20. Psalm 25 (LvdK) t. W. Barnard, K. Heeroma; m. L. Bourgeois 1551
21. Psalm 25 (LvdK) t. W. Barnard, K. Heeroma; m. L. Bourgeois 1551
22. Gebed om verlichting met
de Heilige Geest.
Daarna kinderlied
ELB 434 b
'Immanuël'
23. God zal met u zijn (EL 434b) t. & m. J. Visser
refrein 1:
24. God zal met u zijn (EL 434b) t. & m. J. Visser
25. God zal met u zijn (EL 434b) t. & m. J. Visser
refrein 2:
26. God zal met u zijn (EL 434b) t. & m. J. Visser
27. God zal met u zijn (EL 434b) t. & m. J. Visser
refrein 2:
28. Lezen Gen. 3 : 1 t/m 19 HSV
31De slang nu was de listigste onder
alle dieren van het veld, die de HEERE
God gemaakt had; en hij zei tegen de
vrouw: Is het echt zo dat God gezegd
heeft: U mag niet eten van alle bomen
in de hof? 2En de vrouw zei tegen de
slang: Van de vrucht van de bomen in
de hof mogen wij eten, 3maar van de
vrucht van de boom die in het midden
van de hof staat, heeft God gezegd:
29. U mag daarvan niet eten en hem niet
aanraken, anders sterft u.
4Toen zei de slang tegen de vrouw: U
zult zeker niet sterven.
5Maar God weet dat, op de dag dat u
daarvan eet, uw ogen geopend zullen
worden en dat u als God zult zijn, goed
en kwaad kennend.
6En de vrouw zag dat die boom goed
was om ervan te eten en dat hij een
lust was voor het oog, ja, een boom
die begerenswaardig was om er
verstandig door te worden;
30. en zij nam van zijn vrucht en at; en zij
gaf ook wat aan haar man, die bij haar
was, en hij at ervan.
7Toen werden de ogen van beiden
geopend en zij merkten dat zij naakt
waren. Zij vlochten vijgenbladeren
samen en maakten voor zichzelf
schorten.
8En zij hoorden de stem van de HEERE
God, Die in de hof wandelde, bij de
wind in de namiddag.
31. Toen verborgen Adam en zijn vrouw
zich voor het aangezicht van de HEERE
God te midden van de bomen in de hof.
9En de HEERE God riep Adam en zei
tegen hem: Waar bent u?
10En hij zei: Ik hoorde Uw stem in de hof
en ik werd bevreesd, want ik ben naakt;
daarom verborg ik mij.
11En Hij zei: Wie heeft u verteld dat u
naakt bent?
32. Hebt u van die boom gegeten waarvan
Ik u geboden had daar niet van te
eten?
12Toen zei Adam: De vrouw die U gaf
om bij mij te zijn, die heeft mij van die
boom gegeven en ik
heb ervan gegeten.
13En de HEERE God zei tegen de vrouw:
Wat hebt u daar gedaan! En de vrouw
zei: De slang heeft mij bedrogen en ik
heb ervan gegeten.
14Toen zei de HEERE God tegen de
slang:
33. Omdat u dit gedaan hebt, bent u
vervloekt
onder al het vee en onder alle dieren
van het veld!
Op uw buik zult u gaan en stof zult u
eten, al de dagen van uw leven.
15En Ik zal vijandschap teweegbrengen
tussen u en de vrouw,
en tussen uw nageslacht en haar
Nageslacht;
Dat zal u de kop vermorzelen,
en u zult Het de hiel vermorzelen.
34. 16Tegen de vrouw zei Hij:
Ik zal uw moeite in uw
zwangerschap zeer groot maken;
met pijn zult u kinderen baren.
Naar uw man zal uw begeerte uitgaan,
maar hij zal over u heersen.
17En tegen Adam zei Hij: Omdat u
geluisterd hebt naar de stem van uw
vrouw en van die boom gegeten hebt
waarvan Ik u gebood: U mag daarvan niet
eten,
is de aardbodem omwille van u
vervloekt;
35. met zwoegen zult u daarvan eten,
al de dagen van uw leven;
18dorens en distels zal hij voor u laten
opkomen
en u zult het gewas van het veld eten.
19In het zweet van uw gezicht zult u
brood eten,
totdat u tot de aardbodem terugkeert,
omdat u daaruit genomen bent;
want stof bent u
en u zult tot stof terugkeren.
37. Heer, Gij hebt dit lieve leven ons gegeven (ZGz-193)(EL-301) t. A.F. Troost; m. Genève 1562
38. Heer, Gij hebt dit lieve leven ons gegeven (ZGz-193)(EL-301) t. A.F. Troost; m. Genève 1562
39. Heer, Gij hebt dit lieve leven ons gegeven (ZGz-193)(EL-301) t. A.F. Troost; m. Genève 1562
40. Heer, Gij hebt dit lieve leven ons gegeven (ZGz-193)(EL-301) t. A.F. Troost; m. Genève 1562
41. Heer, Gij hebt dit lieve leven ons gegeven (ZGz-193)(EL-301) t. A.F. Troost; m. Genève 1562
42. Lucas 1 : 26 – 38 HSV
26In de zesde maand werd de engel
Gabriël door God gezonden naar een stad
in Galilea, waarvan de naam Nazareth
was,
27naar een maagd die ondertrouwd was
met een man, van wie de naam Jozef
was, uit het huis van David; en de naam
van de maagd was Maria.
28En toen de engel bij haar
binnengekomen was, zei hij: Wees
gegroet, begenadigde. De Heere is met u.
U bent gezegend onder de vrouwen.
43. 29Toen zij hem zag, raakte zij in
verwarring door zijn woorden, en
zij vroeg zich af wat de betekenis
van deze groet kon zijn.
30En de engel zei tegen haar: Wees
niet bevreesd, Maria, want u
hebt genade gevonden bij God.
31En zie, u zult zwanger worden en
een Zoon baren en u zult Hem de
naam Jezus geven.
44. 32Hij zal groot zijn en de Zoon van de
Allerhoogste genoemd worden, en
God, de Heere, zal Hem de troon van
Zijn vader David geven,
33en Hij zal over het huis
van Jakob Koning zijn tot in
eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal
geen einde komen.
34Maria zei tegen de engel: Hoe zal
dat mogelijk zijn, aangezien ik geen
gemeenschap heb met een man?
45. 35En de engel antwoordde en zei
tegen haar: De Heilige Geest zal
over u komen en de kracht van de
Allerhoogste zal u overschaduwen.
Daarom ook zal het Heilige Dat uit
u geboren zal worden, Gods Zoon
genoemd worden.
36En zie, uw nicht Elizabet is
eveneens zwanger van een zoon, in
haar ouderdom.
46. Dit is de zesde maand voor haar,
die onvruchtbaar genoemd werd.
37Want geen ding zal bij God
onmogelijk zijn.
38Maria zei: Zie, de dienares van de
Heere, laat met mij geschieden
overeenkomstig uw woord. En
de engel ging van haar weg.
48. Mijn ziel verheft Gods eer (LvdK 66) t. W. Barnard (naar J.E. Voet); m. Straatsburg 1539
49. Mijn ziel verheft Gods eer (LvdK 66) t. W. Barnard (naar J.E. Voet); m. Straatsburg 1539
50. Mijn ziel verheft Gods eer (LvdK 66) t. W. Barnard (naar J.E. Voet); m. Straatsburg 1539
51. Mijn ziel verheft Gods eer (LvdK 66) t. W. Barnard (naar J.E. Voet); m. Straatsburg 1539
52. Verkondiging n.a.v. Gen.3:15 ‘de
allereerste Adventsbelofte’
15En Ik zal vijandschap
teweegbrengen tussen u en de vrouw,
en tussen uw nageslacht en haar
Nageslacht;
Dat zal u de kop vermorzelen,
en u zult Het de hiel vermorzelen.