SlideShare a Scribd company logo
1 of 26
Download to read offline
1
2
3
Is het vermogen om
dynamische of statische arbeid
zo lang mogelijk vol te houden
Onderscheid naar:
Hoeveelheid gebruikte
spiermassa
Energievoorziening
Aard van de spiercontractie
Het statische algemeen aëroob uithoudingsvermogen is in de sportpraktijk niet
relevant en zal daarom niet besproken worden.
Bij het maximale aërobe uithoudingsvermogen zijn de volgende componenten
van belang:
Ademminuutvolume
Het hartdebiet (=slagvolume X hartfrequentie)
Hemoglobinegehalte
De zuurstofextractie ter hoogte van de spieren
Kan men bepalen door het meten van de VO2 max
Tekening maken op het bord
•  Maximale hoeveelheid zuurstof die de spieren per tijdseenheid kunnen
verbruiken
•  Kan je meten door sporters aan een maximaaltest te onderwerpen op een
ergometer
•  VO2 max weergegeven per kilogram lichaamsgewicht, b.v. 70ml.min-1.kg-1
•  De VO2 max is voor een groot deel erfelijk bepaald, trainingseffect is 15 tot
20%
Toename van het hartvolume door
grotere ventriculaire holten
Daling van de rustpols
(bradycardie) na een lange
periode van training (van 70/80
naar 40/50 gemiddeld voor
mannen)
Toename van het slagvolume
Toename van de bloedvoorziening
Toename in slagvolume
Bij een gelijke submaximale inspanning per kilogram spier minder bloed nodig
Toename van VO2max,
verhoogd zuurstof aanbod
toegenomen zuurstofopname in de spieren
Maximale hartdebiet neemt sterk toe
Toename van het maximale slagvolume
Geen verandering in Hfmax, hoogstens een lichte afname
Grotere spiermassa kan worden ingezet
Vergroting respiratorisch oppervlak in de longen
Vergroting diffusie capaciteit capillairen in de longblaasjes
Verbetering van de ademhalingsefficiëntie
Toename hoeveelheid myoglobine
Toename oxidatieve capaciteit van de spier
Hoeveelheid glycogeen bij eenzelfde inspanning zal dalen door toename in
vetverbranding
Lagere lactaatconcentratie bij eenzelfde inspanning. Oorzaak; betere
vetverbranding, snellere toename zuurstofverbruik, verbeterde eliminatie
lactaat (tabel 39 p. 100)
Afhankelijk van de volgende factoren:
Dynamische en statische kracht
Coördinatie
Contractiesnelheid
Antropometrische kenmerken
Lenigheid
Max. capaciteit anaërobe energielevering
Meten van vermogen of de hoogste uitwendige arbeid. B.v verticale sprongtest
(jump and reach)
Anaerobe capaciteitstesten meten de maximale inspanning gedurende een
bepaalde duur (30 tot 120 sec)
Concentratie in het bloed is altijd lager dan in de cel.
Bij een actieve pauze (65% van de max.) zal het lactaat twee keer zo snel
worden geëlimineerd (normaal 60 min)
Hoogste lactaatwaarden na inspanningen van 40 tot 90 sec.
19	
  
Algemeen uithoudingsvermogen
Eigenschap om een inspanning waarbij grote spiergroepen betrokken
zijn gedurende lange tijd vol te houden
Deze eigenschap is aspecifiek met een mogelijkheid tot transfer naar
andere sporten
Tendens in de topsport is dat het
aandeel specifiek
uithoudingsvermogen aan belang wint.
Schaatsen, steeds minder fietsen mede onder invloed van de overdekte
banen en recentelijk de amerikanen
Wielrenners beginnen steeds eerder specifiek te trainen (Armstrong)
Zwemmers, hoewel Inge de Bruijn en touwklimmen?
Ontwikkeling van de capaciteit om intensieve inspanningen vol te houden zelfs
bij vermoeidheid
Vermogen om gedurende wedstrijd tempo te kunnen variëren
Uitvoeren van optimale en efficiënte techniek
Trainen van capaciteit om aan het einde van de wedstrijd snelheid op te
voeren
Kweken wilskracht om een maximale inspanning te leveren
Percentage van de HF max
Percentage van verschil Hfmax en Hfrust
Hftraining = Hfrust + %(Hfmax – Hfrust)
Laatste is de beste methode!
Vier grote groepen
De duurmethode
De intervalmethode
De herhalingsmethode
De wedstrijd- en controlemethode
Ononderbroken inspanning die ligt in de aërobe zone
Extensieve duurtraining
Intensiteit 85-90% van anaërobe drempel (lactaat 1.5 tot 3 mmol.l-1)
HF 60-80% van de HF bij anaërobe drempel
Duur: 30-100’
1 herhaling
Geen pauze
Intensieve duurtraining
Intensiteit 90-100% van anaërobe drempel (lactaat 3 tot 4 mmol.l-1
HF 80-100% van de HF bij anaërobe drempel Duur: 30-100’
Duur: blokken van 10-30’ totaal 45-60’
2-6 herhaling
Pauze 2-3’ actief
Wisselende duurtraining
Een extensieve duurtraining met (korte) blokjes intensieve duurtraining
er in
Fartlekmethode
Indeling naar tijd
Korte duur interval (15”-1’)
Middellange duur (1-4’)
Lange duur (4-15’)
Indeling naar intensiteit
Extensieve interval
Intensieve interval
Extensieve intervaltraining
70-90% van de beste tijd of prestatie voor
de deelafstanden
Duur van 1-4’(80-90% intensiteit) of
4-15’(70-80% intensiteit)
Herstel is 1:1-1:0,5
Herhaald uitvoeren van een inspanning met maximale intensiteit na volledig
herstel
Deelafstanden worden afgelegd in het tempo waar in de wedstrijd naar
gestreefd wordt
Voorbeeld
Eenmalige wedstrijdspecifieke trainingsbelasting over ongeveer dezelfde duur
als de wedstrijd
De opbouwwedstrijd
Testen

More Related Content

More from Martin Breedijk

Trainingsleer 1e jaar 4.3 2012
Trainingsleer 1e jaar 4.3 2012Trainingsleer 1e jaar 4.3 2012
Trainingsleer 1e jaar 4.3 2012
Martin Breedijk
 
Trainingsleer 1e jaar 4.1
Trainingsleer 1e jaar 4.1Trainingsleer 1e jaar 4.1
Trainingsleer 1e jaar 4.1
Martin Breedijk
 
Presentatie loopsportdag wat kan de hardloper van de triatleet leren
Presentatie loopsportdag wat kan de hardloper van de triatleet lerenPresentatie loopsportdag wat kan de hardloper van de triatleet leren
Presentatie loopsportdag wat kan de hardloper van de triatleet leren
Martin Breedijk
 
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internetPresentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
Martin Breedijk
 
Trainingsleer week 1.3 2011
Trainingsleer week 1.3 2011Trainingsleer week 1.3 2011
Trainingsleer week 1.3 2011
Martin Breedijk
 
Trainingsleer 1e jaar 4.7 uitleg triathlon
Trainingsleer 1e jaar 4.7 uitleg triathlonTrainingsleer 1e jaar 4.7 uitleg triathlon
Trainingsleer 1e jaar 4.7 uitleg triathlon
Martin Breedijk
 
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloopTrainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
Martin Breedijk
 

More from Martin Breedijk (11)

Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116
Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116
Presentatie onderzoek sons gehouden op dag van sportonderzoek 101116
 
Trainingsleer 1e jaar 4.3 2012
Trainingsleer 1e jaar 4.3 2012Trainingsleer 1e jaar 4.3 2012
Trainingsleer 1e jaar 4.3 2012
 
Trainingsleer 1e jaar 4.1
Trainingsleer 1e jaar 4.1Trainingsleer 1e jaar 4.1
Trainingsleer 1e jaar 4.1
 
Presentatie loopsportdag wat kan de hardloper van de triatleet leren
Presentatie loopsportdag wat kan de hardloper van de triatleet lerenPresentatie loopsportdag wat kan de hardloper van de triatleet leren
Presentatie loopsportdag wat kan de hardloper van de triatleet leren
 
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internetPresentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
Presentatie loopsportdag trainingsschemas via internet
 
Trainingsleer week 1.3 2011
Trainingsleer week 1.3 2011Trainingsleer week 1.3 2011
Trainingsleer week 1.3 2011
 
Trainingsleer 1e jaar 4.7 uitleg triathlon
Trainingsleer 1e jaar 4.7 uitleg triathlonTrainingsleer 1e jaar 4.7 uitleg triathlon
Trainingsleer 1e jaar 4.7 uitleg triathlon
 
Trainingsleer 1e jaar 4.4 triathlon
Trainingsleer 1e jaar 4.4 triathlonTrainingsleer 1e jaar 4.4 triathlon
Trainingsleer 1e jaar 4.4 triathlon
 
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloopTrainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
Trainingsleer 1e jaar 4.3 uitleg verwerking climaxloop
 
Trainingsleer 1e jaar 4.2 triathlon
Trainingsleer 1e jaar 4.2 triathlonTrainingsleer 1e jaar 4.2 triathlon
Trainingsleer 1e jaar 4.2 triathlon
 
Trainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegeven
Trainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegevenTrainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegeven
Trainingsleer 1e jaar d1 triathlon zoals gegeven
 

Trainingsleer week 1.4 h3 h4 uithoudingsvermogen.pptx

  • 1. 1
  • 2. 2
  • 3. 3
  • 4. Is het vermogen om dynamische of statische arbeid zo lang mogelijk vol te houden Onderscheid naar: Hoeveelheid gebruikte spiermassa Energievoorziening Aard van de spiercontractie
  • 5.
  • 6. Het statische algemeen aëroob uithoudingsvermogen is in de sportpraktijk niet relevant en zal daarom niet besproken worden. Bij het maximale aërobe uithoudingsvermogen zijn de volgende componenten van belang: Ademminuutvolume Het hartdebiet (=slagvolume X hartfrequentie) Hemoglobinegehalte De zuurstofextractie ter hoogte van de spieren Kan men bepalen door het meten van de VO2 max Tekening maken op het bord
  • 7. •  Maximale hoeveelheid zuurstof die de spieren per tijdseenheid kunnen verbruiken •  Kan je meten door sporters aan een maximaaltest te onderwerpen op een ergometer •  VO2 max weergegeven per kilogram lichaamsgewicht, b.v. 70ml.min-1.kg-1 •  De VO2 max is voor een groot deel erfelijk bepaald, trainingseffect is 15 tot 20%
  • 8.
  • 9.
  • 10.
  • 11. Toename van het hartvolume door grotere ventriculaire holten Daling van de rustpols (bradycardie) na een lange periode van training (van 70/80 naar 40/50 gemiddeld voor mannen) Toename van het slagvolume Toename van de bloedvoorziening
  • 12. Toename in slagvolume Bij een gelijke submaximale inspanning per kilogram spier minder bloed nodig
  • 13. Toename van VO2max, verhoogd zuurstof aanbod toegenomen zuurstofopname in de spieren Maximale hartdebiet neemt sterk toe Toename van het maximale slagvolume Geen verandering in Hfmax, hoogstens een lichte afname Grotere spiermassa kan worden ingezet
  • 14. Vergroting respiratorisch oppervlak in de longen Vergroting diffusie capaciteit capillairen in de longblaasjes Verbetering van de ademhalingsefficiëntie
  • 15. Toename hoeveelheid myoglobine Toename oxidatieve capaciteit van de spier Hoeveelheid glycogeen bij eenzelfde inspanning zal dalen door toename in vetverbranding Lagere lactaatconcentratie bij eenzelfde inspanning. Oorzaak; betere vetverbranding, snellere toename zuurstofverbruik, verbeterde eliminatie lactaat (tabel 39 p. 100)
  • 16. Afhankelijk van de volgende factoren: Dynamische en statische kracht Coördinatie Contractiesnelheid Antropometrische kenmerken Lenigheid Max. capaciteit anaërobe energielevering
  • 17. Meten van vermogen of de hoogste uitwendige arbeid. B.v verticale sprongtest (jump and reach) Anaerobe capaciteitstesten meten de maximale inspanning gedurende een bepaalde duur (30 tot 120 sec)
  • 18. Concentratie in het bloed is altijd lager dan in de cel. Bij een actieve pauze (65% van de max.) zal het lactaat twee keer zo snel worden geëlimineerd (normaal 60 min) Hoogste lactaatwaarden na inspanningen van 40 tot 90 sec.
  • 19. 19   Algemeen uithoudingsvermogen Eigenschap om een inspanning waarbij grote spiergroepen betrokken zijn gedurende lange tijd vol te houden Deze eigenschap is aspecifiek met een mogelijkheid tot transfer naar andere sporten Tendens in de topsport is dat het aandeel specifiek uithoudingsvermogen aan belang wint. Schaatsen, steeds minder fietsen mede onder invloed van de overdekte banen en recentelijk de amerikanen Wielrenners beginnen steeds eerder specifiek te trainen (Armstrong) Zwemmers, hoewel Inge de Bruijn en touwklimmen?
  • 20. Ontwikkeling van de capaciteit om intensieve inspanningen vol te houden zelfs bij vermoeidheid Vermogen om gedurende wedstrijd tempo te kunnen variëren Uitvoeren van optimale en efficiënte techniek Trainen van capaciteit om aan het einde van de wedstrijd snelheid op te voeren Kweken wilskracht om een maximale inspanning te leveren
  • 21. Percentage van de HF max Percentage van verschil Hfmax en Hfrust Hftraining = Hfrust + %(Hfmax – Hfrust) Laatste is de beste methode!
  • 22. Vier grote groepen De duurmethode De intervalmethode De herhalingsmethode De wedstrijd- en controlemethode
  • 23. Ononderbroken inspanning die ligt in de aërobe zone Extensieve duurtraining Intensiteit 85-90% van anaërobe drempel (lactaat 1.5 tot 3 mmol.l-1) HF 60-80% van de HF bij anaërobe drempel Duur: 30-100’ 1 herhaling Geen pauze Intensieve duurtraining Intensiteit 90-100% van anaërobe drempel (lactaat 3 tot 4 mmol.l-1 HF 80-100% van de HF bij anaërobe drempel Duur: 30-100’ Duur: blokken van 10-30’ totaal 45-60’ 2-6 herhaling Pauze 2-3’ actief Wisselende duurtraining Een extensieve duurtraining met (korte) blokjes intensieve duurtraining er in Fartlekmethode
  • 24. Indeling naar tijd Korte duur interval (15”-1’) Middellange duur (1-4’) Lange duur (4-15’) Indeling naar intensiteit Extensieve interval Intensieve interval Extensieve intervaltraining 70-90% van de beste tijd of prestatie voor de deelafstanden Duur van 1-4’(80-90% intensiteit) of 4-15’(70-80% intensiteit) Herstel is 1:1-1:0,5
  • 25. Herhaald uitvoeren van een inspanning met maximale intensiteit na volledig herstel Deelafstanden worden afgelegd in het tempo waar in de wedstrijd naar gestreefd wordt Voorbeeld
  • 26. Eenmalige wedstrijdspecifieke trainingsbelasting over ongeveer dezelfde duur als de wedstrijd De opbouwwedstrijd Testen