1. We gingen eens op schoolreis. Een prachtige schoolreis. We gingen eens op schoolreis naar de stad.

2. En wat we daar toen zagen, was echt niet te geloven, het was niet gewoon raar. Het was wonderbaar.

3. We zagen za tt e za tt e, ve tt e ki pp en za tt e ve tt e ki pp en bu ss en sto pp en. Zatte zatte, vette kippen zatte vette kippen bussen stoppen!

4. We gingen eens op schoolreis. Een prachtige schoolreis. We gingen eens op schoolreis naar de zoo.

5. En wat we daar toen zagen, was echt niet te geloven, het was niet gewoon raar. Het was wonderbaar.

6. We zagen a pen a pen, zw e ven zw e ven a pen zw e ven o ver m u ren. Apen apen, zweven zweven apen zweven over muren.

7. We gingen eens op schoolreis. Een prachtige schoolreis. We gingen eens op schoolreis naar ‘t museum.

8. En wat we daar toen zagen, was echt niet te geloven, het was niet gewoon raar. Het was wonderbaar.

9. Er was geen enkel kunstwerk. De schilders waren veel te ziek om werken af te maken en zieke schilders moeten rusten. Zieke schilders moeten genoeg rusten.