1. Universiteit Antwerpen
Duivel-doet-al
Georges Méliès en de Auteurtheorie
Ken Lawrence
Filmtheorie en Analyse
Master in de Filmstudies en Beeldcultuur Prof. Ph. Meers
2. 1.Inleiding
Georges Méliès ( 8 december 1861 – 21 januari 1938 ) was een pionier van de vroege cinema.
Nadat hij – naar eigen zeggen – de eerste publieke voorstelling van de ‘cinématographe’ van
de gebroeders Lumière bijwoonde in Parijs besloot hij om die in zijn show in het Théatre
Robert-Houdin te introduceren. Toen de Lumières weigerden hun toestel aan Méliès te
verkopen ging deze laatste naar Groot-Brittannië waar hij een projectietoestel kocht van
Robert William Paul. Amper enkele maanden voelde hij de behoefte om zelf films te
produceren. Hij bouwde de projector om tot een camera en bracht aan een sneltempo films uit.
Van die uitzonderlijke productie is slechts een deel bewaard gebleven, maar enkele films,
onder andere Voyage dans la Lune uit 1902, zijn de filmgeschiedenis ingegaan.
Deze paper beoogt het oeuvre van Méliès te analyseren in het kader van de auteurtheorie.
Kunnen we Mélies als auteur beschouwen? Zijn er m.a.w. bepaalde stilistische of thematische
elementen die doorheen zijn oeuvre terugkeren? Was Méliès volledig of vrijwel volledig zelf
verantwoordelijk voor zijn producties?
Eerst wordt kort het theorethisch kader geschetst. Nadien volgt de toepassing waarin
onderzocht wordt of Méliès als auteur kan worden bestempeld. Tenslotte volgt een algemene
conclusie.
2.Theoretisch kader
De analyse vertrekt eerst en vooral vanuit de Franse invulling van het begrip auteur. In deze
visie is een auteur iemand die persoonlijke films maakt. Hiermee bedoelt men films die
volledig de stempel van de cineast dragen. De filmmaker is verantwoordelijk voor het hele
creatieve proces, vanaf het schrijven van het scenario tot het monteren van het gefilmde
materiaal.
Er zal ook aandacht worden besteed aan de Britse variant van de auteurtheorie, het ‘auteur-
structuralism’. Dit is een minder persoonsgerichte benadering die vertrekt vanuit bepaalde
structuren in het werk van een cineast. De auteur/cineast is dan niet langer een concrete
persoon, maar een katalysator van een bepaalde vorm die hij tot uiting brengt.
1
3. 3.Toepassing
Om Méliès een auteur te noemen zouden er eerst en vooral op het niveau van de stijl of het
niveau van de thematiek bepaalde elementen moeten zijn die men typisch kan noemen voor
Méliès. Bij Méliès ligt de validiteit van een claim op auteurschap zeker en vast op het niveau
van de stijl. Een tweede kenmerk dat moet worden onderzocht betreft de mate waarin de
filmmaker zelf verantwoordelijk is voor zijn werk.
Méliès maakte ‘actualités reconstitutées’, politieke satires, reclame-filmpjes, erotische films,
melodrama’s en avontuurlijke actiefilms. Toch wordt hij vooral herinnerd omwille van zijn
fantasierijke sprookjes en zijn trucagefilms. Vooral in deze films zijn er stilistische elementen
terug te vinden die typerend zijn voor de Méliès films. Eerst en vooral baden de films in een
theatrale stijl met een statisch camerastandpunt. Ten tweede benutten de acteurs de diepte
niet, maar staan ze allen op een rijtje naast elkaar. Een derde stilistisch element betreft de
overgang van de ene naar de andere scène die steeds via een dissolve gebeurt. Het vierde en
stilistisch belangrijkste kenmerk van de films van Méliès is het gebruik van trucages. Méliès
maakt veelvuldig gebruik van de stop-subsitutie-techniek om plotse verdwijningen,
verschijningen en transformaties mogelijk te maken. Hij past ook de techniek van de
meervoudige belichting toe om droomscènes in beeld te brengen of schilderijen te doen
spreken. Tenslotte kan hij bepaalde objecten astronomische proporties doen krijgen door de
afstand tussen het object en de camera te wijzigen.
Buiten deze stijlelementen moet ook aandacht worden besteed aan de wijze waarop de films
van Méliès tot stand kwamen. Tussen 1896 en 1912 bracht Méliès meer dan vijfhonderd films
uit. Hij stond niet alleen in voor het schrijven, het regisseren, het ontwerpen van de decors,
het uitwerken van de trucages en het produceren van de films, in de meeste van zijn werken.
nam hij ook nog eens de hoofdrol op zich.
In 1993 bracht het Nederlands Film Museum een tekst opnieuw uit die Méliès zelf schreef
over zijn vak als filmmaker. Hij vertelt daarin dat hij reeds aan het prille begin van zijn
carrière gefascineerd raakte door wat hij ‘de ontwikkelingen en methodes van de artistieke
cinematografie’ noemt. Hij vindt ze ‘de meest aantrekkelijke en interessante van alle
kunstvormen’. Gepassioneerd vertelt hij dat ‘dit buitengewone vak’ zowel ‘de toneelkunst,
tekenkunst, schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, mechanica en allerlei vormen van
2
4. handenarbeid ( ... ) in gelijke mate gebruikt’. Méliès wist zich inderdaad in al deze disciplines
te redden en creëerde aldus eigenhandig zijn verhaalwerelden.
Een andere invalshoek voor de auteurtheorie is de Britse invulling van het begrip. Men heeft
het dan over het ‘auteur structuralism’. Als men de probleemstelling op deze manier benadert
komt men terecht bij het ‘réalisme fantastique’ als de vorm die door Méliès tot uiting werd
gebracht. Het ‘réalisme fantastique’ is een schijnbaar realisme. Aanvankelijk geven zijn films
de indruk dat de kijker in een theater zit en er een film wordt vertoond over wat er zich daar
afspeelt. Méliès begint met goochelarij die ook op een podium kan, maar voegt gaandeweg
alsmaar meer trucages toe die enkel via het medium film kunnen worden gerealiseerd.
Méliès is inderdaad de katalysator van deze vorm. Hij streefde voortdurend naar het
realistisch weergeven van het ongelooflijke, het onvoorstelbare. In zijn eigen woorden klinkt
het: ‘aan de meest fantastische dromen en aan de meest onwaarschijnlijke uitvindingen van de
verbeelding een schijn van werkelijkheid (... ) geven. Ja, het moet gezegd: je moet hier
absoluut het onmogelijke realiseren, want je fotografeert en vertoont het immers!!!’
4.Conclusie
Om van een ‘auteur’ te spreken op de manier die François Truffaut voor ogen heeft, moet men
op twee zaken letten. Enerzijds dienen er in het werk van de cineast bepaalde stilistische of
thematische elementen te zijn die een zeker mate van consistentie vertonen. Anderzijds moet
deze cineast volledig zelf instaan voor zijn producties. Uit de analyse blijkt dat bij Méliès aan
beide vereisten voldaan is en hij dus een auteur kan worden genoemd.
In de Britse invulling van het auteurschap, het ‘auteur structuralism’ ligt de nadruk meer op
een reeks structuren die samen een geheel vormen waarvan de auteur dan de katalysator is.
Bij Méliès vindt dit zijn weerklank in het ‘réalisme fantastique’. Méliès speelde in op het idee
van de fotografische werkelijkheid, evenals op het manipuleren van en het ingrijpen in die
werkelijkheid.
Via beide invalshoeken komen we tot hetzelfde besluit: Méliès is een auteur. Dat is ook de
conclusie van Elizabeth Ezra in haar diepgaande studie over de filmmaker: ‘He was an auteur
in every sense, and his work paved the way for future auteurs.’.
3
5. 5.Bibliografie
Chevrie, M., 1986, Tour de Cartes, Cahiers du Cinéma, n°387, September 1986, p.40 – 45
Ezra, E., 2000, French Film Directors – Georges Méliès, Manchester University Press
Fisher, B. e.a., 1989, A 100 Year Start on Tomorrow, American Cinematographer, n°70/7, juli
1989, p.12a
Foto uit Méliès – “Un Homme d’Illusions”, 1961
Georges Méliès, IMDB – pagina, on-line beschikbaar op:
http://www.imdb.com/name/nm0617588/
Hogue, P., 1995, At Large in the Century of Méliès, Film Comment, Vol. 3 ½, maart-april
1995, p.16
Méliès, G., 1993, Kunst en Vliegwerk, NFM Themareeks n°17, mei 1993, p.4 – 30
4