SlideShare a Scribd company logo
1 of 27
1
Landsverordening integriteitbevordering ministers
Hoofdstuk 1. Begripsbepaling
Artikel 1
In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. nevenfunctie : elke functie, betaald of onbetaald, die naast
het ambt van minister wordt uitgeoefend;
b. nevenwerkzaamheid : een werkzaamheid naast het hoofdberoep,
welke niet als beroep is aan te merken;
c. zakelijke belangen : alle rechten – direct of indirect – die iemand
heeft op opbrengsten uit ondernemingen;
d. partner : degene met wie de minister gedurende
tenminste één jaar onafgebroken een
gezamenlijke huishouding voert;
e. griffier : de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van
Justitie of een door hem aangewezen persoon;
f. kinderen : minderjarige huwelijkse kinderen van de
minister en minderjarige buitenhuwelijkse niet-
erkende kinderen ten aanzien van wie de
minister bij rechterlijk vonnis is veroordeeld tot
het voorzien in het levensonderhoud danwel bij
authentieke akte de onderhoudsplicht heeft
erkend.
Hoofdstuk 2. Schriftelijke verklaringen en kennisgevingen
§ 1 Verplichting tot indiening van schriftelijke verklaringen en kennisgevingen
Artikel 2
1. De minister dient bij de minister-president binnen dertig dagen na aanvaarding van zijn
betrekking als minister een schriftelijke verklaring als bedoeld in het vierde lid in. De
datum van ontvangst wordt onverwijld aangetekend op de in de vorige volzin bedoelde
verklaring.
2
2. De minister is gehouden de schriftelijke verklaring duidelijk, stellig en zonder
voorbehoud in te vullen en te ondertekenen. Hij staat in voor de getrouwheid van het
gestelde in de verklaring ten aanzien van zijn echtgenote of partner, voorzover hij
daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn.
3. De echtgenote of partner van de minister is desverlangd gehouden inlichtingen aan hem
te verstrekken die hij redelijkerwijs nodig heeft ter invulling van de schriftelijke
verklaring.
4. De schriftelijke verklaring moet ten aanzien van de minister en zijn echtgenote of
partner in ieder geval het volgende behelzen:
a. een nauwkeurige omschrijving van de zakelijke belangen die zij hebben of
beheren;
b. een nauwkeurige omschrijving van hun overige vermogensbestanddelen;
c. een nauwkeurige omschrijving van de aard van hun nevenfuncties en
nevenwerkzaamheden;
d. de vermelding of aan hun nevenfuncties en nevenwerkzaamheden inkomsten of
voordelen in welke vorm dan ook, zijn verbonden en voorzover een geldelijke
vergoeding daaraan is verbonden de omvang daarvan;
e. een nauwkeurige omschrijving van de zakelijke belangen en overige
vermogensbestanddelen van de kinderen.
5. Ter zake van een vermogensbestanddeel, uitgezonderd een onroerende zaak, dat een
drempelwaarde van NAF. 20.000,-- niet te boven gaat, behoeft geen opgave te worden
gedaan.
6. In het vierde en vijfde lid wordt onder vermogensbestanddelen verstaan onroerende
zaken, roerende zaken, op geld waardeerbare rechten alsmede vorderingen en schulden.
Onder roerende zaken, genoemd in de vorige volzin, wordt verstaan alle zaken die niet
onder de categorieën onroerende zaken, op geld waardeerbare rechten, vorderingen en
schulden vallen.
7. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt het model van de schriftelijke
verklaring vastgesteld.
8. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat en onder
welke voorwaarden het toegelaten wordt om langs elektronische weg een schriftelijke
verklaring in te dienen.
9. Het eerste lid is niet van toepassing op een herbenoemde minister die aan het einde van
zijn voorgaande ambtsperiode overeenkomstig artikel 5 een schriftelijke verklaring heeft
ingediend mits geen wijzigingen daarin moeten worden aangebracht. In het geval dat
geen wijzigingen in de schriftelijke verklaring moeten worden aangebracht, verzoekt de
minister-president de griffier een afschrift van de eerder ingediende verklaring aan hem
toe te zenden.
3
Artikel 3
1. De minister-president beslist, gehoord de minister, welke zakelijke belangen,
nevenfuncties en nevenwerkzaamheden, ongewenst zijn met het oog op een goede
vervulling van het ambt als minister of de handhaving van de onpartijdigheid en
onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.
2. De minister-president wint over de te nemen beslissing, bedoeld in het eerste lid, advies
in van de Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer. Het advies wordt uitgebracht
binnen twee weken na ontvangst van het verzoek van de minister-president.
3. De minister is gehouden indien naar het oordeel van de minister-president ongewenste
vereniging van belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden als bedoeld in het
eerste lid zich voordoet de benodigde voorzieningen in zijn vermogensbeheer te treffen
of de desbetreffende nevenfunctie of nevenwerkzaamheid neer te leggen. De vorige
volzin is van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot of partner van de minister.
4. De minister dient binnen dertig dagen nadat de voorzieningen, bedoeld in het derde lid,
zijn getroffen, een nieuwe schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, vierde lid, in
bij de minister-president. Artikel 2, eerste lid tot en met het achtste lid, is van
overeenkomstige toepassing.
5. Ingeval een ongewenste vereniging van belangen, nevenfuncties of
nevenwerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid zich voordoet en de minister ten
aanzien van het desbetreffende zakelijke belang niet de benodigde voorzieningen in zijn
vermogensbeheer treft of de desbetreffende nevenfunctie of nevenwerkzaamheid niet
neerlegt, informeert de minister-president onverwijld de Staten terzake.
6. Wanneer de minister tevens minister-president is, wordt voor de toepassing te zijner
aanzien van dit artikel telkens de Raad van Advies gelezen in plaats van de minister-
president. In afwijking van de vorige volzin treedt in het geval, bedoeld in het vijfde lid,
de vice-voorzitter van de Raad van Advies in de plaats van de minister-president op.
Artikel 4
1. De minister legt tijdens zijn ambtsperiode zijn voornemen of dat van zijn echtgenoot of
partner tot het verwerven van zakelijke belangen en het aanvaarden van nevenfuncties
en nevenwerkzaamheden schriftelijk voor aan de minister-president. Artikel 3, eerste,
tweede en zesde lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
2. De minister dient binnen dertig dagen nadat hij of zijn echtgenoot of partner nieuwe
zakelijke belangen heeft verworven of nevenfuncties en nevenwerkzaamheden heeft
aanvaard bij de minister-president een nieuwe schriftelijke verklaring als bedoeld in
artikel 2, vierde lid, in. Artikel 2, eerste lid tot en met het achtste lid, is van
overeenkomstige toepassing.
4
3. De minister mag geen zakelijke belangen verwerven of een nevenwerkzaamheid of
nevenfunctie aanvaarden die naar het oordeel van de minister-president ongewenst zijn.
Indien de minister in strijd met het bepaalde in de vorige volzin handelt, informeert de
minister-president onverwijld de Staten terzake.
4. Op belangen die ontstaan door erfrecht, giften en andere inkomstenbronnen is artikel 3
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5
1. De minister stelt de minister-president onverwijld in kennis ingeval een van de volgende
feiten of omstandigheden zich na de aanvaarding van zijn betrekking als minister
hebben voorgedaan en waarmede geen rekening is gehouden in zijn laatstelijk aan de
minister-president ingediende schriftelijke verklaring:
a. in geval de minister een huwelijk aangaat of een samenlevingsrelatie van
tenminste één jaar heeft bereikt;
b. ten aanzien van een kind waarvoor vóór de aanvaarding van de betrekking als
minister geen verplichting tot het doen van opgave overeenkomstig artikel 2,
vierde lid, onderdeel e, bestond.
2. De minister dient binnen dertig dagen nadat een van de feiten of omstandigheden,
bedoeld in het eerste lid, zich hebben voorgedaan een nieuwe schriftelijke verklaring als
bedoeld in artikel 2, vierde lid, in bij de minister-president. Artikel 2, eerste lid tot en
met het achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Wanneer de minister tevens minister-president is, wordt voor de toepassing te zijner
aanzien van dit artikel telkens de Raad van Advies gelezen in plaats van de minister-
president.
Artikel 6
De gewezen minister dient bij de minister-president binnen dertig dagen volgende op de dag
waarop hij ophoudt minister te zijn een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, vierde
lid, in. Artikel 2 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7
De artikelen 1 tot en met 6 zijn van overeenkomstige toepassing op de gevolmachtigde
minister met uitzondering van artikel 3, vijfde lid, tweede volzin, en artikel 4, derde lid,
tweede volzin.
5
§ 2 Kennisneming, bewaren en vernietiging schriftelijke verklaringen en kennisgevingen
Artikel 8
1. De schriftelijke verklaringen, bedoeld in de artikelen 2, vierde lid, 3, vierde lid, 4,
tweede lid, 5, tweede lid, alsmede de kennisgevingen, bedoeld in de artikelen 4, eerste
lid, en 5, eerste lid, alsmede de overige documenten, bedoeld in de artikelen 3, eerste
en tweede lid, 4, eerste lid, worden terstond na ontvangst respectievelijk afdoening
daarvan door de minister-president onderscheidenlijk de Raad van Advies ingediend bij
de griffier.
2. De griffier houdt een register. De Minister van Justitie stelt, in overeenstemming met de
Raad van Ministers, een reglement voor het register op. Deze minister is
verantwoordelijk voor de juiste werking ervan.
3. Het register bevat slechts gegevens die noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor het is
aangelegd.
4. Het register bevat in ieder geval de volgende gegevens:
a. de datum van ontvangst van de documenten, bedoeld in het eerste lid, en de
naam van de minister;
b. de datum waarop de documenten, bedoeld in het eerste lid en in artikel 10 zijn
vernietigd alsmede de reden voor de vernietiging daarvan;
c. de datum waarop een verzoek als bedoeld in artikel 10 is ontvangen en de datum
waarop het verzoek is afgedaan.
5. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen op voordracht van de
Minister van Justitie, in overeenstemming met de Raad van Ministers, andere eisen dan
die genoemd in het vierde lid worden gesteld waaraan het register moet voldoen.
6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan een model registratieformulier
worden vastgesteld.
Artikel 9
1. De griffier bewaart een schriftelijke verklaring en de daarmee samenhangende
kennisgevingen, alsmede de overige documenten als bedoeld in artikel 8, eerste lid,
voor de duur van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van beëindiging van de
benoemingsperiode als minister of gevolmachtigde minister. In afwijking van de vorige
volzin worden bedoelde documenten langer dan de in de vorige volzin bedoelde
bewaartermijn bewaard indien op de datum waarop de bewaartermijn verloopt de
persoon waarop de documenten betrekking hebben nog het ambt van minister of
gevolmachtigde minister bekleedt. In laatstbedoeld geval worden de betrokken
6
documenten vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop zijn benoemingsperiode is
verstreken, bewaard.
2. De griffier vernietigt een schriftelijke verklaring en de daarmee samenhangende
kennisgevingen, alsmede de overige documenten bedoeld in artikel 8, eerste lid na
verloop van de bewaartermijn, bedoeld in het eerste lid.
3. Met betrekking tot het bewaren en vernietigen van de documenten, bedoeld in artikel 8,
eerste lid, worden op voordracht van de Minister van Justitie, in overeenstemming met
de Raad van Ministers, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels
gesteld.
Artikel 10
1. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie, de griffier
schriftelijk verzoeken om het verlenen van inzage in of het verstrekken van een kopie
van documenten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, ten behoeve van de opsporing en
vervolging van een of meer van de volgende in het Wetboek van Strafrecht omschreven
misdrijven, waarvan het vermoeden bestaat dat de minister, gevolmachtigde minister,
of de gewezen minister deze heeft gepleegd:
a. de misdrijven, omschreven in titel X van het tweede boek;
b. de misdrijven, omschreven in titel XI van het tweede boek;
c. de misdrijven, omschreven in de artikelen 230, 231, 232 en 239;
d. de misdrijven, omschreven in titel XXII van het tweede boek, met uitzondering
van de misdrijven, omschreven in de artikelen 327 en 328;
e. de misdrijven, omschreven in de artikelen 330 en 331;
f. de misdrijven, omschreven in de artikelen 334, 335 en 336;
g. de misdrijven, omschreven in de artikelen 339, 340 en 341;
h. de misdrijven, omschreven in titel XXVI van het tweede boek;
i. de misdrijven omschreven in de artikelen 375, 376, 377, 378, 379 en 382;
j. de misdrijven, omschreven in de artikelen 431, 432 en 432bis;
k. de misdrijven, omschreven in de artikelen 1, 2 en 3 van de Landsverordening
strafbaarstelling witwassen van geld (P.B. 1993, no. 52).
2. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie, de griffier
schriftelijk verzoeken om het verlenen van inzage in of het verstrekken van een kopie
van documenten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, ten behoeve van de opsporing van een
feit dat strafbaar is gesteld in artikel 15 of in de artikelen 230, 231, 232 en 239 van het
Wetboek van Strafrecht, waarvan het vermoeden bestaat dat de echtgenote of partner
van de minister, gevolmachtigde minister of gewezen minister deze heeft gepleegd.
3. Het verzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, bevat in ieder geval de volgende
gegevens:
7
a. de identiteit van de persoon waarover het openbaar ministerie informatie wenst;
b. de periode waarover het openbaar ministerie informatie wenst;
c. het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat de persoon
bedoeld in onderdeel a, heeft gepleegd;
d. de fase van het strafrechtelijk onderzoek;
e. de vorm van informatie;
f. de termijn waarbinnen aan het verzoek moet worden voldaan.
4. De griffier is verplicht binnen de door de rechter-commissaris bepaalde termijn aan het
verzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid, te voldoen.
5. Voor het geven van informatie, waaronder begrepen het overleggen van kopieën,
worden geen kosten in rekening gebracht.
6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld
omtrent de verstrekking van gegevens uit het register aan het openbaar ministerie.
7. De verzoeken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden voor de in artikel 9, eerste
lid, genoemde termijn bewaard. Na verloop van de in de vorige volzin bedoelde
bewaartermijn vernietigt de griffier de in de vorige volzin bedoelde verzoeken.
8. De gewezen minister of gevolmachtigde minister en zijn echtgenote of partner kunnen
drie weken vóór de datum waarop de bewaartermijn, bedoeld in artikel 9, eerste lid,
eindigt, een schriftelijk verzoek aan de griffier doen om inzage te krijgen in de
verzoeken, bedoeld in het eerste lid respectievelijk het tweede lid. De griffier beslist,
gehoord de rechter-commissaris, over het in de vorige volzin bedoelde verzoek binnen
twee weken na ontvangst daarvan.
9. Het verzoek op inzage kan slechts worden geweigerd indien de documenten waarop het
verzoek betrekking heeft gegevens omvat waarvan kennisneming door de minister of
gevolmachtigde minister of zijn echtgenote of partner een voorbereidend onderzoek en
daaropvolgende onderzoeken zou kunnen belemmeren.
10. Het verzoek, bedoeld in het achtste lid, wordt na verloop van de bewaartermijn van de
documenten waarop het verzoek betrekking heeft vernietigd.
§ 3 Beveiligingsmaatregelen voor het register
Artikel 11
1. De griffier treft maatregelen ter beveiliging van de in het register opgenomen gegevens.
Deze maatregelen houden tenminste voorzieningen in tegen:
a. beschadiging of verloren gaan van de gegevens als gevolg van brand of andere
calamiteiten dan wel als gevolg van kwaadwillige handelingen of onachtzaamheid
van derden of eigen medewerkers;
b. onbevoegde wijziging van de gegevens;
8
c. ontvreemding van de gegevens;
d. kennisneming van de gegevens door onbevoegden.
2. De Minister van Justitie kan aanwijzingen omtrent de beveiliging van het register geven.
Hoofdstuk 3. Besluitvorming
Artikel 12
1. Onverminderd artikel 35 van de Staatsregeling neemt de minister in de vergaderingen
van de Raad van Ministers geen deel aan de besluitvorming over:
a. zaken die zijn nevenwerkzaamheden en nevenfuncties raken;
b. zaken die zakelijke belangen die hij beheert raken;
c. zaken waarin hij als vertegenwoordiger is betrokken; of
d. zaken die de belangen raken van de echtgenote of partner, zijn bloed- of
aanverwanten tot en met de derde graad.
2. De minister draagt een te zijner beslissing staande zaak, indien een geval als bedoeld in
het eerste lid zich voordoet, aan de Raad van Ministers voor besluitvorming over,
waarbij de minister is uitgesloten van deelname aan die besluitvorming.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gevolmachtigde minister voor
wat betreft het uitbrengen van een raadgevende stem in de Raad van Ministers ten
aanzien van onderwerpen welke tot zijn bemoeienis behoren. De gevolmachtigde
minister onthoudt zich tevens van het uitbrengen van advies aan de minister-president,
indien een geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet.
Hoofdstuk 4. Bijzondere bepaling
Artikel 13
Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze landsverordening en daarbij de
beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs
moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift
ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding
daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of
uit zijn taak bij de uitvoering van deze landsverordening de noodzaak tot bekendmaking
voortvloeit.
Hoofdstuk 5. Strafbepalingen
Artikel 14
9
De gevolmachtigde minister die handelt in strijd met artikel 12, derde lid, wordt gestraft met
een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren.
Artikel 15
De echtgenote of partner van de minister of gevolmachtigde minister die op grond van artikel
2, derde lid, gehouden is inlichtingen te verstrekken en daarbij opzettelijk in strijd met
bedoelde gehoudenheid inlichtingen in strijd met de waarheid geeft of iets verzwijgt wordt
gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren.
Artikel 16
De gewezen minister of gevolmachtigde minister die niet binnen de gestelde termijn voldoet
aan de ingevolge artikel 6 gestelde verplichting wordt gestraft met een gevangenisstraf van
ten hoogste drie jaren.
Artikel 17
1. Degene die de bij artikel 13 opgelegde geheimhouding opzettelijk schendt, wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van ten
hoogste honderdduizend gulden.
2. Geen vervolging heeft plaats dan op klacht van hem, te wiens aanzien de
geheimhouding is geschonden.
Artikel 18
De in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde strafbare feiten zijn misdrijven.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 19
Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening integriteitbevordering
ministers.
10
MEMORIE VAN TOELICHTING
1. Algemeen
Politieke gezagsdragers vervullen een voorbeeldfunctie. Hun handelen en nalaten heeft effect
op de ambtelijke organisatie en op de samenleving. Er is sprake van een machtsverhouding in
de relatie tussen de burger en de overheid. De burger kan bijvoorbeeld voor de afgifte van
een vergunning niet naar een andere overheid. Wil men het vertrouwen van de burger
behouden en versterken, dan is dat alleen mogelijk als de rechtmatigheid, zorgvuldigheid en
het fatsoen van de bestuurders buiten kijf staat, met andere woorden als de integriteit van het
bestuur is gewaarborgd.
Waar een bestuurder niet alleen zijn publieke taak als bestuurder, maar ook andere functies of
belangen uitoefent, kan er een risico van belangenverstrengeling ontstaan. Dit ontwerp beoogt
de integriteit van politieke gezagsdragers te bevorderen door enerzijds ongewenste
nevenfuncties en zakelijke belangen van ministers te voorkomen en anderzijds aanvullende
regels te stellen ter voorkoming van ongerechtvaardigde verrijking. Voorgesteld wordt dat
ministers en hun partners al hun nevenfuncties en bepaalde zakelijke belangen van zichzelf,
hun partner en kinderen dienen te melden aan minister-president. De minister-president
beoordeelt vervolgens - na een advies van de Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer -
of bepaalde functies ongewenst zijn. Is dat het geval, dan dient de betrokken minister de
betreffende functie neer te leggen of voorzieningen te treffen in zijn vermogensbeheer. Laat
de minister na om de functie neer te leggen of om geëigende maatregelen te nemen, dan
meldt de minister-president dit aan de Staten. De Staten kunnen eventueel het vertrouwen
opzeggen in de minister.
De verklaringen worden gedurende vijf jaar bewaard door de griffier van het
Gemeenschappelijk Hof. Een andere maatregel die van belang zal zijn ter bevordering van de
deugdelijkheid van bestuur is de voorgestelde bevoegdheid van het openbaar ministerie om
onder omstandigheden inzage te krijgen in de bij de griffier van het Gemeenschappelijk Hof
van Justitie gedeponeerde verklaringen aangaande het vermogen van een (gewezen) minister
en diens met name genoemde gezinsleden. Reden hiervoor is dat de bijzondere positie van
deze gezagsdragers maakt dat zij zich op door de wet gesanctioneerde wijze kunnen verrijken.
In Nederland dienen ministers en staatssecretarissen om elke schijn van
belangenverstrengeling te voorkomen al hun nevenfuncties neer te leggen. Ook zakelijke
belangen dienen te worden afgestoten of er dient een regeling daarover te worden getroffen.
11
Een en ander is neergelegd in een beleidslijn van de minister-president die ook wordt
gehanteerd door de formateur bij kandidaat-ministers.
In de Nederlandse Antillen geldt eveneens een beleidslijn voor nevenfuncties van
(kandidaat)ministers. In 1999 is het rapport Konfiansa, bestuurlijke verbetering en integriteit
van het Bureau Constitutionele Zaken van het land de Nederlandse Antillen verschenen. Een
van de aanbevelingen uit het rapport is om te komen tot een wettelijke regeling van
nevenfuncties van ministers en staatssecretarissen. Dit ontwerp is gebaseerd op een
vooronontwerp voor een landsverordening integriteitbevordering politieke gezagsdragers uit
2006, naar aanleiding van het rapport Konfiansa, alsmede op het ontwerp van
landsverordening houdende regels in verband met de strafprocesrechtelijke aspecten van de
landsverordening integriteitbevordering gezagsdragers van het Land de Nederlandse Antillen.
In de onderhavige ontwerp-landsverordening zijn geen nieuwe sancties voor bestuurders
opgenomen. Een minister die zich schuldig maakt aan schending van de meldplicht kan door
de Staten ter verantwoording worden geroepen en in het ergste geval het politieke vertrouwen
verliezen. Voorts zijn relevant de speciale strafbepalingen voor ministers, geregeld in de
artikelen 372bis, 372quinquies en 372septies en de gewone fraudebepalingen uit het Wetboek
van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, dat door het land Sint Maarten zal worden
overgenomen.
Hoewel hij een andere functie en positie heeft dan een minister, zijn uit een oogpunt van
uniformiteit de regels over melding van zakelijke belangen en nevenfuncties ook van
toepassing op de gevolmachtigde minister (artikel 7). Ook in de ontwerp-Staatsregeling zijn
de onverenigbaarheden van ministers en gevolmachtigde ministers uniform geregeld.
Volgens artikel 101 van de ontwerp-Staatsregeling van Sint Maarten worden bij
landsverordening regels gesteld teneinde de rechtmatigheid en de integriteit van het bestuur
te waarborgen. Dit ontwerp geldt als een uitwerking van die opdracht aan de wetgever.
2. Ongewenste nevenfuncties en belangen
In artikel 34, tweede lid, van de ontwerp-Staatsregeling worden een aantal functies voor
ministers uitdrukkelijk verboden, zoals lid van de Raad van Advies of lid van de Algemene
Rekenkamer. Volgens het derde lid kan bij landsverordening ten aanzien van andere
betrekkingen worden bepaald dat zij niet gelijktijdig met het ambt van minister kunnen
worden uitgeoefend. In artikel 35, tweede lid, is voorts bepaald dat een minister geen functie
mag bekleden waaraan enige ten laste van de begroting van het Land komende bezoldiging of
uitkering is verbonden. Volgens het derde lid van artikel 35, mogen ministers niet direct of
indirect deelnemen in of bestuurder of commissaris zijn van enige onderneming die op Sint
12
Maarten is gevestigd of actief is. Het houden van aandelen in een NV wordt niet beschouwd als
deelnemen in een onderneming, tenzij betrokkene tezamen met zijn bloed of aanverwanten
tot in de tweede graad 25 percent van de aandelen houdt. In het vierde lid van artikel 35 is
bepaald dat ministers niet direct of indirect mogen deelnemen in een concessie in het Land.
Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, kunnen nog andere dan de hierboven
expliciet verboden betrekkingen ongewenst zijn. Als criterium geldt of de nevenfuncties en
zakelijke belangen “ongewenst zijn met een oog op de onpartijdigheid en onafhankelijkheid
van de minister of van het vertrouwen daarin.” Dit criterium is ontleend aan artikel 7, tweede
lid van de ontwerp landsverordening Algemene Rekenkamer. Het is niet mogelijk om deze
brede norm nader in te kaderen.
3. Het recht op privacy
Ingevolge de artikelen 2 tot en met 6 van dit ontwerp zijn ministers gehouden bij het begin en
einde van hun benoemingsperiode alsmede gedurende bedoelde periode een schriftelijke
verklaring in te dienen betreffende hun zakelijke belangen en overige
vermogensbestanddelen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden alsmede betreffende die van
hun echtgenote of partner en kinderen.
Het doel van artikel 2 is tweeledig. Enerzijds wordt informatie verkregen ter voorkoming van
ongewenste belangenvermenging. Aan de hand van bedoelde informatie beslist de minister-
president met inachtneming van artikel 3 welke zakelijke belangen, nevenfuncties en
nevenwerkzaamheden van de minister naar zijn oordeel ongewenst zijn met het oog op een
goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en
onafhankelijkheid of het vertrouwen daarin. Anderzijds dragen de artikelen 2 tot en met 6 in
samenhang met artikel 9 tevens bij tot het voorkomen van ongerechtvaardigde verrijking en
hebben dan ook een zekere mate van preventieve werking op de (gewezen) minister.
Het is nodig stil te staan bij de vraag in hoeverre het recht op privacy van de minister alsmede
van hun echtgenote of partner en kinderen door het voorgestelde in de ontwerp-
landsverordening worden aangetast. Het recht op privacy bevat een breed scala aan
elementen. Deze elementen zijn alle onder één noemer te brengen: elk individu moet ruimte
hebben om zijn eigen leven te leiden met zo weinig mogelijk inmenging van buitenaf.
Door de aan een minister opgelegde verplichting in de artikelen 2 tot en met 6 van de
onderhavige ontwerp-landsverordening om opgave te doen, zoals voorgeschreven in
voornoemde artikelen, wordt zijn recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (recht
op privacy), zoals neergelegd in artikel 5 van de ontwerp-Staatsregeling en artikel 8 van het
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
(Trb. 1951, 154)(EVRM), artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en
13
politieke rechten (Trb. 1969,99)(IVBPR) en artikel 12 van de Universele Verklaring van de
rechten van de mens (Trb. 1969,99), beperkt.
Artikel 17 IVBPR bevat anders dan artikel 8 van het EVRM geen beperkingsclausule. Artikel 17
van het IVBPR bepaalt alleen dat een beperking niet van willekeur mag getuigen ("arbitrary")
en niet onwettig ("unlawful") mag zijn. Voor individuele burgers lijkt artikel 8 van het EVRM
derhalve meer bescherming te bieden. Aangezien artikel 17 van het IVBPR geen verdergaande
eisen stelt dan artikel 8 van het EVRM en artikel 12 van de Universele Verklaring van de
rechten van de mens, in tegenstelling tot genoemde verdragsbepalingen geen rechtstreekse
werking heeft, kan worden volstaan met een toetsing aan artikel 8 van het EVRM.
Beperkingen op het recht op privacy zijn ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM slechts
mogelijk indien zij bij wet zijn voorzien ("in accordance with the law") en noodzakelijk zijn in
een democratische samenleving ("necessary in a democratic society") in het belang van één of
meer van de in het tweede lid genoemde doelcriteria. Artikel 31, eerste lid, van de ontwerp-
Staatsregeling stelt soortgelijke eisen: een beperking van de klassieke grondrechten is
noodzakelijk en proportioneel en zo specifiek mogelijk omschreven. Naar het oordeel van de
regering wordt aan deze eisen voldaan. De interpretatie van de doelcriteria in de
jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens vindt steeds plaats in
relatie tot wat "noodzakelijk" geacht wordt in een democratische samenleving.
In artikel 8, tweede lid, van het EVRM zijn als doelcriteria opgenomen: het belang van de
nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het
voorkomen van wanordelijkheden of strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de
goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Met deze landsverordening wordt de bevordering van de integriteit van het openbaar bestuur
beoogd. Zonder een integer bestuur is de democratische rechtsstaat niet geloofwaardig. De
waarborging van de integriteit wordt een voldoende zwaarwegend belang geacht om
beperkingen op het recht op privacy te rechtvaardigen. De maatregelen, zoals voorgesteld in
de onderhavige ontwerp-landsverordening, zijn herleidbaar tot twee in het EVRM genoemde
doelcriteria, namelijk het voorkomen van wanordelijkheden en het voorkomen van strafbare
feiten.
De jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens geeft uitsluitsel over het
antwoord op de vraag hoe het doelcriterium “het voorkomen van wanordelijkheden”
geïnterpreteerd moet worden. In de Engelzaak heeft het Europese Hof voor de Rechten van de
Mens het standpunt ingenomen dat de term “wanordelijkheden” niet alleen op de publieke
orde betrekking heeft, maar ook op de orde die geldt binnen een bepaalde sociale groep
(Arrest van 8 juni 1976, A. 22 (1977), § 98). In de onderhavige ontwerp-landsverordening
gaat het om de groep ministers en partners die een inbreuk op hun privacy moeten dulden op
grond van de beperkingsclausule van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Het risico bestaat
immers dat wanordelijkheden binnen de groep waartoe zij gerekend kunnen worden,
14
weerklank vinden in de rechtsorde van Sint Maarten waardoor deze ernstig kan worden
ontwricht.
Zoals eerder is gesteld, is beperking van het recht op privacy in de onderhavige ontwerp-
landsverordening mogelijk omdat het voorgestelde in het belang van het voorkomen van
wanordelijkheden nodig is. Door de in artikel 2 verplichte opgave wordt ongewenste
vermenging van belangen en functies zichtbaar en kan met inachtneming van het bepaalde in
artikel 3 de nodige maatregelen daartegen worden genomen.
Het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 dienen mede als instrument ter bestrijding van
ongerechtvaardigde verrijking. Bij het vermoeden dat een misdrijf, genoemd in artikel 10 van
dit ontwerp, door een (gewezen) minister of hun echtgenote of partner is gepleegd, kan de
rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, inzage krijgen in danwel
afschrift krijgen van zijn schriftelijke verklaringen en overige documenten die gedeponeerd
zijn bij de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Voorzover de verklaringen in
digitale vorm beschikbaar zijn, kan worden volstaan met een kopie hiervan. Documenten die
betrekking hebben op de echtgenote of partner, kunnen alleen worden opgevraagd en als
bewijs tegen de echtgenote of partner worden gebruikt, bij de opsporing van misdrijven
waarbij zij in verband met het verstekken van informatie bij betrokken is geweest.
Beperkingen zijn, zoals reeds gesteld, op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM
slechts mogelijk indien deze bij wet zijn voorzien en nodig zijn in een democratische
samenleving. Aangezien het Europese Hof voor de Rechten van de Mens tot het begrip "wet"
alles rekent wat naar de nationale constitutie als recht geldt, mits het voldoet aan de eisen
van kenbaarheid en voorzienbaarheid, valt een landsverordening onder voornoemd begrip.
In de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens wordt voor het
vereiste "noodzakelijk in een democratische samenleving" de volgende drie criteria
gehanteerd. Voor de beperking moet een dringende maatschappelijke behoefte bestaan
("pressing social need"), de beperking moet evenredig zijn aan het nagestreefde doel
("proportionate to the legal aim pursued") en de redenen die de staat voor de beperking
aangeeft, moeten relevant en toereikend ("relevant and sufficient") zijn in het licht van de in
artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde doelcriteria. Bij het bepalen van wat in dit
verband "noodzakelijk" is, wordt aan de staten een zekere beoordelingsvrijheid ("margin of
appreciation") gegund.
De noodzaak voor het voorgestelde in de onderhavige ontwerp-landsverordening moet vooral
gezien worden tegen het licht van de opleving in de Nederlandse Antillen en St. Maarten van
de aandacht voor bestuurlijke integriteit. Een voortdurende aandacht voor de handhaving van
de integriteit is noodzakelijk voor het behoud van een onkreukbaar, betrouwbaar en
zorgvuldig openbaar bestuur. Integriteit bij de overheid is geen natuurlijk gegeven maar een
te creëren voorwaarde die noodzakelijk is voor het degelijk functioneren van de democratische
rechtsstaat. Van belang is dat voorzieningen worden getroffen die bijdragen aan de
15
bescherming tegen mogelijke bedreigingen van de integriteit van het openbaar bestuur. De
scheiding van publieke en persoonlijke belangen in het optreden van ambtsdragers is een
conditio sine qua non voor een transparant en toerekenbaar bestuur.
Het risico van partijdigheid bij de feitelijke ambtsvervulling is groter in een kleine
gemeenschap. De vraag naar het partijdigheidsrisico wordt inzichtelijker wanneer bedacht
wordt dat er in de Nederlandse Antillen en in Sint Maarten sprake is van ambtsconcentratie bij
een gering aantal ambtsdragers en van ambtsvervulling in directe nabijheid van
belanghebbende burgers. De kleinschaligheid van onze samenleving brengt een geringe
sociale afstand met zich mee waardoor ambtsdragers niet altijd sociale contacten kunnen
ontlopen. Affectieve, economische en politieke banden kunnen het risico van partijdigheid
vergroten. Affectieve relaties spelen een belangrijke rol in onze samenleving. Familiebinding
wordt als zeer hecht ervaren terwijl de kring van personen waarmee men een familieband
voelt zeer groot is. De besluitvorming en beslissingen van een politieke ambtsdrager mogen
niet beïnvloed worden door persoonlijke belangen en ook de schijn van een dergelijke
beïnvloeding dient voorkomen te worden. Bij aanwezigheid van bedoelde beïnvloeding kan er
sprake zijn van ongewenste belangenverstrengeling.
Politieke banden kunnen echter het gedrag van een politicus in negatieve zin beïnvloeden.
Relaties zijn nodig zowel met kiezers als met partijgenoten.
Als gevolg van de erkenning van zulke belangenverstrengeling zijn door verschillende landen
maatregelen getroffen. Een opgave door de ambtsdrager van zijn nevenwerkzaamheden,
nevenfuncties alsmede zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen is een
voorbeeld van een dergelijke maatregel.
Dat de echtgenote of de partner van een minister mede in ogenschouw wordt genomen, vloeit
voort uit de veronderstelling dat met hen een zodanige band zal bestaan welke ertoe kan
leiden dat de minister met hun belangen rekening zal houden. Bedoelde band hebben
ministers ook met hun kinderen.
Het risico van het onderbrengen van belangen van de minister bij zijn echtgenote, partner of
kinderen zou groter worden indien ervoor wordt gekozen om de minister te verplichten om
slechts te zijner aanzien een schriftelijke verklaring in te dienen. Afgezien van de op voorhand
sprekende risico van verstrengeling tussen belangen van familieleden en het publieke belang,
is de ratio achter hun opgave het voorkomen van verschuivingen van de belangen van de
minister naar zijn echtgenote of partner danwel zijn kinderen. In verband hiermee is ook een
beperking van hun recht op privacy noodzakelijk om het beoogde doel te bereiken.
Doordat de schriftelijke verklaring slechts aan een beperkt aantal personen en instanties (de
minister-president, de Raad van Advies, Algemene Rekenkamer en de griffier van het Hof van
Justitie) zal worden voorgelegd, zal de beperking op het recht op privacy zo klein mogelijk
worden gehouden.
16
Voorts is overwogen in hoeverre het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 van de
onderhavige ontwerp-landsverordening ook voor een kandidaat-bestuurder moeten gelden.
Het toepasselijk zijn van voornoemde bepalingen op de kandidaat-minister zou het risico
kunnen verminderen dat een kandidaat-minister kort na zijn benoeming naar aanleiding van
ongewenste belangenverstrengeling zijn ontslag moet indienen. Echter rekening dient te
worden gehouden met het recht op privacy van de kandidaat-minister en zijn echtgenote of
partner en kinderen. Zoals eerder gesteld kan voornoemd recht slechts beperkt worden indien
sprake is van één van de in artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde doelcriteria. Voor
de kandidaat-minister is dit minder goed verdedigbaar.
Het is gebruikelijk dat de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen onderzoekt of de kandidaat-
minister en –staatssecretaris van onbesproken gedrag zijn. Er kunnen ook andere
voorwaarden worden gesteld aan de kandidaat-minister. Het is aan te bevelen dat de politieke
partijen bij de regeringsformatie afspreken dat elke partij slechts een kandidaat-minister
voordraagt, waarvan onderzocht is dat hij geen nevenwerkzaamheden, nevenfuncties,
zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen verricht onderscheidenlijk heeft die
ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van het ambt als minister of de
handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. De in
Nederland geldende (interne) Regeling inzake onverenigbaarheid van belangen en functies
voor ministers en staatssecretarissen uit 1978 en 1983 kan als voorbeeld dienen.
De kennisgevingsverplichting van de minister, neergelegd in artikel 4, terzake het voornemen
tot het verwerven van zakelijke belangen of aanvaarden van nevenfuncties of
nevenwerkzaamheden, stelt de minister-president in de gelegenheid te voorkomen dat
ongewenste belangenverstrengeling zich voordoet.
4. Financiële gevolgen
In dit ontwerp wordt de beoordeling of sprake is van ongewenste vermenging van belangen en
functies ten aanzien van ministers in handen gelegd van de minister-president, conform de
ontwerp landsverordening van de Nederlandse Antillen en de praktijk in Nederland. Mede gelet
op de onafhankelijke positie van de Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer worden aan
deze organen aanvullende adviserende taken opgedragen.
Aan voornoemde taken zijn geen structurele kosten verbonden voor de organisatie van de
Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer alsmede voor het Land (de Griffie van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie). Voorzover in de begroting van het Land niet reeds
rekening is gehouden met incidentele kosten die aan de taakuitoefening op grond van deze
landsverordening zijn verbonden, zal hiervoor een incidentele dekking gevonden moeten
worden.
17
5. Bijzonder deel
Artikel 1
Ingevolge artikel 1, onderdeel a, wordt onder "nevenfunctie" verstaan elke functie, betaald of
onbetaald, die men naast het hoofdberoep (in casu minister) uitoefent, zoals directeur van een
naamloze vennootschap.
Onder "nevenwerkzaamheid" wordt op grond van artikel 1, onderdeel b, verstaan een
werkzaamheid naast het hoofdberoep die men niet als beroep kan aanmerken, zoals
penningmeester van een sportvereniging.
Het begrip "zakelijke belangen" wordt in artikel 1, onderdeel c, omschreven als alle rechten -
direct of indirect - die iemand heeft op opbrengsten uit ondernemingen. Het bezit van
aandelen is een voorbeeld van een zakelijk belang.
Bij de omschrijving van "partner" in artikel 1, onderdeel d, is aangesloten bij de omschrijving
in artikel 2, vierde lid, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (P.B. 2002, no.
54). Dat een gezamenlijke huishouding gevoerd wordt, kan aangetoond worden door
overlegging van een uittreksel uit het bevolkingsregister of een kopie van de
samenlevingsovereenkomst. Een gezamenlijke huishouding wordt ook geacht aanwezig te zijn
indien de minister en zijn levensgezel die ongehuwd samenwonen een woning hebben gekocht
die als hoofdverblijf tot hun beschikking staat.
Ingevolge de artikelen 2 tot en met 6 van de onderhavige ontwerp-landsverordening is de
minister gehouden bij het begin en einde van de benoemingsperiode alsmede gedurende
bedoelde periode een schriftelijke verklaring in te dienen betreffende zakelijke belangen en
overige vermogensbestanddelen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden alsmede betreffende
die van hun echtgenote of partner en kinderen. Tussentijdse wijzigingen in de zakelijke
belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden, zoals weergegeven in de ingediende
schriftelijke verklaring dienen op grond van de artikelen 4 en 5 telkens onverwijld door middel
van een schriftelijke kennisgeving aan de minister-president plaats te vinden.
Artikel 2
De ministers zijn gehouden binnen 30 dagen na aanvaarding van hun betrekking een
schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, vierde lid, in te dienen bij de minister-
president. De opgave wordt naar eer en geweten gedaan. De minister kan voor de
getrouwheid van de gegevens betreffende zijn echtgenote of partner en van zijn kinderen
slechts instaan voorzover hij daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn. Bedoeld
voorbehoud is neergelegd in artikel 2, tweede lid. Wel wordt hij geacht in te kunnen staan
voor de getrouwheid van de gegevens hem zelf betreffen en die welke betrekking hebben op
zijn huwelijkse en buitenhuwelijkse-erkende en niet erkende minderjarige kinderen ten
18
aanzien van wie hij bij rechterlijk vonnis is veroordeeld tot het voorzien in het
levensonderhoud, danwel bij authentieke akte de onderhoudsplicht heeft erkend.
Artikel 2 heeft betrekking op zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen binnen en
buiten Sint Maarten. Met het oog op een eventuele belangenvermenging dienen niet alleen
zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen binnen de landsgrenzen bekend te zijn.
Het begrip “vermogensbestanddelen” is, gelet op het tweeledige karakter van de strekking van
de onderhavige ontwerp-landsverordening, ruim omschreven. Zoals bepaald in artikel 2, zesde
lid, omvat het begrip “vermogensbestanddelen” onroerende zaken, roerende zaken, op geld
waardeerbare rechten alsmede vorderingen en schulden. Onder roerende zaken, genoemd in
de vorige volzin, worden alle zaken verstaan die niet onder de categorieën onroerende zaken,
op geld waardeerbare rechten, vorderingen en schulden vallen.
Gekozen is om het begrip “roerende zaken” te begrenzen door een drempelwaarde vast te
stellen. In de internationale praktijk wordt op basis van onderzoek een drempelwaarde
vastgesteld. Op basis van ervaringscijfers wordt dit bedrag zodanig gekozen dat het niet te
laag en ook niet te hoog uitvalt. De in artikel 2, vijfde lid, vastgestelde drempelwaarde van
NAF. 20.000 geldt alleen voor niet onroerende vermogensbestanddelen en is niet gebaseerd
op ervaringscijfers omdat deze niet voorhanden zijn. Aansluiting is gezocht bij de
drempelwaarde die krachtens de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (P.B.
1996, no. 21) voor cashtransacties wordt gehanteerd.
Door de gebruikte omschrijving van “vermogensbestanddelen” vallen ook financiële en
zakelijke belangen hieronder. Met het oog op het voorkomen van ongewenste
belangenvermenging, ligt het in de rede met de financiële en zakelijke belangen van ministers
rekening te houden. Ten aanzien hiervan geldt dat iedere schijn vermeden dient te worden dat
er geen sprake zou zijn van objectieve besluitvorming. Daarbij is niet slechts relevant het
beleidsterrein waarvoor een minister direct verantwoordelijk is of het beleidsterrein waarop de
door de minister toebedeelde taak betrekking heeft. Als lid van het kabinet is een minister
immers bij de besluitvorming over alle onderwerpen die in de ministerraad aan de orde komen
betrokken. Aan de hand van de afgelegde verklaringen kan nagegaan worden of de minister
zeggenschap heeft inzake relevante financiële of zakelijke belangen die een objectieve
besluitvorming in de weg zou kunnen staan. Waar dat het geval is, dient betrokkene ofwel
volledig afstand te doen van deze belangen, ofwel een regeling te treffen waarbij hij de
zeggenschap gedurende de ambtsperiode niet kan of zal uitoefenen. Het gevaar van
belangenverstrengeling speelt als een minister financiële of zakelijke belangen bezit die een
onafhankelijke besluitvorming kunnen beïnvloeden. Het betreft dan vooral die financiële
belangen in ondernemingen die een relatie met de overheidsdienst hebben of kunnen krijgen
en ten aanzien waarvan de overheid besluiten neemt. Ook de schulden (negatieve financiële
19
belangen), zoals bijvoorbeeld schulden uit hypothecaire vorderingen, kunnen in verband met
mogelijke belangenverstrengeling relevant zijn.
Voorts dient ten aanzien van nevenfuncties en nevenwerkzaamheden van de minister iedere
mogelijke schijn vermeden te worden dat deze afbreuk zouden kunnen doen aan objectieve
besluitvorming. Bovendien is het ambt van landsbestuurder dermate veeleisend en belangrijk
dat het volledige inzet van betrokkenen vergt. De landsbestuurder dient ingevolge dit ontwerp
dan ook zijn nevenfuncties en nevenwerkzaamheden die ongewenst zijn met het oog op een
goede vervulling van het ambt als minister of de handhaving van de onpartijdigheid en
onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin neer te leggen. Aan de andere kant is het
mogelijk om tijdens de ambtsperiode nevenfuncties en nevenwerkzaamheden te aanvaarden
mits deze de hiervoor bedoelde onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet aantasten. Op dit
punt wijkt het ontwerp enigszins af van de huidige door de Raad van Ministers van de
Nederlandse Antillen geakkordeerde (interne) “regeling inzake onverenigbaarheid van
belangen en functies voor ministers, staatssecretarissen en de gevolmachtigde minister”.
Immers, onder de huidige regeling kan een minister van de Nederlandse Antillen geen
nevenfuncties aanvaarden tijdens zijn ambtsperiode. De verplichting tot tussentijdse
kennisgeving en het indienen van een tussentijdse schriftelijke verklaring hieromtrent acht de
Regering met voldoende waarborgen omkleed. De risico’s die de hiervoor genoemde interne
regeling heeft willen vermijden, worden in onderhavig ontwerp-landsverordening in afdoende
mate gedekt.
Wanneer aan artikel 2, achtste lid, uitvoering wordt gegeven, zal alle informatie in de vorm
van betekenisvolle patronen op of in een drager als geschrift worden gekwalificeerd. Onder de
documenten die op grond van deze landsverordening kunnen worden opgevraagd zullen dan
ook deze geschriften worden verstaan.
Artikelen 3 en 4
Artikel 3 heeft betrekking op de zakelijke belangen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden
die de minister alsmede hun echtgenote of partner en kinderen reeds bij de aanvaarding van
hun ambtsbetrekking hebben danwel verrichten.
Artikel 4 heeft betrekking op de tijdens het ministerschap te verwerven zakelijke belangen en
het voornemen tot aanvaarding van nevenfuncties en nevenwerkzaamheden door
betrokkenen. Uitgangspunt is dat de minister danwel zijn echtgenote of partner geen zakelijke
belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden aanvaardt zonder voorafgaande
kennisgeving aan de minister-president ter zake. Als een minister danwel zijn echtgenote of
partner na de in het eerste lid genoemde kennisgeving doch voordat de minister-president
over de schriftelijke verklaringen een oordeel heeft kunnen geven reeds tot aanvaarding van
de zakelijke belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden overgaat, aanvaardt de
20
landsbestuurder hiermee tevens het risico dat hij op grond van artikel 4, derde lid, tevens –
dus naast een motie van wantrouwen door de Staten- strafrechtelijk kan worden
aangesproken.
In artikel 4 wordt voorts rekening gehouden met buiten het toedoen van de minister
verkregen inkomstenbronnen. In artikel 4, vierde lid, worden uitdrukkelijk genoemd
inkomsten verkregen krachtens erfrecht of giften. Als voorbeeld kan ook worden genoemd
inkomsten verkregen uit hoofde van een levensverzekering en inkomsten verkregen uit spel
en weddenschap.
De minister-president beslist welke nevenfuncties en nevenwerkzaamheden, ongewenst zijn
met het oog op een goede vervulling van het ambt als minister of de handhaving van de
onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. De criteria ter bepaling
welke betrekkingen of ambten onverenigbaar zijn met de hoofdfunctie komen overeen met de
in artikel 7, tweede lid, van de Landsverordening Algemene Rekenkamer Nederlandse Antillen
2002 (P.B. 2002, no. 135) opgenomen criteria voor de leden, de plaatsvervangende leden en
de secretaris van de Algemene Rekenkamer.
Een limitatieve opsomming van functies en dergelijke die “gevoelig” liggen is niet mogelijk.
Het vaststellen daarvan zal in de geest van de onderhavige landsverordening en naar eer en
geweten moeten plaatsvinden. De minister-president wint advies in bij de Raad van Advies en
de Algemene Rekenkamer. Hiermee wordt getracht de objectiviteit verder te verhogen.
Overigens geldt op basis van de ontwerp-landsverordening Raad van Advies dit criterium
eveneens voor de leden van de Raad van Advies.
Het inwinnen van advies van de Raad van Advies geschiedt door tussenkomst van de
Gouverneur over alle aangelegenheden, waaromtrent dit is voorgeschreven bij algemene
verordening (in casu de onderhavige landsverordening). De minister-president overlegt met de
minister alvorens te beslissen of ongewenste belangverstrengeling in het geding is. Bij het
overleg met de betrokken minister en bij de beslissing, bedoeld in de artikelen 3 en 4, geldt
als uitgangspunt dat:
a. nevenfuncties en nevenwerkzaamheden worden neergelegd die naar het oordeel van
de minister-president tot ongewenste belangenverstrengeling aanleiding kunnen
geven;
b. zakelijke belangen worden afgestoten voorzover deze tot ongewenste
belangenverstrengeling aanleiding kunnen geven.
Bij zakelijke belangen wordt in ieder geval aandacht geschonken aan prioriteitsaandelen, aan
aandelen of deelnemingen die voor dienstverrichtingen ten behoeve van het Land of subsidie
ten laste van het Land en dergelijke in aanmerking komen en aan deelnemingen in
privaatrechtelijke rechtspersonen waarvan de eigendom van het aandelenpakket geheel of
gedeeltelijk aan het Land toebehoort.
Indien een onverenigbaarheid als bedoeld in artikel 3 van de onderhavige ontwerp-
landsverordening zich voordoet, ligt het in de rede dat de minister de betrokken
21
nevenwerkzaamheid of nevenfunctie neerlegt indien hij zijn ambt als minister wil behouden.
Echter, indien de minister de betrokken nevenwerkzaamheid of nevenfunctie niet wil of kan
neerleggen, dan wordt verwacht dat hij op eigen verzoek ontslag neemt. Het vorenstaande
geldt evenzeer voor zakelijke belangen waarvoor de minister niet de benodigde voorzieningen
in zijn vermogensbeheer wenst te treffen.
De minister is ingevolge de ontwerpstaatsregeling politiek verantwoordelijk aan de Staten, die,
in de gevallen, bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, en 4, derde lid, in het kader van zijn
controlerende taak tegen een minister optreden door het uitvaardigen van een motie van
wantrouwen. Indien de Gouverneur blijkt, dat een minister niet langer het vertrouwen heeft
van de Staten, zal bij gemotiveerd besluit tot tussentijds ontslag van die minister worden
overgaan.
Teneinde de Staten in de gelegenheid te stellen gebruik te kunnen maken van voornoemde
bevoegdheid, dient het zo spoedig mogelijk door de minister-president in kennis te worden
gesteld wanneer een dergelijk geval zich voordoet. De artikelen 3, vijfde lid en 4, derde lid,
voorzien hierin. Het spreekt voor zich dat de Raad daarbij zal trachten zo min mogelijk
privacy-gevoelige gegevens openbaar te maken. De voor de minister geldende artikelen 3 en
4 zijn om de volgende redenen niet van toepassing verklaard op het lid van de Staten. Tussen
de rol van een minister en die van lid van de Staten in de eindfase van het
besluitvormingsproces bestaat een belangrijk verschil. De aard van de bevoegdheden van een
Statenlid in voornoemd proces is, vergeleken met die van een minister, in zoverre anders dat
een individueel lid van de Staten geen beslissingsbevoegdheid maar slechts een stemrecht
heeft terzake van aangelegenheden die tot de competentie van de Staten behoren. Immers de
Staten mogen ingevolge de ontwerp-Staatsregeling niet beraadslagen noch besluiten, zo niet
meer dan de helft van het aantal leden tegenwoordig is. Alle besluiten worden voorts door
volstrekte meerderheid van de stemmende leden opgemaakt. Bij een lid van de Staten is -
met het oog op de waarborging van het vertrouwen van de burgers in de zuiverheid van de
beslissingen van de Staten - hoofdzakelijk in het geding de vraag of een lid zich moet
onthouden van het uitbrengen van zijn stem (medestemmen) indien een de Staten aan de
orde zijnde aangelegenheid zijn persoonlijk belang raakt. Een en ander is naar het oordeel van
het bestuurcollege voldoende geregeld in artikel 53 van de Staatsregeling dat een aantal
zaken noemt waarin Statenleden zich dienen te onthouden van medestemmen.
Op grond van artikel 3, vijfde lid, en artikel 4, derde lid, informeert de minister-president
onverwijld de Staten indien een onverenigbaarheid zich voordoet en de minister niet de
benodigde voorzieningen in zijn vermogensbeheer treft of de desbetreffende nevenfunctie of
nevenwerkzaamheid niet neerlegt.
Artikel 6
22
Zoals reeds gesteld zijn de ministers ingevolge de artikelen 2 tot en met 6 van dit ontwerp
gehouden bij het begin en einde van hun ambtsperiode alsmede gedurende bedoelde periode
een schriftelijke verklaring in te dienen betreffende hun zakelijke belangen en overige
vermogensbestanddelen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden alsmede betreffende die van
hun echtgenote of partner en kinderen.
Door de minister te verplichten een schriftelijke verklaring in te dienen na verloop van hun
benoemingsperiode wordt bewerkstelligd dat het openbaar ministerie de desbetreffende
verklaringen als bewijs kan gebruiken indien voldaan is aan de in artikel 10 va dit ontwerp
gestelde eisen. De indieningstermijn voor de minister vangt aan op de dag volgende op de dag
waarop de zittingsperiode van de Staten is verlopen of op de dag waarop tussentijds ontslag is
verleend.
Artikel 8
De Minister van Justitie wordt in artikel 8 aangewezen als de verantwoordelijke ambtsdrager
voor het register. Reden hiervoor is dat de Griffie van het Gemeenschappelijk Hof – de
beheerder van de in deze landsverordening genoemde schriftelijke verklaringen,
kennisgevingen en verzoeken van het Openbaar Ministerie – alsmede het Openbaar Ministerie
onder diens verantwoordelijkheid vallen. Wel dient het vaststellen van een reglement van
genoemd register niet alleen de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie te zijn. Deze
dient in overeenstemming met de Raad van Ministers te worden vastgesteld. Immers ook de
Minister van Justitie kan in een toestand komen te verkeren waarin zijn belangen met die van
het algemeen belang in de knel dreigen te geraken. Om te voorkomen dat door deze minister
op dit punt in eigen belang wordt gehandeld, is in deze landsverordening gekozen voor een
gedeelde verantwoordelijkheid met de Raad van Ministers.
Artikel 9
Hoewel het betreft het bewaren van privacy gevoelige informatie, dient, om bewijstechnische
problemen te voorkomen, gekozen te worden voor een bewaartermijn van vijf jaren na afloop
van de ambtsperiode. De termijn is steeds langer dan vijf jaar indien op de dag waarop de
eerste termijn van vijf jaar verloopt de landsbestuurder waarop de documenten betrekkingen
hebben, nog het ambt van minister vervult. De termijn vangt dan aan op de dag waarop de
benoemingsperiode is verstreken.
Voor wat betreft het bewaren en vernietigen van documenten dienen regels te worden gesteld
die onder andere voorschriften bevatten voor een deugdelijke bewaring van gegevens en die
de groep personen die tot de gegevens toegang heeft aanwijzen.
23
Artikel 10
Zoals reeds gesteld in het algemeen deel van de memorie van toelichting dient het bepaalde in
de artikelen 2 tot en met 6 mede als instrument ter bestrijding van ongerechtvaardigde
verrijking. Het voorgestelde artikel 10 bevat een strafvorderlijke regeling terzake die is
ontleend aan het ontwerp van landsverordening houdende regels in verband met de
strafprocesrechtelijke aspecten van de landsverordening integriteitbevordering gezagsdragers
van het Land de Nederlandse Antillen.
Het ligt voor de hand - mede in aanmerking genomen de waarde die aan privacybescherming
wordt gehecht en het doel van onderhavig ontwerp - dat slechts wanneer een vermoeden
bestaat dat bepaalde nader aangeduide door het strafrecht gesanctioneerde
normovertredingen - welke in verband kunnen worden gebracht met vermogensdelicten - zich
hebben voorgedaan, het openbaar ministerie toegang kan krijgen tot de op grond van
onderhavig ontwerp bewaarde informatie.
Voorkomen moet worden dat bij de bewijsgaring door het openbaar ministerie oneigenlijk
gebruik wordt gemaakt van de in deze regeling geschapen bevoegdheden. Het openbaar
ministerie zal ten aanzien van de (gewezen gevolmachtigde) minister slechts toegang kunnen
krijgen tot de documenten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, ingeval sprake is van opsporing van
de volgende categorieën misdrijven waarvan het vermoeden bestaat dat de (gewezen
gevolmachtigde) minister deze heeft gepleegd:
a. valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten;
b. valsheid in zegels en merken;
c. valsheid in geschriften;
d. diefstal;
e. afpersing en afdreiging;
f. verduistering;
g. bedrog (oplichting);
h. benadeling van schuldeisers en rechthebbenden;
i. ambtsmisdrijven (die in verband staan met vermogensdelicten);
j. begunstiging;
k. de misdrijven, omschreven in de artikelen 1, 2 en 3 van de Landsverordening
strafbaarstelling witwassen van geld (P.B. 1993, no. 52).
Het verzoek van de rechter-commissaris omvat op grond van artikel 10, derde lid, de naam,
de geboortedatum en het identiteitsnummer van de persoon waarover het openbaar ministerie
informatie wenst. Tevens dient vermeld te worden welke vorm van informatie wordt verlangd.
Volstaan kan worden met loutere inzage in de documenten, maar de verzoeker kan nadat hem
24
inzage is verleend tevens behoefte hebben aan een kopie van de betreffende documenten.
Beide vormen zijn op grond van het eerste en tweede lid van laatstgenoemd artikel mogelijk.
Een verdachte heeft het recht om desgevraagd van de op zijn zaak betrekking hebbende
processtukken kennis te nemen. Een verzoek daartoe kan drie weken vóór de datum waarop
de bewaartermijn, bedoeld in artikel 9, eerste lid, eindigt gedaan worden. De griffier beslist
binnen twee weken na ontvangst van een dergelijk verzoek. Door de voorgestelde termijn van
drie weken voor indiening van het verzoek wordt bewerkstelligd dat de griffier na zijn
beslissingstermijn van twee weken tenminste één week de tijd heeft om inzage te verlenen
aan de verzoeker.
Het kennisnemingsrecht van de verdachte is niet onbegrensd. Tijdens het voorbereidend
strafrechtelijk onderzoek kan in het belang van het onderzoek, en voor zover het belang welke
de verdachte bij kennisneming heeft niet opweegt tegen het belang van het onderzoek, de
verdachte van zijn kennisnemingsrecht worden onthouden. Na het gerechtelijk vooronderzoek
of indien zulks niet heeft plaatsgehad, zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg
is betekend, kan dit recht niet meer op grond van het voorgaande worden beperkt. Om te
voorkomen dat de verdachte langs de weg van deze landsverordening tijdens het
voorbereidend onderzoek te weten komt welke documenten het openbaar ministerie als bewijs
in een strafzaak tegen hem heeft opgevraagd, is een uitzondering opgenomen in artikel 10,
negende lid, van dit ontwerp.
Ten slotte is van belang dat op grond van artikel 123 van de ontwerp-Staatsregeling verdere
vervolging van een minster wegens misdrijf pas kan plaatsvinden na een bevel van het
Gemeenschappelijk Hof, op vordering van de procureur-generaal. Deze regeling houdt
verband met de ingrijpende rechtsgevolgen die de artikelen 36 en 50 van de Staatsregeling
verbinden aan bepaalde vervolgingsdaden van een zittende minister. Na dat bevel kan de
procureur-generaal zelf de minister vervolgen, of een door hem aan te wijze ander lid van het
openbaar ministerie.
Artikel 12
Om te voorkomen dat belangen mede spreken bij het nemen van beslissingen, is in artikel 12,
eerste lid, een bepaling opgenomen strekkende tot uitsluiting van de deelneming van de
minister inzake de besluitvorming, over de gevallen genoemd in het eerste lid, in de Raad van
Ministers.
In tegenstelling tot leden van de regering maken de ministers geen deel uit van een collegiaal
bestuursorgaan. Met uitzondering van de gevallen, genoemd in het Reglement van Orde van
de Raad van Ministers, neemt de minister zelfstandig beslissingen terzake aangelegenheden
die onder het ministerie vallen waarvoor hij de verantwoordelijkheid draagt. In verband
hiermee is in artikel 12, tweede lid, van de onderhavige ontwerp-landsverordening een
bepaling opgenomen die ertoe strekt dat zaken welke ingevolge voornoemd reglement niet in
25
de Raad van Ministers behandeld dienen te worden en die zijn belang of die van zijn
echtgenote of partner of die van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad raken,
in de Raad van Ministers behandeld dienen te worden.
De gevolmachtigde minister wordt ingevolge artikel 41, zesde lid van de ontwerp-
Staatsregeling in de gelegenheid gesteld de beraadslagingen van de Raad van Ministers ten
aanzien van de onderwerpen, welke tot zijn bemoeienis behoren bij te wonen. In het
voorgestelde artikel 11, derde lid, is een voorziening getroffen waardoor de gevolmachtigde
minister zich moet onthouden van het uitbrengen van een raadgevende stem ten aanzien van
zaken die zijn belang of die van zijn echtgenote dan wel partner raakt of die van zijn bloed- of
aanverwanten tot en met de derde graad. Dit is conform artikel 54, eerste lid, van de
Eilandenregeling Nederlandse Antillen. Laatstgenoemd artikellid geldt ook voor het door de
gevolmachtigde minister uit te brengen advies. Als voorbeeld kan dienen het bepaalde in
artikel 5, eerste lid, van de Instructie Gevolmachtigde Minister (P.B. 1993, no. 99) betreffende
het becommentariëren door de gevolmachtigde minister van stukken over
koninkrijksaangelegenheden.
Artikel 12, derde lid, is ook van toepassing op de plaatsvervangend gevolmachtigde minister.
In de onderhavige ontwerp-landsverordening is geen voor een lid van de Staten geldende
bepaling opgenomen die er toe strekt dat hij zich moet onthouden van het uitbrengen van zijn
stem ingeval sprake is van ongewenste belangenverstrengeling omdat dit onderwerp afdoende
in artikel 53 van de Staatsregeling is geregeld.
Artikelen 14 en 15
Op grond van artikel 372bis, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht is een minister
strafbaar indien hij handelingen verricht wetende dat daardoor bepalingen van enig in het land
wettelijke regeling wordt geschonden. Door het bepaalde in voornoemd artikellid is het niet
nodig om een bijzondere strafbepaling in de onderhavige landsverordening op te nemen voor
de volgende gevallen:
- De minister die niet binnen de gestelde termijn of redelijke termijn voldoet aan de
ingevolge de artikelen 2, eerste lid, 3, derde en vierde lid, 4, 5, eerste en tweede lid, en 6
gestelde verplichting;
- De minister die opzettelijk handelt in strijd met artikel 12, eerste en tweede lid.
In het voorgestelde artikel 14 is zodoende slechts voorzien in een strafbepaling voor de
gevolmachtigde minister en diens plaatsvervanger voor het geval dat zij in strijd handelen met
artikel 12, derde lid.
26
Voor het opzettelijk onjuist of onvolledig invullen van de schriftelijke verklaring door de
minister of gevolmachtigde minister behoeft ook geen strafbepaling in de onderhavige
ontwerp-landsverordening te worden opgenomen omdat dergelijke handelingen aangemerkt
worden als valsheid in geschrifte. Het plegen van valsheid in geschrifte is reeds
gesanctioneerd in de artikelen 230 e.v. van het Wetboek van Strafrecht.
In artikel 2, derde lid, is gekozen om de verplichting aan de echtgenote of partner van een
minister op te leggen om medewerking te verlenen voor het invullen van de verklaring en,
voorzover medewerking wordt verleend, juiste inlichtingen aan de minister te verstrekken. Het
handelen in strijd met voornoemde verplichting wordt in artikel 14 strafbaar gesteld. Voor de
in laatstgenoemd artikel opgenomen maximumstraffen is aangesloten bij de in artikel 52 van
de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996, no. 211)
opgenomen maximumstraffen voor een soortgelijk strafbaar gesteld feit.
Artikel 16
Voor de in artikel 16 opgenomen maximumstraffen is aangesloten bij het bepaalde in artikel
372bis, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 17
De regering heeft overwogen om ook het culpoos lekken van informatie strafbaar te stellen. In
navolging van Nederland werd dit echter een te ver gaande maatregel gevonden. Hiermee zou
immers ook het achteloos prijsgegeven van geheime informatie in beginsel tot strafvervolging
aanleiding kunnen geven. Zeker in de kleinschalige samenleving van St. Maarten moeten
ambtenaren en andere geheimhouders hun werk kunnen doen zonder angst dat bepaalde
uitlatingen achteraf als achteloze geheimschending worden gekwalificeerd. Buiten het strafrecht
om kan het culpoos schenden van de geheimhoudingsplicht in voldoende mate worden
gesanctioneerd.
In samenhang met artikel 17 maakt artikel 13 het mogelijk dat als iemand opzettelijk geheime
informatie lekt het voor de bewezenverklaring van het delict reeds voldoende zal zijn dat
vastgesteld kan worden dat de verdachte het geheime karakter van de informatie had behoren
te weten. Voor ambtenaren is dit criterium al snel aan de orde, omdat ambtenaren weten dat zij
prudent met informatie die zij bij de uitoefening van de werkzaamheden verkrijgen, dienen om
te gaan.
Voorts is de regering van mening dat niet teveel afgeweken moet worden van de algemene
strafbepaling in het Wetboek van Strafrecht. In artikel 285 van dat wetboek is immers ook
27
alleen het doleus lekken van informatie strafbaar gesteld. De keuze voor een aparte
strafbepaling naast genoemd artikel 285 moet gezocht worden in de wenselijkheid om de
mate van wetenschap bij de schender dat de informatie geheim is in kaart te brengen.
Bovendien acht de regering een zwaardere sanctie dan die genoemd in genoemd artikel 285
meer op zijn plaats in verband met het karakter van de informatie waar het deze
landsverordening om gaat.
***

More Related Content

Viewers also liked

Mobilizing multi-Stakeholder Support through Strategic Communication - A Case...
Mobilizing multi-Stakeholder Support through Strategic Communication - A Case...Mobilizing multi-Stakeholder Support through Strategic Communication - A Case...
Mobilizing multi-Stakeholder Support through Strategic Communication - A Case...Voices Against Corruption
 
Sentencia t327 01
Sentencia t327 01Sentencia t327 01
Sentencia t327 01jorgeopiac
 
Context, Quality and Relevance: Dependencies and Impacts on RESTful Web Servi...
Context, Quality and Relevance: Dependencies and Impacts on RESTful Web Servi...Context, Quality and Relevance: Dependencies and Impacts on RESTful Web Servi...
Context, Quality and Relevance: Dependencies and Impacts on RESTful Web Servi...Hong-Linh Truong
 
St maarten national tea mvs winairconqueror cricket club rbtt 50 overs
St maarten national tea mvs winairconqueror cricket club rbtt 50 oversSt maarten national tea mvs winairconqueror cricket club rbtt 50 overs
St maarten national tea mvs winairconqueror cricket club rbtt 50 overspearl studio
 
Nagico united cricket club vs mno montego bay cricket club may 15
Nagico united cricket club vs mno montego bay cricket club may 15Nagico united cricket club vs mno montego bay cricket club may 15
Nagico united cricket club vs mno montego bay cricket club may 15pearl studio
 
Justifying digital banking
Justifying digital bankingJustifying digital banking
Justifying digital bankingjoeychee
 
Everest cricket clu bvs a x a supplyfrias bay cricket club rbtt 30 overs
Everest cricket clu bvs a x a supplyfrias bay cricket club rbtt 30 oversEverest cricket clu bvs a x a supplyfrias bay cricket club rbtt 30 overs
Everest cricket clu bvs a x a supplyfrias bay cricket club rbtt 30 overspearl studio
 
Kaituer cricket club vs la savanna cricket club
Kaituer cricket club vs la savanna cricket clubKaituer cricket club vs la savanna cricket club
Kaituer cricket club vs la savanna cricket clubpearl studio
 

Viewers also liked (8)

Mobilizing multi-Stakeholder Support through Strategic Communication - A Case...
Mobilizing multi-Stakeholder Support through Strategic Communication - A Case...Mobilizing multi-Stakeholder Support through Strategic Communication - A Case...
Mobilizing multi-Stakeholder Support through Strategic Communication - A Case...
 
Sentencia t327 01
Sentencia t327 01Sentencia t327 01
Sentencia t327 01
 
Context, Quality and Relevance: Dependencies and Impacts on RESTful Web Servi...
Context, Quality and Relevance: Dependencies and Impacts on RESTful Web Servi...Context, Quality and Relevance: Dependencies and Impacts on RESTful Web Servi...
Context, Quality and Relevance: Dependencies and Impacts on RESTful Web Servi...
 
St maarten national tea mvs winairconqueror cricket club rbtt 50 overs
St maarten national tea mvs winairconqueror cricket club rbtt 50 oversSt maarten national tea mvs winairconqueror cricket club rbtt 50 overs
St maarten national tea mvs winairconqueror cricket club rbtt 50 overs
 
Nagico united cricket club vs mno montego bay cricket club may 15
Nagico united cricket club vs mno montego bay cricket club may 15Nagico united cricket club vs mno montego bay cricket club may 15
Nagico united cricket club vs mno montego bay cricket club may 15
 
Justifying digital banking
Justifying digital bankingJustifying digital banking
Justifying digital banking
 
Everest cricket clu bvs a x a supplyfrias bay cricket club rbtt 30 overs
Everest cricket clu bvs a x a supplyfrias bay cricket club rbtt 30 oversEverest cricket clu bvs a x a supplyfrias bay cricket club rbtt 30 overs
Everest cricket clu bvs a x a supplyfrias bay cricket club rbtt 30 overs
 
Kaituer cricket club vs la savanna cricket club
Kaituer cricket club vs la savanna cricket clubKaituer cricket club vs la savanna cricket club
Kaituer cricket club vs la savanna cricket club
 

More from pearl studio

New Majority in Parliament Request Urgent Meeting of the House for May 10
New Majority in Parliament Request Urgent Meeting of the House for May 10New Majority in Parliament Request Urgent Meeting of the House for May 10
New Majority in Parliament Request Urgent Meeting of the House for May 10pearl studio
 
Mr ir. Julius A. Lambert Sends In His Resignation Letter To GEBE
 Mr ir. Julius A. Lambert Sends In His Resignation Letter To GEBE Mr ir. Julius A. Lambert Sends In His Resignation Letter To GEBE
Mr ir. Julius A. Lambert Sends In His Resignation Letter To GEBEpearl studio
 
Central committee meeting budget 2012 round 2 final
Central committee meeting budget 2012 round 2 finalCentral committee meeting budget 2012 round 2 final
Central committee meeting budget 2012 round 2 finalpearl studio
 
Claims submission notice
Claims submission noticeClaims submission notice
Claims submission noticepearl studio
 
Questions by dp and independent faction mp patrick illidge to minister of fin...
Questions by dp and independent faction mp patrick illidge to minister of fin...Questions by dp and independent faction mp patrick illidge to minister of fin...
Questions by dp and independent faction mp patrick illidge to minister of fin...pearl studio
 
Sxm day program 2011
Sxm day program 2011Sxm day program 2011
Sxm day program 2011pearl studio
 
St.maarten's day program 2011
St.maarten's day program 2011St.maarten's day program 2011
St.maarten's day program 2011pearl studio
 
Public announcement november 4, 2011
Public announcement november 4, 2011Public announcement november 4, 2011
Public announcement november 4, 2011pearl studio
 
Regional super50 playing conditions 2011
Regional super50 playing conditions 2011Regional super50 playing conditions 2011
Regional super50 playing conditions 2011pearl studio
 
Super50 2011 points table
Super50 2011   points tableSuper50 2011   points table
Super50 2011 points tablepearl studio
 
Regional super50 schedule v3
Regional super50 schedule   v3Regional super50 schedule   v3
Regional super50 schedule v3pearl studio
 
Public program for queens visit on november 3rd 2011
Public program for queens visit on november 3rd 2011Public program for queens visit on november 3rd 2011
Public program for queens visit on november 3rd 2011pearl studio
 
Rbtt 2011 tournament schedule revised october
Rbtt 2011 tournament schedule revised octoberRbtt 2011 tournament schedule revised october
Rbtt 2011 tournament schedule revised octoberpearl studio
 
Rbtt 2011 schedule
Rbtt 2011 scheduleRbtt 2011 schedule
Rbtt 2011 schedulepearl studio
 
Meerjaren Monumentenbeleidsplan St.Maarten
Meerjaren Monumentenbeleidsplan St.MaartenMeerjaren Monumentenbeleidsplan St.Maarten
Meerjaren Monumentenbeleidsplan St.Maartenpearl studio
 
The helping hands foundation
The helping hands foundationThe helping hands foundation
The helping hands foundationpearl studio
 
The helping hands foundation
The helping hands foundationThe helping hands foundation
The helping hands foundationpearl studio
 
Regional super50 2011 schedule
Regional super50 2011 scheduleRegional super50 2011 schedule
Regional super50 2011 schedulepearl studio
 
Regional super50 2011 schedule
Regional super50 2011 scheduleRegional super50 2011 schedule
Regional super50 2011 schedulepearl studio
 

More from pearl studio (20)

New Majority in Parliament Request Urgent Meeting of the House for May 10
New Majority in Parliament Request Urgent Meeting of the House for May 10New Majority in Parliament Request Urgent Meeting of the House for May 10
New Majority in Parliament Request Urgent Meeting of the House for May 10
 
Mr ir. Julius A. Lambert Sends In His Resignation Letter To GEBE
 Mr ir. Julius A. Lambert Sends In His Resignation Letter To GEBE Mr ir. Julius A. Lambert Sends In His Resignation Letter To GEBE
Mr ir. Julius A. Lambert Sends In His Resignation Letter To GEBE
 
Central committee meeting budget 2012 round 2 final
Central committee meeting budget 2012 round 2 finalCentral committee meeting budget 2012 round 2 final
Central committee meeting budget 2012 round 2 final
 
Claims submission notice
Claims submission noticeClaims submission notice
Claims submission notice
 
Questions by dp and independent faction mp patrick illidge to minister of fin...
Questions by dp and independent faction mp patrick illidge to minister of fin...Questions by dp and independent faction mp patrick illidge to minister of fin...
Questions by dp and independent faction mp patrick illidge to minister of fin...
 
Sxm day program 2011
Sxm day program 2011Sxm day program 2011
Sxm day program 2011
 
St.maarten's day program 2011
St.maarten's day program 2011St.maarten's day program 2011
St.maarten's day program 2011
 
Public announcement november 4, 2011
Public announcement november 4, 2011Public announcement november 4, 2011
Public announcement november 4, 2011
 
Regional super50 playing conditions 2011
Regional super50 playing conditions 2011Regional super50 playing conditions 2011
Regional super50 playing conditions 2011
 
Super50 2011 points table
Super50 2011   points tableSuper50 2011   points table
Super50 2011 points table
 
Regional super50 schedule v3
Regional super50 schedule   v3Regional super50 schedule   v3
Regional super50 schedule v3
 
Public program for queens visit on november 3rd 2011
Public program for queens visit on november 3rd 2011Public program for queens visit on november 3rd 2011
Public program for queens visit on november 3rd 2011
 
Rbtt 2011 tournament schedule revised october
Rbtt 2011 tournament schedule revised octoberRbtt 2011 tournament schedule revised october
Rbtt 2011 tournament schedule revised october
 
Rbtt 2011 schedule
Rbtt 2011 scheduleRbtt 2011 schedule
Rbtt 2011 schedule
 
33 wis nov
33 wis nov33 wis nov
33 wis nov
 
Meerjaren Monumentenbeleidsplan St.Maarten
Meerjaren Monumentenbeleidsplan St.MaartenMeerjaren Monumentenbeleidsplan St.Maarten
Meerjaren Monumentenbeleidsplan St.Maarten
 
The helping hands foundation
The helping hands foundationThe helping hands foundation
The helping hands foundation
 
The helping hands foundation
The helping hands foundationThe helping hands foundation
The helping hands foundation
 
Regional super50 2011 schedule
Regional super50 2011 scheduleRegional super50 2011 schedule
Regional super50 2011 schedule
 
Regional super50 2011 schedule
Regional super50 2011 scheduleRegional super50 2011 schedule
Regional super50 2011 schedule
 

Landsverordening integriteitsbevordering ministers

  • 1. 1 Landsverordening integriteitbevordering ministers Hoofdstuk 1. Begripsbepaling Artikel 1 In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. nevenfunctie : elke functie, betaald of onbetaald, die naast het ambt van minister wordt uitgeoefend; b. nevenwerkzaamheid : een werkzaamheid naast het hoofdberoep, welke niet als beroep is aan te merken; c. zakelijke belangen : alle rechten – direct of indirect – die iemand heeft op opbrengsten uit ondernemingen; d. partner : degene met wie de minister gedurende tenminste één jaar onafgebroken een gezamenlijke huishouding voert; e. griffier : de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie of een door hem aangewezen persoon; f. kinderen : minderjarige huwelijkse kinderen van de minister en minderjarige buitenhuwelijkse niet- erkende kinderen ten aanzien van wie de minister bij rechterlijk vonnis is veroordeeld tot het voorzien in het levensonderhoud danwel bij authentieke akte de onderhoudsplicht heeft erkend. Hoofdstuk 2. Schriftelijke verklaringen en kennisgevingen § 1 Verplichting tot indiening van schriftelijke verklaringen en kennisgevingen Artikel 2 1. De minister dient bij de minister-president binnen dertig dagen na aanvaarding van zijn betrekking als minister een schriftelijke verklaring als bedoeld in het vierde lid in. De datum van ontvangst wordt onverwijld aangetekend op de in de vorige volzin bedoelde verklaring.
  • 2. 2 2. De minister is gehouden de schriftelijke verklaring duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen en te ondertekenen. Hij staat in voor de getrouwheid van het gestelde in de verklaring ten aanzien van zijn echtgenote of partner, voorzover hij daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn. 3. De echtgenote of partner van de minister is desverlangd gehouden inlichtingen aan hem te verstrekken die hij redelijkerwijs nodig heeft ter invulling van de schriftelijke verklaring. 4. De schriftelijke verklaring moet ten aanzien van de minister en zijn echtgenote of partner in ieder geval het volgende behelzen: a. een nauwkeurige omschrijving van de zakelijke belangen die zij hebben of beheren; b. een nauwkeurige omschrijving van hun overige vermogensbestanddelen; c. een nauwkeurige omschrijving van de aard van hun nevenfuncties en nevenwerkzaamheden; d. de vermelding of aan hun nevenfuncties en nevenwerkzaamheden inkomsten of voordelen in welke vorm dan ook, zijn verbonden en voorzover een geldelijke vergoeding daaraan is verbonden de omvang daarvan; e. een nauwkeurige omschrijving van de zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen van de kinderen. 5. Ter zake van een vermogensbestanddeel, uitgezonderd een onroerende zaak, dat een drempelwaarde van NAF. 20.000,-- niet te boven gaat, behoeft geen opgave te worden gedaan. 6. In het vierde en vijfde lid wordt onder vermogensbestanddelen verstaan onroerende zaken, roerende zaken, op geld waardeerbare rechten alsmede vorderingen en schulden. Onder roerende zaken, genoemd in de vorige volzin, wordt verstaan alle zaken die niet onder de categorieën onroerende zaken, op geld waardeerbare rechten, vorderingen en schulden vallen. 7. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt het model van de schriftelijke verklaring vastgesteld. 8. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat en onder welke voorwaarden het toegelaten wordt om langs elektronische weg een schriftelijke verklaring in te dienen. 9. Het eerste lid is niet van toepassing op een herbenoemde minister die aan het einde van zijn voorgaande ambtsperiode overeenkomstig artikel 5 een schriftelijke verklaring heeft ingediend mits geen wijzigingen daarin moeten worden aangebracht. In het geval dat geen wijzigingen in de schriftelijke verklaring moeten worden aangebracht, verzoekt de minister-president de griffier een afschrift van de eerder ingediende verklaring aan hem toe te zenden.
  • 3. 3 Artikel 3 1. De minister-president beslist, gehoord de minister, welke zakelijke belangen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden, ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van het ambt als minister of de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. 2. De minister-president wint over de te nemen beslissing, bedoeld in het eerste lid, advies in van de Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer. Het advies wordt uitgebracht binnen twee weken na ontvangst van het verzoek van de minister-president. 3. De minister is gehouden indien naar het oordeel van de minister-president ongewenste vereniging van belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid zich voordoet de benodigde voorzieningen in zijn vermogensbeheer te treffen of de desbetreffende nevenfunctie of nevenwerkzaamheid neer te leggen. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de echtgenoot of partner van de minister. 4. De minister dient binnen dertig dagen nadat de voorzieningen, bedoeld in het derde lid, zijn getroffen, een nieuwe schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, vierde lid, in bij de minister-president. Artikel 2, eerste lid tot en met het achtste lid, is van overeenkomstige toepassing. 5. Ingeval een ongewenste vereniging van belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid zich voordoet en de minister ten aanzien van het desbetreffende zakelijke belang niet de benodigde voorzieningen in zijn vermogensbeheer treft of de desbetreffende nevenfunctie of nevenwerkzaamheid niet neerlegt, informeert de minister-president onverwijld de Staten terzake. 6. Wanneer de minister tevens minister-president is, wordt voor de toepassing te zijner aanzien van dit artikel telkens de Raad van Advies gelezen in plaats van de minister- president. In afwijking van de vorige volzin treedt in het geval, bedoeld in het vijfde lid, de vice-voorzitter van de Raad van Advies in de plaats van de minister-president op. Artikel 4 1. De minister legt tijdens zijn ambtsperiode zijn voornemen of dat van zijn echtgenoot of partner tot het verwerven van zakelijke belangen en het aanvaarden van nevenfuncties en nevenwerkzaamheden schriftelijk voor aan de minister-president. Artikel 3, eerste, tweede en zesde lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing. 2. De minister dient binnen dertig dagen nadat hij of zijn echtgenoot of partner nieuwe zakelijke belangen heeft verworven of nevenfuncties en nevenwerkzaamheden heeft aanvaard bij de minister-president een nieuwe schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, vierde lid, in. Artikel 2, eerste lid tot en met het achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
  • 4. 4 3. De minister mag geen zakelijke belangen verwerven of een nevenwerkzaamheid of nevenfunctie aanvaarden die naar het oordeel van de minister-president ongewenst zijn. Indien de minister in strijd met het bepaalde in de vorige volzin handelt, informeert de minister-president onverwijld de Staten terzake. 4. Op belangen die ontstaan door erfrecht, giften en andere inkomstenbronnen is artikel 3 van overeenkomstige toepassing. Artikel 5 1. De minister stelt de minister-president onverwijld in kennis ingeval een van de volgende feiten of omstandigheden zich na de aanvaarding van zijn betrekking als minister hebben voorgedaan en waarmede geen rekening is gehouden in zijn laatstelijk aan de minister-president ingediende schriftelijke verklaring: a. in geval de minister een huwelijk aangaat of een samenlevingsrelatie van tenminste één jaar heeft bereikt; b. ten aanzien van een kind waarvoor vóór de aanvaarding van de betrekking als minister geen verplichting tot het doen van opgave overeenkomstig artikel 2, vierde lid, onderdeel e, bestond. 2. De minister dient binnen dertig dagen nadat een van de feiten of omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, zich hebben voorgedaan een nieuwe schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, vierde lid, in bij de minister-president. Artikel 2, eerste lid tot en met het achtste lid, is van overeenkomstige toepassing. 3. Wanneer de minister tevens minister-president is, wordt voor de toepassing te zijner aanzien van dit artikel telkens de Raad van Advies gelezen in plaats van de minister- president. Artikel 6 De gewezen minister dient bij de minister-president binnen dertig dagen volgende op de dag waarop hij ophoudt minister te zijn een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, vierde lid, in. Artikel 2 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 7 De artikelen 1 tot en met 6 zijn van overeenkomstige toepassing op de gevolmachtigde minister met uitzondering van artikel 3, vijfde lid, tweede volzin, en artikel 4, derde lid, tweede volzin.
  • 5. 5 § 2 Kennisneming, bewaren en vernietiging schriftelijke verklaringen en kennisgevingen Artikel 8 1. De schriftelijke verklaringen, bedoeld in de artikelen 2, vierde lid, 3, vierde lid, 4, tweede lid, 5, tweede lid, alsmede de kennisgevingen, bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, en 5, eerste lid, alsmede de overige documenten, bedoeld in de artikelen 3, eerste en tweede lid, 4, eerste lid, worden terstond na ontvangst respectievelijk afdoening daarvan door de minister-president onderscheidenlijk de Raad van Advies ingediend bij de griffier. 2. De griffier houdt een register. De Minister van Justitie stelt, in overeenstemming met de Raad van Ministers, een reglement voor het register op. Deze minister is verantwoordelijk voor de juiste werking ervan. 3. Het register bevat slechts gegevens die noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor het is aangelegd. 4. Het register bevat in ieder geval de volgende gegevens: a. de datum van ontvangst van de documenten, bedoeld in het eerste lid, en de naam van de minister; b. de datum waarop de documenten, bedoeld in het eerste lid en in artikel 10 zijn vernietigd alsmede de reden voor de vernietiging daarvan; c. de datum waarop een verzoek als bedoeld in artikel 10 is ontvangen en de datum waarop het verzoek is afgedaan. 5. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen op voordracht van de Minister van Justitie, in overeenstemming met de Raad van Ministers, andere eisen dan die genoemd in het vierde lid worden gesteld waaraan het register moet voldoen. 6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan een model registratieformulier worden vastgesteld. Artikel 9 1. De griffier bewaart een schriftelijke verklaring en de daarmee samenhangende kennisgevingen, alsmede de overige documenten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, voor de duur van vijf jaar, gerekend vanaf de datum van beëindiging van de benoemingsperiode als minister of gevolmachtigde minister. In afwijking van de vorige volzin worden bedoelde documenten langer dan de in de vorige volzin bedoelde bewaartermijn bewaard indien op de datum waarop de bewaartermijn verloopt de persoon waarop de documenten betrekking hebben nog het ambt van minister of gevolmachtigde minister bekleedt. In laatstbedoeld geval worden de betrokken
  • 6. 6 documenten vijf jaar, gerekend vanaf de dag waarop zijn benoemingsperiode is verstreken, bewaard. 2. De griffier vernietigt een schriftelijke verklaring en de daarmee samenhangende kennisgevingen, alsmede de overige documenten bedoeld in artikel 8, eerste lid na verloop van de bewaartermijn, bedoeld in het eerste lid. 3. Met betrekking tot het bewaren en vernietigen van de documenten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, worden op voordracht van de Minister van Justitie, in overeenstemming met de Raad van Ministers, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, regels gesteld. Artikel 10 1. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie, de griffier schriftelijk verzoeken om het verlenen van inzage in of het verstrekken van een kopie van documenten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, ten behoeve van de opsporing en vervolging van een of meer van de volgende in het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven, waarvan het vermoeden bestaat dat de minister, gevolmachtigde minister, of de gewezen minister deze heeft gepleegd: a. de misdrijven, omschreven in titel X van het tweede boek; b. de misdrijven, omschreven in titel XI van het tweede boek; c. de misdrijven, omschreven in de artikelen 230, 231, 232 en 239; d. de misdrijven, omschreven in titel XXII van het tweede boek, met uitzondering van de misdrijven, omschreven in de artikelen 327 en 328; e. de misdrijven, omschreven in de artikelen 330 en 331; f. de misdrijven, omschreven in de artikelen 334, 335 en 336; g. de misdrijven, omschreven in de artikelen 339, 340 en 341; h. de misdrijven, omschreven in titel XXVI van het tweede boek; i. de misdrijven omschreven in de artikelen 375, 376, 377, 378, 379 en 382; j. de misdrijven, omschreven in de artikelen 431, 432 en 432bis; k. de misdrijven, omschreven in de artikelen 1, 2 en 3 van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld (P.B. 1993, no. 52). 2. De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie, de griffier schriftelijk verzoeken om het verlenen van inzage in of het verstrekken van een kopie van documenten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, ten behoeve van de opsporing van een feit dat strafbaar is gesteld in artikel 15 of in de artikelen 230, 231, 232 en 239 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan het vermoeden bestaat dat de echtgenote of partner van de minister, gevolmachtigde minister of gewezen minister deze heeft gepleegd. 3. Het verzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, bevat in ieder geval de volgende gegevens:
  • 7. 7 a. de identiteit van de persoon waarover het openbaar ministerie informatie wenst; b. de periode waarover het openbaar ministerie informatie wenst; c. het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat de persoon bedoeld in onderdeel a, heeft gepleegd; d. de fase van het strafrechtelijk onderzoek; e. de vorm van informatie; f. de termijn waarbinnen aan het verzoek moet worden voldaan. 4. De griffier is verplicht binnen de door de rechter-commissaris bepaalde termijn aan het verzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid, te voldoen. 5. Voor het geven van informatie, waaronder begrepen het overleggen van kopieën, worden geen kosten in rekening gebracht. 6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld omtrent de verstrekking van gegevens uit het register aan het openbaar ministerie. 7. De verzoeken, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden voor de in artikel 9, eerste lid, genoemde termijn bewaard. Na verloop van de in de vorige volzin bedoelde bewaartermijn vernietigt de griffier de in de vorige volzin bedoelde verzoeken. 8. De gewezen minister of gevolmachtigde minister en zijn echtgenote of partner kunnen drie weken vóór de datum waarop de bewaartermijn, bedoeld in artikel 9, eerste lid, eindigt, een schriftelijk verzoek aan de griffier doen om inzage te krijgen in de verzoeken, bedoeld in het eerste lid respectievelijk het tweede lid. De griffier beslist, gehoord de rechter-commissaris, over het in de vorige volzin bedoelde verzoek binnen twee weken na ontvangst daarvan. 9. Het verzoek op inzage kan slechts worden geweigerd indien de documenten waarop het verzoek betrekking heeft gegevens omvat waarvan kennisneming door de minister of gevolmachtigde minister of zijn echtgenote of partner een voorbereidend onderzoek en daaropvolgende onderzoeken zou kunnen belemmeren. 10. Het verzoek, bedoeld in het achtste lid, wordt na verloop van de bewaartermijn van de documenten waarop het verzoek betrekking heeft vernietigd. § 3 Beveiligingsmaatregelen voor het register Artikel 11 1. De griffier treft maatregelen ter beveiliging van de in het register opgenomen gegevens. Deze maatregelen houden tenminste voorzieningen in tegen: a. beschadiging of verloren gaan van de gegevens als gevolg van brand of andere calamiteiten dan wel als gevolg van kwaadwillige handelingen of onachtzaamheid van derden of eigen medewerkers; b. onbevoegde wijziging van de gegevens;
  • 8. 8 c. ontvreemding van de gegevens; d. kennisneming van de gegevens door onbevoegden. 2. De Minister van Justitie kan aanwijzingen omtrent de beveiliging van het register geven. Hoofdstuk 3. Besluitvorming Artikel 12 1. Onverminderd artikel 35 van de Staatsregeling neemt de minister in de vergaderingen van de Raad van Ministers geen deel aan de besluitvorming over: a. zaken die zijn nevenwerkzaamheden en nevenfuncties raken; b. zaken die zakelijke belangen die hij beheert raken; c. zaken waarin hij als vertegenwoordiger is betrokken; of d. zaken die de belangen raken van de echtgenote of partner, zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad. 2. De minister draagt een te zijner beslissing staande zaak, indien een geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet, aan de Raad van Ministers voor besluitvorming over, waarbij de minister is uitgesloten van deelname aan die besluitvorming. 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gevolmachtigde minister voor wat betreft het uitbrengen van een raadgevende stem in de Raad van Ministers ten aanzien van onderwerpen welke tot zijn bemoeienis behoren. De gevolmachtigde minister onthoudt zich tevens van het uitbrengen van advies aan de minister-president, indien een geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet. Hoofdstuk 4. Bijzondere bepaling Artikel 13 Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze landsverordening en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze landsverordening de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit. Hoofdstuk 5. Strafbepalingen Artikel 14
  • 9. 9 De gevolmachtigde minister die handelt in strijd met artikel 12, derde lid, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Artikel 15 De echtgenote of partner van de minister of gevolmachtigde minister die op grond van artikel 2, derde lid, gehouden is inlichtingen te verstrekken en daarbij opzettelijk in strijd met bedoelde gehoudenheid inlichtingen in strijd met de waarheid geeft of iets verzwijgt wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Artikel 16 De gewezen minister of gevolmachtigde minister die niet binnen de gestelde termijn voldoet aan de ingevolge artikel 6 gestelde verplichting wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren. Artikel 17 1. Degene die de bij artikel 13 opgelegde geheimhouding opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van ten hoogste honderdduizend gulden. 2. Geen vervolging heeft plaats dan op klacht van hem, te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden. Artikel 18 De in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde strafbare feiten zijn misdrijven. Hoofdstuk 6. Slotbepalingen Artikel 19 Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Landsverordening integriteitbevordering ministers.
  • 10. 10 MEMORIE VAN TOELICHTING 1. Algemeen Politieke gezagsdragers vervullen een voorbeeldfunctie. Hun handelen en nalaten heeft effect op de ambtelijke organisatie en op de samenleving. Er is sprake van een machtsverhouding in de relatie tussen de burger en de overheid. De burger kan bijvoorbeeld voor de afgifte van een vergunning niet naar een andere overheid. Wil men het vertrouwen van de burger behouden en versterken, dan is dat alleen mogelijk als de rechtmatigheid, zorgvuldigheid en het fatsoen van de bestuurders buiten kijf staat, met andere woorden als de integriteit van het bestuur is gewaarborgd. Waar een bestuurder niet alleen zijn publieke taak als bestuurder, maar ook andere functies of belangen uitoefent, kan er een risico van belangenverstrengeling ontstaan. Dit ontwerp beoogt de integriteit van politieke gezagsdragers te bevorderen door enerzijds ongewenste nevenfuncties en zakelijke belangen van ministers te voorkomen en anderzijds aanvullende regels te stellen ter voorkoming van ongerechtvaardigde verrijking. Voorgesteld wordt dat ministers en hun partners al hun nevenfuncties en bepaalde zakelijke belangen van zichzelf, hun partner en kinderen dienen te melden aan minister-president. De minister-president beoordeelt vervolgens - na een advies van de Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer - of bepaalde functies ongewenst zijn. Is dat het geval, dan dient de betrokken minister de betreffende functie neer te leggen of voorzieningen te treffen in zijn vermogensbeheer. Laat de minister na om de functie neer te leggen of om geëigende maatregelen te nemen, dan meldt de minister-president dit aan de Staten. De Staten kunnen eventueel het vertrouwen opzeggen in de minister. De verklaringen worden gedurende vijf jaar bewaard door de griffier van het Gemeenschappelijk Hof. Een andere maatregel die van belang zal zijn ter bevordering van de deugdelijkheid van bestuur is de voorgestelde bevoegdheid van het openbaar ministerie om onder omstandigheden inzage te krijgen in de bij de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie gedeponeerde verklaringen aangaande het vermogen van een (gewezen) minister en diens met name genoemde gezinsleden. Reden hiervoor is dat de bijzondere positie van deze gezagsdragers maakt dat zij zich op door de wet gesanctioneerde wijze kunnen verrijken. In Nederland dienen ministers en staatssecretarissen om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen al hun nevenfuncties neer te leggen. Ook zakelijke belangen dienen te worden afgestoten of er dient een regeling daarover te worden getroffen.
  • 11. 11 Een en ander is neergelegd in een beleidslijn van de minister-president die ook wordt gehanteerd door de formateur bij kandidaat-ministers. In de Nederlandse Antillen geldt eveneens een beleidslijn voor nevenfuncties van (kandidaat)ministers. In 1999 is het rapport Konfiansa, bestuurlijke verbetering en integriteit van het Bureau Constitutionele Zaken van het land de Nederlandse Antillen verschenen. Een van de aanbevelingen uit het rapport is om te komen tot een wettelijke regeling van nevenfuncties van ministers en staatssecretarissen. Dit ontwerp is gebaseerd op een vooronontwerp voor een landsverordening integriteitbevordering politieke gezagsdragers uit 2006, naar aanleiding van het rapport Konfiansa, alsmede op het ontwerp van landsverordening houdende regels in verband met de strafprocesrechtelijke aspecten van de landsverordening integriteitbevordering gezagsdragers van het Land de Nederlandse Antillen. In de onderhavige ontwerp-landsverordening zijn geen nieuwe sancties voor bestuurders opgenomen. Een minister die zich schuldig maakt aan schending van de meldplicht kan door de Staten ter verantwoording worden geroepen en in het ergste geval het politieke vertrouwen verliezen. Voorts zijn relevant de speciale strafbepalingen voor ministers, geregeld in de artikelen 372bis, 372quinquies en 372septies en de gewone fraudebepalingen uit het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, dat door het land Sint Maarten zal worden overgenomen. Hoewel hij een andere functie en positie heeft dan een minister, zijn uit een oogpunt van uniformiteit de regels over melding van zakelijke belangen en nevenfuncties ook van toepassing op de gevolmachtigde minister (artikel 7). Ook in de ontwerp-Staatsregeling zijn de onverenigbaarheden van ministers en gevolmachtigde ministers uniform geregeld. Volgens artikel 101 van de ontwerp-Staatsregeling van Sint Maarten worden bij landsverordening regels gesteld teneinde de rechtmatigheid en de integriteit van het bestuur te waarborgen. Dit ontwerp geldt als een uitwerking van die opdracht aan de wetgever. 2. Ongewenste nevenfuncties en belangen In artikel 34, tweede lid, van de ontwerp-Staatsregeling worden een aantal functies voor ministers uitdrukkelijk verboden, zoals lid van de Raad van Advies of lid van de Algemene Rekenkamer. Volgens het derde lid kan bij landsverordening ten aanzien van andere betrekkingen worden bepaald dat zij niet gelijktijdig met het ambt van minister kunnen worden uitgeoefend. In artikel 35, tweede lid, is voorts bepaald dat een minister geen functie mag bekleden waaraan enige ten laste van de begroting van het Land komende bezoldiging of uitkering is verbonden. Volgens het derde lid van artikel 35, mogen ministers niet direct of indirect deelnemen in of bestuurder of commissaris zijn van enige onderneming die op Sint
  • 12. 12 Maarten is gevestigd of actief is. Het houden van aandelen in een NV wordt niet beschouwd als deelnemen in een onderneming, tenzij betrokkene tezamen met zijn bloed of aanverwanten tot in de tweede graad 25 percent van de aandelen houdt. In het vierde lid van artikel 35 is bepaald dat ministers niet direct of indirect mogen deelnemen in een concessie in het Land. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, kunnen nog andere dan de hierboven expliciet verboden betrekkingen ongewenst zijn. Als criterium geldt of de nevenfuncties en zakelijke belangen “ongewenst zijn met een oog op de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de minister of van het vertrouwen daarin.” Dit criterium is ontleend aan artikel 7, tweede lid van de ontwerp landsverordening Algemene Rekenkamer. Het is niet mogelijk om deze brede norm nader in te kaderen. 3. Het recht op privacy Ingevolge de artikelen 2 tot en met 6 van dit ontwerp zijn ministers gehouden bij het begin en einde van hun benoemingsperiode alsmede gedurende bedoelde periode een schriftelijke verklaring in te dienen betreffende hun zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden alsmede betreffende die van hun echtgenote of partner en kinderen. Het doel van artikel 2 is tweeledig. Enerzijds wordt informatie verkregen ter voorkoming van ongewenste belangenvermenging. Aan de hand van bedoelde informatie beslist de minister- president met inachtneming van artikel 3 welke zakelijke belangen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden van de minister naar zijn oordeel ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of het vertrouwen daarin. Anderzijds dragen de artikelen 2 tot en met 6 in samenhang met artikel 9 tevens bij tot het voorkomen van ongerechtvaardigde verrijking en hebben dan ook een zekere mate van preventieve werking op de (gewezen) minister. Het is nodig stil te staan bij de vraag in hoeverre het recht op privacy van de minister alsmede van hun echtgenote of partner en kinderen door het voorgestelde in de ontwerp- landsverordening worden aangetast. Het recht op privacy bevat een breed scala aan elementen. Deze elementen zijn alle onder één noemer te brengen: elk individu moet ruimte hebben om zijn eigen leven te leiden met zo weinig mogelijk inmenging van buitenaf. Door de aan een minister opgelegde verplichting in de artikelen 2 tot en met 6 van de onderhavige ontwerp-landsverordening om opgave te doen, zoals voorgeschreven in voornoemde artikelen, wordt zijn recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (recht op privacy), zoals neergelegd in artikel 5 van de ontwerp-Staatsregeling en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Trb. 1951, 154)(EVRM), artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en
  • 13. 13 politieke rechten (Trb. 1969,99)(IVBPR) en artikel 12 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens (Trb. 1969,99), beperkt. Artikel 17 IVBPR bevat anders dan artikel 8 van het EVRM geen beperkingsclausule. Artikel 17 van het IVBPR bepaalt alleen dat een beperking niet van willekeur mag getuigen ("arbitrary") en niet onwettig ("unlawful") mag zijn. Voor individuele burgers lijkt artikel 8 van het EVRM derhalve meer bescherming te bieden. Aangezien artikel 17 van het IVBPR geen verdergaande eisen stelt dan artikel 8 van het EVRM en artikel 12 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, in tegenstelling tot genoemde verdragsbepalingen geen rechtstreekse werking heeft, kan worden volstaan met een toetsing aan artikel 8 van het EVRM. Beperkingen op het recht op privacy zijn ingevolge artikel 8, tweede lid, van het EVRM slechts mogelijk indien zij bij wet zijn voorzien ("in accordance with the law") en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving ("necessary in a democratic society") in het belang van één of meer van de in het tweede lid genoemde doelcriteria. Artikel 31, eerste lid, van de ontwerp- Staatsregeling stelt soortgelijke eisen: een beperking van de klassieke grondrechten is noodzakelijk en proportioneel en zo specifiek mogelijk omschreven. Naar het oordeel van de regering wordt aan deze eisen voldaan. De interpretatie van de doelcriteria in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens vindt steeds plaats in relatie tot wat "noodzakelijk" geacht wordt in een democratische samenleving. In artikel 8, tweede lid, van het EVRM zijn als doelcriteria opgenomen: het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden of strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Met deze landsverordening wordt de bevordering van de integriteit van het openbaar bestuur beoogd. Zonder een integer bestuur is de democratische rechtsstaat niet geloofwaardig. De waarborging van de integriteit wordt een voldoende zwaarwegend belang geacht om beperkingen op het recht op privacy te rechtvaardigen. De maatregelen, zoals voorgesteld in de onderhavige ontwerp-landsverordening, zijn herleidbaar tot twee in het EVRM genoemde doelcriteria, namelijk het voorkomen van wanordelijkheden en het voorkomen van strafbare feiten. De jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens geeft uitsluitsel over het antwoord op de vraag hoe het doelcriterium “het voorkomen van wanordelijkheden” geïnterpreteerd moet worden. In de Engelzaak heeft het Europese Hof voor de Rechten van de Mens het standpunt ingenomen dat de term “wanordelijkheden” niet alleen op de publieke orde betrekking heeft, maar ook op de orde die geldt binnen een bepaalde sociale groep (Arrest van 8 juni 1976, A. 22 (1977), § 98). In de onderhavige ontwerp-landsverordening gaat het om de groep ministers en partners die een inbreuk op hun privacy moeten dulden op grond van de beperkingsclausule van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Het risico bestaat immers dat wanordelijkheden binnen de groep waartoe zij gerekend kunnen worden,
  • 14. 14 weerklank vinden in de rechtsorde van Sint Maarten waardoor deze ernstig kan worden ontwricht. Zoals eerder is gesteld, is beperking van het recht op privacy in de onderhavige ontwerp- landsverordening mogelijk omdat het voorgestelde in het belang van het voorkomen van wanordelijkheden nodig is. Door de in artikel 2 verplichte opgave wordt ongewenste vermenging van belangen en functies zichtbaar en kan met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 de nodige maatregelen daartegen worden genomen. Het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 dienen mede als instrument ter bestrijding van ongerechtvaardigde verrijking. Bij het vermoeden dat een misdrijf, genoemd in artikel 10 van dit ontwerp, door een (gewezen) minister of hun echtgenote of partner is gepleegd, kan de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, inzage krijgen in danwel afschrift krijgen van zijn schriftelijke verklaringen en overige documenten die gedeponeerd zijn bij de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Voorzover de verklaringen in digitale vorm beschikbaar zijn, kan worden volstaan met een kopie hiervan. Documenten die betrekking hebben op de echtgenote of partner, kunnen alleen worden opgevraagd en als bewijs tegen de echtgenote of partner worden gebruikt, bij de opsporing van misdrijven waarbij zij in verband met het verstekken van informatie bij betrokken is geweest. Beperkingen zijn, zoals reeds gesteld, op grond van artikel 8, tweede lid, van het EVRM slechts mogelijk indien deze bij wet zijn voorzien en nodig zijn in een democratische samenleving. Aangezien het Europese Hof voor de Rechten van de Mens tot het begrip "wet" alles rekent wat naar de nationale constitutie als recht geldt, mits het voldoet aan de eisen van kenbaarheid en voorzienbaarheid, valt een landsverordening onder voornoemd begrip. In de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens wordt voor het vereiste "noodzakelijk in een democratische samenleving" de volgende drie criteria gehanteerd. Voor de beperking moet een dringende maatschappelijke behoefte bestaan ("pressing social need"), de beperking moet evenredig zijn aan het nagestreefde doel ("proportionate to the legal aim pursued") en de redenen die de staat voor de beperking aangeeft, moeten relevant en toereikend ("relevant and sufficient") zijn in het licht van de in artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde doelcriteria. Bij het bepalen van wat in dit verband "noodzakelijk" is, wordt aan de staten een zekere beoordelingsvrijheid ("margin of appreciation") gegund. De noodzaak voor het voorgestelde in de onderhavige ontwerp-landsverordening moet vooral gezien worden tegen het licht van de opleving in de Nederlandse Antillen en St. Maarten van de aandacht voor bestuurlijke integriteit. Een voortdurende aandacht voor de handhaving van de integriteit is noodzakelijk voor het behoud van een onkreukbaar, betrouwbaar en zorgvuldig openbaar bestuur. Integriteit bij de overheid is geen natuurlijk gegeven maar een te creëren voorwaarde die noodzakelijk is voor het degelijk functioneren van de democratische rechtsstaat. Van belang is dat voorzieningen worden getroffen die bijdragen aan de
  • 15. 15 bescherming tegen mogelijke bedreigingen van de integriteit van het openbaar bestuur. De scheiding van publieke en persoonlijke belangen in het optreden van ambtsdragers is een conditio sine qua non voor een transparant en toerekenbaar bestuur. Het risico van partijdigheid bij de feitelijke ambtsvervulling is groter in een kleine gemeenschap. De vraag naar het partijdigheidsrisico wordt inzichtelijker wanneer bedacht wordt dat er in de Nederlandse Antillen en in Sint Maarten sprake is van ambtsconcentratie bij een gering aantal ambtsdragers en van ambtsvervulling in directe nabijheid van belanghebbende burgers. De kleinschaligheid van onze samenleving brengt een geringe sociale afstand met zich mee waardoor ambtsdragers niet altijd sociale contacten kunnen ontlopen. Affectieve, economische en politieke banden kunnen het risico van partijdigheid vergroten. Affectieve relaties spelen een belangrijke rol in onze samenleving. Familiebinding wordt als zeer hecht ervaren terwijl de kring van personen waarmee men een familieband voelt zeer groot is. De besluitvorming en beslissingen van een politieke ambtsdrager mogen niet beïnvloed worden door persoonlijke belangen en ook de schijn van een dergelijke beïnvloeding dient voorkomen te worden. Bij aanwezigheid van bedoelde beïnvloeding kan er sprake zijn van ongewenste belangenverstrengeling. Politieke banden kunnen echter het gedrag van een politicus in negatieve zin beïnvloeden. Relaties zijn nodig zowel met kiezers als met partijgenoten. Als gevolg van de erkenning van zulke belangenverstrengeling zijn door verschillende landen maatregelen getroffen. Een opgave door de ambtsdrager van zijn nevenwerkzaamheden, nevenfuncties alsmede zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen is een voorbeeld van een dergelijke maatregel. Dat de echtgenote of de partner van een minister mede in ogenschouw wordt genomen, vloeit voort uit de veronderstelling dat met hen een zodanige band zal bestaan welke ertoe kan leiden dat de minister met hun belangen rekening zal houden. Bedoelde band hebben ministers ook met hun kinderen. Het risico van het onderbrengen van belangen van de minister bij zijn echtgenote, partner of kinderen zou groter worden indien ervoor wordt gekozen om de minister te verplichten om slechts te zijner aanzien een schriftelijke verklaring in te dienen. Afgezien van de op voorhand sprekende risico van verstrengeling tussen belangen van familieleden en het publieke belang, is de ratio achter hun opgave het voorkomen van verschuivingen van de belangen van de minister naar zijn echtgenote of partner danwel zijn kinderen. In verband hiermee is ook een beperking van hun recht op privacy noodzakelijk om het beoogde doel te bereiken. Doordat de schriftelijke verklaring slechts aan een beperkt aantal personen en instanties (de minister-president, de Raad van Advies, Algemene Rekenkamer en de griffier van het Hof van Justitie) zal worden voorgelegd, zal de beperking op het recht op privacy zo klein mogelijk worden gehouden.
  • 16. 16 Voorts is overwogen in hoeverre het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 van de onderhavige ontwerp-landsverordening ook voor een kandidaat-bestuurder moeten gelden. Het toepasselijk zijn van voornoemde bepalingen op de kandidaat-minister zou het risico kunnen verminderen dat een kandidaat-minister kort na zijn benoeming naar aanleiding van ongewenste belangenverstrengeling zijn ontslag moet indienen. Echter rekening dient te worden gehouden met het recht op privacy van de kandidaat-minister en zijn echtgenote of partner en kinderen. Zoals eerder gesteld kan voornoemd recht slechts beperkt worden indien sprake is van één van de in artikel 8, tweede lid, van het EVRM genoemde doelcriteria. Voor de kandidaat-minister is dit minder goed verdedigbaar. Het is gebruikelijk dat de Veiligheidsdienst Nederlandse Antillen onderzoekt of de kandidaat- minister en –staatssecretaris van onbesproken gedrag zijn. Er kunnen ook andere voorwaarden worden gesteld aan de kandidaat-minister. Het is aan te bevelen dat de politieke partijen bij de regeringsformatie afspreken dat elke partij slechts een kandidaat-minister voordraagt, waarvan onderzocht is dat hij geen nevenwerkzaamheden, nevenfuncties, zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen verricht onderscheidenlijk heeft die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van het ambt als minister of de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. De in Nederland geldende (interne) Regeling inzake onverenigbaarheid van belangen en functies voor ministers en staatssecretarissen uit 1978 en 1983 kan als voorbeeld dienen. De kennisgevingsverplichting van de minister, neergelegd in artikel 4, terzake het voornemen tot het verwerven van zakelijke belangen of aanvaarden van nevenfuncties of nevenwerkzaamheden, stelt de minister-president in de gelegenheid te voorkomen dat ongewenste belangenverstrengeling zich voordoet. 4. Financiële gevolgen In dit ontwerp wordt de beoordeling of sprake is van ongewenste vermenging van belangen en functies ten aanzien van ministers in handen gelegd van de minister-president, conform de ontwerp landsverordening van de Nederlandse Antillen en de praktijk in Nederland. Mede gelet op de onafhankelijke positie van de Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer worden aan deze organen aanvullende adviserende taken opgedragen. Aan voornoemde taken zijn geen structurele kosten verbonden voor de organisatie van de Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer alsmede voor het Land (de Griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie). Voorzover in de begroting van het Land niet reeds rekening is gehouden met incidentele kosten die aan de taakuitoefening op grond van deze landsverordening zijn verbonden, zal hiervoor een incidentele dekking gevonden moeten worden.
  • 17. 17 5. Bijzonder deel Artikel 1 Ingevolge artikel 1, onderdeel a, wordt onder "nevenfunctie" verstaan elke functie, betaald of onbetaald, die men naast het hoofdberoep (in casu minister) uitoefent, zoals directeur van een naamloze vennootschap. Onder "nevenwerkzaamheid" wordt op grond van artikel 1, onderdeel b, verstaan een werkzaamheid naast het hoofdberoep die men niet als beroep kan aanmerken, zoals penningmeester van een sportvereniging. Het begrip "zakelijke belangen" wordt in artikel 1, onderdeel c, omschreven als alle rechten - direct of indirect - die iemand heeft op opbrengsten uit ondernemingen. Het bezit van aandelen is een voorbeeld van een zakelijk belang. Bij de omschrijving van "partner" in artikel 1, onderdeel d, is aangesloten bij de omschrijving in artikel 2, vierde lid, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (P.B. 2002, no. 54). Dat een gezamenlijke huishouding gevoerd wordt, kan aangetoond worden door overlegging van een uittreksel uit het bevolkingsregister of een kopie van de samenlevingsovereenkomst. Een gezamenlijke huishouding wordt ook geacht aanwezig te zijn indien de minister en zijn levensgezel die ongehuwd samenwonen een woning hebben gekocht die als hoofdverblijf tot hun beschikking staat. Ingevolge de artikelen 2 tot en met 6 van de onderhavige ontwerp-landsverordening is de minister gehouden bij het begin en einde van de benoemingsperiode alsmede gedurende bedoelde periode een schriftelijke verklaring in te dienen betreffende zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden alsmede betreffende die van hun echtgenote of partner en kinderen. Tussentijdse wijzigingen in de zakelijke belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden, zoals weergegeven in de ingediende schriftelijke verklaring dienen op grond van de artikelen 4 en 5 telkens onverwijld door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de minister-president plaats te vinden. Artikel 2 De ministers zijn gehouden binnen 30 dagen na aanvaarding van hun betrekking een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 2, vierde lid, in te dienen bij de minister- president. De opgave wordt naar eer en geweten gedaan. De minister kan voor de getrouwheid van de gegevens betreffende zijn echtgenote of partner en van zijn kinderen slechts instaan voorzover hij daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn. Bedoeld voorbehoud is neergelegd in artikel 2, tweede lid. Wel wordt hij geacht in te kunnen staan voor de getrouwheid van de gegevens hem zelf betreffen en die welke betrekking hebben op zijn huwelijkse en buitenhuwelijkse-erkende en niet erkende minderjarige kinderen ten
  • 18. 18 aanzien van wie hij bij rechterlijk vonnis is veroordeeld tot het voorzien in het levensonderhoud, danwel bij authentieke akte de onderhoudsplicht heeft erkend. Artikel 2 heeft betrekking op zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen binnen en buiten Sint Maarten. Met het oog op een eventuele belangenvermenging dienen niet alleen zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen binnen de landsgrenzen bekend te zijn. Het begrip “vermogensbestanddelen” is, gelet op het tweeledige karakter van de strekking van de onderhavige ontwerp-landsverordening, ruim omschreven. Zoals bepaald in artikel 2, zesde lid, omvat het begrip “vermogensbestanddelen” onroerende zaken, roerende zaken, op geld waardeerbare rechten alsmede vorderingen en schulden. Onder roerende zaken, genoemd in de vorige volzin, worden alle zaken verstaan die niet onder de categorieën onroerende zaken, op geld waardeerbare rechten, vorderingen en schulden vallen. Gekozen is om het begrip “roerende zaken” te begrenzen door een drempelwaarde vast te stellen. In de internationale praktijk wordt op basis van onderzoek een drempelwaarde vastgesteld. Op basis van ervaringscijfers wordt dit bedrag zodanig gekozen dat het niet te laag en ook niet te hoog uitvalt. De in artikel 2, vijfde lid, vastgestelde drempelwaarde van NAF. 20.000 geldt alleen voor niet onroerende vermogensbestanddelen en is niet gebaseerd op ervaringscijfers omdat deze niet voorhanden zijn. Aansluiting is gezocht bij de drempelwaarde die krachtens de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties (P.B. 1996, no. 21) voor cashtransacties wordt gehanteerd. Door de gebruikte omschrijving van “vermogensbestanddelen” vallen ook financiële en zakelijke belangen hieronder. Met het oog op het voorkomen van ongewenste belangenvermenging, ligt het in de rede met de financiële en zakelijke belangen van ministers rekening te houden. Ten aanzien hiervan geldt dat iedere schijn vermeden dient te worden dat er geen sprake zou zijn van objectieve besluitvorming. Daarbij is niet slechts relevant het beleidsterrein waarvoor een minister direct verantwoordelijk is of het beleidsterrein waarop de door de minister toebedeelde taak betrekking heeft. Als lid van het kabinet is een minister immers bij de besluitvorming over alle onderwerpen die in de ministerraad aan de orde komen betrokken. Aan de hand van de afgelegde verklaringen kan nagegaan worden of de minister zeggenschap heeft inzake relevante financiële of zakelijke belangen die een objectieve besluitvorming in de weg zou kunnen staan. Waar dat het geval is, dient betrokkene ofwel volledig afstand te doen van deze belangen, ofwel een regeling te treffen waarbij hij de zeggenschap gedurende de ambtsperiode niet kan of zal uitoefenen. Het gevaar van belangenverstrengeling speelt als een minister financiële of zakelijke belangen bezit die een onafhankelijke besluitvorming kunnen beïnvloeden. Het betreft dan vooral die financiële belangen in ondernemingen die een relatie met de overheidsdienst hebben of kunnen krijgen en ten aanzien waarvan de overheid besluiten neemt. Ook de schulden (negatieve financiële
  • 19. 19 belangen), zoals bijvoorbeeld schulden uit hypothecaire vorderingen, kunnen in verband met mogelijke belangenverstrengeling relevant zijn. Voorts dient ten aanzien van nevenfuncties en nevenwerkzaamheden van de minister iedere mogelijke schijn vermeden te worden dat deze afbreuk zouden kunnen doen aan objectieve besluitvorming. Bovendien is het ambt van landsbestuurder dermate veeleisend en belangrijk dat het volledige inzet van betrokkenen vergt. De landsbestuurder dient ingevolge dit ontwerp dan ook zijn nevenfuncties en nevenwerkzaamheden die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van het ambt als minister of de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin neer te leggen. Aan de andere kant is het mogelijk om tijdens de ambtsperiode nevenfuncties en nevenwerkzaamheden te aanvaarden mits deze de hiervoor bedoelde onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet aantasten. Op dit punt wijkt het ontwerp enigszins af van de huidige door de Raad van Ministers van de Nederlandse Antillen geakkordeerde (interne) “regeling inzake onverenigbaarheid van belangen en functies voor ministers, staatssecretarissen en de gevolmachtigde minister”. Immers, onder de huidige regeling kan een minister van de Nederlandse Antillen geen nevenfuncties aanvaarden tijdens zijn ambtsperiode. De verplichting tot tussentijdse kennisgeving en het indienen van een tussentijdse schriftelijke verklaring hieromtrent acht de Regering met voldoende waarborgen omkleed. De risico’s die de hiervoor genoemde interne regeling heeft willen vermijden, worden in onderhavig ontwerp-landsverordening in afdoende mate gedekt. Wanneer aan artikel 2, achtste lid, uitvoering wordt gegeven, zal alle informatie in de vorm van betekenisvolle patronen op of in een drager als geschrift worden gekwalificeerd. Onder de documenten die op grond van deze landsverordening kunnen worden opgevraagd zullen dan ook deze geschriften worden verstaan. Artikelen 3 en 4 Artikel 3 heeft betrekking op de zakelijke belangen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden die de minister alsmede hun echtgenote of partner en kinderen reeds bij de aanvaarding van hun ambtsbetrekking hebben danwel verrichten. Artikel 4 heeft betrekking op de tijdens het ministerschap te verwerven zakelijke belangen en het voornemen tot aanvaarding van nevenfuncties en nevenwerkzaamheden door betrokkenen. Uitgangspunt is dat de minister danwel zijn echtgenote of partner geen zakelijke belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden aanvaardt zonder voorafgaande kennisgeving aan de minister-president ter zake. Als een minister danwel zijn echtgenote of partner na de in het eerste lid genoemde kennisgeving doch voordat de minister-president over de schriftelijke verklaringen een oordeel heeft kunnen geven reeds tot aanvaarding van de zakelijke belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden overgaat, aanvaardt de
  • 20. 20 landsbestuurder hiermee tevens het risico dat hij op grond van artikel 4, derde lid, tevens – dus naast een motie van wantrouwen door de Staten- strafrechtelijk kan worden aangesproken. In artikel 4 wordt voorts rekening gehouden met buiten het toedoen van de minister verkregen inkomstenbronnen. In artikel 4, vierde lid, worden uitdrukkelijk genoemd inkomsten verkregen krachtens erfrecht of giften. Als voorbeeld kan ook worden genoemd inkomsten verkregen uit hoofde van een levensverzekering en inkomsten verkregen uit spel en weddenschap. De minister-president beslist welke nevenfuncties en nevenwerkzaamheden, ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van het ambt als minister of de handhaving van de onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. De criteria ter bepaling welke betrekkingen of ambten onverenigbaar zijn met de hoofdfunctie komen overeen met de in artikel 7, tweede lid, van de Landsverordening Algemene Rekenkamer Nederlandse Antillen 2002 (P.B. 2002, no. 135) opgenomen criteria voor de leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris van de Algemene Rekenkamer. Een limitatieve opsomming van functies en dergelijke die “gevoelig” liggen is niet mogelijk. Het vaststellen daarvan zal in de geest van de onderhavige landsverordening en naar eer en geweten moeten plaatsvinden. De minister-president wint advies in bij de Raad van Advies en de Algemene Rekenkamer. Hiermee wordt getracht de objectiviteit verder te verhogen. Overigens geldt op basis van de ontwerp-landsverordening Raad van Advies dit criterium eveneens voor de leden van de Raad van Advies. Het inwinnen van advies van de Raad van Advies geschiedt door tussenkomst van de Gouverneur over alle aangelegenheden, waaromtrent dit is voorgeschreven bij algemene verordening (in casu de onderhavige landsverordening). De minister-president overlegt met de minister alvorens te beslissen of ongewenste belangverstrengeling in het geding is. Bij het overleg met de betrokken minister en bij de beslissing, bedoeld in de artikelen 3 en 4, geldt als uitgangspunt dat: a. nevenfuncties en nevenwerkzaamheden worden neergelegd die naar het oordeel van de minister-president tot ongewenste belangenverstrengeling aanleiding kunnen geven; b. zakelijke belangen worden afgestoten voorzover deze tot ongewenste belangenverstrengeling aanleiding kunnen geven. Bij zakelijke belangen wordt in ieder geval aandacht geschonken aan prioriteitsaandelen, aan aandelen of deelnemingen die voor dienstverrichtingen ten behoeve van het Land of subsidie ten laste van het Land en dergelijke in aanmerking komen en aan deelnemingen in privaatrechtelijke rechtspersonen waarvan de eigendom van het aandelenpakket geheel of gedeeltelijk aan het Land toebehoort. Indien een onverenigbaarheid als bedoeld in artikel 3 van de onderhavige ontwerp- landsverordening zich voordoet, ligt het in de rede dat de minister de betrokken
  • 21. 21 nevenwerkzaamheid of nevenfunctie neerlegt indien hij zijn ambt als minister wil behouden. Echter, indien de minister de betrokken nevenwerkzaamheid of nevenfunctie niet wil of kan neerleggen, dan wordt verwacht dat hij op eigen verzoek ontslag neemt. Het vorenstaande geldt evenzeer voor zakelijke belangen waarvoor de minister niet de benodigde voorzieningen in zijn vermogensbeheer wenst te treffen. De minister is ingevolge de ontwerpstaatsregeling politiek verantwoordelijk aan de Staten, die, in de gevallen, bedoeld in de artikelen 3, vijfde lid, en 4, derde lid, in het kader van zijn controlerende taak tegen een minister optreden door het uitvaardigen van een motie van wantrouwen. Indien de Gouverneur blijkt, dat een minister niet langer het vertrouwen heeft van de Staten, zal bij gemotiveerd besluit tot tussentijds ontslag van die minister worden overgaan. Teneinde de Staten in de gelegenheid te stellen gebruik te kunnen maken van voornoemde bevoegdheid, dient het zo spoedig mogelijk door de minister-president in kennis te worden gesteld wanneer een dergelijk geval zich voordoet. De artikelen 3, vijfde lid en 4, derde lid, voorzien hierin. Het spreekt voor zich dat de Raad daarbij zal trachten zo min mogelijk privacy-gevoelige gegevens openbaar te maken. De voor de minister geldende artikelen 3 en 4 zijn om de volgende redenen niet van toepassing verklaard op het lid van de Staten. Tussen de rol van een minister en die van lid van de Staten in de eindfase van het besluitvormingsproces bestaat een belangrijk verschil. De aard van de bevoegdheden van een Statenlid in voornoemd proces is, vergeleken met die van een minister, in zoverre anders dat een individueel lid van de Staten geen beslissingsbevoegdheid maar slechts een stemrecht heeft terzake van aangelegenheden die tot de competentie van de Staten behoren. Immers de Staten mogen ingevolge de ontwerp-Staatsregeling niet beraadslagen noch besluiten, zo niet meer dan de helft van het aantal leden tegenwoordig is. Alle besluiten worden voorts door volstrekte meerderheid van de stemmende leden opgemaakt. Bij een lid van de Staten is - met het oog op de waarborging van het vertrouwen van de burgers in de zuiverheid van de beslissingen van de Staten - hoofdzakelijk in het geding de vraag of een lid zich moet onthouden van het uitbrengen van zijn stem (medestemmen) indien een de Staten aan de orde zijnde aangelegenheid zijn persoonlijk belang raakt. Een en ander is naar het oordeel van het bestuurcollege voldoende geregeld in artikel 53 van de Staatsregeling dat een aantal zaken noemt waarin Statenleden zich dienen te onthouden van medestemmen. Op grond van artikel 3, vijfde lid, en artikel 4, derde lid, informeert de minister-president onverwijld de Staten indien een onverenigbaarheid zich voordoet en de minister niet de benodigde voorzieningen in zijn vermogensbeheer treft of de desbetreffende nevenfunctie of nevenwerkzaamheid niet neerlegt. Artikel 6
  • 22. 22 Zoals reeds gesteld zijn de ministers ingevolge de artikelen 2 tot en met 6 van dit ontwerp gehouden bij het begin en einde van hun ambtsperiode alsmede gedurende bedoelde periode een schriftelijke verklaring in te dienen betreffende hun zakelijke belangen en overige vermogensbestanddelen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden alsmede betreffende die van hun echtgenote of partner en kinderen. Door de minister te verplichten een schriftelijke verklaring in te dienen na verloop van hun benoemingsperiode wordt bewerkstelligd dat het openbaar ministerie de desbetreffende verklaringen als bewijs kan gebruiken indien voldaan is aan de in artikel 10 va dit ontwerp gestelde eisen. De indieningstermijn voor de minister vangt aan op de dag volgende op de dag waarop de zittingsperiode van de Staten is verlopen of op de dag waarop tussentijds ontslag is verleend. Artikel 8 De Minister van Justitie wordt in artikel 8 aangewezen als de verantwoordelijke ambtsdrager voor het register. Reden hiervoor is dat de Griffie van het Gemeenschappelijk Hof – de beheerder van de in deze landsverordening genoemde schriftelijke verklaringen, kennisgevingen en verzoeken van het Openbaar Ministerie – alsmede het Openbaar Ministerie onder diens verantwoordelijkheid vallen. Wel dient het vaststellen van een reglement van genoemd register niet alleen de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie te zijn. Deze dient in overeenstemming met de Raad van Ministers te worden vastgesteld. Immers ook de Minister van Justitie kan in een toestand komen te verkeren waarin zijn belangen met die van het algemeen belang in de knel dreigen te geraken. Om te voorkomen dat door deze minister op dit punt in eigen belang wordt gehandeld, is in deze landsverordening gekozen voor een gedeelde verantwoordelijkheid met de Raad van Ministers. Artikel 9 Hoewel het betreft het bewaren van privacy gevoelige informatie, dient, om bewijstechnische problemen te voorkomen, gekozen te worden voor een bewaartermijn van vijf jaren na afloop van de ambtsperiode. De termijn is steeds langer dan vijf jaar indien op de dag waarop de eerste termijn van vijf jaar verloopt de landsbestuurder waarop de documenten betrekkingen hebben, nog het ambt van minister vervult. De termijn vangt dan aan op de dag waarop de benoemingsperiode is verstreken. Voor wat betreft het bewaren en vernietigen van documenten dienen regels te worden gesteld die onder andere voorschriften bevatten voor een deugdelijke bewaring van gegevens en die de groep personen die tot de gegevens toegang heeft aanwijzen.
  • 23. 23 Artikel 10 Zoals reeds gesteld in het algemeen deel van de memorie van toelichting dient het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 6 mede als instrument ter bestrijding van ongerechtvaardigde verrijking. Het voorgestelde artikel 10 bevat een strafvorderlijke regeling terzake die is ontleend aan het ontwerp van landsverordening houdende regels in verband met de strafprocesrechtelijke aspecten van de landsverordening integriteitbevordering gezagsdragers van het Land de Nederlandse Antillen. Het ligt voor de hand - mede in aanmerking genomen de waarde die aan privacybescherming wordt gehecht en het doel van onderhavig ontwerp - dat slechts wanneer een vermoeden bestaat dat bepaalde nader aangeduide door het strafrecht gesanctioneerde normovertredingen - welke in verband kunnen worden gebracht met vermogensdelicten - zich hebben voorgedaan, het openbaar ministerie toegang kan krijgen tot de op grond van onderhavig ontwerp bewaarde informatie. Voorkomen moet worden dat bij de bewijsgaring door het openbaar ministerie oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de in deze regeling geschapen bevoegdheden. Het openbaar ministerie zal ten aanzien van de (gewezen gevolmachtigde) minister slechts toegang kunnen krijgen tot de documenten, bedoeld in artikel 8, eerste lid, ingeval sprake is van opsporing van de volgende categorieën misdrijven waarvan het vermoeden bestaat dat de (gewezen gevolmachtigde) minister deze heeft gepleegd: a. valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten; b. valsheid in zegels en merken; c. valsheid in geschriften; d. diefstal; e. afpersing en afdreiging; f. verduistering; g. bedrog (oplichting); h. benadeling van schuldeisers en rechthebbenden; i. ambtsmisdrijven (die in verband staan met vermogensdelicten); j. begunstiging; k. de misdrijven, omschreven in de artikelen 1, 2 en 3 van de Landsverordening strafbaarstelling witwassen van geld (P.B. 1993, no. 52). Het verzoek van de rechter-commissaris omvat op grond van artikel 10, derde lid, de naam, de geboortedatum en het identiteitsnummer van de persoon waarover het openbaar ministerie informatie wenst. Tevens dient vermeld te worden welke vorm van informatie wordt verlangd. Volstaan kan worden met loutere inzage in de documenten, maar de verzoeker kan nadat hem
  • 24. 24 inzage is verleend tevens behoefte hebben aan een kopie van de betreffende documenten. Beide vormen zijn op grond van het eerste en tweede lid van laatstgenoemd artikel mogelijk. Een verdachte heeft het recht om desgevraagd van de op zijn zaak betrekking hebbende processtukken kennis te nemen. Een verzoek daartoe kan drie weken vóór de datum waarop de bewaartermijn, bedoeld in artikel 9, eerste lid, eindigt gedaan worden. De griffier beslist binnen twee weken na ontvangst van een dergelijk verzoek. Door de voorgestelde termijn van drie weken voor indiening van het verzoek wordt bewerkstelligd dat de griffier na zijn beslissingstermijn van twee weken tenminste één week de tijd heeft om inzage te verlenen aan de verzoeker. Het kennisnemingsrecht van de verdachte is niet onbegrensd. Tijdens het voorbereidend strafrechtelijk onderzoek kan in het belang van het onderzoek, en voor zover het belang welke de verdachte bij kennisneming heeft niet opweegt tegen het belang van het onderzoek, de verdachte van zijn kennisnemingsrecht worden onthouden. Na het gerechtelijk vooronderzoek of indien zulks niet heeft plaatsgehad, zodra de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg is betekend, kan dit recht niet meer op grond van het voorgaande worden beperkt. Om te voorkomen dat de verdachte langs de weg van deze landsverordening tijdens het voorbereidend onderzoek te weten komt welke documenten het openbaar ministerie als bewijs in een strafzaak tegen hem heeft opgevraagd, is een uitzondering opgenomen in artikel 10, negende lid, van dit ontwerp. Ten slotte is van belang dat op grond van artikel 123 van de ontwerp-Staatsregeling verdere vervolging van een minster wegens misdrijf pas kan plaatsvinden na een bevel van het Gemeenschappelijk Hof, op vordering van de procureur-generaal. Deze regeling houdt verband met de ingrijpende rechtsgevolgen die de artikelen 36 en 50 van de Staatsregeling verbinden aan bepaalde vervolgingsdaden van een zittende minister. Na dat bevel kan de procureur-generaal zelf de minister vervolgen, of een door hem aan te wijze ander lid van het openbaar ministerie. Artikel 12 Om te voorkomen dat belangen mede spreken bij het nemen van beslissingen, is in artikel 12, eerste lid, een bepaling opgenomen strekkende tot uitsluiting van de deelneming van de minister inzake de besluitvorming, over de gevallen genoemd in het eerste lid, in de Raad van Ministers. In tegenstelling tot leden van de regering maken de ministers geen deel uit van een collegiaal bestuursorgaan. Met uitzondering van de gevallen, genoemd in het Reglement van Orde van de Raad van Ministers, neemt de minister zelfstandig beslissingen terzake aangelegenheden die onder het ministerie vallen waarvoor hij de verantwoordelijkheid draagt. In verband hiermee is in artikel 12, tweede lid, van de onderhavige ontwerp-landsverordening een bepaling opgenomen die ertoe strekt dat zaken welke ingevolge voornoemd reglement niet in
  • 25. 25 de Raad van Ministers behandeld dienen te worden en die zijn belang of die van zijn echtgenote of partner of die van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad raken, in de Raad van Ministers behandeld dienen te worden. De gevolmachtigde minister wordt ingevolge artikel 41, zesde lid van de ontwerp- Staatsregeling in de gelegenheid gesteld de beraadslagingen van de Raad van Ministers ten aanzien van de onderwerpen, welke tot zijn bemoeienis behoren bij te wonen. In het voorgestelde artikel 11, derde lid, is een voorziening getroffen waardoor de gevolmachtigde minister zich moet onthouden van het uitbrengen van een raadgevende stem ten aanzien van zaken die zijn belang of die van zijn echtgenote dan wel partner raakt of die van zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad. Dit is conform artikel 54, eerste lid, van de Eilandenregeling Nederlandse Antillen. Laatstgenoemd artikellid geldt ook voor het door de gevolmachtigde minister uit te brengen advies. Als voorbeeld kan dienen het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de Instructie Gevolmachtigde Minister (P.B. 1993, no. 99) betreffende het becommentariëren door de gevolmachtigde minister van stukken over koninkrijksaangelegenheden. Artikel 12, derde lid, is ook van toepassing op de plaatsvervangend gevolmachtigde minister. In de onderhavige ontwerp-landsverordening is geen voor een lid van de Staten geldende bepaling opgenomen die er toe strekt dat hij zich moet onthouden van het uitbrengen van zijn stem ingeval sprake is van ongewenste belangenverstrengeling omdat dit onderwerp afdoende in artikel 53 van de Staatsregeling is geregeld. Artikelen 14 en 15 Op grond van artikel 372bis, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht is een minister strafbaar indien hij handelingen verricht wetende dat daardoor bepalingen van enig in het land wettelijke regeling wordt geschonden. Door het bepaalde in voornoemd artikellid is het niet nodig om een bijzondere strafbepaling in de onderhavige landsverordening op te nemen voor de volgende gevallen: - De minister die niet binnen de gestelde termijn of redelijke termijn voldoet aan de ingevolge de artikelen 2, eerste lid, 3, derde en vierde lid, 4, 5, eerste en tweede lid, en 6 gestelde verplichting; - De minister die opzettelijk handelt in strijd met artikel 12, eerste en tweede lid. In het voorgestelde artikel 14 is zodoende slechts voorzien in een strafbepaling voor de gevolmachtigde minister en diens plaatsvervanger voor het geval dat zij in strijd handelen met artikel 12, derde lid.
  • 26. 26 Voor het opzettelijk onjuist of onvolledig invullen van de schriftelijke verklaring door de minister of gevolmachtigde minister behoeft ook geen strafbepaling in de onderhavige ontwerp-landsverordening te worden opgenomen omdat dergelijke handelingen aangemerkt worden als valsheid in geschrifte. Het plegen van valsheid in geschrifte is reeds gesanctioneerd in de artikelen 230 e.v. van het Wetboek van Strafrecht. In artikel 2, derde lid, is gekozen om de verplichting aan de echtgenote of partner van een minister op te leggen om medewerking te verlenen voor het invullen van de verklaring en, voorzover medewerking wordt verleend, juiste inlichtingen aan de minister te verstrekken. Het handelen in strijd met voornoemde verplichting wordt in artikel 14 strafbaar gesteld. Voor de in laatstgenoemd artikel opgenomen maximumstraffen is aangesloten bij de in artikel 52 van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten (P.B. 1996, no. 211) opgenomen maximumstraffen voor een soortgelijk strafbaar gesteld feit. Artikel 16 Voor de in artikel 16 opgenomen maximumstraffen is aangesloten bij het bepaalde in artikel 372bis, onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 17 De regering heeft overwogen om ook het culpoos lekken van informatie strafbaar te stellen. In navolging van Nederland werd dit echter een te ver gaande maatregel gevonden. Hiermee zou immers ook het achteloos prijsgegeven van geheime informatie in beginsel tot strafvervolging aanleiding kunnen geven. Zeker in de kleinschalige samenleving van St. Maarten moeten ambtenaren en andere geheimhouders hun werk kunnen doen zonder angst dat bepaalde uitlatingen achteraf als achteloze geheimschending worden gekwalificeerd. Buiten het strafrecht om kan het culpoos schenden van de geheimhoudingsplicht in voldoende mate worden gesanctioneerd. In samenhang met artikel 17 maakt artikel 13 het mogelijk dat als iemand opzettelijk geheime informatie lekt het voor de bewezenverklaring van het delict reeds voldoende zal zijn dat vastgesteld kan worden dat de verdachte het geheime karakter van de informatie had behoren te weten. Voor ambtenaren is dit criterium al snel aan de orde, omdat ambtenaren weten dat zij prudent met informatie die zij bij de uitoefening van de werkzaamheden verkrijgen, dienen om te gaan. Voorts is de regering van mening dat niet teveel afgeweken moet worden van de algemene strafbepaling in het Wetboek van Strafrecht. In artikel 285 van dat wetboek is immers ook
  • 27. 27 alleen het doleus lekken van informatie strafbaar gesteld. De keuze voor een aparte strafbepaling naast genoemd artikel 285 moet gezocht worden in de wenselijkheid om de mate van wetenschap bij de schender dat de informatie geheim is in kaart te brengen. Bovendien acht de regering een zwaardere sanctie dan die genoemd in genoemd artikel 285 meer op zijn plaats in verband met het karakter van de informatie waar het deze landsverordening om gaat. ***