SlideShare une entreprise Scribd logo
1  sur  10
Télécharger pour lire hors ligne
Laten we het eens van
   dichter bekijken:




 Het oog.



          0
In bovenstaande afbeelding zie je foto’s van een oog.

Het witte gedeelte van het oog heet het ................................................
Het gekleurde gedeelte van het oog heet .............................
De iris kan verschillende kleuren hebben.
Het zwarte rondje in de iris heet .....................................
De pupil is een opening in de iris.
Over de iris en de pupil ligt het..................................
Het hoornvlies beschermt de iris en de pupil.
Het hoornvlies is doorzichtig.



                                            De oogspieren zorgen ervoor dat je ogen gaan
                                            bewegen.

                                            Aan de buitenkant van het oog is het
                                            .....................................................
                                            Dit is een stevig vlies dat het binnenste van het
                                            oog beschermd.

                                            In beide oogkassen zitten ....................................
                                            aan het harde oogvlies vast.

                                            Aan de voorkant van het oog gaat het harde
                                             oogvlies over in het..............................................




                                                        1
Benoemen van het volledige oog.




                         14




1. .............................................................   8. .............................................................

2. .............................................................   9. .............................................................

3. .............................................................   10. .............................................................

4. .............................................................   11. .............................................................

5. .............................................................   12. .............................................................

6. .............................................................   13. .............................................................

7. .............................................................   14. .............................................................




                                                                   2
Een woordje uitleg.... Waarvoor dient dit alles toch?


1: De oogspieren: deze draaien de ogen in de gewenste richting.

2: Het glasachtig lichaam is gelei-achtige massa die het netvlies op zijn plaats houdt.
Hierdoor worden netvlies en het vaatvlies tegen de buitenwand aangedrukt.

3: Het vaatvlies. Dit bevat veel bloedvaten en zorgt voor voeding van het oog.

4: Het netvlies is het beeldscherm waarop het beeld wordt geprojecteerd. Het
netvlies bevat de zintuigcellen die prikkels opvangen en omzetten in impulsen die
dan naar de hersenen worden gestuurd.

     Soort                                 Waarvoor dient het?
   zintuigcel
                    Hoeveelheid: ongeveer 7 miljoen.
                    Deze nemen kleur (rood, geel en blauw) en detail waar. Ze hebben
   Kegeltjes        veel licht nodig om te kunnen functioneren. Ze detecteren dus geen
                    licht met een lage intensiteit.
                    In het centrum van het netvlies zit de gele vlek.
                    Hoeveelheid: ongeveer 120 miljoen.
                    Liggen rond het centrale gedeelte van het oog. Staafjes zorgen ervoor
   staafjes         dat je licht van een lage intensiteit kan onderscheiden. Zij zorgen dus
                    voor nachtzicht.

      Wanneer je dus van een lichte kamer naar een donkere kamer gaat, werken
      eerst de kegels. Daarom zie je in het begin niet veel. Na een tijdje beginnen de
      staafjes te werken waardoor je steeds meer gaat zien in het donker.




                                          3
5: De oogzenuw. Deze begeleidt de impulsen naar de hersenen.




6: Gele vlek of fovea: het beeld dat in onze ogen valt, komt daarop terecht. Daar zijn
geen staafjes maar alleen maar kegeltjes. Dat wil dus zeggen dat we er beter kleuren
kunnen onderscheiden en kunnen scherpstellen. Wanneer je een voorwerp beter wil
bekijken, dan draai je je ogen zodanig dat het beeld van het voorwerp op de gele
vlek valt.

7: blinde vlek: dit is de plek waar alle zenuwvezels samen gebundeld worden en het
oog 'verlaten'. Met deze 'blinde vlek' kan men niets zien, omdat zich op deze plaats
geen zenuwcellen bevinden. Hier bevindt zich namelijk de oogzenuw.

8: De lens zorgt ervoor dat je scherp kunt zien. De lens breekt de lichtstralen die het
oog binnenvallen, en zorgt er voor dat het beeld precies op het netvlies valt en
daardoor scherp wordt gezien.

9: Het harde oogvlies geeft het oog bescherming.

10: De iris.

11: De pupil: is een opening in de iris die het licht doorlaat. Hiermee wordt de
hoeveelheid licht in het oog geregeld. De pupil kan groter en kleiner worden.

12: De lensbandjes: dit zijn spiertjes die ervoor zorgen dat de lens kan accomoderen
(van vorm kan veranderen).

13: Het hoornvlies is het doorzichtig harde oogvlies. Hierdoor komt licht ons oog
binnen. Het hoornvlies bevat veel zenuwuiteinden. Daarom is aanraken van het
hoornvlies ook zo pijnlijk (denk bijvoorbeeld maar aan een vliegje of een stofje in
oog).

14: De voorste oogkamer is de ruimte tussen het hoornvlies en de iris. Deze is
gevuld met kamerwater. Kamerwater bevat voedingsstoffen en zuurstof. Het
kamerwater voedt het hoornvlies, de lens en het glasachtig lichaam.

.




                                           4
De werking van het oog.


                Wat zien we als we in de bolle kant van de lepel kijken?
                ...........................................................................................................
                Wat zien we als we in de holle kant van de lepel kijken?
                ...........................................................................................................



De werking van het oog kunnen we het best vergelijken met een fototoestel.


                                                        Net zoals bij het oog en het fototoestel
                                                        wordt een voorwerp omgekeerd en
                                                        verkleind. Bij het fototoestel staat het
                                                        beeld dan op de film en bij het oog staat
                                                        het op het netvlies.
                                                        Met het fototoestel kun je foto’s van
                                                        dichtbij maar ook van veraf maken. Bij de
                                                        meeste fototoestellen moet je dan de
                                                        afstand van de lens tot de film veranderen.
                                                        De lens stel je dan in op bijv. inzoomen of
                                                        uitzoomen.
                                                        Met je ogen kun je meestal automatisch
                                                        voorwerpen van dichtbij en van veraf zien.
                                                        Als je voorwerpen van veraf ziet heeft de
                                                        lens een andere vorm dan wanneer je
                                                        voorwerpen van dichtbij ziet. Zo zal je
                                                        steeds een scherp beeld hebben.




Waar wordt het beeld geprojecteerd?




                                                        5
Vul in: signalen - hersenen - cellen - oogzenuw - blinde vlek - netvlies

De binnenste laag van het oog is het .................................. Hierop wordt ons beeld
geprojecteerd. Door de lichtgevoelige ................................ die op het netvlies liggen,
kunnen we zien. De cellen zetten de impulsen (hetgeen we zien) om in
                           ............................... die via kleine zenuwbaantjes naar de
                           oogzenuw gaan en vandaar verder naar de
                           ..................................... gaan.

                           Waar de oogzenuw het oog verlaat, is het netvlies anders
                           van kleur:...................................




We hebben natuurlijk 2 ogen, dus...


                                    Als je naar een voorwerp kijkt wordt in het linkeroog en
                                    in het rechteroog op het netvlies een beeld gevormd.
                                    Het linkeroog ziet het voorwerp uit een andere hoek
                                    dan het rechteroog. Beide beelden verschillen van
                                    elkaar.




                                  De beelden worden doorgeseind naar de hersenen, en
                                  de hersenen maken de 2 beelden weer 1.
                                  De hersenen vergelijken beide beelden met elkaar.
                                  Daaruit kunnen de hersenen afleiden op welke afstand
                                  een voorwerp zicht bevindt.




                                                     6
Wat beschermt ons oog?




Op je voorhoofd kun je flink zweten.
De .......................................... zorgen ervoor dat zweet niet in je ogen loopt.
De ........................................ beschermen de ogen tegen vliegjes.
De .........................................beschermen de ogen tegen vuil.
Als het licht fel is knijp je je ogen.................................. Je kijkt dan door je wimpers.
De wimpers beschermen je ogen tegen fel licht.
Onder de huid boven de ogen liggen ...............................................
Traanklieren maken .........................................
Als je met je ogen knippert verspreiden je ....................................het traanvocht over
je ogen.
Traanvocht zorgt ervoor dat de ogen niet uitdrogen
Het spoelt ook kleine stofjes en prikkelende stoffen weg.




                                                      7
Maar wat als onze ogen niet goed werken?
  1. Een lui oog.
     Een lui oog houdt in dat
     ....................................................................................................................
     Je ziet dat wel eens bij iemand die een oog naar boven heeft gedraaid,
     of naar beneden, of naar links of rechts.
     Je krijgt dit doordat één (of meerdere) oogspieren ............................. of
     ...................................worden. Daardoor kijkt je oog niet meer naar voor.


  2. Verziendheid.
     Een persoon heeft het moeilijk om voorwerpen ................................................
     te zien. Dit zie je vaak bij oudere mensen die moeilijkheden ondervinden om
     een krant te lezen, een brief te lezen....
     Dit komt doordat het beeld gevormd wordt achter het netvlies omdat ofwel het
     oog te kort is hoornvlies te plat.

     Deze foto geeft aan hoe een verziend oog
     waarneemt: er is troebel zicht vooraan, maar
     verre objecten ziet de persoon redelijk goed.




  3. Bijziendheid.
     Het beeld wordt geprojecteerd ....................... het netvlies, dan zal de persoon
     problemen hebben om ........................ voorwerpen te zien. Dit gebeurt omdat
     ofwel de oogbal te lang is ofwel omdat het beeld niet goed geprojecteerd
     wordt van verre voorwerpen.
                                                                                                   De foto geeft aan hoe
                                                                                                   een bijziend oog
                                                                                                   waarneemt: wat zich op
                                                                                                   de voorgrond bevindt,
                                                                                                   wordt duidelijk en
                                                                                                   scherp waargenomen;
                                                                                                   op middelmatige en
                                                                                                   verre afstand wordt het
                                                                                                   zicht meer en meer
                                                                                                   troebel.
                                                             8
4. Astigmatisme.
   Dit is ........................................... van het beeld, waardoor bijvoorbeeld een
   rond voorwerp ovaal wordt. Deze vervormingen verstoren alle objecten van
   het beeld, dus zowel in de ........................... als ..................................
   Verscheidene delen van het beeld worden dan onscherp weergenomen.




    Hoe testen?
                                         Concentreert u zich achtereenvolgens op elk van
                                         de vier cirkels en kijk naar de lijnen.
                                         Ziet u gelijkmatige, duidelijke zwarte lijnen?

                                         Wanneer u de lijnen in de cirkels gelijkmatig
                                         zwart en evenwijdig waarneemt, heeft u geen
                                         astigmatisme. Als het echter lijkt alsof de lijnen
                                         gerafeld, dan wel groenachtig of vervormd zijn,
                                         kan dit duiden op problemen met uw
                                         gezichtsvermogen. Als dit het geval is, is het aan
                                         te raden een deskundige te raadplegen.




5. Kleurenblindheid.
   De ............................... in het netvlies zijn gevoelig voor kleur. Er zijn kegeltjes
   voor rood, groen en blauw. Wanneer één van deze soorten niet of niet goed is
   aangelegd, spreekt men van gestoord kleurenzien. De kleuren worden dan
   anders waargenomen dan bij iemand met normaal kleurenzien. De meest
   voorkomende vorm is die waarbij rood met groen verward wordt.

   Dit kom je 20 keer meer tegen bij jongens dan bij meisjes!
   Volledige kleurenblindheid bestaat ook: dan zie je alles in grijstinten. Gelukkig
   is die kans maar 1/100 000.




                                                  9

Contenu connexe

En vedette (6)

Llojet dhe metodat e te dhenave primare
Llojet dhe metodat e te dhenave primareLlojet dhe metodat e te dhenave primare
Llojet dhe metodat e te dhenave primare
 
Qverisja dhe udhëheqja në arsim
Qverisja dhe udhëheqja në arsimQverisja dhe udhëheqja në arsim
Qverisja dhe udhëheqja në arsim
 
Metodat e zgjedhjes se mostres
Metodat e zgjedhjes se mostresMetodat e zgjedhjes se mostres
Metodat e zgjedhjes se mostres
 
Bazat E Menaxhimit Sfidat
Bazat E Menaxhimit SfidatBazat E Menaxhimit Sfidat
Bazat E Menaxhimit Sfidat
 
6.6.2014 Projekt: Hartimi i nje pyetesori
6.6.2014                     Projekt:         Hartimi i nje pyetesori 6.6.2014                     Projekt:         Hartimi i nje pyetesori
6.6.2014 Projekt: Hartimi i nje pyetesori
 
Duhani,Droga,Alkoli
Duhani,Droga,AlkoliDuhani,Droga,Alkoli
Duhani,Droga,Alkoli
 

Similaire à Werkbundel Het Oognieuw

Leerstof toets p3 k2 anatomie en ziektes 2 (1)
Leerstof toets p3 k2 anatomie en ziektes 2 (1)Leerstof toets p3 k2 anatomie en ziektes 2 (1)
Leerstof toets p3 k2 anatomie en ziektes 2 (1)
2blearning
 

Similaire à Werkbundel Het Oognieuw (12)

Ogen
OgenOgen
Ogen
 
Staar- brochure van Phaco Centrum
Staar- brochure van Phaco CentrumStaar- brochure van Phaco Centrum
Staar- brochure van Phaco Centrum
 
Het oog
Het oogHet oog
Het oog
 
Waarnemen, Zien, kijken en leren kijken bij fotografie
Waarnemen, Zien, kijken en leren kijken bij fotografieWaarnemen, Zien, kijken en leren kijken bij fotografie
Waarnemen, Zien, kijken en leren kijken bij fotografie
 
Ogen
OgenOgen
Ogen
 
Leerstof toets p3 k2 anatomie en ziektes 2 (1)
Leerstof toets p3 k2 anatomie en ziektes 2 (1)Leerstof toets p3 k2 anatomie en ziektes 2 (1)
Leerstof toets p3 k2 anatomie en ziektes 2 (1)
 
Mieke vlaai (officieel)
Mieke vlaai (officieel)Mieke vlaai (officieel)
Mieke vlaai (officieel)
 
Artikel voor Dura
Artikel voor DuraArtikel voor Dura
Artikel voor Dura
 
De microscoop
De microscoopDe microscoop
De microscoop
 
De microscoop
De microscoopDe microscoop
De microscoop
 
Illusie
IllusieIllusie
Illusie
 
Gezichtsbedrog Spreekbeurt [ingezonden]
Gezichtsbedrog Spreekbeurt [ingezonden]Gezichtsbedrog Spreekbeurt [ingezonden]
Gezichtsbedrog Spreekbeurt [ingezonden]
 

Werkbundel Het Oognieuw

  • 1. Laten we het eens van dichter bekijken: Het oog. 0
  • 2. In bovenstaande afbeelding zie je foto’s van een oog. Het witte gedeelte van het oog heet het ................................................ Het gekleurde gedeelte van het oog heet ............................. De iris kan verschillende kleuren hebben. Het zwarte rondje in de iris heet ..................................... De pupil is een opening in de iris. Over de iris en de pupil ligt het.................................. Het hoornvlies beschermt de iris en de pupil. Het hoornvlies is doorzichtig. De oogspieren zorgen ervoor dat je ogen gaan bewegen. Aan de buitenkant van het oog is het ..................................................... Dit is een stevig vlies dat het binnenste van het oog beschermd. In beide oogkassen zitten .................................... aan het harde oogvlies vast. Aan de voorkant van het oog gaat het harde oogvlies over in het.............................................. 1
  • 3. Benoemen van het volledige oog. 14 1. ............................................................. 8. ............................................................. 2. ............................................................. 9. ............................................................. 3. ............................................................. 10. ............................................................. 4. ............................................................. 11. ............................................................. 5. ............................................................. 12. ............................................................. 6. ............................................................. 13. ............................................................. 7. ............................................................. 14. ............................................................. 2
  • 4. Een woordje uitleg.... Waarvoor dient dit alles toch? 1: De oogspieren: deze draaien de ogen in de gewenste richting. 2: Het glasachtig lichaam is gelei-achtige massa die het netvlies op zijn plaats houdt. Hierdoor worden netvlies en het vaatvlies tegen de buitenwand aangedrukt. 3: Het vaatvlies. Dit bevat veel bloedvaten en zorgt voor voeding van het oog. 4: Het netvlies is het beeldscherm waarop het beeld wordt geprojecteerd. Het netvlies bevat de zintuigcellen die prikkels opvangen en omzetten in impulsen die dan naar de hersenen worden gestuurd. Soort Waarvoor dient het? zintuigcel Hoeveelheid: ongeveer 7 miljoen. Deze nemen kleur (rood, geel en blauw) en detail waar. Ze hebben Kegeltjes veel licht nodig om te kunnen functioneren. Ze detecteren dus geen licht met een lage intensiteit. In het centrum van het netvlies zit de gele vlek. Hoeveelheid: ongeveer 120 miljoen. Liggen rond het centrale gedeelte van het oog. Staafjes zorgen ervoor staafjes dat je licht van een lage intensiteit kan onderscheiden. Zij zorgen dus voor nachtzicht. Wanneer je dus van een lichte kamer naar een donkere kamer gaat, werken eerst de kegels. Daarom zie je in het begin niet veel. Na een tijdje beginnen de staafjes te werken waardoor je steeds meer gaat zien in het donker. 3
  • 5. 5: De oogzenuw. Deze begeleidt de impulsen naar de hersenen. 6: Gele vlek of fovea: het beeld dat in onze ogen valt, komt daarop terecht. Daar zijn geen staafjes maar alleen maar kegeltjes. Dat wil dus zeggen dat we er beter kleuren kunnen onderscheiden en kunnen scherpstellen. Wanneer je een voorwerp beter wil bekijken, dan draai je je ogen zodanig dat het beeld van het voorwerp op de gele vlek valt. 7: blinde vlek: dit is de plek waar alle zenuwvezels samen gebundeld worden en het oog 'verlaten'. Met deze 'blinde vlek' kan men niets zien, omdat zich op deze plaats geen zenuwcellen bevinden. Hier bevindt zich namelijk de oogzenuw. 8: De lens zorgt ervoor dat je scherp kunt zien. De lens breekt de lichtstralen die het oog binnenvallen, en zorgt er voor dat het beeld precies op het netvlies valt en daardoor scherp wordt gezien. 9: Het harde oogvlies geeft het oog bescherming. 10: De iris. 11: De pupil: is een opening in de iris die het licht doorlaat. Hiermee wordt de hoeveelheid licht in het oog geregeld. De pupil kan groter en kleiner worden. 12: De lensbandjes: dit zijn spiertjes die ervoor zorgen dat de lens kan accomoderen (van vorm kan veranderen). 13: Het hoornvlies is het doorzichtig harde oogvlies. Hierdoor komt licht ons oog binnen. Het hoornvlies bevat veel zenuwuiteinden. Daarom is aanraken van het hoornvlies ook zo pijnlijk (denk bijvoorbeeld maar aan een vliegje of een stofje in oog). 14: De voorste oogkamer is de ruimte tussen het hoornvlies en de iris. Deze is gevuld met kamerwater. Kamerwater bevat voedingsstoffen en zuurstof. Het kamerwater voedt het hoornvlies, de lens en het glasachtig lichaam. . 4
  • 6. De werking van het oog. Wat zien we als we in de bolle kant van de lepel kijken? ........................................................................................................... Wat zien we als we in de holle kant van de lepel kijken? ........................................................................................................... De werking van het oog kunnen we het best vergelijken met een fototoestel. Net zoals bij het oog en het fototoestel wordt een voorwerp omgekeerd en verkleind. Bij het fototoestel staat het beeld dan op de film en bij het oog staat het op het netvlies. Met het fototoestel kun je foto’s van dichtbij maar ook van veraf maken. Bij de meeste fototoestellen moet je dan de afstand van de lens tot de film veranderen. De lens stel je dan in op bijv. inzoomen of uitzoomen. Met je ogen kun je meestal automatisch voorwerpen van dichtbij en van veraf zien. Als je voorwerpen van veraf ziet heeft de lens een andere vorm dan wanneer je voorwerpen van dichtbij ziet. Zo zal je steeds een scherp beeld hebben. Waar wordt het beeld geprojecteerd? 5
  • 7. Vul in: signalen - hersenen - cellen - oogzenuw - blinde vlek - netvlies De binnenste laag van het oog is het .................................. Hierop wordt ons beeld geprojecteerd. Door de lichtgevoelige ................................ die op het netvlies liggen, kunnen we zien. De cellen zetten de impulsen (hetgeen we zien) om in ............................... die via kleine zenuwbaantjes naar de oogzenuw gaan en vandaar verder naar de ..................................... gaan. Waar de oogzenuw het oog verlaat, is het netvlies anders van kleur:................................... We hebben natuurlijk 2 ogen, dus... Als je naar een voorwerp kijkt wordt in het linkeroog en in het rechteroog op het netvlies een beeld gevormd. Het linkeroog ziet het voorwerp uit een andere hoek dan het rechteroog. Beide beelden verschillen van elkaar. De beelden worden doorgeseind naar de hersenen, en de hersenen maken de 2 beelden weer 1. De hersenen vergelijken beide beelden met elkaar. Daaruit kunnen de hersenen afleiden op welke afstand een voorwerp zicht bevindt. 6
  • 8. Wat beschermt ons oog? Op je voorhoofd kun je flink zweten. De .......................................... zorgen ervoor dat zweet niet in je ogen loopt. De ........................................ beschermen de ogen tegen vliegjes. De .........................................beschermen de ogen tegen vuil. Als het licht fel is knijp je je ogen.................................. Je kijkt dan door je wimpers. De wimpers beschermen je ogen tegen fel licht. Onder de huid boven de ogen liggen ............................................... Traanklieren maken ......................................... Als je met je ogen knippert verspreiden je ....................................het traanvocht over je ogen. Traanvocht zorgt ervoor dat de ogen niet uitdrogen Het spoelt ook kleine stofjes en prikkelende stoffen weg. 7
  • 9. Maar wat als onze ogen niet goed werken? 1. Een lui oog. Een lui oog houdt in dat .................................................................................................................... Je ziet dat wel eens bij iemand die een oog naar boven heeft gedraaid, of naar beneden, of naar links of rechts. Je krijgt dit doordat één (of meerdere) oogspieren ............................. of ...................................worden. Daardoor kijkt je oog niet meer naar voor. 2. Verziendheid. Een persoon heeft het moeilijk om voorwerpen ................................................ te zien. Dit zie je vaak bij oudere mensen die moeilijkheden ondervinden om een krant te lezen, een brief te lezen.... Dit komt doordat het beeld gevormd wordt achter het netvlies omdat ofwel het oog te kort is hoornvlies te plat. Deze foto geeft aan hoe een verziend oog waarneemt: er is troebel zicht vooraan, maar verre objecten ziet de persoon redelijk goed. 3. Bijziendheid. Het beeld wordt geprojecteerd ....................... het netvlies, dan zal de persoon problemen hebben om ........................ voorwerpen te zien. Dit gebeurt omdat ofwel de oogbal te lang is ofwel omdat het beeld niet goed geprojecteerd wordt van verre voorwerpen. De foto geeft aan hoe een bijziend oog waarneemt: wat zich op de voorgrond bevindt, wordt duidelijk en scherp waargenomen; op middelmatige en verre afstand wordt het zicht meer en meer troebel. 8
  • 10. 4. Astigmatisme. Dit is ........................................... van het beeld, waardoor bijvoorbeeld een rond voorwerp ovaal wordt. Deze vervormingen verstoren alle objecten van het beeld, dus zowel in de ........................... als .................................. Verscheidene delen van het beeld worden dan onscherp weergenomen. Hoe testen? Concentreert u zich achtereenvolgens op elk van de vier cirkels en kijk naar de lijnen. Ziet u gelijkmatige, duidelijke zwarte lijnen? Wanneer u de lijnen in de cirkels gelijkmatig zwart en evenwijdig waarneemt, heeft u geen astigmatisme. Als het echter lijkt alsof de lijnen gerafeld, dan wel groenachtig of vervormd zijn, kan dit duiden op problemen met uw gezichtsvermogen. Als dit het geval is, is het aan te raden een deskundige te raadplegen. 5. Kleurenblindheid. De ............................... in het netvlies zijn gevoelig voor kleur. Er zijn kegeltjes voor rood, groen en blauw. Wanneer één van deze soorten niet of niet goed is aangelegd, spreekt men van gestoord kleurenzien. De kleuren worden dan anders waargenomen dan bij iemand met normaal kleurenzien. De meest voorkomende vorm is die waarbij rood met groen verward wordt. Dit kom je 20 keer meer tegen bij jongens dan bij meisjes! Volledige kleurenblindheid bestaat ook: dan zie je alles in grijstinten. Gelukkig is die kans maar 1/100 000. 9