SlideShare a Scribd company logo
1 of 48
1
27 juli 2014
Zoetermeer
Spreuken
31:10-31
10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven.
11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken.
12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven.
13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen.
14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs.
15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden
haar deel.
16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij
een wijngaard.
17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen.
18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit.
19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel.
20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de
nooddruftige.
21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in
scharlaken gekleed.
22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar
gewaad.
23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands.
24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels.
25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe.
26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong.
27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid
eet zij niet.
28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar:
29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle!
30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die
de Here vreest, die is te prijzen.
31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in
de poorten!
1. haar man
2
10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven.
11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken.
12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven.
13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen.
14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs.
15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden
haar deel.
16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij
een wijngaard.
17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen.
18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit.
19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel.
20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de
nooddruftige.
21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in
scharlaken gekleed.
22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar
gewaad.
23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands.
24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels.
25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe.
26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong.
27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid
eet zij niet.
28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar:
29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle!
30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die
de Here vreest, die is te prijzen.
31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in
de poorten!
2. haar bezigheden
3
10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven.
11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken.
12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven.
13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen.
14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs.
15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden
haar deel.
16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij
een wijngaard.
17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen.
18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit.
19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel.
20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de
nooddruftige.
21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in
scharlaken gekleed.
22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar
gewaad.
23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands.
24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels.
25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe.
26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong.
27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid
eet zij niet.
28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar:
29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle!
30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die
de Here vreest, die is te prijzen.
31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in
de poorten!
3. haar karakter
4
10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven.
11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken.
12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven.
13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen.
14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs.
15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden
haar deel.
16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij
een wijngaard.
17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen.
18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit.
19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel.
20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de
nooddruftige.
21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in
scharlaken gekleed.
22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar
gewaad.
23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands.
24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels.
25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe.
26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong.
27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid
eet zij niet.
28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar:
29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle!
30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die
de Here vreest, die is te prijzen.
31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in
de poorten!
4. haar huishouding
5
10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven.
11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken.
12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven.
13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen.
14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs.
15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden
haar deel.
16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij
een wijngaard.
17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen.
18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit.
19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel.
20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de
nooddruftige.
21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in
scharlaken gekleed.
22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar
gewaad.
23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands.
24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels.
25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe.
26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong.
27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid
eet zij niet.
28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar:
29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle!
30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die
de Here vreest, die is te prijzen.
31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in
de poorten!
5. haarzelf
uiterlijk & innerlijk
6
10 Een degelijke huisvrouw,
wie zal haar vinden?
haar waarde gaat koralen ver te boven.
Spreuken 31
7
elders:
dapper,
flink,
kloek,
legermacht,
vermogen
8
11 Nu dan, mijn dochter (=Ruth),
wees niet bevreesd;
alles wat gij zegt,
zal ik (=Boaz) voor u doen;
want ieder in de poort van mijn volk weet,
dat gij een deugdzame vrouw zijt.
Ruth 3
11 Op haar vertrouwt het hart van haar man,
het zal hem aan voordeel niet ontbreken.
Spreuken 31
9
12 Zij doet hem goed en geen kwaad,
al de dagen van haar leven.
Spreuken 31
10
> verbonden voor het leven!
13 Zij is bezig met wol en vlas
en werkt met vaardige handen.
Spreuken 31
11
St.Vert.
Zij zoekt wol en vlas...
13 Zij is bezig met wol en vlas
en werkt met vaardige handen.
Spreuken 31
12
St.Vert.
...en werkt met lust harer handen.
14 Zij is als de schepen van de koopman
en haalt van verre haar spijs.
Spreuken 31
13
> koopvaarders
14 Zij is als de schepen van de koopman
en haalt van verre haar spijs.
Spreuken 31
14
lett.
.... brengt van verre haar brood
15 Zij staat op, als het nog nacht is,
zij geeft haar huis het voedsel,
haar dienstmaagden haar deel.
Spreuken 31
15
15 Zij staat op, als het nog nacht is,
zij geeft haar huis het voedsel,
haar dienstmaagden haar deel.
Spreuken 31
lett. prooi
15 Zij staat op, als het nog nacht is,
zij geeft haar huis het voedsel,
haar dienstmaagden haar deel.
Spreuken 31
17
16 Zint zij op een akker,
dan verwerft zij die,
van de verdienste van haar handen
plant zij een wijngaard.
Spreuken 31
18
16 Zint zij op een akker,
dan verwerft zij die,
van de verdienste van haar handen
plant zij een wijngaard.
Spreuken 31
19
lett. vrucht
17 Zij omgordt haar lendenen met kracht
en versterkt haar armen.
Spreuken 31
20
18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt,
des nachts gaat haar lamp niet uit.
Spreuken 31
21
lett. (be)proeft, test
18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt,
des nachts gaat haar lamp niet uit.
Spreuken 31
22
Spreuken 31
19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken
en haar handen houden de weefspoel.
23
20 Haar hand breidt zij uit
naar de ellendige,
haar handen strekt zij uit
naar de nooddruftige.
Spreuken 31
24
lett. vernederde
20 Haar hand breidt zij uit
naar de ellendige,
haar handen strekt zij uit
naar de nooddruftige.
Spreuken 31
25
= behoeftige
21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin,
want haar ganse gezin
is in scharlaken gekleed.
Spreuken 31
26
lett. huis
21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin,
want haar ganse gezin
is in scharlaken gekleed.
Spreuken 31
27
> koninklijk (2Sam.1:24)
> verlossing (Gen.38:28; Joz.2:21)
22 Zij maakt voor zich tapijten;
van fijn linnen en rood purper is haar gewaad.
Spreuken 31
28
St.Vert. : tapijtsieraard
Conc.Vers.: decorative covers
22 Zij maakt voor zich tapijten;
van fijn linnen en rood purper is haar gewaad.
Spreuken 31
29
fijn linnen > priesterlijk (Ex.28:5)
purper > koninklijk (Est.8:15)
23 Haar man is bekend in de poorten,
als hij neerzit te midden van
de oudsten des lands.
Spreuken 31
30
=> heerschappij
= waar de in- en uitgang bewaakt wordt
23 Haar man is bekend in de poorten,
als hij neerzit te midden van
de oudsten des lands.
Spreuken 31
31
24 Zij vervaardigt linnen kleding
en verkoopt die;
aan de koopman levert zij gordels.
Spreuken 31
32
25 Kracht en luister is haar gewaad,
de komende dag lacht zij toe.
Spreuken 31
33
Hebr. az
> Boaz = in Hem is kracht
25 Kracht en luister is haar gewaad,
de komende dag lacht zij toe.
Spreuken 31
34
Hebr. hadar = heerlijkheid, glorie
25 Kracht en luister is haar gewaad,
de komende dag lacht zij toe.
Spreuken 31
35
Hebr. sachaq > Jitschak
= lachen, plezier, spelen
26 Met wijsheid opent zij haar mond,
vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong.
Spreuken 31
36
27 Zij houdt toezicht
op de gang van haar huishouding,
het brood der traagheid eet zij niet.
Spreuken 31
37
27 Zij houdt toezicht
op de gang van haar huishouding,
het brood der traagheid eet zij niet.
Spreuken 31
38
28 Haar zonen staan op
en prijzen haar gelukkig,
ook haar man roemt haar:
Spreuken 31
39
28 Haar zonen staan op
en prijzen haar gelukkig,
ook haar man roemt haar:
Spreuken 31
40
29 Vele dochters gedragen zich wakker,
maar gij overtreft haar alle!
Spreuken 31
41
in vers 10: 'degelijk'
= vermogend, sterk, kloek
29 Vele dochters gedragen zich wakker,
maar gij overtreft haar alle!
Spreuken 31
42
30 Bedrieglijk is de bevalligheid
en ijdel de schoonheid,
maar een vrouw die de HERE vreest,
die is te prijzen.
Spreuken 31
43
bedrieglijk: buitenkant vs. binnenkant
ijdel: leeg > vergankelijk
30 Bedrieglijk is de bevalligheid
en ijdel de schoonheid,
maar een vrouw die de HERE vreest,
die is te prijzen.
Spreuken 31
44
'vrezen' (yare)
> zelfde stam als 'zien' (ra'ah)
30 Bedrieglijk is de bevalligheid
en ijdel de schoonheid,
maar een vrouw die de HERE vreest,
die is te prijzen.
Spreuken 31
45
lett. zal worden geprezen
31 Geeft haar van de vrucht harer handen,
dat haar daden haar roemen in de poorten!
Spreuken 31
46
> haar man! (31:23)
de sterke vrouw als type van het herboren Israël
1. "wie zal haar vinden?" - de Zoon van David!
(:10)
2. haar waarde gaat koralen (de rijkdom der zee)
te boven (:10)
3. het hart van de Man vertrouwt haar (:11)
4. het zal de Man niet aan buit ontbreken (:11)
5. zij doet haar Man goed, al de dagen van haar
leven (:12)
6. zij werkt met lust, van harte (:13)
7. zij brengt van verre haar brood (:14)
8. zij staat op als het nog nacht is – vroeg in de
morgen (:15)
9. zij geeft haar huis voeding (:15)
10.zij verwerft de akker > de wereld (:16)
11.haar handen strekt zij uit naar de behoeftige
(:20)
12.haar huis is in scharlaken gekleed (:21)
13.zij is gekleed in fijn linnen (priesterlijk) en
purper (koninklijk) (:22)
14.haar Man is bekend in de poorten (:23)
15.kracht en luister is haar gewaad (:25)
16.de volgende dag lacht zij toe (:25)
17.in wijsheid opent zij haar mond (:26)
18.vriendelijke onderwijzing is op haar tong (:26)
19.zij houdt toezicht op haar huishouding (:27)
20.haar zonen prijzen haar gelukkig (:28)
21.haar Man roemt haar (:28)
22.zij vreest (=ziet!) JAHWEH (:30)

More Related Content

More from André Piet

More from André Piet (20)

Evangelie van mij
Evangelie van mijEvangelie van mij
Evangelie van mij
 
als muziek in de oren
als muziek in de orenals muziek in de oren
als muziek in de oren
 
Paulus' voetsporen 8
Paulus' voetsporen 8Paulus' voetsporen 8
Paulus' voetsporen 8
 
slaaf van Christus
slaaf van Christusslaaf van Christus
slaaf van Christus
 
Johannes studie 1
Johannes studie 1Johannes studie 1
Johannes studie 1
 
Onvergeeflijk?
Onvergeeflijk?Onvergeeflijk?
Onvergeeflijk?
 
het Evangelie van het Koninkrijk (2)
het Evangelie van het Koninkrijk (2)het Evangelie van het Koninkrijk (2)
het Evangelie van het Koninkrijk (2)
 
Mefiboset
MefibosetMefiboset
Mefiboset
 
Voetsporen 7
Voetsporen 7Voetsporen 7
Voetsporen 7
 
Effata
EffataEffata
Effata
 
Korinthe 38
Korinthe 38Korinthe 38
Korinthe 38
 
dag Dagon!
dag Dagon!dag Dagon!
dag Dagon!
 
Evangelie van... deel 1
Evangelie van... deel 1Evangelie van... deel 1
Evangelie van... deel 1
 
het zaad van abraham
het zaad van abrahamhet zaad van abraham
het zaad van abraham
 
Paulus voetsporen 6
Paulus voetsporen 6Paulus voetsporen 6
Paulus voetsporen 6
 
Woord andre
Woord andreWoord andre
Woord andre
 
Woord - Gerard
Woord - GerardWoord - Gerard
Woord - Gerard
 
Woord goswin
Woord goswinWoord goswin
Woord goswin
 
Woord Menno
Woord MennoWoord Menno
Woord Menno
 
Korinthe studie 37
Korinthe studie 37Korinthe studie 37
Korinthe studie 37
 

een pracht vrouw!

  • 2. 10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven. 11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. 12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. 13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen. 14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs. 15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel. 16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard. 17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen. 18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit. 19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel. 20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige. 21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed. 22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar gewaad. 23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands. 24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels. 25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe. 26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong. 27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet. 28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar: 29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle! 30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen. 31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in de poorten! 1. haar man 2
  • 3. 10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven. 11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. 12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. 13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen. 14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs. 15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel. 16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard. 17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen. 18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit. 19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel. 20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige. 21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed. 22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar gewaad. 23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands. 24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels. 25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe. 26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong. 27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet. 28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar: 29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle! 30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen. 31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in de poorten! 2. haar bezigheden 3
  • 4. 10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven. 11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. 12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. 13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen. 14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs. 15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel. 16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard. 17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen. 18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit. 19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel. 20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige. 21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed. 22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar gewaad. 23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands. 24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels. 25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe. 26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong. 27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet. 28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar: 29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle! 30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen. 31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in de poorten! 3. haar karakter 4
  • 5. 10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven. 11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. 12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. 13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen. 14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs. 15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel. 16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard. 17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen. 18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit. 19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel. 20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige. 21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed. 22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar gewaad. 23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands. 24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels. 25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe. 26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong. 27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet. 28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar: 29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle! 30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen. 31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in de poorten! 4. haar huishouding 5
  • 6. 10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven. 11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. 12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. 13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen. 14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs. 15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel. 16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard. 17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen. 18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit. 19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel. 20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige. 21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed. 22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar gewaad. 23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands. 24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels. 25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe. 26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong. 27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet. 28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar: 29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle! 30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de Here vreest, die is te prijzen. 31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in de poorten! 5. haarzelf uiterlijk & innerlijk 6
  • 7. 10 Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven. Spreuken 31 7 elders: dapper, flink, kloek, legermacht, vermogen
  • 8. 8 11 Nu dan, mijn dochter (=Ruth), wees niet bevreesd; alles wat gij zegt, zal ik (=Boaz) voor u doen; want ieder in de poort van mijn volk weet, dat gij een deugdzame vrouw zijt. Ruth 3
  • 9. 11 Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. Spreuken 31 9
  • 10. 12 Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. Spreuken 31 10 > verbonden voor het leven!
  • 11. 13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen. Spreuken 31 11 St.Vert. Zij zoekt wol en vlas...
  • 12. 13 Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen. Spreuken 31 12 St.Vert. ...en werkt met lust harer handen.
  • 13. 14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs. Spreuken 31 13 > koopvaarders
  • 14. 14 Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs. Spreuken 31 14 lett. .... brengt van verre haar brood
  • 15. 15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel. Spreuken 31 15
  • 16. 15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel. Spreuken 31 lett. prooi
  • 17. 15 Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel. Spreuken 31 17
  • 18. 16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard. Spreuken 31 18
  • 19. 16 Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard. Spreuken 31 19 lett. vrucht
  • 20. 17 Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen. Spreuken 31 20
  • 21. 18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit. Spreuken 31 21 lett. (be)proeft, test
  • 22. 18 Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit. Spreuken 31 22
  • 23. Spreuken 31 19 Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen houden de weefspoel. 23
  • 24. 20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige. Spreuken 31 24 lett. vernederde
  • 25. 20 Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige. Spreuken 31 25 = behoeftige
  • 26. 21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed. Spreuken 31 26 lett. huis
  • 27. 21 Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed. Spreuken 31 27 > koninklijk (2Sam.1:24) > verlossing (Gen.38:28; Joz.2:21)
  • 28. 22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar gewaad. Spreuken 31 28 St.Vert. : tapijtsieraard Conc.Vers.: decorative covers
  • 29. 22 Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar gewaad. Spreuken 31 29 fijn linnen > priesterlijk (Ex.28:5) purper > koninklijk (Est.8:15)
  • 30. 23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands. Spreuken 31 30 => heerschappij = waar de in- en uitgang bewaakt wordt
  • 31. 23 Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands. Spreuken 31 31
  • 32. 24 Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels. Spreuken 31 32
  • 33. 25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe. Spreuken 31 33 Hebr. az > Boaz = in Hem is kracht
  • 34. 25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe. Spreuken 31 34 Hebr. hadar = heerlijkheid, glorie
  • 35. 25 Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe. Spreuken 31 35 Hebr. sachaq > Jitschak = lachen, plezier, spelen
  • 36. 26 Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong. Spreuken 31 36
  • 37. 27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet. Spreuken 31 37
  • 38. 27 Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet. Spreuken 31 38
  • 39. 28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar: Spreuken 31 39
  • 40. 28 Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar: Spreuken 31 40
  • 41. 29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle! Spreuken 31 41 in vers 10: 'degelijk' = vermogend, sterk, kloek
  • 42. 29 Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle! Spreuken 31 42
  • 43. 30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de HERE vreest, die is te prijzen. Spreuken 31 43 bedrieglijk: buitenkant vs. binnenkant ijdel: leeg > vergankelijk
  • 44. 30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de HERE vreest, die is te prijzen. Spreuken 31 44 'vrezen' (yare) > zelfde stam als 'zien' (ra'ah)
  • 45. 30 Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de HERE vreest, die is te prijzen. Spreuken 31 45 lett. zal worden geprezen
  • 46. 31 Geeft haar van de vrucht harer handen, dat haar daden haar roemen in de poorten! Spreuken 31 46 > haar man! (31:23)
  • 47. de sterke vrouw als type van het herboren Israël 1. "wie zal haar vinden?" - de Zoon van David! (:10) 2. haar waarde gaat koralen (de rijkdom der zee) te boven (:10) 3. het hart van de Man vertrouwt haar (:11) 4. het zal de Man niet aan buit ontbreken (:11) 5. zij doet haar Man goed, al de dagen van haar leven (:12) 6. zij werkt met lust, van harte (:13) 7. zij brengt van verre haar brood (:14) 8. zij staat op als het nog nacht is – vroeg in de morgen (:15) 9. zij geeft haar huis voeding (:15) 10.zij verwerft de akker > de wereld (:16)
  • 48. 11.haar handen strekt zij uit naar de behoeftige (:20) 12.haar huis is in scharlaken gekleed (:21) 13.zij is gekleed in fijn linnen (priesterlijk) en purper (koninklijk) (:22) 14.haar Man is bekend in de poorten (:23) 15.kracht en luister is haar gewaad (:25) 16.de volgende dag lacht zij toe (:25) 17.in wijsheid opent zij haar mond (:26) 18.vriendelijke onderwijzing is op haar tong (:26) 19.zij houdt toezicht op haar huishouding (:27) 20.haar zonen prijzen haar gelukkig (:28) 21.haar Man roemt haar (:28) 22.zij vreest (=ziet!) JAHWEH (:30)