitoefening van zijn taken. Onder een kwaliteitsysteem wordt een stelsel verstaan van vastgestelde eisen, regels en procedures ten einde te verzekeren dat de uitvoering van de wettelijk omschreven taken aan de gestelde eisen voldoet en blijft voldoen. Er wordt tevens geëist dat het kwaliteitssysteem toegankelijk, aanvaardbaar en hanteerbaar moet zijn, zowel ten aanzien van de medewerkers als ook de cliënten. De Raad dient een systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit te garanderen.122 Deze scriptie haakt daarbij aan door na te gaan hoe de kwaliteit van de strafrechtelijke afdoeningsadviezen kan worden verbeterd. Naast de kwaliteitseisen, die gelden voor de uitvoering van de taken van de Raad, zijn er tevens rapportagerichtlijnen waaraan de Raad dient te voldoen.123 Ze stellen onder meer minimumeisen aan de inhoud van rapportages. Deze richtlijnen, die Normen 2000- II aan de raadsrapportages stelt, gelden echter niet voor de rapportage naar aanleiding van basisonderzoeken in strafzaken. Dit is terug te vinden onder de uiteenzetting van de richtlijnen.124 In Normen 2000-II staat de reden van deze uitsluiting niet toegelicht. Uit het Kwaliteitskader volgt echter dat hiervoor is gekozen om zo de mogelijkheid te laten van deze richtlijnen af te wijken vanwege het spoedeisend karakter.125 Het is naar mijn mening niet noodzakelijk te stellen dat de rapportages basisonderzoek strafzaken in zijn geheel niet hoeven te voldoen aan de richtlijnen. Enkele richtlijnen zijn tevens relevant voor de rapportages basisonderzoek strafzaken, als ook voor de verkorte versies ervan. Voorbeelden hiervan zijn de richtlijn die de vermelding voorschrijven van de gegevens en de interpretatie van deze gegevens die leiden tot de conclusie, dan wel het op grond van deze conclusie geformuleerde raadsadvies, de richtlijn die stelt dat wettelijke gronden in acht moeten worden genomen (idem 122 Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder d, e en f. 123 Normen 2000 versie 2, H 3.2: ‘de rapporten van de Raad dienen aan de volgende richtlijnen te voldoen’. Er kan dus beter worden gesproken over kwaliteitseisen, omdat het niet enkel handvatten betreft, maar gevolgtrekkend uit de terminologie vereisten waaraan de rapportages moeten voldoen. In het Kwaliteitskader is deze visie terug te vinden, waar de rapportages moeten voldoen aan ’minimaal de volgende criteria’, Kwaliteitskader, versie 010308, p. 10. 124 Normen 2000 versie 2, H 3.2, onderaan. 125 Kwaliteitskader, versie 010308, p. 10, noot 1. 37
  • 38. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - kwaliteitseis H. 2.2 onder d)126 en tot slot de richtlijn die voorschrijft dat de rapportage in correct en begrijpelijk Nederlands is opgesteld.127 Het spoedeisend karakter mag geen excuus zijn om voorbij te gaan aan bepaalde minimumeisen. Het is overigens opmerkelijk dat deze rapportagerichtlijnen ofwel vanzelfsprekend lijken, ofwel voortvloeien uit beleidsdocumenten betreffende strafrechtelijke rapportages. De uitsluitingsclausule vind ik dan ook niet begrijpelijk. Ook specifiek ten aanzien van de rapportages basisonderzoeken moeten er minimale eisen in het Normen-rapport worden opgenomen. Het verschil tussen de kwaliteitseisen en de rapportagerichtlijnen is bovendien verwarrend. De rapportagerichtlijnen hebben mijns inziens niet zo zeer het karakter van richtlijnen, maar van eisen. Dit kan worden geconcludeerd op grond van de formulering dat ‘de rapporten van de Raad dienen aan de volgende richtlijnen te voldoen’ en volgt voorts uit het feit dat enkele categorieën zijn uitgesloten. Niet alleen Normen 2000-II zijn op dit punt niet overzichtelijk, ook het Kwaliteitskader is op dit punt niet duidelijk en onderscheid zelfs een derde groep eisen.128 Tot slot is het opmerkelijk dat zowel de kwaliteitseisen als de richtlijnen geen aandacht schenken aan het belang van het kind en het pedagogische karakter. Dit zijn echter kernpunten en mogen dus niet ontbreken in de kwaliteitseisen en de rapportagerichtlijnen. Overige documenten De kwaliteitseisen en richtlijnen zijn duidelijk te herkennen in de documenten die de raadsonderzoekers gebruiken bij het opstellen van raadsrapportages. De raadsonderzoekers, die de raadsrapportages verzorgen, lezen het Normen-rapport zelden. Een van de juristen werkzaam bij het landelijk bureau van de Raad benadrukt echter in een telefonisch interview dat de raadsonderzoekers geacht worden Normen 2000-II te lezen. De juridische afdeling is niet blij met de gedachte dat het Normen- rapport impopulair is.129 Om de raadsonderzoekers aan te moedigen het herziene beleidsdocument te laten lezen, lijkt het Kwaliteitskader 2008 toegankelijker en eenvoudiger opgesteld te zijn. De wijziging kan zijn doorgevoerd om de drempel voor 126 Normen 2000 versie 2, H 3.2. 127 Normen 2000 versie 2, H 3.2. 128 Kwaliteitskader, versie 010308, p. 6 (H 2.2: Uitgangspunten bij de uitvoering; H 3.1: Kwaliteitseisen) en p. 3-5 (H 3.3: Het raadsrapport). 129 Telefonisch interview jurist van het landelijk bureau RvdK te Utrecht (12-09-2008). 38
  • 39. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - de raadsonderzoekers lager te maken. Niettemin zullen raadsonderzoekers zelden deze documenten inzien ter opstelling van hun raadsrapportages. Zij gebruiken modellen en handleidingen uit hun opleiding of documenten die ze in de loop der tijd hebben aangereikt gekregen en downloaden rapportageformats van de computer. Hier worden achtereenvolgens het model, de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ en de BARO handleiding rapportageformat behandeld. De gegevens voortkomende uit de BARO, de vragenlijst die de raadsonderzoeker bij vroeghulp afneemt,130 worden geordend in een model om de rapportage basisonderzoek in strafzaken op te stellen. Dit model is een standaard format dat de raadsonderzoeker kan downloaden. Het model en de raadsrapportage, bestaan uit vier onderdelen.131 Onderdeel A beschrijft het onderzoeksproces en bevat alle relevante informatie over het BARO-onderzoeksproces. Onderdeel B brengt de persoonlijkheid van het kind en de levensomstandigheden in kaart. Hierin wordt onder meer vermeld of het kind al eerder in aanraking is geweest met justitie of jeugdzorg, welk delict het kind heeft gepleegd en hoe het is gepleegd en het geeft voorts informatie over benaderde informanten en over de ouders en hun verwachtingen. Onderdeel C beantwoordt de onderzoeksvragen, waarbij tevens een interpretatie wordt gegeven. De raadsonderzoeker voert een probleemanalyse uit aan de hand van het aantekeningsformulier en het BARO- wegingsformulier. Het aantekeningsformulier is een hulpformulier voor de raadsonderzoeker dat dient om het wegingsformulier op basis van de BARO-gegevens adequaat in te vullen. Een van de onderzoeksvragen bij onderdeel C is vraag 3b en stelt de vraag wat vanuit pedagogisch “opzicht” voor de jeugdige de meest wenselijke (strafrechtelijke) reactie is.132 Onderdeel D formuleert bondig het advies inzake strafrechtelijke afdoening. Onderdeel C onderzoeksvraag 3b en onderdeel D worden met name bekeken, omdat deze het advies inzake de strafrechtelijke afdoening betreffen en de motivering daarvan. 130 Zie 1.4. 131 Zie bijlage 1 voor het rapportageformat basisonderzoek strafzaken; BARO Handleiding rapportageformat, februari 2003, p. 4. 132 Mijns inziens moet dit zijn: ‘vanuit pedagogisch oogpunt’. 39
  • 40. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - Op deze plaats wordt er aan herinnerd dat de rapportage niet altijd wordt opgesteld conform bovenbedoeld model. Reeds genoemd zijn de verkorte rapportages en de briefrapportages. De syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ komt aan bod in de interne opleiding van de Raad voor Kinderbescherming die elke raadsonderzoeker dient te doorlopen.133 Het beschrijft hoe raadsrapportages moeten worden opgesteld en aan welke eisen er dient te worden voldaan. Hieruit volgt dat onnodige (juridische en andere) vaktermen in rapportages moeten worden vermeden134 en dat de raadsrapportages alle betrokkenen moeten kunnen informeren en voor hen tevens volledig en toegankelijk dienen te zijn.135 Uit de BARO Handleiding rapportageformat volgt dat de rapportage geen letterlijke weergave hoeft te zijn van het BARO-gesprek, zodat er kort en bondig kan worden geformuleerd.136 Deze eisen kunnen worden gezien als uitwerkingen van de kwaliteitseisen uit Normen 2000-II, waarin gesteld wordt dat de taken cliëntgericht en controleerbaar dienen te worden uitgevoerd.137 Kortom, naast de punten die de kwaliteitseisen en de richtlijnen reeds vermelden betreffende de rapportage als geheel, eist de syllabus dat de rapportages volledig, toegankelijk en leesbaar, zonder onnodig gebruik van jargon, moeten zijn voor alle betrokkenen. De BARO Handleiding eist korte en bondige beschrijvingen. 3.3 Advies strafrechtelijke afdoening Een van de hoofdkenmerken van het jeugdstrafrecht is de wettelijke keuzemogelijkheid tussen zowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke reactie.138 Het advies inzake strafrechtelijke afdoening wordt in deze scriptie dan ook opgevat als advies van de Raad voor de Kinderbescherming dat gericht is aan de officier van justitie of de rechter ten einde een strafzaak af te doen, met inbegrip van de motivering van het advies. Dit omvat dus niet louter het advies tot strafrechtelijke sancties zoals die staan in het Wetboek van Strafrecht, maar ook andere mogelijkheden van afdoen als bijvoorbeeld 133 RIO, wat staat voor Raadsonderzoeker In Opleiding. 134 Landelijk Bureau RvdK 2001, Checklist bij Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, punt 3.4. 135 Landelijke Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3. 136 Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 9. 137 Normen 2000 versie 2, H 2.2 (kwaliteitseis onder b). 138 Bartels 2007, p. 2. Zie 2.3 van deze scriptie. 40
  • 41. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - modaliteiten uit het civiele hulpverleningstraject. Ook de BARO Handleiding Rapportageformat onderscheidt het advies inzake strafrechtelijke afdoening in twee onderdelen. Kortweg staat bij de uitleg van gedeelte D van het rapportageformat dat de Raad enerzijds een ‘strafadvies’ kan geven en anderzijds kan verwijzen naar een instelling voor jeugdhulpverlening of over te gaan tot nader onderzoek.139 Richtlijnen Raadsbesluiten De Richtlijnen Raadsbesluiten, als ondertitel dragend ‘richtlijnen juridische formulering besluiten in raadsrapportage’, zijn een product van de afdeling juridische zaken van het landelijk bureau van de Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht. De Richtlijnen geven aan op welke wijze juridische adviezen in een raadsrapportage dienen te worden geformuleerd en zijn op 1 januari 2004 in werking getreden. De formuleringskaders dienen verplicht te worden gebruikt in de raadsrapportages, conform het LMT-besluit van 18 november 2003.140 Recentelijk is een nieuwe versie van de Richtlijnen Raadsbesluiten verschenen, namelijk versie 3.0. Met nieuwe wetgeving als de Wet OM-Afdoening en de Gedragsbeïnvloedende Maatregel is in de Richtlijnen Raadsbesluiten (versie 2.0), welke voor het laatst is aangepast in 2006, immers nog geen rekening gehouden.141 Bovendien zijn er in de praktijk onjuistheden gevonden, waardoor de Richtlijnen Raadsbesluiten al met al aan vervanging toe zijn. In deze scriptie is van versie 2.0 uitgegaan, omdat de onderzochte rapportages onder deze versie vallen. Wel worden de Richtlijnen Raadbesluiten versie 3.0 aangehaald voor zover relevant. De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn opgesteld, omdat er onder meer klachten waren van rechters betreffende de juridische incorrectheid van de adviezen.142 Uit het WODC- onderzoek uit 2001 volgt dat de jeugdofficieren niet altijd te spreken waren over de kwaliteit van de rapportages.143 Ze gaven aan dat het advies van de Raad veel duidelijker en scherper geformuleerd zou moeten worden en ook juridisch zou moeten kloppen. Een kinderrechter uit hetzelfde arrondissement voegde daaraan toe dat de 139 Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 140 Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 2. 141 LOJUZA 13 maart 2008, Landelijk Overleg Juridische Zaken, waarbij alle raadsregio’s landelijk via een of meerdere juridisch deskundigen (raadsjuristen) bijeenkomen. 142 Telefonisch interview jurist van het landelijk bureau RvdK te Utrecht (12-09-2008). 143 WODC-rapport 2001, p. 64. 41
  • 42. - Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch - rapportage soms te eenzijdig het standpunt van de jongere naar voren brengt. Bovendien is de verslaglegging soms gedateerd en het strafadvies ‘vaak veel te soft’. In het onderzoeksgedeelte zal worden uitgezocht in hoeverre het juridisch gehalte, als ook de gehele adviezen inzake strafrechtelijke afdoening, zijn verbeterd. Uit de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten volgt meer informatie over de doelen en aan welke eisen er moet worden voldaan bij raadsrapportages. De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn opgesteld om tot een zoveel mogelijk eenduidige wijze van adviseren te komen. De transformatie tot één Raad voor de Kinderbescherming vergde dit. ‘De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn verplicht voorgeschreven om te komen tot een heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte wijze [cursief van mij] van opstellen van adviezen na onderzoek door de Raad; het beperkt zich tot het formuleren van raadsbesluiten en geeft daarbij summier de juridische kaders aan waarbinnen het besluit wordt genomen.’144 Met raadsadviezen wordt hier overigens hetzelfde bedoeld als raadsbesluiten. Deze zin kan verwarrend overkomen, omdat aan de ene kant immers het proces wordt benadrukt (de wijze van opstellen van adviezen) en aan de andere kant de beperking tot de formulering en het summier geven van de juridische kaders wordt uitgedrukt. Wellicht is het correcter te zeggen dat de Richtlijnen Raadsbesluiten het opstellen van heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte adviezen tot doel heeft, als ook een heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte formulering. De Richtlijnen behandelen immers niet alleen de formulering, maar bevatten ook summier juridische kaders en andere aandachtspunten. Op deze wijze zal het worden geïnterpreteerd in het onderzoek. Niet alleen het doel moet worden aangepast, in de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten staat tevens dat ‘de Raad […] bij het advies inzake strafrechtelijke afdoening [kan] worden gezien als deskundige wiens advies de rechter al dan niet kan overnemen.’ Er wordt onterecht slechts gesproken over de rechter, omdat de Raad niet alleen de rechter adviseert, maar ook de officier van justitie.145 Ook de officier van justitie moet dus worden opgenomen. 144 Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 145 Landelijk Bureau RvdK 2008, Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0, p. 7. 42