2. Wie is de oudste persoon in jouw familie?
Welk boek lees je het liefst?
Wie vind jij de beste zanger(es) ter wereld?
Welke taal vind jij het mooist?
Waar ging je verste reis heen?
Discussie
3. Vraagjes
1. Hoe zegt Jennifer dat ze zich zorgen maakt over Bert?
2. Wat is het Nederlandse woord voor iets zeggen wat niet waar is?
3. Hoe reageert Brian als Jennifer zegt dat ze Bert moet helpen?
4. Hoe verbetert Jennifer haar eigen woorden in de tekst?
5. Hoe zegt Brian dat dit probleem de fout van Jennifer is?
4. Comparatief
GEBRUIK
1. Bert is groter dan Brian. Bert is groter dan hij.
Bert is even groot als Brian. Bert is even groot als hij.
Bert ziet Els liever dan Alison. Bert ziet Els liever dan haar.
Bert vindt Els even lief als Alison. Bert vindt Els even lief als haar.
2. Peter is niet even sterk als Brian. Peter is niet even sterk als hij.
Peter is niet zo sterk als Brian. Peter is niet zo sterk als hij.
Els vindt Brian niet even lief als Bert. Els vindt Brian niet even lief als hem.
Els vindt Bert niet zo knap als Paolo. Els vindt Bert niet zo knap als hem.
5. ADJECTIEF SUPERLATIEF
moeilijk het moeilijkst
dik het dikst
wijs het wijst
pessimistisch het meest pessimistisch
VORM
Superlatief =
- het + adjectief + -st
- het + meest + adjectief
op -isch
ADJECTIEF SUPERLATIEF
goed het best
dikwijls het vaakst
graag het liefst
veel het meest
weinig het minst
Superlatief =
speciale vorm
Superlatief
6. GEBRUIK
1. De nachten duren het langst.
Zo gaat de dag het snelst voorbij. superlatief zonder substantief
Bert is het ongelukkigst.
2. 21 december is de kortste dag.
Hij heeft de minste fouten gemaakt. superlatief met substantief
De winter is het natste seizoen.
Zij heeft het meeste geld van ons allemaal.
3. Bert zit op de voorste rij.
Els staat op de achterste rij. superlatief van preposities
Het boek ligt op het bovenste rek.
De stofzuiger staat op het onderste rek.
Superlatief
7. Oplossing
1. Dat is de man die mij heeft ontslagen.
2. Dat is de dikste, de domste en de arrogantste directeur die
ik ooit heb ontmoet.
3. Dat is een man die niet van mensen maar van cijfers houdt.
4. Het resultaat dat hij heeft getoond, klopt niet.
5. Jij moet werk zoeken in een bedrijf dat niet zo groot is.
6. Jij moet werken voor een baas die van zijn werknemers
houdt.
8. HOOFDZIN BIJZIN
Subject Verbum Rest Link Subject Rest Verbum
Dit is de man die zij graag ziet.
Dit is de vrouw die jou zoekt
Dit is het huis dat hij niet koopt.
Dit is een kind dat klein is.
OPGELET!
1. de-woorden en meervoud die
het-woorden dat
2. Structuur van de bijzin!
Relatief pronomen
9. Vraagjes
1. Waarom willen Paolo en Bert een dag vakantie nemen?
2. Waarom wil Peter uitgaan?
3. Waar wil Els naartoe?Waarom?
10. Els en Peter gaan naar een restaurant om eens lekker te eten.
Paolo wil een dag vakantie om helemaal te genezen.
Bert wil in bed blijven om uit te rusten.
We nemen een pauze om even goed na te denken.
OPGELET!
1. om (+ extra informatie) + te + infinitief
2. scheidbare werkwoorden in twee delen!
Een doel uitdrukken