24. 9Wanneer gij de oogst van uw land
binnenhaalt, zult gij de rand van uw veld
niet geheel afmaaien, en wat nog is blijven
liggen van uw oogst, zult gij niet oplezen.
10Ook zult gij uw wijngaard niet afzoeken en
het afgevallene van uw wijngaard niet
oplezen; dit zult gij voor de armen en de
vreemdelingen laten liggen: Ik ben de Here,
uw God. 11Gij zult niet stelen, gij zult niet
liegen en gij zult elkander niet bedriegen.
25. 12Gij zult bij mijn naam niet vals zweren en
zo de naam van uw God ontheiligen: Ik ben
de Here. 13Gij zult uw naaste niet afpersen
en gij zult niet roven; het loon van een
dagloner zal niet de nacht bij u overblijven
tot de morgen. 14Een dove zult gij niet
vloeken en voor een blinde zult gij geen
struikelblok leggen, maar gij zult voor uw
God vrezen: Ik ben de Here. 15Gij zult bij het
rechtspreken geen onrecht doen; gij zult de
arme niet begunstigen en de aanzienlijke
26. niet voortrekken: op rechtvaardige wijze zult
gij uw naaste berechten. 16Gij zult onder uw
volksgenoten niet als een lasteraar rond-
gaan; gij zult uw naaste niet naar het leven
staan: Ik ben de Here. 17Gij zult uw broeder
in uw hart niet haten; openlijk zult gij uw
volksgenoot terechtwijzen en niet ter wille
van hem zonde op u laden. 18Gij zult niet
wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover
de kinderen van uw volk, maar uw naaste
liefhebben als uzelf: Ik ben de Here.
37. 1Voor de koorleider. Op de Gittit. Van de
Korachieten. Een psalm.
2Hoe liefelijk zijn uw woningen, o Here
der heerscharen!
3Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de
voorhoven des Heren; mijn hart en mijn
vlees jubelen tot de levende God.
4Zelfs vindt de mus een huis, en de
zwaluw een nest voor zich, waar zij haar
jongen neerlegt:
38. uw altaren, o Here der heerscharen,
mijn Koning en mijn God.
5Welzalig zij die in uw huis wonen,
zij loven U gestadig. sela
6Welzalig de mensen wier sterkte in U is,
in wier hart de gebaande wegen zijn.
7Als zij trekken door een dal van
balsemstruiken, maken zij het tot een
oord van bronnen; ook hult de vroege
regen het in zegeningen.
39. 8Zij gaan voort van kracht tot kracht
en verschijnen voor God in Sion.
9Here, God der heerscharen, hoor mijn
gebed, neem het ter ore, o God van
Jakob! sela
10O God, ons schild, zie en aanschouw het
aangezicht van uw gezalfde.
11Want één dag in uw voorhoven is beter
dan duizend (elders);
40. ik wil liever staan aan de drempel van
het huis mijns Gods dan verblijven in de
tenten der goddeloosheid.
12Want de Here God is een zon en schild,
de Here geeft genade en ere;
het goede onthoudt Hij niet aan hen
die onberispelijk wandelen.
13Here der heerscharen, welzalig de mens
die op U vertrouwt.
46. 19 Daar wij dan, broeders, volle
vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het
heiligdom door het bloed van Jezus, 20 langs
de nieuwe en levende weg, die Hij ons
ingewijd heeft, door het voorhangsel, dat is,
zijn vlees, 21 en wij een grote priester over
het huis Gods hebben, 22 laten wij toetreden
met een waarachtig hart, in volle
verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat
door besprenging gezuiverd is van besef van
kwaad, en met een lichaam,
47. dat gewassen is met zuiver water. 23 Laten
wij de belijdenis van hetgeen wij hopen
onwankelbaar vasthouden, want Hij, die
beloofd heeft, is getrouw. 24 En laten wij op
elkander acht geven om elkaar aan te vuren
tot liefde en goede werken. 25 Wij moeten
onze eigen bijeenkomst niet verzuimen,
zoals sommigen dat gewoon zijn, maar
elkander aansporen, en dat des te meer,
naarmate gij de dag ziet naderen.