40. 1
Een wijs man bouwde zijn huis op de rots,
een wijs man bouwde zijn huis op de rots,
een wijs man bouwde zijn huis op de rots
en de regen stroomde neer
41. en de regen stroomde neer en de
vloed kwam op
en de regen stroomde neer en de
vloed kwam op
en de regen stroomde neer en de
vloed kwam op
en het huis op de rots stond vast.
42. 2
Een dwaas man bouwde zijn huis op het
zand
een dwaas man bouwde zijn huis op het
zand
een dwaas man bouwde zijn huis op het
zand
en de regen stroomde neer
43. en de regen stroomde neer en de vloed
kwam op
en de regen stroomde neer en de vloed
kwam op
en de regen stroomde neer en de vloed
kwam op
en het huis stortte in met een plof.
44. 3
Dus bouw je huis op Jezus, de Rots,
dus bouw je huis op Jezus, de Rots,
dus bouw je huis op Jezus, de Rots
en de zegen daalt dan neer
45. en de zegen daalt dan neer en 't gebed
stijgt op,
en de zegen daalt dan neer en 't gebed
stijgt op,
en de zegen daalt dan neer en 't gebed
stijgt op.
Bouw je levenshuis op Hem.
48. Wie God bewaart, is wél bewaard
1 Een bedevaartslied.
Ik hef mijn ogen op naar de bergen:
vanwaar zal mijn hulp komen?
2 Mijn hulp is van de HERE,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
49. 3 Hij zal niet toelaten, dat uw voet wankelt,
uw Bewaarder zal niet sluimeren.
4 Zie, de Bewaarder van Israël
sluimert noch slaapt.
5 De HERE is uw Bewaarder,
de HERE is uw schaduw aan uw
rechterhand.
50. 6 De zon zal u des daags niet steken,
noch de maan des nachts.
7 De HERE zal u bewaren voor alle kwaad,
Hij zal uw ziel bewaren.
8 De HERE zal uw uitgang en uw ingang
bewaren
van nu aan tot in eeuwigheid.
59. Het begin van Jezus' prediking
12 Toen Jezus gehoord had dat Johannes
overgeleverd was, keerde Hij terug naar
Galilea.
13 Hij verliet Nazareth en ging wonen in
Kapernaüm, dat aan de zee lag, in het
gebied van Zebulon en Naftali,
14 opdat vervuld zou worden wat door de
profeet Jesaja gesproken werd toen hij
zei:
60. 15 Land Zebulon en land Naftali, gebied
aan de weg naar de zee en over de
Jordaan, Galilea van de volken,
16 het volk dat in duisternis zat, heeft een
groot licht gezien; en voor hen die zaten
in het land en de schaduw van de
dood, is een licht opgegaan.
17 Van toen af begon Jezus te prediken en
te zeggen: Bekeer u, want het Koninkrijk
der hemelen is nabijgekomen.
61. De eerste discipelen
18 En Jezus liep langs de zee van Galilea
en zag twee broers, namelijk Simon, die
Petrus genoemd wordt, en zijn broer
Andreas, het net in de zee werpen, want
zij waren vissers.
19 En Hij zei tegen hen: Kom achter Mij, en
Ik zal u vissers van mensen maken.
62. 20 Zij lieten meteen de netten achter en
volgden Hem.
21 Hij ging vandaar verder en zag twee
andere broers, namelijk Jakobus, de zoon
van Zebedeüs, en Johannes, zijn broer, in
het schip met hun vader
Zebedeüs, terwijl zij hun netten aan het
herstellen waren, en Hij riep hen.
22 Zij lieten meteen het schip en hun vader
achter en volgden Hem.
63. De toeloop van de menigte
23 En Jezus trok rond in heel Galilea, gaf
onderwijs in hun synagogen en predikte het
Evangelie van het Koninkrijk, en Hij genas
elke ziekte en elke kwaal onder het volk.
24 En het gerucht over Hem verspreidde zich
over heel Syrië; en zij brachten bij Hem allen
die er slecht aan toe waren en door allerlei
ziekten en pijnen bevangen waren, en die
door demonen bezeten waren, en
maanzieken en verlamden; en Hij genas hen.
65. Bijeengeroepen uit onze huizen,
elk met zijn eigen levenslied,
zijn wij gekomen om weer te dromen
van wat God in ons mensen ziet.
Wij willen zingen van alle dingen,
66. roepen uit donker, om licht
om Gods woorden te zien.
God zal ons horen,
Hij schenkt het leven.
Hij zal ons vragen antwoord te geven,
samen te leven in zijn gloria.
67. Bijeengekomen, woord in ons midden,
samen zijn wij hier in Gods huis.
Kleine en groten, niemand verstoten:
Voor wie God zoekt is hier een thuis.
bidden en danken, stilte en klanken,
68. met elkaar delen, één zijn met velen
en zingen keer op keer: Jezus is Heer!
Jong en oud samen zingen nu "amen".
God in ons midden, verhoor ons
bidden.
Heel uw gemeente zingt: Halleluja!
78. 4
Wil m'o Heiland, niet voorbij gaan.
Doe mij leven U nabij;
zie mij zuchtend aan uw zij staan;
roept Gij and'ren, roep ook mij.
Ja, ook mij, ja, ook mij;
roept Gij and'ren, roep ook mij.
79. 5
Liefde Gods, zo rein, zo krachtig,
bloed van Jezus, rijk en vrij,
Gods genade, sterk en machtig,
o, verheerlijk U in mij.
Ook in mij, ook in mij,
o, verheerlijk U in mij.
80. 6
Ga mij niet voorbij, o Herder!
Maak mij gans van zonden vrij.
Vloeit de stroom van zegen verder,
zegen and'ren, maar ook mij.
Ja, ook mij, ja, ook mij,
zegen and'ren, maar ook mij.