2. 76. Een vrouw van 42 jaar heeft twee tantes (zussen van moeder) die postmenopauzaal een mammacarcinoom hebben gehad. Zij komt volgens de huidige landelijke richtlijn in aanmerking voor screening op mammacarcinoom buiten het BOB (bevolkingsonderzoek op borstkanker). Juist Onjuist Weet niet
3. Standaard screening Tweejaarlijks een mammogram voor vrouwen tussen de 50 en 75 jaar Kans op stralingsgeinduceerd mammaca bij deelname screening is verwaarloosbaar
4. Alle aangedane verwanten zijn aan dezelfde zijde van de familie en zijn familie van de adviesvrager. Eerstegraads verwanten: vader, moeder, dochter, zoon, broer, zus. Tweedegraads verwanten: grootouders, kleinkinderen, ooms en tantes, kinderen van broers en zussen, halfbroers en halfzusters. Derdegraads verwanten: overgrootouders, achterkleinkinderen, oud-oom en oud-tante, neven en nichten (kinderen van ooms en tantes). Wees alert op combinatie mammacarcinoom in familie en Joodse voorouders . Vrouwen met Joodse voorouders hebben een 5-10 maal grotere kans om draagster van een BRCA1/2 mutatie te zijn.
5. Indicaties voor screening buiten het BOB voor vrouwen, met een leeftijd tussen 40 en 50 jaar, zonder mammacarcinoom in de voorgeschiedenis. Het RR bedraagt hier tenminste 2. Mammacarcinoom bij vrouwen in familie: - Eén eerste- en één tweedegraads verwant met gemiddelde leeftijd van diagnose voor het 50e jaar. - Twee eerstegraads verwanten. - Drie of meer eerste- of tweedegraads verwanten met mammacarcinoom, ongeacht de leeftijd. Bilateraal of multifocaal mammacarcinoom: Bij eerstegraads verwant, waarvan eerste tumor voor het 50e jaar is vastgesteld. Mamma- en ovariumcarcinoom: Eén eerste- of tweedegraads verwant met ovariumcarcinoom ongeacht de leeftijd en één eerste- of tweedegraadsverwant met mammacarcinoom ongeacht de leeftijd (waarvan tenminste één eerstegraads).
6. Hoe te screenen? Risico: matig verhoogd (RR 2-3), sterk verhoogd (3-4) en zeer sterk verhoogd op basis van een mutatie in het BRCA 1 of 2 gen (RR 6-8). Screening bij een matig verhoogd risico (RR 2-3): Vanaf 40-50 jaar, jaarlijks mammografie aan te vragen door de huisarts. Vanaf 50-75 jaar deelname aan het BOB. Screening bij sterk verhoogd risico (RR 3-4): Vanaf 35-60 jaar, jaarlijks mammografie en klinisch borstonderzoek uit te voeren door specialist op dit terrein. Vanaf 60-75 jaar deelname aan het BOB. Screening bij BRCA1 of 2 mutatiedraagters of zij die hier een 50% kans voor hebben (RR 6-8): Vanaf 25-60 jaar jaarlijks MRI Vanaf 30-60 jaar jaarlijks mammografie Vanaf 25-60 jaar jaarlijks klinisch borstonderzoek Vanaf 60-75 jaar deelname aan het BOB. Na preventieve chirurgie geen indicatie voor controle. Screening na het 75e levensjaar wordt niet geadviseerd.
7. Verwijzing naar een afdeling Klinische Genetica - Mammacarcinoom bij één eerstegraads verwant onder het 35e jaar. - Twee of meer eerstegraads verwanten met mammacarcinoom gediagnosticeerd voor het 50e jaar. - Drie of meer eerste- en tweedegraads verwanten met mammacarcinoom, waarvan tenminste één tumor voor het 50e jaar vastgelegd. - Ovariumcarcinoom onder het 50e jaar en histologisch sereus carcinoom. - Ovarium/tubacarcinoom en daarbij mammacarcinoom onder het 50e jaar in dezelfde tak van de familie of bij één patiënte. - Prostaatkanker onder het 60e jaar en mammacarcinoom onder het 50e jaar in dezelfde tak van de familie. - Broer of vader met mammacarcinoom en zus met mammacarcinoom. In deze situaties is de kans op het vinden van een mutatie in het BRCA 1 of 2 gen namelijk tenminste 10%.
8. 76. Een vrouw van 42 jaar heeft twee tantes (zussen van moeder) die postmenopauzaal een mammacarcinoom hebben gehad. Zij komt volgens de huidige landelijke richtlijn in aanmerking voor screening op mammacarcinoom buiten het BOB (bevolkingsonderzoek op borstkanker). Onjuist
9. 77. Een haloteken, een smalle radiolucente ring, rond een laesie in de mamma duidt meestal op benigniteit. Juist Onjuist Weet niet
10.
11. 77. Een haloteken, een smalle radiolucente ring, rond een laesie in de mamma duidt meestal op benigniteit. Juist
12. 77. Een haloteken, een smalle radiolucente ring, rond een laesie in de mamma duidt meestal op benigniteit. Juist
13. 78. Een BI-RADS 6 laesie betreft een reeds bewezen mammacarcinoom. Juist Onjuist Weet niet
14.
15. BI-RADS 6 Known Biopsy Proven Malignancy . Appropriate Action Should Be Taken BI-RADS 6 is reserved for lesions identified on the imaging study with biopsy proof of malignancy prior to definitive therapy. This category was added to the classification because sometimes patients are treated with neo-adjuvant chemotherapy. During the course of the treatment the tumor may be less visible, while still you know you are dealing with cancer (figure).
16. 78. Een BI-RADS 6 laesie betreft een reeds bewezen mammacarcinoom. Juist
17. 79. Intraductale calcificaties in de mamma zijn verdacht voor maligniteit. Juist Onjuist Weet niet
18.
19. LEFT: Lobular calcifications: punctate, round or 'milk of calcium' Lobular calcifications are almost always benign . RIGHT: Intraductal calcifications : pleomorph and form casts in a linear or branching distribution. Intraductal calcifications are suspicious of malignancy and are classified as BI-RADS 4 or 5.
20.
21. Coarse or 'Popcorn-like' The classic large 'popcorn-like' calcifications are produced by involuting fibroadenomas. BENIGN
22. Vascular Calcifications These are linear or form parallel tracks, that are usually clearly associated with blood vessels . BENIGN
23. Large Rod-like, Plasma cell mastitis These are formed within ectatic ducts. These benign calcifications form continuous rods that may occasionally be branching. They are different from malignant-type fine branching calcifications, because they are usually > 1 mm in diameter. BENIGN
24. Dystrophic calcifications These are coarse irregular 'lava-shaped' calcifications. These calcifications are larger than 0.5 mm and often have a lucent center. They are seen in irradiated breast or following trauma. BENIGN
25. Eggshell or Rim Calcifications Although fat necrosis can produce these thin deposits, calcifications in the wall of cysts are the most common 'rim' calcifications. . This is a typical oil cyst.
26. Fine Pleomorphic These calcifications vary in size and shapes and are usually < 0.5 mm in diameter. There is a 25-40% risk of malignancy.
27. Fine Linear or Fine Linear Branching These are thin, linear or curvilinear irregular calcifications. Usually they are < 0.5 mm in width. Their appearance suggests filling of the lumen of a duct, i.e. 'casting' calcifications. This is highly suggestive of malignancy (Bi-RADS 5).
28. 79. Intraductale calcificaties in de mamma zijn verdacht voor maligniteit. Juist
29. 80. Volgens de richtlijn mammacarcinoom wordt geadviseerd BRCA1 of 2 mutatiedraagsters jaarlijks te screenen tot het 60e levensjaar waarna zij deelnemen aan het BOB. Bij deze screening buiten het BOB wordt een jaarlijkse MRI vanaf het 25e levensjaar geadviseerd volgens de landelijke richtlijn mammacarcinoom. Juist Onjuist Weet niet
30. Screening bij BRCA1 of 2 mutatiedraagters of zij die hier een 50% kans voor hebben (RR 6-8): Vanaf 25-60 jaar jaarlijks MRI Vanaf 30-60 jaar jaarlijks mammografie Vanaf 25-60 jaar jaarlijks klinisch borstonderzoek Vanaf 60-75 jaar deelname aan het BOB. Na preventieve chirurgie geen indicatie voor controle. Screening na het 75e levensjaar wordt niet geadviseerd
31. 80. Volgens de richtlijn mammacarcinoom wordt geadviseerd BRCA1 of 2 mutatiedraagsters jaarlijks te screenen tot het 60e levensjaar waarna zij deelnemen aan het BOB. Bij deze screening buiten het BOB wordt een jaarlijkse MRI vanaf het 25e levensjaar geadviseerd volgens de landelijke richtlijn mammacarcinoom. Juist
32. 81. Een oliecyste is het gevolg van vetnecrose. Juist Onjuist Weet niet
33. Eggshell or Rim Calcifications Although fat necrosis can produce these thin deposits, calcifications in the wall of cysts are the most common 'rim' calcifications. . This is a typical oil cyst.
34. 81. Een oliecyste is het gevolg van vetnecrose. Juist
35. 82. Kenmerkend voor calcificaties in papillomen is kalkmelk (“teacup-fenomeen”). Juist Onjuist Weet niet
36. Milk of Calcium (tea-cusps) These are benign sedimented calcifications in macro- or microcysts. On craniocaudad views they appear as fuzzy, round or amorphous .
37.
38. 82. Kenmerkend voor calcificaties in papillomen is kalkmelk (“teacup-fenomeen”). Onjuist
39. 83. Op een echografie van een borst met een siliconenprothese ziet u het zogenaamde sneeuwstormfenomeen. Dit is kenmerkend voor een intracapsulaire scheur van de prothese. Juist Onjuist Weet niet
40. Longitudinal ultrasonogram shows the snowstorm, or hyperechoic, noise associated with the capsule in proven extracapsular silicone gel breast implant rupture . Usually, the interior of an intact implant is sonolucent. Intracapsular rupture = silicone leaks out of the membrane but stays within the fibrous capsule. Most common rupture. May see linguine or keyhole sign on MR. Extracapsular rupture = silicone leaks through the membrane and fibrous capsule. In this case, silicone can be seen out in the breast tissue and axillary lymph nodes.
41. Ultrasonographic findings in intracapsular rupture Stepladder sign Echogenic implant lumen Focal, prominent, irregular bulge in the implant Ill-defined or poorly visualized implant margin
42. 83. Op een echografie van een borst met een siliconenprothese ziet u het zogenaamde sneeuwstormfenomeen. Dit is kenmerkend voor een intracapsulaire scheur van de prothese. Onjuist