3. ONDERSCHEID
VOORSCHOOLS-BUITENSCHOOLS
2 grote verschillen tussen beide groepen
1. verschillend concentratievermogen
verschillende spanningsboog
ander tijdsgebruik
andere opbouw
2. verschillende ontwikkelingsstadia
andere categorie doelen
4. CONCRETE
VERSCHILLEN
baby’s en peuters
kleuters en lagere schoolkinderen
(onbewust) ervaringen opdoen bewuste (mentale) handelingen
ontdekken, verkennen, experimenteren ontdekken, verkennen, experimenteren, bewust
waarnemen, reflecteren, vormgeven, trainen, fantaseren,
verwoorden,…
korte activiteiten activiteiten vanaf 30 minuten mogelijk
duur hangt af van het individueel kind
schommelt tussen vijf minuten en één kwartier
losse opdrachten opbouw mogelijk.
eventueel verspreid over verschillende korte momenten
6. WAT IS EEN
FOCUS
?
= een centraal hoofddoel
(af te leiden uit het basisidee/concept/format)
Belang ?
doelgericht ontwikkelen
(selectie, omvormen of verzinnen van opdrachten)
doelgericht handelen
(begeleiding, interventies, coaching)
7. EEN VOORBEELD
VAN EEN FOCUS
rond (onderwerp) : kermis
met (werkvorm/techniek) : partituren tekenen en lezen
aan (bouwstenen) : klankkleur (timbre)
Focus : een visuele partituur interpreteren met instrumenten
8. ZELF
PROBEREN
Werk per vier.
Kies één van de concepten die je hebt meegebracht.
Bepaal zelf een duidelijke focus.
niet elk doel in je activiteit is het hoofddoel/focus
formuleer zo scherp mogelijk
10. WAT IS EEN
EINDOPDRACHT
?
= een grote en laatste opdracht
= een verwerkingsopdracht
Eigenschappen
• de focus van de activiteit wordt
gerealiseerd
• het geleerde wordt in de praktijk omgezet
• concreet en duidelijk (heldere eisen en kapstokken)
• veel ruimte voor een persoonlijke inbreng.
11. ENKELE VOORBEELDEN
VAN EINDOPDRACHTEN
Eindopdracht Techniek
na een kookactiviteit waar kinderen het recept gelezen hebben, de ingrediënten
verzamelden, de mis-en-plats deden, maken de kinderen uiteindelijk een eigen pizza
Eindopdracht Natuur
de kinderen maakten een ontwerp van een eigen moestuintje en selecteerden samen
de groenten die ze wilden plannen. nu wordt de tuin een feit. elk kind krijgt zijn stukje
grond dat hij mag bewerken.
Eindopdracht Beeld
de kinderen leerden boetseren en experimenteren met vormen in klei. nu maakt elk kind
een onbestaand dier waarvan een ‘wonderlijke eigenschap’ zichtbaar is in het uiterlijk.
12. VELE
VORMEN
spelen met vorm groepssamenstelling, eventueel publiek en hun opstelling, plaats, …
Gefaseerd
De eindopdracht bestaat uit fases en wordt geleidelijk opgebouwd. De
laatste fase is de afwerking.
Gelijklopend
Verschillende groepjes werken aan een ‘deeltje’ van een geheel.
Nadien worden de verschillende opdrachten samengevoegd tot een geheel.
Groepjes
Iedereen krijgt een zelfde opdracht waaraan eerst in kleine groepen
gewerkt wordt. Na de voorbereiding worden de dingen aan elkaar getoond
of gelijktijdig uitgevoerd.
Improvisatie
De begeleider schept een kader waarbinnen kinderen individueel of in
groep improviseren.
En masse
De grote groep krijgt een opdracht waar ze met iedereen aan moeten
werken. Samenwerken staat hier centraal.
Toonmoment
Het tonen aan een publiek staat hier centraal. Dit kan een bekend of
een vreemd publiek zijn.
18. WAT IS EEN
INHOUDSANALYSE
?
EO bestaat uit vorm en in inhoud.
Een inhoudsanalyse is een oplijsting van
inhouden (deeldoelstellingen) ifv EO
Belang ?
Deze analyse brengt in kaart wat de
deelnemers moeten kunnen en welke stappen
er in de opbouw nodig zullen zijn.
19. EEN VOORBEELD
INHOUDANALYSE
Domein : Natuur
Rond : modder
Met : avontuurlijk spel
Aan : beleving op vlak van zintuigelijke ervaring
plezier bij het smossen en kliederen
EO : individueel boetseren van modderbeeldjes en –
taartjes om tentoon te stellen
Analyse: wat moeten de kinderen kunnen om deze eindopdracht goed uit te
voeren?
•
•
•
•
modder kunnen maken (vaste en lopend consistentie)
plezier beleven in het zintuigelijk ervaren van modder
durven kliederen en vuil worden
herkenbare figuurtjes met modder kunnen vormen (met of zonder vormpjes)
20. EEN VOORBEELD
INHOUDANALYSE
Domein : Drama
Rond : restaurant
Met : clownerie (slapstick)
Aan : mimisch uitbeelden EN Open spelen
EO : per 3 een korte restaurantscène maken waarin alles
misloopt met veel vallen, botsen en grappige situaties
Analyse: wat moeten de kinderen kunnen om deze
eindopdracht goed uit te voeren?
•
•
•
•
•
•
grotesk spelen (overdreven grote bewegingen)
geloofwaardig vallen en botsen
domme stoten verzinnen
goeie mimiek
gestileerd bewegen
spelen met de vierde wand (emoties delen met publiek)
21. ZELF
PROBEREN
Werk per vier.
Kies één van de EO’s die je hebt daarnet hebt verzonnen.
OF een EO uit de vorige oefenronde.
Maak zelf een inhoudsanalyse.
23. VORM &
INHOUD
VORM
= het fysieke aspect van de opdracht
hoe ziet de opdracht er uit ?
hoe verloopt hij?
•
•
•
•
•
groepsindeling,
opstelling in de ruimte
uit te voeren acties
bepaalde spelregels
...
Domein : Dans
Twee groepen, tegenover elkaar opgesteld; om de beurt voert de ene groep een
beweging uit voor de andere groep. Neem steeds een imposante houding in
tegenover de ander aan en brul een afgesproken strijdkreet.
Domein : Techniek
Per twee. Elk duo krijgt een bol touw, twee borstelstokken, vier stoelen en een
Knuffelbeer. Een kwartier bouwtijd. Ontwikkel een systeem om de knuffel te
catapulteren.
24. VORM &
INHOUD
INHOUD = het doel van de opdracht
wat wil je met de opdracht bereiken?
•
•
•
•
•
•
•
•
Exploreren
Waarnemen
Reflecteren
Fantaseren
Vormgeven
Onderzoeken
Trainen
Verwoorden
Domein : Dans
Bij de vorige oefening zou de inhoud de volgende kunnen zijn: trainen op het innemen
van een hoge status bij beweging.
Domein : Techniek
Bij de vorige oefening zou de inhoud de volgende kunnen zijn: onderzoeken van
hefboom –en slingertechnieken.
25. SPELEN MET
VORM & INHOUD
Waarom ?
•
•
•
•
snel moeilijkheden of hindernissen detecteren (bij voorbereiding)
doelgericht te werken
moeilijkheidsgraad van opdrachten aanpassen
variëren
26. OPEN
&
GESLOTEN
Een open opdracht :
•
•
veel mogelijkheden/oplossingen
veel ruimte voor persoonlijke invulling
Een gesloten opdracht :
•
•
•
biedt een strakker kader
minder ruimte voor persoonlijke inbreng
vaak gewoon iets uitvoeren
continuüm
evenwaardig (bewust kiezen)
valkuil : vage opdracht
27. CREATIVITEIT
• DIVERGEREN : vraag naar meer of veel
• FLEXIBEL ASSOCIËREN : voorzie een hindernis
• ORIGINEEL DENKEN : laat ze combineren
29. FASENMODEL
vanaf de kleuterleeftijd
(zie eerder)
•
Opstarten :
kinderen klaarstomen voor wat komt aandacht trekken,
goesting doen krijgen, het juiste energiepeil bepalen, een
specifieke sfeer instaleren, …
•
Uitvoeren :
de eigenlijke activiteit komt hier aan bod
doelgericht handelen
verkennen, onderzoeken en experimenteren (= verbreden)
iets aanleren, iets oefenen, zelf iets creëren,… (= verdieping)
uitvoeren van de eindopdracht
•
Afsluiten :
hier wordt de activiteit afgerond
opruimen, tonen, evalueren…
30. OP MAAT WERKEN
• De begeleider zoekt evenwicht tussen ‘openheid bieden’
en ‘richting geven
• Een veilig, vrij en uitdagend klimaat.
• Aansluiten bij noden, interesses en voldoende ruimte
laten voor een eigen inbreng,
•
intrinsiek gemotiveerde deelnemers.
• Balans tussen vaardigheden en uitdaging, duidelijke
richtlijnen en onmiddellijke feedback
•
hoge BT (flow)
• Proces veel belangrijker dan het product.
• Verschillende leerstijlen binnen één activiteit aanbieden.
• Ruimte geven aan de ‘talen/intelligenties’ van kinderen.