Over nut en noodzaak van een regionale aanpak in het bedrijventerreinenbeleid. Door niet voor een gemeentelijke maar een regionale invalshoek te kiezen kunnen de huidige problemen beter worden aangepakt.
1. Openbaar Bestuur
19(2009)4: 18-23
2009-04-01
Regionale aanpak
bedrijventerreinenbeleid
Mede naar aanleiding van het advies van deTaskforce (Her)structurering Bedrijventerreinen hebben de ministers
Van der Hoeven en Cramer in december 2008 in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat regionale planning
en samenwerking essentieel is om beter met bedrijventerreinen om te gaan. Wat is het belang daarvan?
Jacques van Dinteren
Prof. dr. J.H.J. van Dinteren, Royal Haskoning en bijzonder
hoogleraar economische geografie bij de Rijksuniversiteit
Groningen.
Op dit moment is regionale samenwerking nog
nauwelijks aan de orde. Concurrentie tussen
lokale overheden overheerst. Om de concurrentie
met de buurgemeenten aan te kunnen, hanteren
gemeenten bij verkoop van bedrijfskavels lage grond-
prijzen, in het verleden soms onder de kostprijs.
Daaraan lijkt een einde te zijn gekomen. De grond-
prijzen zijn de laatste jaren sterk gestegen. Tussen
2000 en 2007 is de prijs zelfs bijna verdubbeld.1
Grondprijzen op bedrijventerreinen zijn echter nog
steeds relatief laag, zeker in vergelijking met grond
voor woningen. Anders dan bij woningbouw is mede
daarom vanuit de vastgoedsector weinig interesse
voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen; zij gaat
de competitie met gemeenten niet aan. Als de
vastgoedsector zich er wel mee bezig houdt, zou dat
tot gevolg hebben dat een betere ruimtelijke kwali-
teit wordt gerealiseerd en dat terreinen beter worden
beheerd, zo is de verwachting. Ook de markt moet
veranderen. Voorwaarden zijn onder meer verschui-
ving naar een huurdersmarkt (want dan wordt het
voor beleggers interessant) en vraag naar universeel
inzetbare gebouwen (want dat maakt de gebouwen
beter verhandelbaar). Met het oog op een goed en
efficiënt bedrijventerreinenbeleid is het ongelukkig
te noemen dat lokale overheden niet alleen lage
prijzen hanteren, maar ook nieuwe kavels in ruime
mate aanbieden. Om maar geen bedrijf te missen,
probeert een gemeente binnen de ruimte die provin-
cies daartoe bieden, zoveel mogelijk aanbod te
realiseren. In combinatie met lage prijzen maakt dit
het voor ondernemers aantrekkelijk van een oud
1 IBIS Werklocaties (2007), De stand van planning en uitgifte van bedrijventerreinen 1januari
2007 en de uitgifte in 2006. Den Haag: ministerie van VROM.
bedrijventerrein naar een nieuw te verhuizen.
De doorgaans lage waarde van bedrijfsgebouwen
(korte afschrijvingstermijnen) op de oude locatie
stimuleert deze processen. Daardoor kan op oude
terreinen een negatieve spiraal optreden, die tot
leegstand en verloedering leidt. Omdat het meestal
niet de sterkste bedrijven zijn die op een oud terrein
achterblijven, wordt vervolgens de vernieuwing
ervan bemoeilijkt. Bovendien hebben lokale overhe-
den te weinig financiële middelen voor het onder-
houd en het opknappen van bedrijventerreinen
gereserveerd, zodat de problemen nog groter worden.
Door deze situatie voldoen oude terreinen niet meer
aan de vestigingseisen van het bedrijfsleven en
ontbreken veelal de middelen om dit te veranderen.
Verouderde bedrijventerreinen
opknappen
Verouderde bedrijventerreinen moeten over tien jaar zijij
opgeknapt en private partijen moeten bedrijvenparken'
professioneel beheren.Provincies moeten ervoor zorgendat
gemeenterïsamenwerken en elkaar niet beconcurreren met
goedkope locaties op het platteland die het landschap
schaden. Dat zijn de belangrijkste aanbevelingen van het •
advies van deTaskforce (Her)ontwikkeling Bedrijventerreinen,
gemaakt op verzoek van het kabinet en op 9 september2008
aan de ministers Van der Hoeven(Economische Zaken) en
Cramer (Milieu en Ruimte) aangeboden. Het plan moet
een einde makenaan de versnippering en aan de stagnatie
van de herontwikkeling van bedrijventerreinen. De kosten
van deze vernieuwing van de in totaal 16.000 hectare aan
verouderd bedrijventerrein bedragen ruim € 6 miljard.
Daartoe moeten onder meer de grondprijzen met gemiddeld
tien procent stijgen en moet een deel van de opbrengst uit
nieuwe bedrijventerreinen ten behoevevan de oude worden
afgeroomd.
Redactie
2. Openbaar Bestuur
19(2009)4: 18-23
2009-04-01
Noodzaak regionale aanpak
De aanpak moet in regionaal verband plaatsvinden,
niet door gemeenten afzonderlijk. De bedrijfshuis-
vestingsmarkt is namelijk een regionale markt. Zo
blijft 96% van de bedrijven bij een verplaatsing in
de eigen regio en 75% binnen de eigen gemeente.2
De effecten van vestiging van een bedrijf zijn in
belangrijke mate regionaal en beperken zich niet tot
één gemeente. Maar anders dan men wellicht zou
verwachten, heeft dit tot pp hegfen nog nauwelijks
geleid tot regionale samenwerking tussen gemeente-
lijke overheden op het gebied van de planning en
ontwikkeling van bedrijventerreinen. Het doet veel
lokale bestuurders pijn om een ondernemer voor een
buurgemeente te zien kiezen. Dit lokale denken
belemmert het tot stand komen van een goed functi-
onerende bedrijventerreinenmarkt.
Hoewel lokale overheden sterk op eigen bedrijven en
eigen bedrijventerreinen zijn gericht, heeft samen-
werking van gemeenten binnen een regio een aan-
toonbare meerwaarde voor een bedrijventerreinenbe-
leid naast de genoemde economische effecten. Te
noemen zijn onder meer de volgende:
• In de eerste plaats kan worden gekomen tot een
breed, gevarieerd aanbod. Niet elke gemeente kan
immers alle verschillende gewenste typen van
bedrijventerreinen aanbieden. In het verlengde
hiervan is het voorstelbaar dat gemeenten ook de
promotie en acquisitie gezamenlijk opzetten,
uitvoeren en efficiënter opereren.
• Samenwerking maakt eengoede afstemming
tussen vraag en aanbod mogelijk, zodat niet
onnodig veel terrein wordt ontwikkeld.
• Ruimtelijke concentratie van terreinen wordt
mogelijk en biedt (door de schaalgrootte) kansen
voor een goede openbaar-vervoerontsluiting en
andere voorzieningen.
• Tussen gemeenten kunnen afspraken worden
gemaakt om door een getemporiseerde ontwikke-
ling van terreinen druk op de markt te bereiken,
zodat zorgvuldiger met ruimte wordt omgegaan
en beter wordt gekeken naar de hergebruiksmoge-
lijkheden van bestaande bedrijventerreinen.
• Grondprijzen in een regio kunnen langs de lijn
van prijs-kwaliteitverhoudingen op elkaar worden
afgestemd. Daarmee wordt voorkomen dat onder-
nemers tijdens onderhandelingen gemeenten tegen
elkaar uitspelen.
• Verliezen op het ene terrein kunnen met de win-
sten op een ander terrein in de regio worden
gecompenseerd. Samenwerking op financieel vlak
. is het allermoeilijkst voor gemeenten.
In een recent advies komt ook de door de ministers
van VROM en EZ ingestelde Taskforce (Her)structu-
rering Bedrijventerreinen tot de conclusie dat 'de
planning en uitvoering van de (her)ontwikkeling van
bedrijventerreinen in een regionale arena' moet
plaatsvinden. Zij stelt dat het aan bestuurlijke moed
ontbreekt om de gangbare praktijken en bestuurlijke
verhoudingen te doorbreken.3
De aanpak moet in regionaal verband
plaatsvinden, niet door gemeenten
afzonderlijk
Samenwerking
Regionale afstemming is een taak voor provincies of
WGR+ regio's. De WGR+ regio's hebben met de
nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening (2008) op dit
punt echter aan slagkracht ingeboet, omdat ze geen
structuurvisies meer kunnen opstellen. Overigens
sluit dit regionale samenwerking niet uit. Vrijwel
elke provincie en WGR+ regio snijdt het onderwerp
van regionale samenwerking in beleidsstukken over
bedrijventerreinen aan. Aangezien er regionale
markten zijn, is het niet vreemd dat provincies bij
het bedrijventerreinenbeleid hun gebied in kleinere
regio's opdelen, die min of meer een markteenheid
vormen. Zo onderscheidt Limburg zeven subregio's.
Hoewel de WGR+ regio's kleiner zijn dan provin-
cies, zien we ook hier vaak een nadere opdeling. De
Stadsregio Arnhem Nijmegen gaat bijvoorbeeld uit
van drie zones met bedrijventerreinen.
Binnen de onderscheiden regio's wordt vooral veel
overlegd. Veel provincies hebben een Regionaal
Economische Overleg, waar onder meer het onder-
werp van bedrijventerreinen op de agenda staat of is
er een Regionaal Programmeringsoverleg specifiek
voor bedrijventerreinen. Bij vijf provincies en in de
Regio Eindhoven wordt op die manier samenge-
2 Gordijn, Hugo c.s. (2007), Naar een optimaler ruimtegebruik door bedrijventerreinen. Een
verkenning van enkele beleidsopties. Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.
3 Taskforce (herjontwikkeling Bedrijventerreinen (2008),Kansen voor kwaliteit. Een ontwikke-
lingsstrategie voor bedrijventerreinen. Den Haag: Ministeries van VROM en EZ.
3. Openbaar Bestuur
19(2009)4: 18-23
2009-04-01
werkt, overigens met wisselend succes. De provincie
Overijssel constateert dat Regionaal Programme-
ringsoverleg nog niet effectief is. Twente steekt de
hand in eigen boezem en merkt op dat het overleg
aan effectiviteit moet winnen. Gelderland geeft aan
dat de intensiteit van de samenwerking per regio kan
verschillen. Verder zet ongeveer 40% van de provin-
cies coördinatoren in, vooral om te komen tot een
goede regionale afstemming van de bedrijventerrein-
planning.
In twee studies bij het advies van de Taskforce zijn
voorbeelden van samenwerkende regio's geanaly-
seerd.1
Deze zijn vooraf op samenwerkingsaspecten
geselecteerd en geven geen beeld van de situatie van
alle regio's samen. Dat is - zij het wellicht wat
subjectief— wel het geval bij de eerder genoemde
inventarisatie. De geïnterviewde medewerkers van
provincies en stadsregio's noemen regelmatig de
Regio Groningen-Assen en Plabeka (regio Amster-
dam) als goede voorbeelden. De regio Groningen-
Assen is een samenwerking van de provincies Gro-
ningen en Drenthe en twaalf gemeenten. Onderlinge
concurrentie tussen gemeenten mag niet meer aan de
orde zijn, de aandacht gaat uit naar het optimaal
benutten van de beste locaties. Risico's en investerin-
gen worden gedeeld, acquisitie kan gemeenschappe-
lijk worden gedaan.
In het Platform Bedrijven en Kantoren Noordvleu-
gel (Plabeka) werken alle Noordvleugelgemeenten,
de provincie Noord-Holland en de stadsregio Am-
sterdam op vrijwillige basis intensief samen. De
grote ruimteproblematiek in dat gebied is daarvan
ongetwijfeld mede oorzaak. Het overleg heeft gere-
sulteerd in een uitvoeringsstrategie, waarin de
ontwikkelingsopgaven voor de verschillende ge-
meenten zijn opgenomen. Verder kan worden gecon-
stateerd dat in enkele gevallen ook regionale organi-
saties actief zijn, die uitvoeringstaken van gemeenten
bij de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen
overnemen en zorg dragen voor de regionale afstem-
ming. De Taskforce bepleit deze regionale ontwik-
kelingsmaatschappijen sterk. Zij denkt ook aan
verevening tussen ontwikkelingen en risicodeling.
Dit financiële aspect komt slechts bij vier regio's
voor: het Herstructureringsfonds van de Brabantse
Ontwikkelingsmaatschappij, de Schiphol Area
Development Company, Regionale Ontwikkelings-
4 Ecorys (2008), De concrete regionale samenwerking bij de uitvoering van (her)ontwikkeling
bedrijventerreinen. Rotterdam.
maatschappij Noordzeekanaalgebied en Regionale
Ontwikkelingsmaatschappij Schelluinen-West.4
Uiteraard gaat het niet alleen om planning, maar ook
om uitvoering en handhaving. Dit levert het beeld
op van 'veel wortel en weinig stok'. Provincies en
WGR+ gebieden vragen gemeenten vriendelijk aan
het op provinciaal of regionaal niveau geformuleerde
beleid mee te werken. Provincies stellen soms finan-
ciële middelen beschikbaar, maar de doorwerking
van het beleid naar regio en gemeenten wil men
vooral door veelvuldig te overleggen en af te stem-
men bereiken.
Overtuigingskracht is het sleutelwoord en in die zin
wordt er nogal wat gepolderd. De stok, vooral in de
vorm van een kritische toetsing van bestemmings-
plannen (nu komen te vervallen onder de nieuwe
Wet Ruimtelijke Ordening), werd nauwelijks ge-
bruikt, laat staan dat het instrument van de aanwij-
zing werd ingezet. De indruk bestaat dat bestem-
mingsplannen wel formeel werden getoetst, maar dat
niet op de feitelijke en de te verwachten marktom-
standigheden werd gelet.
Problemen
Daarnaast moet worden gekeken naar de inhoude-
lijke kant, de onderbouwing en formulering van het
beleid die solide moeten zijn om op regionaal niveau
met elkaar een goede discussie over de te varen koers
te kunnen voeren. Hoewel provincies de laatste
vijftien jaar het bedrijventerreinenbeleid steeds beter
hebben onderbouwd, is er een aantal problemen dat
opgelost moet worden om het beleid inhoudelijk
gestalte te geven. De belangrijkste spitsen zich toe
op de volgende thema's:
• kwantitatief: prognoses '
• evaluatie en monitoring
• kwalitatief: juiste segmentatie
Kwantitatief
Belangrijk is de behoefte aan nieuwe bedrijventerrei-
nen. Toen het Centraal Planbureau in de jaren
negentig de BedrijfsLocatieMonitor opzette, leek een
nationale standaard beschikbaar te zijn. In de loop
der jaren is er echter meer en meer kritiek op de
methode gekomen.5
Twee belangrijke redenen zijn
de onbetrouwbaarheid van de kengetallen die wor-
den gebruikt en het gegeven dat het verband tussen
de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de vraag
naar bedrijventerreinen zwak is. Het Centraal Plan-
4. Openbaar Bestuur 2009-04-01
19(2009)4: 18-23
bureau berekende dat slechts ongeveer een kwart van
de variantie in het terreingebruik door het aantal
werknemers wordt verklaard.6
Juist die veronder-
stelde samenhang is de kern van de gebruikte me-
thode.
Gezien de gebreken van de methode en het ontbre-
ken van een goed alternatief, wordt in Limburg op
de oude methode van trendextrapolatie teruggeval-
len, gecombineerd met een continue analyse van de
ontwikkelingen, dank zij een geavanceerd monito-
ringsysteem. In 2008 heeft het-Planbureau voor de
Leefomgeving geprobeerd de kritiek op de Be-
drijfsLocatie-Monitor te weerleggen.7
Evaluatie en monitoring
Het zou bij de planning van toekomstige behoefte
helpen als overheden ook naar de ontwikkelingen in
het verleden zouden kijken. Niet om de trends
blindelings door te trekken, maar om ervan te leren.
Het aantal regio's en provincies dat eerdere progno-
ses evalueert alvorens een nieuwe prognose op te
stellen, is echter beperkt. Wel wordt in sommige
gevallen de voorspelling aan de hand van de uitgifte
in het verleden getoetst. Zo stelde de provincie Fries-
land in haar streekplan vast dat tussen 1994 en 2004
de uitgifte twee keer zo hoog was als in 1994 werd
voorspeld. Goede voorbeelden van een uitgebreide
evaluatie van uitgifte zijn er in Limburg en Drenthe.
Evaluaties over langere perioden komen niet veelvul-
dig voor, maar dat neemt niet weg dat in tal van
regio's de monitoring van de (her)ontwikkeling van
bedrijventerreinen vorm begint te krijgen of in de
afgelopen jaren is gestart.
Kwalitatief
Omdat ondernemers van elkaar verschillen in eisen
aan een bedrijventerrein, is in de loop van de jaren
negentig meer en meer gewerkt met een indeling
naar verschillende typen van terreinen. Het ministe-
rie van Economische Zaken propageerde een stan-
daardindeling (segmentatie) van bedrijventerreinen.
Ook in dit geval valt de praktijk anders uit. Als
gemeenten al bedrijventerreinen met een bepaald
profiel ontwikkelen, wordt dit snel losgelaten als een
interessant bedrijf zich aandient dat toch niet in dat
beeld past. Er worden kleurloze bedrijventerreinen
ontwikkeld waarop nagenoeg elk bedrijf zich mag
vestigen. Maar liefst bijna 90% van de bedrijventer-
reinen in Nederland valt in deze als modern ge-
mengd aangeduide categorie (figuur 1), in termen
5 Dinteren,j. van & O. Koops (2005), Rekenen aanwerklocaties,in Real Estate Magazine,
september, p. 20-23.Witlox, F. & B.DeRudder (2005), Ruimtebehoefteraming van bedrijven
aan de hand van een economische terreinquotiëntmethode, in Kwartaaltijdschrift Economie, p.
429-448.
6 Centraal Planbureau (2002), DeBLM: opzet en recente aanpassingen. Den Haag: CPB.
7 Knoben,J.& M. Traa (2008), DeBedrijfsLocatieMonitor. Kritiek, alternatieven en aanpassingen.
Rotterdam, Den Haag: NAi, Ruimtelijk Planbureau.
5. Openbaar Bestuur
19(2009)4: 18-23
2009-04-01
van oppervlakte ruim 60%, dankzij relatief grote
oppervlakten van zeehavens en terreinen voor zware
industrie.
Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat zich een
wezenlijke verandering voltrekt in de eisen die
ondernemers aan hun vestigingsplaats stellen.8
De
ruimtelijke kwaliteit van gebouwen en bedrijfsom-
geving is een essentiële factor bij de keuze om te
blijven waar men zit of in de keuze van een nieuwe
vestigingsplaats. Achterliggende oorzaken zijn onder
meer de ontwikkeling naar een hoogwaardige ken-
niseconomie en de hogere toegevoegde waarde bij
bedrijven. Deze ontwikkelingen vragen om een
nieuwe segmentatie van bedrijventerreinen. In het
beleid zou dat gestalte kunnen krijgen door op basis
van verschillen in ruimtelijke kwaliteit onderscheid
in typen bedrijventerreinen te maken.9
Zee-
haven
Zwaar T&D Gemengd Hoog-
____________waardig
Figuur 1: Aandeel verschillende typen bedrijventerreinen in aantal en
oppervlak (bron: IBIS, 2007)
Het iszaak te komen tot een radicale wijziging
van het bedrijventerreinenbeleid
Radicale verandering
Gezien deze problemen en het economisch belang
van bedrijventerreinen is het zaak te komen tot een
radicale wijziging van het bedrijventerreinenbeleid.
Voorlopige belangrijke mijlpaal is de rapportage van
de Taskforce, waarbij een sterk accent op de proble-
matiek rond de herontwikkeling is gelegd. De
aanbevelingen van de Taskforce zijn goed ontvangen,
al zijn ook wel kritische geluiden te beluisteren. De
ideeën voor de aanpak van de veroudering van
bedrijventerreinen zijn namelijk niet nieuw. Het
gaat er echter vooral om dat de slag is gemaakt naar
het nauwkeuriger in beeld brengen van de kosten en
het zoeken naar oplossingen voor de financiering van
de benodigde 6,3 miljard euro. Die kosten zullen
echter ongetwijfeld hoger uitvallen dan nu geraamd,
omdat in de berekeningen bijvoorbeeld geen reke-
ning is gehouden met de (verdergaande) veroudering
op terreinen die nu nog niet als 'verouderd' te boek
staan.
B&A Groep (1998), Vestigingsplaatsfactoren: belang, waardering en knelpunten. Den Haag: EZ.
Buck Consultants International (1998),Locatievoorkeuren ruimtegebruik van verhuisde
bedrijven. Den Haag: EZ.Pellenbarg, P.H. (2005) Bedrijfsverplaatsing, in P.H. Pellenbarg e.a.,
Ruimtelijke aspecten vandebedrijvendynamiekin Nederland. Assen:VanGorcum, p. 101 -l25.
STEC (2005), Bedrijfsruimtegebruikers in beeld. Nijmegen.
Dinteren,J.van (2008), Bedrijventerreinen alsspeelveld, oratie Rijksuniversiteit Groningen.
De aanbevelingen van de Taskforce komen in hoofd-
lijnen op het volgende neer:
• een collectieve aanpak van de achterstallige her-
structureringsopgave;
• het verzakelijken van de (her)ontwikkeling en het
beheer van bedrijventerreinen, in combinatie met
een zekere ruimtelijke schaarste moet dit er toe
leiden dat herstructurering op den duur tot de
normale, marktgestuurde levenscyclus van bedrij-
venterreinen gaat behoren, met een hooguit be-
perkte, faciliterende rol voor de overheid;
• positionering van planning en uitvoering van de
(her)ontwikkeling van bedrijventerreinen in een
regionale arena die daardoor de beste kansen biedt
voor een proces van verzakelijking en voor koppe-
ling van greenfieldontvfikkeling aan brownfieldhet-
ontwikkeling, wat van belang is voor een opti-
male, financiële bijdrage van marktpartijen en
gemeenten aan de economische stadsvernieuwing.
Aan het tweede punt kan worden toegevoegd dat het
ook belangrijk is dat lokale ovefheden er aan bijdra-
gen dat een normale grondmarkt voor bedrijventer-
reinen tot stand komt. Gemeenten moeten bedrij-
venterreinen niet langer primair zien als een middel
om economische doelstellingen (werkgelegenheids-
groei) te realiseren. Omdat bij de ontwikkeling van
bedrijventerreinen economische doelstellingen
voorop staan, worden gnondprijzen laag gehouden.
Dat is een vorm van verkapte werkgelegenheidssub-
sidie en heeft weinig met een grondmarkt te maken
6. Openbaar Bestuur
19(2009)4: 18-23
2009-04-01
De rol van gemeenten moet een terughoudende zijn,
vergelijkbaar met de opstelling bij de ontwikkeling
van een woonwijk. Dan kan wellicht ook de interesse
van professionele vastgoedpartijen worden gewekt en
dat kan weer leiden tot meer aandacht voor ruimte-
lijke kwaliteitsniveaus en het behoud ervan. De
benodigde regionale coördinatie is een taak van
provincies. Zij moeten kiezen voor een minder
vrijblijvende, zo niet harde, opstelling in het bedrij-
venterreinenbeleid, een breuk met de aanpak in het
verleden.Verder moet er aandacht zijn voor:
• de te hanteren indeling in bedrijventerreinen, de
segmentering; een nieuwe indeling is noodzakelijk
en het lijkt er op dat die langs de lijn van ruimte-
lijke kwaliteit moeten lopen;
• aanpak van de veroudering; uitgangspunt moet
zijn dat oude terreinen eerst en vooral moeten
worden behouden, tenzij dit milieu- of verkeers-
technisch een onhoudbare zaak is, een verdere
ruimtelijke deconcentratie van bedrijventerreinen
is niet wenselijk vanuit een oogpunt van functie-
menging en automobiliteit;
• versnelling in het opzetten van de nieuwe Be-
drijfsLocatieMonitor, zodat gefundeerde ramingen
van de toekomstige behoefte aan bedrijventerrei-
nen beschikbaar komen.
Besluit
Het is duidelijk dat duurzamer en zorgvuldiger moet
worden omgegaan met de ruimte voor bedrijventer-
reinen. Gezien de noodzakelijke duurzame aanpak,
het economisch belang van deze gebieden, het
stedelijk ruimtebeslag en de door concurrentie
Omdat bij bedrijventerreinen economische
doelstellingen voorop staan, worden
grondprijzen laag gehouden
tussen gemeenten veroorzaakte lage prijsstelling en
(vaak) overaanbod, mag een bedrijventerreinen-
beleid niet langer aan alleen de gemeenten worden
overgelaten. Regionale samenwerking moet door
hogere overheden worden bewerkstelligd. Als de
argumenten daarvoor bij lokale besturen niet over-
komen, moet regionale samenwerking worden
afgedwongen. •
Kwalitatieve raming in Limburg
De provincie Limburg is in het Provinciaal Omgevingsplan
2006 afgestapt vanzeer uitvoerige kwantitatieve analyses en
rekenmodellen waarmee in het verleden de planningsopga-
ven werden becijferd. Erisvoor een kwalitatieve benadering
gekozen. Bovendien is het thema tot werklocaties verbreed:
niet alleen bedrijventerreinen, maar ook dienstenterreinen,
locaties voor stedelijke recreatieve voorzieningen, onderwijs-
en campusmilieus. Deconcretisering geschiedt per regio,van
onder op, in eeninteractief proces met de gemeenten en
vertegenwoordigers vanhet bedrijfsleven.
De uitgangspunten vanhet nieuwe beleid zijn:
• de kwalitatieve vraag staat centraal en is een basis voor de
programmering; kwantitatieve ramingen zijn ondersteu-
nend, prioriteit ligt bij deruimtebehoefte vandebelang-
rijke economische clusters;
• accent op behoud enverbetering vande kwaliteit van
bestaande locaties; nieuwe locaties alleen waar nodig, maar
er is eenvoorkeur voor uitbreiding van bestaande terreinen,
concentratie in stedelijk gebied;
• aandacht voor kwaliteit van inrichting en gebruik van de
werklocaties:zorgvuldig ruimtegebruik, ruimtelijke
uitstraling, bereikbaarheid,verstandig omgaan met water,
energie, grondstoffen en afval;
• een (Eu)regionale aanpak.
Evaluatie in Noord-Brabant
De provincie Noord-Brabant heeft in eenevaluatie vanhet
bedrijventerreinenbeleid 2003-2006 aangegeven welke lessen
zijn geleerd. Devolgende constateringenzijn gedaan:
• kwalitatief goede bedrijventerreinen zijnvangroot belang,
de nadruk zouminder op kwantiteit en meer op kwaliteit
moeten liggen; in de provincie isdie verschuiving al
geleidelijk merkbaar;
• dehuidige manier vanbedrijventerreinenplanning heeft
een te kwantitatief karakter,zebiedt onvoldoende
mogelijkheden om kwalitatieve kenmerken vanbedrijven-
terreinen mee te latentellen;
' de verschijningsvorm van bedrijventerreinenverandert en
de scheiding met andere werklocaties vervaagt;het concept
moet in detoekomst breder worden bezien, beter kanvan
werklocaties worden gesproken;
• clustering op basis van sectoren werkt in de praktijk vaak
niet;
' eris toenemende aandacht voor veiligheid (sociale
veiligheid, beveiliging);
• regionale samenwerking wordt steeds belangrijker.