1. God vanuit leren kennen de vrucht van de Geest
De bblliijjddsscchhaapp vvaann GGoodd
2. ‘Onze God is in de hemel en doet al wat Hem behaagt’
(Ps.115:3)
‘Jahweh doet al wat Hem behaagt in de hemel en op de aarde,’
(Ps.135:6)
3. Gods allesomvattende blijdschap
is de heerlijkheid van zijn Zoon,
vermenigvuldigd te zien in de mensheid
‘terwijl Hij ons tevoren door Jezus Christus
tot het zoonschap voor Zichzelf bestemd heeft,
naar het welbehagen van zijn wil,
tot lof van de heerlijkheid van zijn genade,
waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde,…’
(Ef.1:5,6)
4. ‘Want het behaagde de hele Volheid in Hem te wonen
en door Hem alle dingen tot Zichzelf te verzoenen,’
(Kol.1:19,20a)
5. ‘Hij is het beeld van de onzichtbare God,
de eerstgeborene van de hele schepping,
want in Hem zijn alle dingen geschapen
in de hemelen en op de aarde, …
alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen.
En Hij is voor alle dingen
en alle dingen bestaan samen in Hem.’
(Kol.1:15-17)
6. 3 gelijkenissen:
het verloren schaap,
de verloren munt en de verloren zoon
‘Weest blij met mij,
want ik heb mijn schaap gevonden dat verloren was.’
‘Weest blij met mij,
want ik heb de drachme gevonden die ik had verloren.’
‘laten wij eten en vrolijk zijn; want deze zoon van mij was dood
en is weer levend geworden, hij was verloren en is gevonden.
…En zij begonnen vrolijk te zijn.’
7. 3 gelijkenissen:
het verloren schaap,
de verloren munt en de verloren zoon
‘Zo, zeg Ik u, ontstaat er blijdschap voor de engelen van God
over één zondaar die zich bekeert.’
(Lk.15:10)
8. ‘Want niet aan engelen heeft Hij onderworpen
het toekomstige aardrijk waarover wij spreken,
maar iemand heeft ergens betuigd en gezegd:
‘Wat is de mens dat U hem gedenkt,
of de mensenzoon dat U acht op hem geeft?
U hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen;
met heerlijkheid en eer hebt U hem gekroond
en hem gesteld over de werken van uw handen;
alles hebt U onder zijn voeten onderworpen’.’
(Hb.2:5-8)
9. Wat is de mens,
dat God zoveel om hem geeft?
‘U bent gezegend door Jahweh, die hemel en aarde
gemaakt heeft. De hemel, de hemel is van Jahweh,
maar de aarde heeft Hij aan de mensenkinderen
gegeven.’
(Ps.115:15-16)
10.
11. ‘Hij hult Zich in het licht als in een mantel,
Hij spant de hemel uit als een tentkleed.
Hij maakt de zoldering van Zijn hemelzalen op de wateren,
maakt van de wolken Zijn wagen,
wandelt op de vleugels van de wind.
Hij heeft de aarde gegrondvest op zijn fundamenten,
die zal voor eeuwig en altijd niet wankelen.’
(Ps.104:2-4)
12. ‘Waar was u toen Ik de aarde grondvestte? …
Wie heeft haar afmetingen bepaald?
Of wie heeft het meetlint over haar uitgespannen?
Waarop zijn haar pijlers neergezonken?
Of wie heeft haar hoeksteen gelegd,
toen de morgensterren samen vrolijk zongen,
en al de zonen van God juichten?’’
(Job 38:4-7)
14. ‘Hij is het Die troont boven de omtrek van de aarde,
waarvan de bewoners als sprinkhanen zijn.
Hij is het Die de hemel uitspant als een dunne doek
en uitspreidt als een tent om in te wonen.’
(Jes.40:22)
15. ‘Zo zegt Jahweh: De hemel is Mijn troon
en de aarde de voetbank van Mijn voeten.
Waar zou dan het huis zijn dat u voor Mij zou willen
bouwen en waar de plaats van Mijn rust?’
(Jes.66:1)
16. ‘Laten wij Zijn woning binnengaan,
ons neerbuigen voor de voetbank van Zijn voeten.
Sta op, Jahweh, ga naar Uw rustplaats,
U en de ark van Uw macht.
…Want Jahweh heeft Sion verkozen,
Hij heeft het begeerd tot Zijn woonplaats.
Dit is, zei Hij, Mijn rustplaats tot in eeuwigheid,
hier zal Ik zitten (zetelen, tronen)...’
(Psalm 132:7-8, 13-14)
17. ‘U hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen;
met heerlijkheid en eer hebt U hem gekroond
en hem gesteld over de werken van uw handen;
alles hebt U onder zijn voeten onderworpen’.
Want door hem alles te onderwerpen heeft Hij
niets overgelaten dat hem niet onderworpen zou zijn.
Maar nu zien wij nog niet alles aan hem onderworpen……’
(Hb.2:7,8 mijn vert. )
18. ‘maar wij zien Jezus, die een weinig minder dan de engelen
gemaakt was vanwege het lijden van de dood met
heerlijkheid en eer gekroond, opdat Hij door de genade
van God voor allen de dood smaakte.
Want het paste Hem,
om Wie alle dingen zijn en door Wie alle dingen zijn,
dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te leiden,
als ‘‘machtige, grote held’’,
hun behoudenis door lijden volmaakte.’
(Hb.2:9,10 mijn vert. )
19. ‘Ontneemt iemand de sterke zijn buit?
Of zullen gevangenen aan een tiran kunnen ontkomen?
Toch zegt Jahweh:
Zelfs de sterke zal zijn gevangenen ontnomen worden,
en de buit van een tiran zal ontkomen;
uw strijd zal Ik voeren, zelf zal Ik uw zonen redden.’
(Jes.49:24,25)
20. ‘…terwijl wij zien op Jezus, de machtige, grote Held
en Volmaker van het geloof,
die om de vreugde die voor Hem lag,
het kruis heeft verdragen, terwijl Hij de schande
heeft veracht, en is gaan zitten aan de rechterhand
van de troon van God.’
(Hb.12:2 mijn vert. )
21. ‘Wij allen nu, die met onbedekt gezicht
de heerlijkheid van de Heer aanschouwen,
worden naar hetzelfde beeld veranderd
van heerlijkheid tot heerlijkheid,
als door de Heer, de Geest.”
(2Kor.3:18)
22. ‘Want hen die Hij tevoren heeft gekend,
heeft Hij ook tevoren bestemd
om aan het beeld van zijn Zoon
gelijkvormig te zijn, opdat Hij
de eerstgeborene zou zijn onder vele broeders.’
(Rm.8:29)
‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
als de tarwekorrel niet in de aarde valt en sterft,
blijft zij alleen;maar als zij sterft,
draagt zij veel vrucht.’
(Jh.12:24)
23. ‘Want ik acht, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet waard
is vergeleken te worden met de toekomstige heerlijkheid
die aan ons geopenbaard zal worden.
Want de schepping verwacht reikhalzend
de openbaring van de zonen van God.
…in de hoop dat ook de schepping zelf zal worden vrijgemaakt
van de slavernij van de vergankelijkheid tot de vrijheid
van de heerlijkheid van de kinderen van God.
Want wij weten, dat de hele schepping tezamen zucht
en tezamen in barensnood is tot nu toe.’
(Rm.8:18-22)
24. ‘En dat niet alleen, maar ook wijzelf,
die de eerstelingen van de Geest hebben,
ook wijzelf zuchten bij onszelf
in de verwachting van het zoonschap:
de verlossing van ons lichaam.
Want wij zijn behouden geworden in de hoop.
Een hoop nu die men ziet, is geen hoop;
want wie hoopt er op wat hij ziet?
Maar als wij hopen op wat wij niet zien,
dan verwachten wij het met volharding’
(Rm.8:23-25)
25.
26. ‘Dit heb Ik tot u gesproken, opdat
mijn blijdschap in u is en uw blijdschap
volkomen wordt.’
(Jh.15:11)
27. Gods allesomvattende blijdschap
is de heerlijkheid van zijn Zoon,
vermenigvuldigd te zien in de mensheid
‘terwijl Hij ons tevoren door Jezus Christus
tot het zoonschap voor Zichzelf bestemd heeft,
naar het welbehagen van zijn wil,
tot lof van de heerlijkheid van zijn genade,
waarmee Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde,…’
(Ef.1:5,6)