2. Leren:
Een proces met als resultaat een
relatief permanente (=blijvende)
verandering in gedrag of kennis ten
gevolge van ervaring (=training,
oefening, opvoeding, onderwijs)
3. Klassieke conditionering (Pavlov)
Een leerproces waarbij iemand leert
de ene gebeurtenis met de ander te
associëren (tandartsstoel met pijn)
Experimenten van Pavlov (1848-
1936)
4. Ongeconditioneerde stimulus (OS)
Gebeurtenis, object of stimulus uit de omgeving die zonder
voorafgaand leren een aanleiding geeft tot een respons
Ongeconditioneerde respons (OR)
Automatische reactie op de OS
Geconditioneerde stimulus (CS/GS)
Een gebeurtenis, object, stimulus uit de omgeving die zonder
voorafgaand leren geen aanleiding geeft tot een respons, maar na
het leren wel!
Geconditioneerde respons (CR/GR)
Reactie op de CS (de aangeleerde respons of reactie)
5. 1. Er is een gebeurtenis die zonder leren sowieso
een bepaalde respons geeft. Die gebeurtenis
noemen we OS (ongeconditioneerde stimulus)
de respons noemen we OR
(ongeconditioneerde respons)
2. Tegelijkertijd met die OS laten we een andere
gebeurtenis plaats vinden die aanvankelijk niet
de OR tot gevolg heeft. In feite is die tweede
gebeurtenis dus een neutrale stimulus (NS),
maar omdat hij geconditioneerd wordt noemen
we hem een geconditioneerde stimulus (CS)
3. Als CS een aantal keren tegelijkertijd met OS
plaats vindt zal op CS dezelfde reactie volgens
als op OS, met die uitzondering dat de reactie is
aangeleerd en daarom noemen we die reactie
geconditioneerde respons (CR)
6. In schema
Voor de conditionering
OS (voedsel in de mond)-----------------OR (speekselafscheiding)
CS (toon)------------------andere reactie (oriëntatie van het
geluid, alertheid)
Tijdens de conditionering
CS (toon) wordt aangeboden
meteen gevolgd door OS (voedsel)----------------OR
(speeksel-
afscheiding)
Na de conditionering
CS (toon) --------------------------------CR (speekselafscheiding)
8. Begrippen
Proces waarbij een CS een CR gaat uitlokken
noemen we verwerving
Extinctie: verzwakking van de CR die optreedt als
de CS herhaaldelijk zonder OS aangeboden
wordt.
Spontaal herstel: na rustperiode treedt CR weer
op als CS wordt aangeboden
Stimulusgeneralisatie: CR treedt ook op na met
CS vergelijkbare prikkels
Stimulusdiscriminatie: CR treedt wel op na de ene
CS(prestatievakken) maar niet na de andere CS
(gymnastiek)
9. Wat bepaalt welke stimuli met
elkaar geassocieerd zullen worden?
De CS zo kort voor de OS aan te
bieden (tijdsinterval)
Uitzondering bij leren van
smaakaversie mensen en dieren
leren om voedingsmiddelen te
vermijden die hen ziek maken
11. De puzzelbox van Thorndike
Hongerige kat in kooi, springslot op de deur, en dit
stond in verbinding met een pedaal. Buiten de kooi
lag een beetje voedsel.
Als de kat per ongeluk op het pedaal drukte,
sprong het springslot open en kon de kat
ontsnappen, de puzzel was opgelost
Thorndike herhaalde dit en de kat ging steeds
sneller op het pedaal drukken
Wet van het effect: responsen die voldoening
gevende gevolgen geven zullen herhaald worden,
responsen die onbevredigende gevolgen hebben
zullen niet herhaald worden.
12. Kooi van Skinner (Skinnerkooi)
Hongerige rat op hendel drukken om
een beloning te krijgen
Duiven op een klein verlicht plekje
drukken om een beloning te
ontvangen
Skinnerbox
13. Skinner: gedrag dat resulteert in
bekrachtiging heeft meer kans oom
normaal op te treden (gelijkenis Wet van
het Effect!), 2 soorten:
Positieve bekrachtiging:
Iets positiefs toevoegen waardoor de
respons die aan de bekrachtiger vooraf
gaat (dit is dus het gewenste gedrag)
versterkt wordt
Negatieve bekrachtiging:
Iets negatiefs wegnemen waardoor de
respons die aan de bekrachtiger vooraf
gaat (dit is dus het gewenste gedrag)
versterkt wordt
Altijd toename van het gedrag!
14. Partiële of intermitterende
bekrachtiging:
Wanneer niet elk gedrag gevolgd
wordt door een bekrachtiger.
(bijv. baby die even moet huilen
voordat het opgepakt wordt)
Continue bekrachtiging: elk gedrag
wordt gevolg door bekrachtiging
15. Vier schema’s
Vaste ratio (SFR): bekrachtiging volgt na vast
aantal responsen
Een toets afnemen na elke 20 bladzijden of 20 sit-ups uitvoeren om fit te blijven
Variabele ratio (SVR): bekrachtiging volgt na
willekeurig, steeds verschillend aantal responsen
Proefdier krijg een bekrachtiging na een gemiddelde van 10 responsen, maar het
precieze aantal kan sterk verschillen, bijvoorbeeld gokautomaat
Vast interval (SFI): bekrachtiging volgt na vaste
tijdsperiode
Eerste reactie wordt beloond na 1 minuut en volgende weer na 1 minuut
Variabel interval (SVI): bekrachtiging volgt na
steeds verschillende tijdsperiode
Proefdier krijg een bekrachtiging na een gemiddelde van bijvoorbeeld 1 minuut, maar
de precieze intervalduur kan verschillen.
16. Kenmerken
Vorming (shaping): bijvoorbeeld de methode waarop
men een rat ertoe brengt om op de hendel te drukken
Extinctie: na het conditioneren stoppen met het
toedienen van de bekrachtiging, er zal verzwakking
optreden (net als klassieke conditionering)
Weerstand tegen extinctie: hoelang wordt een respons
voortgezet nadat de bekrachtiging is stopgezet? Hangt
af van het bekrachtigingsschema
Stimulusgeneralisatie: geleerd gedrag treedt op in een
context die lijkt op de traingscontext. (net als klassieke
conditionering)
Discriminatie: gedragingen worden beperkt tot
bepaalde contexten, gedragingen worden dus slechts
onder bepaalde omstandigheden bekrachtigd. (net als
klassieke conditionering)