11. Kom prijs de Heer
al gij knechten van de Heer,
die staan des nachts
in het huis van de Heer.
Kom prijs de Heer
al gij knechten van de Heer
en prijs zijn heil'ge naam.
12. Zing voor de Koning,
want Hij is waardig.
Kom zing je vreugdelied
tot eer van Hem.
Kom voor zijn aangezicht,
dien Hem met vreugde;
breek uit in luid gejuich.
13. Votum en groet
Klein Gloria
Ere zij de Vader en de Zoon
En de Heilige Geest,
Als in den beginne, nu en immer,
En van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Amen
22. Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, de toekomst
tegemoet.
Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, en weten het
komt goed.
Samen op weg naar Pasen,
geweldig dat dat kan en dat dat
mag. Samen op weg naar Pasen,
en delen in Gods liefde elke dag.
23. Stilstaan bij zijn intocht in de
stad Jeruzalem.
Stilstaan bij hosanna tot de
woorden: „Kruisig Hem‟.
Stilstaan bij zijn angsten, bij
zijn pijn en het verraad.
Maar weten dat het leven
dankzij Hem weer verdergaat.
24. Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, de toekomst
tegemoet.
Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, en weten het
komt goed.
Samen op weg naar Pasen,
geweldig dat dat kan en dat dat
mag. Samen op weg naar Pasen,
en delen in Gods liefde elke dag.
25. Stilstaan bij de dingen die Hij
voor ons heeft gedaan.
Stilstaan bij het kruis dat je op
Golgotha zag staan.
Stilstaan bij Zijn leven dat Hij
voor de mensen gaf.
En het stilstaan bij de
vrouwen bij het openstaande
graf
26. Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, de toekomst
tegemoet.
Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, en weten het
komt goed.
Samen op weg naar Pasen,
geweldig dat dat kan en dat dat
mag. Samen op weg naar Pasen,
en delen in Gods liefde elke dag.
27. Samen mogen lezen van de
weg die Hij moest gaan.
Hoe Hij door zijn liefde zelfs
de dood wist te verslaan.
Voelen dat Hij meegaat,
voelen dat Hij in ons leeft.
Het wonder van het Paasfeest,
dat ons weer een toekomst
geeft.
28. Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, de toekomst
tegemoet.
Samen op weg naar Pasen,
samen op weg, en weten het
komt goed.
Samen op weg naar Pasen,
geweldig dat dat kan en dat dat
mag. Samen op weg naar Pasen,
en delen in Gods liefde elke dag.
36. 1 En op de eerste dag van de week
ging Maria Magdalena vroeg, toen
het nog donker was, naar het graf,
en zij zag dat de steen van het graf
afgenomen was.
2 Daarom snelde zij terug en ging
naar Simon Petrus en naar de
andere discipel, die Jezus
liefhad, en zei tegen hen: Ze
hebben de Heere uit het graf
weggenomen, en wij weten niet
waar zij Hem neergelegd hebben.
37. 3 Petrus dan ging naar buiten, en
de andere discipel, en zij kwamen
bij het graf.
4 En die twee liepen samen, maar
de andere discipel snelde vooruit,
sneller dan Petrus, en kwam als
eerste bij het graf.
5 En toen hij vooroverboog, zag
hij de doeken liggen, maar toch
ging hij er niet in.
38. 6 Simon Petrus dan kwam en
volgde hem, en ging het
graf wel binnen en zag de doeken
liggen.
7 En de zweetdoek, die op Zijn
hoofd geweest was, zag hij niet bij
de doeken liggen maar
afzonderlijk, opgerold, op
eenandere plaats.
8 Toen ging ook de andere discipel,
39. die het eerst bij het graf gekomen
was, naar binnen, en hij zag het en
geloofde.
9 Want zij kenden de Schrift nog
niet dat Hij uit de doden moest
opstaan.
10 De discipelen dan gingen weer
naar huis.
40. 11 Maar Maria stond huilend
buiten bij het graf en terwijl zij
huilde, boog zij voorover in het
graf,
12 en zij zag twee engelen in
witte kleding zitten, een aan het
hoofdeinde en een aan het
voeteneinde van de plaats waar
het lichaam van Jezus gelegen
had;
41. 13 en die zeiden tegen haar:
Vrouw, waarom huilt u? Zij zei
tegen hen: Omdat ze mijn Heere
weggenomen hebben, en ik weet
niet waar ze Hem neergelegd
hebben.
14 En toen zij dit gezegd had,
keerde zij zich naar achteren en
zag Jezus staan, maar zij wist niet
dat Jezus het was.
15 Jezus zei tegen haar: Vrouw,
waarom huilt u?
42. Wie zoekt u? Zij dacht dat het
de tuinman was, en zei tegen
Hem: Mijnheer, als u Hem
weggedragen hebt, zeg mij
dan waar u Hem neergelegd
hebt en ik zal Hem weghalen.
16 Jezus zei tegen haar: Maria!
Zij keerde zich om en zei tegen
Hem:
43. Rabboeni; dat betekent: Meester.
17 Jezus zei tegen haar: Houd Mij
niet vast, want Ik ben nog niet
opgevaren naar Mijn Vader, maar
ga naar Mijn broeders en zeg
tegen hen: Ik vaar op naar Mijn
Vader en uw Vader, en naar Mijn
God en uw God.
44. 18 Maria Magdalena ging en
berichtte de discipelen dat zij de
Heere gezien had en dat Hij dit
tegen haar gezegd had.
46. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
47. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
48. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
49. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
50. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
51. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
52. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
53. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
54. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
55. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
56. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
57. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
58. Glorie aan God (EL 245) t. & m. M. Williams; v. J. Visser
59. Matth. 27 : 52, 53
52 ook werden de graven geopend
en veel lichamen van heiligen die
ontslapen waren, werden
opgewekt;
53 en na Zijn opwekking gingen zij
uit de graven, kwamen in de
heilige stad en zijn aan velen
verschenen.