12. 1
Zingt een nieuw lied voor God den HERE,
want Hij bracht wonderen tot stand.
Wij zien Hem heerlijk triomferen
met opgeheven rechterhand.
Zingt voor den HEER, Hij openbaarde
bevrijdend heil en bindend recht
voor alle volkeren op aarde.
Hij doet zoals Hij heeft gezegd.
13. 4
Laat alle zeeën, alle landen
Hem prijzen met een blij geluid.
Rivieren klappen in de handen,
de bergen jubelen het uit.
Hij komt, Hij komt de aarde richten,
Hij komt, o volken weest verblijd,
Hij komt zijn koninkrijk hier stichten,
zijn heil en zijn gerechtigheid.
15. Votum en groet
Ere zij de Vader en de Zoon en de
Heilige Geest
als in de beginne,
nu en immer
en van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen
16. Laat ons nu vrolijk zingen!
Gezang 20 1,2 en 3
17. 1
Laat ons nu vrolijk zingen!
Komt, heft uw liedren aan
voor Hem, wie alle dingen
altijd ten dienste staan.
Ik wil de Heer daarboven
lofprijzen hier op aard,
ja, Hem van harte loven,
die veilig mij bewaart.
18. 2
Hoe goed is 't hun die bouwen
op Isrels vaste rots,
hun die zich toevertrouwen
de trouwe handen Gods.
Zij hebben 't heil verkregen,
de allerschoonste schat;
God leidt hen op zijn wegen,
hun voet wordt moe noch mat.
19. 3
Hij is de Heer, de sterke,
in Hem is alle macht.
Dat zeggen ons zijn werken,
dat zeggen dag en nacht,
de aarde en de hemel,
de mensen en het vee,
en alles wat er wemelt
in 't water van de zee.
22. Zoekt eerst het koninkrijk van God
en zijn gerechtigheid,
en dit alles krijgt u bovendien.
Hallelu, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja,
hallelu, halleluja.
23. Men kan niet leven van brood alleen,
maar van ieder woord
dat door de Heer gesproken wordt.
Hallelu, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja,
hallelu, halleluja.
24. Bidt en u zal gegeven zijn,
zoekt en gij zult het zien,
klopt en de deur zal voor u opengaan.
Hallelu, halleluja.
Halleluja, halleluja, halleluja,
hallelu, halleluja.
27. 'k Stel mijn vertrouwen
op de Heer, mijn God.
Want in zijn hand
ligt heel mijn levenslot.
Hem heb ik lief,
zijn vrede woont in mij.
'k Zie naar Hem op en 'k weet:
Hij is mij steeds nabij.
29. 4 Immers, God heeft zelfs engelen die
gezondigd hadden niet gespaard maar
hen in de Tartarus geworpen. Daar, in
de diepste duisternis, blijven ze
opgesloten om hun vonnis af te
wachten. 5 Evenmin heeft hij de wereld
uit de voortijd gespaard; alleen Noach,
de heraut van de rechtvaardigheid, liet
hij met zeven anderen in leven toen hij
de watervloed over die wereld vol
zondaars liet komen.
30. 6 Ook Sodom en Gomorra heeft hij tot de
vernietiging veroordeeld, hij heeft die
steden in de as gelegd en ze daarmee
ten voorbeeld gesteld aan alle zondaars
van latere tijden. 7 Maar Lot, die
rechtvaardig was en zwaar leed onder
de losbandige levenswandel van die
wettelozen, redde hij. 8 Deze
rechtvaardige woonde te midden van
hen, en dag in dag uit werd zijn
rechtschapen ziel gekweld wanneer hij
hoorde en zag hoe ze zich aan God noch
gebod stoorden.
31. 9 De Heer blijkt dus vromen uit de
beproeving te kunnen redden en
onrechtvaardigen gevangen te kunnen
houden tot de dag van het oordeel, om
hen dan te straffen. 10 Hij straft vooral
diegenen die zich, door onreine
verlangens gedreven, overgeven aan
schaamteloze losbandigheid en het gezag
van de Heer verachten.
Overmoedig en arrogant als ze zijn,
schrikken ze er niet voor terug hemelse
machten te lasteren,
33. 12 Daarna vroegen ze aan Lot: ‘Hebt u hier
nog meer familie? Zonen, dochters, een
schoonzoon, ga met iedereen die bij u
hoort weg uit deze stad. 13 Wij staan
namelijk op het punt deze stad te
verwoesten: er zijn zulke ernstige
beschuldigingen tegen haar ingebracht dat
de HEER ons hierheen heeft gestuurd om
haar te verwoesten.’ 14 Lot ging naar zijn
schoonzoons, de mannen die met zijn
dochters zouden trouwen, en zei tegen hen:
‘Vlug, weg uit deze stad, want de HEER gaat
haar verwoesten.’ Maar zijn schoonzoons
namen hem niet serieus.
34. 15 Zodra het licht begon te worden zetten
de engelen Lot aan tot spoed: ‘Vlug, ga
hier weg met uw vrouw en uw twee
dochters, anders komt u om en wordt u
het slachtoffer van de misdrijven die in
deze stad zijn begaan.’ 16 Toen Lot
aarzelde, grepen de mannen hem en
zijn vrouw en zijn twee dochters bij de
hand, omdat de HEER hem wilde
sparen, en ze trokken hem mee de stad
uit. Pas buiten de stad bleven ze staan.
35. 17 Toen zei een van hen: ‘Vlucht, uw
leven is in gevaar! Kijk niet om en sta
nergens in de vallei stil. Vlucht de
bergen in, anders komt u om.’ 18 Maar
Lot antwoordde: ‘Nee, dat niet, mijn
heer! 19 U hebt het beste met uw
dienaar voor, u bewijst mij een grote
weldaad door mij in leven te laten.
Maar ik kan onmogelijk naar de bergen
ontkomen, het onheil zou mij inhalen en
ik zou alsnog sterven.
36. 20 Dat stadje daar is dichtbij, dat zou ik
kunnen halen. Geef mij de kans om
daarheen te vluchten, dat zou mijn
redding kunnen zijn; het is maar een
onbeduidend stadje.’ 21 Hij kreeg ten
antwoord: ‘Ook in dit opzicht zal ik u ter
wille zijn: het stadje dat u bedoelt zal ik
niet wegvagen. 22 Vlucht daarheen en
haast u, want tot u daar aangekomen
bent kan ik niets doen.’ Zo kreeg die
stad de naam Soar.
37. 23 De zon was al opgegaan toen Lot in
Soar aankwam. 24 Toen liet de HEER
uit de hemel zwavel en vuur
neerkomen op Sodom en Gomorra
25 en hij vernietigde die steden en
de hele vallei, met de inwoners van
al de steden en met alles wat er op
het land groeide. 26 De vrouw van
Lot, die achter hem liep, keek om en
veranderde in een zuil van zout.
38. 27 ’s Morgens vroeg ging Abraham naar de
plaats waar hij bij de HEER had gestaan.
28 Toen hij uitkeek over Sodom en Gomorra
en over de hele vallei, zag hij dikke
rookwolken van het land opstijgen als uit
een smeltoven.
29 Toen God de steden wegvaagde waar Lot
had gewoond, liet hij Lot aan de ondergang
ontkomen. Zo hield God, toen hij de steden
in de vallei verwoestte, rekening met
Abraham.
39. Het duurt niet lang meer tot de
tijd
Gezang 279:1,2,3 en 4
40. 1
Het duurt niet lang meer tot de tijd
van Christus aan zal breken,
en Hij in grote heerlijkheid
het oordeel uit zal spreken.
Het lachen is dat uur gedaan,
als alles zal in vuur vergaan,
naar Petrus heeft geschreven.
41. 2
Dan klinken de bazuinen luid
tot aan de verste kimmen.
Dan zullen alle doden uit
hun smalle graven klimmen.
Maar die nog op de aarde gaan,
die zal de Heer van stond af aan
tot nieuwe mensen maken.
42. 3
Als Hij het boek geheven houdt
en leest wat staat geschreven,
wat ieder mens zo jong als oud
op aarde heeft bedreven,
hoort ieder mens Hem bevend aan,
hoort ieder wat hij heeft gedaan
de dagen van zijn leven.
43. 4
Wee dan de mens die enkel heeft
het aardse goed verkoren,
niet bij des Heren woord geleefd,
de hemel heeft verloren.
Hij zal voorgoed ter zijde staan,
met satan mede moeten gaan,
van Christus af, in 't duister.
45. 22 Tegen de leerlingen zei hij: ‘Er komt een
tijd dat jullie ernaar zullen verlangen een
van de dagen van de Mensenzoon te
zien, maar jullie zullen die dag niet
meemaken. 23 Dan zullen de mensen
tegen jullie zeggen: “Kijk daar!” of: “Kijk
hier!” Maar doe dat niet en schenk er
geen aandacht aan. 24 Want zoals de
bliksem licht geeft wanneer hij van de
ene naar de andere kant van de hemel
flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen.
46. 25 Maar eerst moet hij veel lijden en door
deze generatie verworpen worden.
26 En zoals het eraantoe ging in de
dagen van Noach, zo zal het ook zijn in
de dagen van de Mensenzoon: 27 ze
aten, ze dronken, ze huwden, ze werden
uitgehuwelijkt, tot aan de dag waarop
Noach de ark binnenging en de vloed
kwam die iedereen verzwolg.
47. 28 Of zoals het eraantoe ging in de
dagen van Lot: ze aten, ze dronken,
ze kochten, ze verkochten, ze
plantten, ze bouwden; 29 maar op
de dag waarop Lot wegtrok uit
Sodom, regende het vuur en zwavel
uit de hemel en kwamen allen om.
30 Zo zal het ook gaan op de dag
waarop de Mensenzoon wordt
geopenbaard.
48. 31 Wie op die dag op het dak van zijn
huis is moet niet naar beneden gaan
om zijn bezittingen te gaan halen, en
wie op het land is moet niet naar
huis terug willen gaan. 32 Denk aan
de vrouw van Lot! 33 Wie probeert
zijn leven veilig te stellen zal het
verliezen, maar wie het verliest zal
het behouden.
50. 5
O Jezus, help mij dan ter tijd
terwille van uw wonden,
dat in het boek der zaligheid
ook mijn naam wordt gevonden.
Ik koester ook geen twijfel meer,
ik weet ook wel, getrouwe Heer,
dat Gij hebt overwonnen.
53. 1
God richt zich op, de vijand vlucht;
zijn haters voor zijn aangezicht,
als rook zijn zij verdreven.
Zij zijn als was in deze vlam,
zijn woede heeft hen, waar Hij kwam,
ten dode opgeschreven.
54. Maar de getrouwen zijn verblijd,
zij staan voor Hem in vrolijkheid,
zij zijn verrukt van vreugde.
Zingt God en speelt zijn naam ten prijs,
zingt Hem op een verhoogde wijs
om wat uw hart verheugde.
55. 2
Draagt op een lied, aan Hem gewijd
die spoorslags op de wolken rijdt;
hoog is de Naam verheven!
Hij, vader van 't verweesde kind,
bij wie een vrouw bescherming vindt
in haar vereenzaamd leven.
56. Hij, HERE in zijn heiligdom,
doet wie verlaten was, weerom
het samenzijn ervaren.
Wie was gevangen wordt bevrijd,
maar Hij verbant in eenzaamheid
al wie weerspannig waren.