1. Laten we het eens van
dichter bekijken:
Het oog.
0
2. In bovenstaande afbeelding zie je foto’s van een oog.
Het witte gedeelte van het oog heet het ................................................
Het gekleurde gedeelte van het oog heet .............................
De iris kan verschillende kleuren hebben.
Het zwarte rondje in de iris heet .....................................
De pupil is een opening in de iris.
Over de iris en de pupil ligt het..................................
Het hoornvlies beschermt de iris en de pupil.
Het hoornvlies is doorzichtig.
De oogspieren zorgen ervoor dat je ogen gaan
bewegen.
Aan de buitenkant van het oog is het
.....................................................
Dit is een stevig vlies dat het binnenste van het
oog beschermd.
In beide oogkassen zitten ....................................
aan het harde oogvlies vast.
Aan de voorkant van het oog gaat het harde
oogvlies over in het..............................................
1
4. Een woordje uitleg.... Waarvoor dient dit alles toch?
1: De oogspieren: deze draaien de ogen in de gewenste richting.
2: Het glasachtig lichaam is gelei-achtige massa die het netvlies op zijn plaats houdt.
Hierdoor worden netvlies en het vaatvlies tegen de buitenwand aangedrukt.
3: Het vaatvlies. Dit bevat veel bloedvaten en zorgt voor voeding van het oog.
4: Het netvlies is het beeldscherm waarop het beeld wordt geprojecteerd. Het
netvlies bevat de zintuigcellen die prikkels opvangen en omzetten in impulsen die
dan naar de hersenen worden gestuurd.
Soort Waarvoor dient het?
zintuigcel
Hoeveelheid: ongeveer 7 miljoen.
Deze nemen kleur (rood, geel en blauw) en detail waar. Ze hebben
Kegeltjes veel licht nodig om te kunnen functioneren. Ze detecteren dus geen
licht met een lage intensiteit.
In het centrum van het netvlies zit de gele vlek.
Hoeveelheid: ongeveer 120 miljoen.
Liggen rond het centrale gedeelte van het oog. Staafjes zorgen ervoor
staafjes dat je licht van een lage intensiteit kan onderscheiden. Zij zorgen dus
voor nachtzicht.
Wanneer je dus van een lichte kamer naar een donkere kamer gaat, werken
eerst de kegels. Daarom zie je in het begin niet veel. Na een tijdje beginnen de
staafjes te werken waardoor je steeds meer gaat zien in het donker.
3
5. 5: De oogzenuw. Deze begeleidt de impulsen naar de hersenen.
6: Gele vlek of fovea: het beeld dat in onze ogen valt, komt daarop terecht. Daar zijn
geen staafjes maar alleen maar kegeltjes. Dat wil dus zeggen dat we er beter kleuren
kunnen onderscheiden en kunnen scherpstellen. Wanneer je een voorwerp beter wil
bekijken, dan draai je je ogen zodanig dat het beeld van het voorwerp op de gele
vlek valt.
7: blinde vlek: dit is de plek waar alle zenuwvezels samen gebundeld worden en het
oog 'verlaten'. Met deze 'blinde vlek' kan men niets zien, omdat zich op deze plaats
geen zenuwcellen bevinden. Hier bevindt zich namelijk de oogzenuw.
8: De lens zorgt ervoor dat je scherp kunt zien. De lens breekt de lichtstralen die het
oog binnenvallen, en zorgt er voor dat het beeld precies op het netvlies valt en
daardoor scherp wordt gezien.
9: Het harde oogvlies geeft het oog bescherming.
10: De iris.
11: De pupil: is een opening in de iris die het licht doorlaat. Hiermee wordt de
hoeveelheid licht in het oog geregeld. De pupil kan groter en kleiner worden.
12: De lensbandjes: dit zijn spiertjes die ervoor zorgen dat de lens kan accomoderen
(van vorm kan veranderen).
13: Het hoornvlies is het doorzichtig harde oogvlies. Hierdoor komt licht ons oog
binnen. Het hoornvlies bevat veel zenuwuiteinden. Daarom is aanraken van het
hoornvlies ook zo pijnlijk (denk bijvoorbeeld maar aan een vliegje of een stofje in
oog).
14: De voorste oogkamer is de ruimte tussen het hoornvlies en de iris. Deze is
gevuld met kamerwater. Kamerwater bevat voedingsstoffen en zuurstof. Het
kamerwater voedt het hoornvlies, de lens en het glasachtig lichaam.
.
4
6. De werking van het oog.
Wat zien we als we in de bolle kant van de lepel kijken?
...........................................................................................................
Wat zien we als we in de holle kant van de lepel kijken?
...........................................................................................................
De werking van het oog kunnen we het best vergelijken met een fototoestel.
Net zoals bij het oog en het fototoestel
wordt een voorwerp omgekeerd en
verkleind. Bij het fototoestel staat het
beeld dan op de film en bij het oog staat
het op het netvlies.
Met het fototoestel kun je foto’s van
dichtbij maar ook van veraf maken. Bij de
meeste fototoestellen moet je dan de
afstand van de lens tot de film veranderen.
De lens stel je dan in op bijv. inzoomen of
uitzoomen.
Met je ogen kun je meestal automatisch
voorwerpen van dichtbij en van veraf zien.
Als je voorwerpen van veraf ziet heeft de
lens een andere vorm dan wanneer je
voorwerpen van dichtbij ziet. Zo zal je
steeds een scherp beeld hebben.
Waar wordt het beeld geprojecteerd?
5
7. Vul in: signalen - hersenen - cellen - oogzenuw - blinde vlek - netvlies
De binnenste laag van het oog is het .................................. Hierop wordt ons beeld
geprojecteerd. Door de lichtgevoelige ................................ die op het netvlies liggen,
kunnen we zien. De cellen zetten de impulsen (hetgeen we zien) om in
............................... die via kleine zenuwbaantjes naar de
oogzenuw gaan en vandaar verder naar de
..................................... gaan.
Waar de oogzenuw het oog verlaat, is het netvlies anders
van kleur:...................................
We hebben natuurlijk 2 ogen, dus...
Als je naar een voorwerp kijkt wordt in het linkeroog en
in het rechteroog op het netvlies een beeld gevormd.
Het linkeroog ziet het voorwerp uit een andere hoek
dan het rechteroog. Beide beelden verschillen van
elkaar.
De beelden worden doorgeseind naar de hersenen, en
de hersenen maken de 2 beelden weer 1.
De hersenen vergelijken beide beelden met elkaar.
Daaruit kunnen de hersenen afleiden op welke afstand
een voorwerp zicht bevindt.
6
8. Wat beschermt ons oog?
Op je voorhoofd kun je flink zweten.
De .......................................... zorgen ervoor dat zweet niet in je ogen loopt.
De ........................................ beschermen de ogen tegen vliegjes.
De .........................................beschermen de ogen tegen vuil.
Als het licht fel is knijp je je ogen.................................. Je kijkt dan door je wimpers.
De wimpers beschermen je ogen tegen fel licht.
Onder de huid boven de ogen liggen ...............................................
Traanklieren maken .........................................
Als je met je ogen knippert verspreiden je ....................................het traanvocht over
je ogen.
Traanvocht zorgt ervoor dat de ogen niet uitdrogen
Het spoelt ook kleine stofjes en prikkelende stoffen weg.
7
9. Maar wat als onze ogen niet goed werken?
1. Een lui oog.
Een lui oog houdt in dat
....................................................................................................................
Je ziet dat wel eens bij iemand die een oog naar boven heeft gedraaid,
of naar beneden, of naar links of rechts.
Je krijgt dit doordat één (of meerdere) oogspieren ............................. of
...................................worden. Daardoor kijkt je oog niet meer naar voor.
2. Verziendheid.
Een persoon heeft het moeilijk om voorwerpen ................................................
te zien. Dit zie je vaak bij oudere mensen die moeilijkheden ondervinden om
een krant te lezen, een brief te lezen....
Dit komt doordat het beeld gevormd wordt achter het netvlies omdat ofwel het
oog te kort is hoornvlies te plat.
Deze foto geeft aan hoe een verziend oog
waarneemt: er is troebel zicht vooraan, maar
verre objecten ziet de persoon redelijk goed.
3. Bijziendheid.
Het beeld wordt geprojecteerd ....................... het netvlies, dan zal de persoon
problemen hebben om ........................ voorwerpen te zien. Dit gebeurt omdat
ofwel de oogbal te lang is ofwel omdat het beeld niet goed geprojecteerd
wordt van verre voorwerpen.
De foto geeft aan hoe
een bijziend oog
waarneemt: wat zich op
de voorgrond bevindt,
wordt duidelijk en
scherp waargenomen;
op middelmatige en
verre afstand wordt het
zicht meer en meer
troebel.
8
10. 4. Astigmatisme.
Dit is ........................................... van het beeld, waardoor bijvoorbeeld een
rond voorwerp ovaal wordt. Deze vervormingen verstoren alle objecten van
het beeld, dus zowel in de ........................... als ..................................
Verscheidene delen van het beeld worden dan onscherp weergenomen.
Hoe testen?
Concentreert u zich achtereenvolgens op elk van
de vier cirkels en kijk naar de lijnen.
Ziet u gelijkmatige, duidelijke zwarte lijnen?
Wanneer u de lijnen in de cirkels gelijkmatig
zwart en evenwijdig waarneemt, heeft u geen
astigmatisme. Als het echter lijkt alsof de lijnen
gerafeld, dan wel groenachtig of vervormd zijn,
kan dit duiden op problemen met uw
gezichtsvermogen. Als dit het geval is, is het aan
te raden een deskundige te raadplegen.
5. Kleurenblindheid.
De ............................... in het netvlies zijn gevoelig voor kleur. Er zijn kegeltjes
voor rood, groen en blauw. Wanneer één van deze soorten niet of niet goed is
aangelegd, spreekt men van gestoord kleurenzien. De kleuren worden dan
anders waargenomen dan bij iemand met normaal kleurenzien. De meest
voorkomende vorm is die waarbij rood met groen verward wordt.
Dit kom je 20 keer meer tegen bij jongens dan bij meisjes!
Volledige kleurenblindheid bestaat ook: dan zie je alles in grijstinten. Gelukkig
is die kans maar 1/100 000.
9