2. I. Inleiding
Joseph Conrad, Heart of Darkness
“Nooit eerder had ik iets gezien dat ook maar in de buurt kwam
van de verandering die zich nu in zijn gezicht voltrok, en ik hoop
dat ook nooit meer te zien. O, ik was niet aangedaan. Ik was
gefascineerd. Het was alsof er een sluier was weggerukt. […]
Beleefde hij gedurende dat moment suprême waarin hij alles wist
zijn leven opnieuw, tot in elk detail van begeerte, verleiding en
overgave? Een of ander beeld, een of ander visioen, deed hem
fluisterend een kreet slaken – hij schreeuwde het tot twee keer
toe uit, een schreeuw die niet meer was dan een ademtocht: ‘The
horror! The horror’”
3. II. Drie vormen van ‘horror’
Metafysische horror als aanleiding tot de metafysica
Metafysische horror als afgrijzen voor de metafysica
(vragen)
Metafysische horror als afgrijzen in de metafysica
(antwoorden)
4. III. Suïcidale metafysica (klassiek)
“Aan de logica van deze theologie van het Niets schijnt men
nauwelijks te kunnen ontkomen, als men eenmaal heeft
vastgesteld dat de Heer van de christelijke en de joodse
traditie inderdaad het Absolute is. Een theoloog die
schatting betaalt aan het principe van Gods
onuitsprekelijkheid maar niettemin uitvoerig over hem
spreekt, wordt vaak gedwongen toe te geven dat God
noodzakelijkerwijs niet-iets of geen-ding is. Hij heeft
immers geen eigenschappen met zijn eindige schepselen
gemeen en kan op geen enkele manier – zelfs niet negatief
– worden geïdentificeerd binnen een uiteenzetting die
beperkt blijft tot de wereld der dingen. Hier breekt de taal
stuk.” (HM, 64-5)
5. III. Suïcidale metafysica (modern)
“Onuitsprekelijk en niet-mededeelbaar, niet begripsmatig
in te bouwen, kan het terecht niets worden genoemd (in
Oxford wordt ons tegenwoordig inderdaad meegedeeld dat
het woord ‘ik’ wel een betekenis, maar geen referentie
heeft).” (HM, 84-5)
“De as van de horror metaphysicus bezit, zoals we zagen,
twee polen: het Absolute en het zelf of cogito. Beide
worden beschouwd als bastions die een schuilplaats bieden
aan de betekenis van de notie bestaan. De eerste pool
blijkt, zodra wij hem proberen terug te brengen tot zijn
volmaakte vorm, niet verontreinigd door contact met enige
minder verheven werkelijkheid, in het niets te verdwijnen.
De laatste schijnt, bij nadere beschouwing, hetzelfde lot te
ondergaan.” (HM, 70)
6. III. Suïcidale metafysica (Spinoza)
“Anders dan de vroegere platonisten dacht de pseudo-cartesiaan
uit Amsterdam (pseudo omdat er in zijn theologie geen spoor
van het cogito of van ‘subjectiviteit’ bewaard bleef) niet dat het
absolute onuitsprekelijk was. Hij scheen tevreden te zijn met de
schatten van zijn taal. De empiristische en rationalistische
kritiek zou spoedig zijn met zorg opgetrokken monument over
de ‘geometrische’ methode omver halen. Het spoor van de
moderne tijd leidde onafwendbaar naar dezelfde afgrond van het
dubbele Niets: zowel het Ene als het cogito werden stap voor stap
omgezet in het nihilum. Zeker, geen van beiden is ooit geheel
verdwenen. Metafysica – in de zin van een speurtocht naar het in
zichzelf gewortelde Zijn – bestaat nog steeds, weggedrukt naar
de zelfkant van de filosofie. De taal ervan is grotendeels buiten
de wet gesteld.” (HM, 91-2)
7. III. Metafysica en analytische
zelfspot
“Als de culturele uitdrukking van deze honger is
ontdaan van mythologische symbolen en wordt
verondersteld een abstracte exactheid te hebben
bereikt, wordt ze met een verlammende stomheid
geslagen. Dat wil niet zeggen dat het verlangen niet
echt is of dat van de wanhopige pogingen het in
termen van deze horror een gearticuleerde vorm te
geven moet worden afgezien. Het is misschien beter
voor ons onzeker langs de rand van een onbekende
afgrond te wankelen, dan de aanwezigheid daarvan
eenvoudig te ontkennen door onze ogen te sluiten.”
(HM, 68)
8. IV. Hermeneutische metafysica
Eeuwige vragen, tijdgebonden antwoorden
Historische God en goed en kwaad
“Als het niet zo is dat wij iets aan de schepping toevoegen door te proberen kwaad te
vermijden en liefde te bevorderen – hoe gering ook – dan zou het vermoedelijk fout zijn
te beweren dat wij in een herkenbare zin ‘goed kunnen doen’ (althans indien goedheid en
zijn even uitgebreid zijn). […] Als goedheid per definitie actueel is – wat besloten ligt in
het dogma van Gods volmaakte actualiteit en van Gods zijn als de volheid van het goede –
is de idee van de menselijke keuzevrijheid niet langer houdbaar.
Bovendien wordt het idee van schepping zelf twijfelachtig als deze twee dogma’s
geldigheid bezitten. De scheppingsdaad kan niets toevoegen aan de volmaaktheid en
oneindige goedheid van God. […] Strikt gesproken kan geen enkel fiat van zijn kant iets
nieuws tot aanzijn roepen, want het zijn is er reeds, tijdloos, eeuwig, actueel, oneindig,
volmaakt. De naam ‘God’ wordt een ander woord voor het hoogste Niets van het
Absolute. Daarom is niet alleen het kwaad niets: het goede is eveneens niets, omdat al
het goede dat tot stand komt of zou kunnen komen, de bestaande hoeveelheid niet
vergroot. Hier openbaart zich een andere kant van de horror metaphysicus: als God het
Absolute is, is er geen goed en kwaad en is er a fortiori geen onderscheid tussen beide.“
(HM, 109)
9. IV. Hermeneutische metafysica
Historisch subject en goed en kwaad
“Mijn manier van leven, mijn daden en gevoelens zijn zowel
afhankelijk van wat andere mensen van mij verwachten als van
de steun die zij mij geven. Dit houdt in dat, of ik wel of niet een
deel van de gemeenschap ben, afhangt van de mate waarin ik aan
die verwachtingen beantwoord, en dit houdt weer in dat ik, om
dat deel te zijn, mijzelf moet zien in termen van goed en kwaad.
Het bewustzijn van goed en kwaad is dus een voorwaarde die het
mogelijk maakt dat ik een deel van de gemeenschap ben en dus
een voorwaarde voor mijn voortdurende zelfbevestiging dat ik
mijzelf ben. ‘Ego’ komt, onder andere, voort uit het bewustzijn
van goed en kwaad” (HM, 117)
10. IV. Hermeneutische metafysica
Wat is betekenis?
“de betekenis wordt noch vrijelijk door ons voortgebracht,
noch is zij eenvoudig kant-en-klaar aanwezig, ingebed in
natuur of geschiedenis, in afwachting van iemand die haar
ontdekt. Veeleer wordt de betekenis voortbrengende geest
actueel tijdens het proces waarbij hij zich aan onze geest
openbaart, of het met betekenis begiftigde zijn ‘wordt wat
het is’ dankzij het menselijke begrijpen van wat het is. Dit
staat dichter bij de hiervoor besproken gedachte van de
‘historische God’.” (HM, 141)
11. V. Metafysica als een historische
discipline
“Het feit dat wij zodoende naar alles kunnen luisteren, houdt niet in
dat wij er door te luisteren achter komen wat het zijn is, maar alleen
hoe het zich voordoet in het menselijk verstaan; inderdaad is niets voor
ons zonder betekenis.“ (HM, 140)
“Grote filosofen gaan selectief te werk bij de onthulling van de
verborgen vooronderstellingen van een beschaving, geven haar zo een
gedeeltelijk begrip van zichzelf en kleuren dit zelfverstaan met
persoonlijke vooroordelen. […] Daardoor creëren zij, ook al kunnen zij
niet eenvoudigweg de banden met hun tijd doorbreken, punten van
discontinuïteit en stuwen zij de ‘geest der eeuw’ in een nieuwe richting.
In hoeverre de resultaten van hun werk als een voortzetting of als een
breuk in de geschiedenis van de cultuur moeten worden opgevat is
meestal, zelfs eeuwen later, niet zeker. […] Sommige […] blijken dood
geboren te zijn en raken snel in vergetelheid. Sommige blijven in leven
en slaan hun wortels in de bodem van de cultuur, maar in dat geval zijn
zij meestal niet onmiddellijk, op natuurlijke wijze overtuigend of zelfs
maar begrijpelijk“ (HM, 120-1)
12. V. Metafysica als een historische
discipline
Cf. Jan Patocka
“Negatief platonisme geeft mensen de mogelijkheid zich
toe te vertrouwen aan een waarheid die niet relatief is, ook
al kan ze niet positief in inhoudelijke termen worden
geformuleerd. Het laat zien hoeveel waarheid er steekt in
de eeuwige metafysische strijd van de mens naar het
eeuwige en boventijdelijke. Ook al vertrekt het negatief
platonisme van de intrinsieke historische bepaaldheid van
de mens, het blijft voortdurend strijd voeren tegen een
relativisme van normen en waarden.”
13. VI. Metafysische behoefte
“En waarom zouden we ook van die verleiding af
willen, die in alle beschavingen behalve de onze (of
althans in haar overheersende trend) de meest
vruchtbare inspiratiebron bleek te zijn? En waaraan
ontleent de uitspraak die ons dit zoeken verbiedt zijn
absolute geldigheid? Uitsluitend aan het feit dat onze
beschaving, die zich in belangrijke mate van dit
zoeken heeft ontdaan, in bepaalde opzichten enorm
succesvol is gebleken. Maar in veel opzichten heeft zij
hopeloos gefaald.” (HM, 142)
14. VI. Metafysische behoefte
“[…] is het geen plausibele gedachte dat als ‘zijn’ zinloos
is en het heelal zonder betekenis, wij nooit het
vermogen zouden hebben verkregen, niet alleen om
tot andere voorstellingen te komen, maar zelfs om nu
juist dit te denken: dat ‘zijn’ inderdaad zinloos is en
het heelal zonder betekenis?” (HM,143).