2. Samenvatting | 1
Samenvatting
Naar aanleiding van het publieke debat betreffende de sociale wenselijkheid
van fullcontactvechtsporten is dit kwalitatieve onderzoek naar de verbanden
tussen deze vechtsporten en criminaliteit verricht. Door middel van onder
andere participerende observaties bij kickbokstrainingen en interviews met
betrokkenen konden de betrokkenheid van de vechtsportsector bij criminaliteit
en de potentie van vechtsporten delinquentie tegen te gaan van binnenuit
worden beschreven. Aan bod komen de geschiedenis en de huidige stand van
zaken van fullcontactvechtsporten in Nederland, de achtergrond van
probleemjongeren en hun aantrekkingskracht tot deze vechtsporten, de
gedragseffecten van vechtsportbeoefening, criminaliteit rondom evenementen
en banden tussen georganiseerde criminelen en wedstrijdvechters.
Geconcludeerd wordt dat fullcontactvechtsporten en criminaliteit sterke
overeenkomsten vertonen en zich grotendeels tot dezelfde ‘doelgroep’ richten.
Vechtsport kan derhalve een wapen vormen voor criminaliteit, maar kan tevens
als alternatief ervoor dienen. Door afkeurende maatschappelijke reacties
drijven de samenleving en de vechtsportsector uiteen en komen vechtsporters
in een negatieve, criminogene spiraal terecht. Door middel van regulering kan
de overheid dit proces een halt toeroepen en vechtsporten gebruiken in haar
gevecht tegen de criminaliteit.
Sleutelwoorden
Fullcontactvechtsporten, kickboksen, muay thai, mixed martial arts,
criminaliteit, probleemjongeren, agressie, geweld, evenementen
Gegevens auteur
Naam: Guido Asscher
Studentnummer: 4139526
E-mail: guidoasscher@hotmail.com
Instantie: Universiteit Utrecht, faculteit Recht,
Economie, Bestuur en Organisatie
Begeleidster: Dina Siegel
Datum: 03-06-2015
Aantal woorden: 35.3801
1 In het voorwoord tot en met het slotwoord, exclusief de inhoudsopgave en voetnoten
3. 2 |
Dankwoord
Aan mijn respondenten en de vechters van mijn sportscholen
zonder wie dit onderzoek niet mogelijk was;
Aan Eric Lagendijk voor het delen van zijn kennis en ervaring
en het faciliteren van een geweldige stage;
Aan Dina Siegel voor de voortreffelijke academische begeleiding
en het doen bloeien van mijn interesse in criminologie;
Aan Sam van Doorn (www.savado.nl) voor de professionele
grafische bewerking van dit rapport;
Aan Jacques en mam voor de onvoorwaardelijke steun
en liefde tijdens mijn studententijd;
En aan mijn trainers die me hebben geleerd
wat niemand anders me kon leren;
Bedankt!
4. Voorwoord | 3
Voorwoord
Op 17 juli fiets ik om 2 uur 's nachts van het centrum van Utrecht naar huis.
Onderweg zie ik een guur type op een bankje zitten. Ik heb hem daar vaker
gezien terwijl hij voorbijgangers oplichtte. Wanneer hij een van deze
voorbijgangers aanspreekt en om geld vraagt voor zijn ‘noodgeval’ blijf ik even
staan om te kijken wat er gebeurt. Het slachtoffer trekt zijn portemonnee,
waarop ik besluit erop af te lopen. ‘Hé, je moet hem geen geld geven hoor, hij is
een oplichter. Hij heeft mij ook al opgelicht, je krijgt je geld echt niet terug.’ De
man begint dreigende taal uit te slaan, stoot me tegen mijn borst en trapt tegen
mijn benen. Gelukkig ben ik op dat moment al enkele maanden aan het
kickboksen bij verschillende sportscholen in Amsterdam als participerende
observatie voor mijn onderzoek en heb ik daarvoor reeds enkele jaren getraind
in Groningen. Wanneer de man uit wil halen naar mijn hoofd, geef ik hem een
harde rechtse directe tegen zijn kin. Ik ben erg blij dat ik mezelf heb kunnen
verweren en dat ik daarbij niet de controle ben verloren en als een gek door ben
blijven slaan. In dit opzicht kan vechtsportbeoefening crimineel gedrag
tegengaan.
Op de voorkant van dit rapport ziet men enkele leden van een motorbende
vanaf hun VIP-tafel de opkomst van een vechter gadeslaan. Leden van 1%-
motorclubs tonen over het algemeen een sterke interesse in
fullcontactvechtsporten en zijn dan ook vaak aanwezig bij evenementen (Vugts,
2010a). Over waarom dit zo is kan vooralsnog slechts gespeculeerd worden. Ze
zouden van de gelegenheid gebruik kunnen maken om te netwerken, crimineel
geld via de dure VIP-tickets wit te wassen of potentiële werknemers voor ‘vuile’
klusjes uit te zoeken. In deze gevallen blijkt vechtsport te zijn vervlochten met
de criminaliteit. Vechtsporten kunnen derhalve in zowel positief als negatief
verband staan met delinquentie.
Kickboksen, thaiboksen en mixed martial arts (MMA) zijn halverwege de jaren
’70 in Nederland geïntroduceerd (Coenen & De Ruiter, 2010, pp. 4-5). Reeds
vanaf het prille begin komen deze vechtsporten negatief in de publiciteit. Zo
gingen de eerste freefightgala’s gepaard met grote demonstraties en haalden
vechtpartijen in het publiek bij verschillende evenementen het nieuws (Van
Bottenburg & Heilbron, 1996, pp. 48, 61). Ook de kick- en thaibokswereld kreeg
zware kritiek te verduren. Zo kreeg de liquidatie van wereldkampioen en
5. 4 |
bodyguard André Brilleman door zijn baas Klaas Bruinsma in 1985 veel media-
aandacht en is zijn trainer Jan Plas opgepakt wegens grootschalige drugshandel
en betrokkenheid bij een ontvoering (Brown, 2007, pp. 41-43; Camilleri, 2010).
Vandaag de dag is het Badr Hari die geregeld het nieuws haalt met zijn
vechtpartijen buiten de ring (NOS, 2014). Ook criminele netwerken rondom
gala’s (kickboksevenementen) worden als een groot probleem gezien (Vugts,
2010b).
Een en ander heeft geleid tot een maatschappelijk debat over de invloeden van
vechtsporten op het gedrag van de beoefenaars (Theeboom, 2002). Critici
associëren vechtsport met criminaliteit en agressie en menen dat in
sportscholen een delinquente levensstijl wordt aangeleerd. Zo blijkt uit het
rapport In de Nesten dat 48,8% van de top 600 meest gewelddadige
draaideurcriminelen van Amsterdam ooit een vechtsport heeft beoefend
(Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Amsterdam [GGD Amsterdam], 2014,
p. 48).2 Voorstanders benadrukken juist de pedagogische waarde van
vechtsporten.In 2010 kwam bijvoorbeeld het rapport Beloften van Vechtsport
uit, als onderdeel van het project Tijd voor Vechtsport van de Koninklijke
Nederlandse Krachtsport Federatie [KNKF]. Hierin concludeert de KNKF
(2010) dat vechtsporten een belangrijke rol spelen in het psychosociale welzijn
en de maatschappelijke integratie van maatschappelijk kwetsbare jongeren.
Ook Theeboom en Verheyden (2011) onderstrepen in hun onderzoek
Vechtsporten met een + de pedagogische waarde van vechtsport voor de sociale
hulpverlening aan jongeren. Door het stoere imago van vechtsporten trekken
sportscholen veel probleemjongeren aan. Hierdoor ontstaat een uitgelezen
kans om deze groep spelenderwijs op het rechte pad te houden. Zo wordt de
beoefenaars respect, discipline en zelfvertrouwen bijgebracht.
Ook de organisatie achter de fullcontactvechtsportsector is onder vuur komen
te liggen. In een bestuurlijke rapportage waarschuwde de Politie Amsterdam-
Amstelland (2010) de Gemeente Amsterdam voor invloeden vanuit criminele
netwerken bij evenementen. De negatieve houding richting de
vechtsportwereld die de gemeente hierdoor aannam was volgens het rapport
Vechten voor Ringsporten van de Sportraad Amsterdam (2011) geheel
onterecht.
2 In 44,7% van de gevallen ging het om een fullcontactvechtsport.
6. Voorwoord | 5
Vechtsporten vervullen namelijk ook een belangrijke maatschappelijke functie.
Toch blijkt er genoeg ruimte te zijn voor verbetering. Volgens het rapport
Verwevenheid in de Ring is de kans op vervlechting tussen boven- en
onderwereld bij evenementen namelijk sterk aanwezig. Het Regionaal
Informatie- en Expertisecentrum [RIEC] Noord-Holland (2012) baseerde deze
conclusie op de dubieuze reputaties van sponsoren bij de Belastingdienst en de
Politie en de onduidelijkheid met betrekking tot de organisatie en geldstromen
rondom evenementen. In het rapport Aanzien en Overleven in een Sport Vol
Passie staat beschreven dat hervormingen echter moeilijk door te voeren zijn
(Dortants & Van Bottenburg, 2013). De fullcontactvechtsportsector is tot op het
bot verdeeld door langlopende vetes en een hoog testosterongehalte.
Samenwerking wordt hierdoor sterk bemoeilijkt. Bovendien is de sector niet
strak gereguleerd; er is geen autoriteit die een vuist kan maken. Het bestuur ligt
bij verschillende bonden die niet samenwerken, maar elkaar zelfs
beconcurreren.
Er heerst veel onbegrip tussen de overheid en de vechtsportwereld (Dortants &
Van Bottenburg, 2013, p. 13). Doordat deze partijen zo verschillend zijn, lopen
percepties sterk uiteen, wat de samenwerking bemoeilijkt. Hierin schuilt het
nut van dit onderzoek: de buitenstaander een kijkje gunnen op criminaliteit en
vechtsporten door de ogen van de betrokkenen. Omdat voornoemde
onderzoekers voornamelijk het etic-perspectief van de overheid als bestuurder
en handhaver aanhielden, heb ik gepoogd de percepties van de vechters,
trainers en andere betrokkenen in beeld te brengen. Mijn positie als insider
maakte een antropologische aanpak mogelijk, welke goed aansluit bij het emic-
perspectief waar dit onderzoek van uitgaat. Ik heb gepoogd de verbanden
tussen fullcontactvechtsporten en criminaliteit zo holistisch mogelijk te
beschrijven. Gezichtspunten vanuit de biologie, psychologie, antropologie,
sociologie en economie komen hierbij aan bod.
Dit onderzoek is onderdeel van een stage bij onderzoeksbureau DSP-groep te
Amsterdam. Mijn begeleider Eric Lagendijk is op het moment van uitgave van
dit rapport reeds enige tijd actief in een werkgroep die poogt regulering van de
fullcontactvechtsportsector te bewerkstelligen.
7. 6 |
De bevindingen uit mijn rapport worden door DSP-groep gebruikt bij een
onderzoek voor Politie en Wetenschap naar het verband tussen
fullcontactvechtsporten en criminaliteit. Met het oog hierop heb ik enkele
aanwijzingen gekregen met betrekking tot de onderzoeksopzet. De opdracht
was kwalitatief onderzoek te verrichten naar het gehele verband tussen
fullcontactvechtsporten en criminaliteit. Hierbij moest voornamelijk gebruik
worden gemaakt van antropologische onderzoeksmethoden, waardoor de
vechtsportwereld van binnenuit zou kunnen worden beschreven. De focus van
het onderzoek moest daardoor komen te liggen op de deelvragen b en c (zie §
1.1). Gezien mijn eigen interesse en de beperkt beschikbare tijd was ik het
volledig met deze aanwijzingen eens.
Zoals gebruikelijk begint dit rapport met een uitwerking van de
onderzoeksopzet (hoofdstuk 1) en een theoretisch kader (hoofdstuk 2).
Vervolgens wordt in een contextueel hoofdstuk de geschiedenis en de huidige
stand van zaken in de fullcontactvechtsportsector beschreven. Hierna zullen de
verbanden tussen criminaliteit en vechtsport worden uitgediept in de volgorde
waarop de vechter ze in zijn leven tegenkomt. In hoofdstuk 4 wordt een beeld
gegeven van het leven van de probleemjongere en wordt zijn interesse in
vechtsporten geanalyseerd. Daarna worden in hoofdstuk 5 de belangrijkste
invloeden van vechtsporten op het gedrag van beoefenaars met betrekking tot
criminaliteit uiteengezet. De misstanden rondom vechtsportevenementen
worden vervolgens uitgewerkt in hoofdstuk 6, waarna in hoofdstuk 7 aandacht
wordt geschonken aan de banden tussen professionele vechters en
georganiseerde criminelen. Ten slotte worden in het slotwoord enkele
suggesties voor toekomstig onderzoek en praktische aanbevelingen gedaan en
wordt gepoogd de hoofdvraag van dit onderzoek te beantwoorden:
Welke verbanden bestaan er tussen fullcontactvechtsporten en
criminaliteit?
9. 8 |
3. De fullcontactvechtsportsector: Verleden en heden
3.1 De oudheid en sportificering
3.2 Import van vechtsporten
3.3 In de kinderschoenen (1973-1992)
3.4 De hoogtijdagen (1993-2010)
3.5 Recessie (2011-2014)
3.6 De organisatie
3.7 Samenvatting
4. Vechten vanuit een achterstand: Probleemjongeren en hun
aantrekkingskracht tot vechtsporten
4.1 Risicofactoren voor probleemjeugd
4.2 Vechtsport als uitweg
4.2.1 Externe verharding
4.2.2 Interne verbondenheid
4.3 Conclusie
5. Trainen met resultaat: Van A(gressie) naar B(eheersing)?
5.1 Het biologisch perspectief
5.1.1 Sporten is gezond…
5.1.2 …Of toch niet?
5.2 De psychologie van vechtsport
5.2.1 Het zelfbeeld
5.2.2 Vechtsport en agressie
5.3 Spanning en straatcultuur
5.3.1 Een schone lei
5.3.2 Vrienden komen en gaan
5.4 Het (a)sociale klimaat binnen de sportschool
5.4.1 De sociale dynamiek
5.4.2 Een tweede opvoeding
5.4.3 Criminele broedplaatsen
5.5 Conclusie
37
37
39
41
42
44
46
48
50
51
56
56
61
64
67
68
68
70
72
72
73
79
79
81
82
82
87
93
98
10. Inhoudsopgave | 9
6. Rake klappen voor het vechtsportevenement
6.1 De bezoeker: Zorg of zege?
6.1.1 De overgebleven harde kern
6.1.2 Vechten buiten de ring
6.1.3 ‘Carnaval’ op het gala
6.2 Promotors
6.2.1 Een financiële houdgreep
6.2.2 Vals spel
6.3 Vechters: De gedupeerden
6.3.1 Valse beloftes
6.3.2 Afwenteling en commercialisering
6.3.3 Een criminogene positie
6.4 Conclusie
7. Vechters in de onderwereld
7.1 De carrière van de wedstrijdvechter
7.2 Een magnetisch veld
7.2.1 Geld en aanzien voor de vechter
7.2.2 Geweld en afschrikking voor de crimineel
7.3 De nieuwe eisen van de georganiseerde criminaliteit
7.4 Conclusie
8. Slotwoord
8.1 Conclusie
8.2 Aanbevelingen
8.3 Suggesties voor toekomstig onderzoek
Bijlagen
A. Bibliografie
B. Lijst met afkortingen
C. Lijst met respondenten
101
102
102
105
108
110
110
113
115
115
117
121
123
125
126
130
130
132
135
137
139
139
143
144
146
146
155
156
11. 10 | Hoofdstuk 1
Foto: University of Southern California (2015)
1. Vormgeving van het onderzoek
1.1 Operationalisering
Om de verbanden tussen fullcontactvechtsporten en criminaliteit te
onderzoeken is gebruik gemaakt van de volgende onderzoeksvraag: Welke
verbanden bestaan er tussen fullcontactvechtsporten en criminaliteit?
Deze beschrijvende en verklarende onderzoeksvraag is als volgt onderverdeeld
in deelvragen en geoperationaliseerd:
(a) Hoe is de fullcontactvechtsportsector in Nederland tot stand gekomen
en hoe ziet deze er op dit moment uit? – Hoofdstuk 3
(b) Wat zijn maatschappelijk kwetsbare jongeren en waarom voelen zij
zich aangetrokken tot fullcontactvechtsporten? – Hoofdstuk 4
(c) Welke invloeden hebben fullcontactvechtsporten op het gedrag van de
beoefenaars met betrekking tot criminaliteit? – Hoofdstuk 5
12. Vormgeving van het onderzoek | 11
(d) Welke vormen van criminaliteit komen voor rondom
vechtsportevenementen en hoe zijn zij te verklaren? – Hoofdstuk 6
(e) Welke banden bestaan er tussen wedstrijdvechters en de
georganiseerde criminaliteit, en hoe zijn zij te verklaren?
– Hoofdstuk 7
Onder ‘fullcontactvechtsporten’ dient te worden verstaan: kickboksen, muay
thai en MMA (mixed martial arts). Voor deze afbakening is gekozen omdat deze
vechtsporten vaak geassocieerd worden met criminaliteit. Om dezelfde reden
zijn deze sporten onderzocht in de rapporten van het RIEC Noord-Holland
(2012), Dortants & Van Bottenburg (2013) en de Werkgroep Handhaving
(2014). Kickboksen krijgt in dit onderzoek de nadruk, omdat deze sport veruit
het meest populair is in Nederland (Dortants & Van Bottenburg, 2013, p. 19).
‘Muay thai’, ofwel ‘thaiboksen’, wordt hierbij vaak in een adem genoemd. Het is
namelijk nagenoeg dezelfde sport (zie § 3.2). Onder de term ‘kickboksen’ dient
in dit rapport ook deze vechtsport te worden verstaan. ‘MMA’ is een
verzamelnaam voor verschillende varianten: free fight, kooivechten, pancration,
no holds barred, mix fight, free style, ultimate fight en vale tudo. Deze
vechtsporten kennen slechts minimale onderlinge verschillen en hun
benamingen worden vaak door elkaar gebruikt (Van Bottenburg & Heilbron,
1996, pp. 77-82). Ten behoeve van de leesbaarheid van dit rapport wordt met
de term ‘vechtsport’ ‘fullcontactvechtsport’ bedoeld, tenzij anders is
aangegeven.
Onder de ‘fullcontactvechtsportsector’ vallen alle relevante actoren met
betrekking tot full-contact vechtsporten tezamen. Deze actoren zijn: de
beoefenaars, trainers, vechtsportschoolhouders, managers, promotors,
organisatoren, scheidsrechters, juryleden, ringartsen, ringspeakers, bonden,
federaties, het Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie
[NOC*NSF], het Nederlands Instituut voor Vechtsport en Maatschappij [NIVM],
opleidingsinstellingen, sponsoren, toeschouwers en de media. Deze
operationalisering is overgenomen uit het onderzoek van Dortants en Van
Bottenburg (2013, pp. 19-20). Onder ‘insiders’ en ‘betrokkenen’ dient in dit
onderzoek deze (groepen) personen te worden verstaan. De groep personen die
hier niet in valt, wordt aangeduid als ‘outsiders’.
13. 12 | Hoofdstuk 1
Onder ‘maatschappelijk kwetsbare jongeren’ dient te worden verstaan: ‘alle
jongeren die maatschappelijk kwetsbaar zijn’. Maatschappelijke kwetsbaarheid
kan worden omschreven als: ‘het risico om in contact met maatschappelijke
instellingen [school, arbeidsmarkt, justitie] vooral, en telkens opnieuw, de
negatieve aspecten zoals controle en sancties te ondergaan en minder te
genieten van het positieve aanbod’ (Theeboom & Verheyden, 2011, p. 41). Er
worden acht ‘leefbaarheidsgebieden’ als criteria aangevoerd, waarbij er in
minstens drie problematiek moet voorkomen om te kunnen spreken van
maatschappelijke kwetsbaarheid. Het gaat hierbij om woonsituatie, scholing,
werkgelegenheid, medische en psychologische verzorging, vrijetijdsbesteding,
sociale contacten, financiële toestand en contacten met justitie. Onder
‘jongeren’ dient te worden verstaan: ‘ieder persoon dat de leeftijd van achttien
jaar nog niet heeft bereikt’. De term ‘maatschappelijk kwetsbare jongeren’
wordt in dit rapport gelijk getrokken met de begrippen ‘probleemjongeren’,
‘randgroepjongeren’ en 'risicojongeren'.
Met ‘vechtsportevenementen’ wordt bedoeld: ‘alle evenementen waarbij
fullcontactvechtsportwedstrijden worden georganiseerd en die geregistreerd
staan bij een bond’ (Werkgroep Handhaving, 2014, p. 15).
1.2 Methodologie
1.2.1 Participerende observatie
De participerende observatie vormt de basis van dit onderzoek. Het veldwerk
is verricht bij twee kickboksscholen en een evenement. Van de vier rollen die
Gold (1958) onderscheidde voor participerend observanten – volledig
participant, participant als observator, observator als participant en volledig
observator – is gekozen voor de tweede variant. Door de nadruk op participatie
te leggen, werd een sterke vertrouwensband opgebouwd met de
onderzoekssubjecten, terwijl de mogelijkheid tot terugtrekking uit de setting
open bleef (Decorte & Zaïtch, 2009, p. 290). Deelname aan de trainingen was
cruciaal voor de acceptatie binnen de sportscholen, omdat gemeenschappelijke
inspanning een band creëert (Van Bottenburg & Heilbron, 1996, p. 44).
14. Vormgeving van het onderzoek | 13
De twee sportscholen zijn geselecteerd aan de hand van theoretische
steekproeftrekking (Decorte & Zaïtch, 2009, p. 284). In eerste instantie is voor
deze sportscholen gekozen omdat ze zijn gevestigd in Amsterdam, de werkplek
van de onderzoeker. Ten tweede is sportschool [A] relatief klein, gevestigd in
een achterstandsbuurt en gefocust op recreanten, terwijl sportschool [B] een
groot aantal leden heeft, in een ‘goede’ buurt is gevestigd en de nadruk legt op
het voortbrengen van succesvolle wedstrijdvechters. Uiteindelijk zijn 41
trainingen bijgewoond, waarvan 24 bij sportschool [A] en 17 bij sportschool [B].
Het evenement was relatief kleinschalig en bevatte gevechten uit iedere klasse.
Het is geselecteerd op grond van bereikbaarheid en betaalbaarheid.
Voor de toegang tot het veld is geen gebruik gemaakt van een ‘gatekeeper’. Dit
was niet nodig omdat de acceptatie door de onderzoekssubjecten door het
participeren aan de training zeer soepel verliep. Het feit dat de onderzoeker bij
aanvang reeds enkele jaren heeft gekickbokst heeft hier in grote mate aan
bijgedragen. Achteraf gezien zijn er zelfs wellicht onnodige voorbereidingen
getroffen voor het eerste contact. Zo heeft de onderzoeker vier proeflessen
genomen bij verschillende sportscholen om te leren hoe hij zich het best bij een
eerste training kan profileren. Gedurende het veldwerk kregen de leerlingen en
trainers geleidelijk meer te weten over het onderzoek en toonden ze zelfs
enthousiasme en interesse.
Het veldwerk is over het algemeen probleemloos verlopen. De onderzoeker had
als participerend observant drie rollen te vervullen: een als individu, een als
onderzoeker en een als kickbokser (Decorte & Zaïtch, 2009, p. 289). Omdat hij
reeds geruime tijd kickbokser is kon hij zich volledig focussen op zijn taak als
objectief onderzoeker. Zo kon de data-analyse al tijdens de veldwerksessie
aanvangen en is eraan gedacht regelmatig vragen te stellen. Met name voor en
na de trainingen is veel nuttige data vergaard uit gesprekken en informele
interviews.3 Ook is sporadisch gebruikt gemaakt van voorwerpen. Zo lokte het
zien van de biografie van Badr Hari vaak discussies uit in de kleedkamers. Na
de trainingen zijn de notities steeds op een afgelegen plek nabij de sportschool
direct als geluidsfragment ingesproken op een smartphone, waarop ze de
volgende dag werden uitgetypt.
3 Bij beide sportscholen was het verboden te praten tijdens de trainingen.
15. 14 | Hoofdstuk 1
In totaal zijn er drie typen notities bijgehouden: beschrijvende, analytische en
methodologische (Dewalt & Dewalt, 2002, p. 148). Wanneer het eind van een
veldwerksessie naderde werd dit van tevoren aangekondigd om niet een te
abrupt einde te maken aan de opgebouwde verstandhoudingen.
1.2.2 Interviews
Voor dit onderzoek zijn, naast de informele interviews tijdens het veldwerk,
vijftien interviews afgelegd (zie bijlage C). Gezien de gecombineerd inductieve
en deductieve benadering van data en theorie is gekozen voor het semi-
gestructureerde interview. Aan de ene kant gaven bestaande theorieën sturing
met betrekking tot de gespreksonderwerpen bij de interviews. Aan de andere
kant was het niet de bedoeling onderwerpen en informatie bij voorbaat uit te
sluiten. Zo fungeerden sensitizing concepts als topics waarvan afwijking
mogelijk was. Achteraf gezien werden de interviews wel gedurende het
onderzoek onbewust in toenemende mate gestructureerd. Naarmate de
hoeveelheid verzamelde data toenam begon voorkennis een grotere rol te
spelen en werden specifieke onderwerpen belangrijker. Slechts bij het laatste
interview [O] is gekozen voor de volledig gestructureerde variant en verliep de
communicatie via e-mail. Deze respondent was namelijk helaas niet bereid tijd
vrij te maken voor een ontmoeting.
De onderzoekspopulatie waarbinnen de steekproeven zijn gedaan bestaat uit
de gehele fullcontactvechtsportsector (zie § 1.1). Omdat dit onderzoek
kwalitatief van aard is, zijn doelgerichte steekproeven de aangewezen manier
van selectie, in tegenstelling tot random steekproeven. De selectie van
respondenten was een vrij ingewikkeld proces; verschillende soorten
steekproeven zijn door elkaar heen toegepast.4 Ten eerste is gepoogd een goede
basis aan data te verzamelen door op zoek te gaan naar typische cases (Decorte
& Zaïtch, 2009, pp. 100-103): personen die de introductie van
fullcontactvechtsporten in Nederland hebben meegemaakt, zelf naam hebben
gemaakt als wedstrijdvechter en later trainer zijn geworden. Deze personen
beschikken namelijk over zeer uitgebreide kennis van de vechtsportwereld met
4 Omdat vele actoren van de fullcontactvechtsportwereld verschillende functies hebben (trainer,
promotor, bestuurder van een bond, etc.) is ervoor gekozen geen steekproefmatrix te maken
(Dortants & Van Bottenburg, 2013, p. 21).
16. Vormgeving van het onderzoek | 15
betrekking tot iedere deelvraag. Daarnaast is naar heterogeniteit gestreefd
onder de respondenten, met name met betrekking tot geslacht, afkomst, sociale
klasse, niveau/gevechtsklasse, vechtsport, crimineel gedrag en leeftijd. Juist
door onderlinge verschillen naast elkaar te zetten kan men tot belangrijke
bevindingen komen. Ook waren de steekproeven deels pragmatisch; de
meerderheid van de interviews vond plaats in Utrecht (woonplaats van de
onderzoeker) of Amsterdam (werkplaats van de onderzoeker).5 Ten slotte is
gebruik gemaakt van de theoretische steekproef. De lijst van respondenten is
niet op het begin vastgesteld, maar is het resultaat van een cyclisch proces. Na
de uitwerking en analyse van ieder interview is heroverwogen of meer
respondenten nodig zijn om theoretische saturatie te bereiken en zo ja, welk
type respondent het meest zou bijdragen aan valide en betrouwbare
onderzoeksresultaten (Decorte & Zaïtch, 2009, pp. 107, 110).
Het merendeel van de interviews is afgelegd bij de respondent thuis of in zijn
sportschool. Enkele interviews zijn afgelegd in cafés en in één geval is de
respondent op zijn werkplek bezocht. Steeds werd bij aanvang van het
interview de respondent gevraagd of hij er bezwaar tegen had als het gesprek
zou worden opgenomen. Geen van de hen vond dit bezwaarlijk. Na afloop
kregen de respondenten een tasje met (exotisch) fruit cadeau, omdat
vechtsporters over het algemeen een zeer gezonde levensstijl hebben, en ‘om
de Russische economische sancties tegen te gaan’. Naderhand was met vrijwel
iedere respondent een zeer goede verstandhouding opgebouwd. De meesten
gaven aan gebeld of gemaild te kunnen worden voor verdere vragen, en
sommigen gaven zelfs boeken en/of T-shirts cadeau. Ook was de respons
relatief hoog. In slechts drie gevallen toonde de genodigde zich niet bereid mee
te werken aan het interview.
Aan de respondenten die trainer zijn heeft de onderzoeker steeds voorgesteld
een lesje mee te trainen alvorens het interview af te leggen. Hier werd steeds
zeer positief op gereageerd; in de meeste gevallen waren deze lessen zelfs
gratis. Deze methode resulteerde in een sterke ‘sociaal-emotionele leiding’
tijdens het interview (Emans, 2002, p. 103). De band die normaliter gedurende
het interview wordt opgebouwd was in deze gevallen door de training reeds
5 Hierbij is in aanmerking genomen dat de verschillen met respondenten uit andere delen van het
land naar verwachting niet dermate groot zouden zijn dat het de externe validiteit van dit
onderzoek heeft aangetast.
17. 16 | Hoofdstuk 1
vanaf het begin aanwezig. Deze respondenten gaven al snel uitgebreide en
openhartige antwoorden. Doordat zij gedurende de gehele ontmoeting een rol
aannamen als ‘uitlegger’ waren deze interviews haast een voortzetting van de
training waarin slechts het gespreksonderwerp veranderde.
1.2.3 (auto)Biografische methoden
Voor dit onderzoek zijn vier (auto)biografieën geanalyseerd (zie onder). Deze
boeken zijn geselecteerd omdat zij typische cases bevatten. Voor het boek Kleine
Jongen is gekozen omdat hierin de pedagogische waarde van vechtsporten voor
probleemjongeren uitgebreid aan bod komt. In De Kickbokser wordt een
duidelijk beeld geschetst van de geschiedenis en de huidige stand van zaken in
de fullcontactvechtsportsector. De professionele kickbokser Badr Hari is ten
slotte dermate beroemd/berucht dat er twee biografieën over hem zijn
verschenen. Olde Kalter legt op sensationele wijze de focus op de misstappen
die Hari heeft begaan, terwijl Bax in opdracht en met medewerking van Hari de
lezer een kijkje gunt in de gedachten van deze vechter.
- Kleine Jongen over en door Saïd Bensellam (2010)
- De Kickbokser over Ernesto Hoost (Olde Kalter, 2011)
- Badr over Badr Hari (Olde Kalter, 2013)
- Badr Hari over Badr Hari (Bax, 2014)
Deze methode sluit goed aan bij de kwalitatieve onderzoeksopzet, omdat
biografieën thick descriptions bevatten. In deze boeken wordt een goed beeld
geschetst van de fullcontactvechtsportsector uit het oogpunt van de vechters.
Dit sluit goed aan bij het emic-perspectief waar dit onderzoek vanuit gaat.
Bovendien omvatten de verhalen bijna de gehele levensloop van de
betrokkenen, waardoor de data een longitudinaal aspect krijgen. Hoewel
biografieën geen wetenschappelijke teksten zijn, hoeft dit niet af te doen aan
hun bruikbaarheid. Ze moeten echter wel geanalyseerd worden in hun context.
Ze zijn bijvoorbeeld meestal geschreven om geld in het laatje te brengen en
zullen derhalve de werkelijkheid op een spannende en leesbare manier
weergeven. Hierin verschilt de biografische methode niet van andere
onderzoeksmethoden. Zo zullen data uit interviews moeten worden
geanalyseerd in het licht van de persoonlijke eigenschappen van de respondent.
18. Vormgeving van het onderzoek | 17
Hoewel de nadruk in deze documenten ligt op de subjectieve belevingen,
betekent dit niet dat er geen objectieve feiten naar boven gebracht kunnen
worden. Deze feiten zijn echter meestal van weinig waarde, tenzij zij
getrianguleerd worden met andere data of methoden om de subjectiviteit te
minimaliseren (Decorte & Zaïtch, 2009, pp. 350-351, 366, 368). Zo verschillen
de twee biografieën van Hari onderling enorm en creëert analyse van beide
boeken een duidelijker beeld van de werkelijkheid.
1.2.4 Virtuele analyse
Ook is voor dit rapport gebruikt gemaakt van het internet. Hierbij is analyse van
internetdocumenten toegepast om bepaalde feiten en meningen te achterhalen.
Bij het selecteren van webpagina’s is gebruik gemaakt van de theoretische
steekproef. Via verschillende zoekmachines zijn bepaalde hits geanalyseerd,
waarna werd heroverwogen of analyse van meerdere/andere webpagina’s
nodig zou zijn. Uiteraard is iedere tekst geïnterpreteerd in het licht van de
context van de betreffende webpagina. Zo strekken nieuwspagina’s ertoe
objectieve feiten en waarheden weer te geven, terwijl sportsites er vaak tevens
toe strekken de lezer te vermaken (Decorte & Zaïtch, 2009, pp. 432, 436-437).
- Nieuwssites (AT5, 2010a, 2010b; NOS 2012, 2014; NRC,
2013; Thie, 2013; Trouw, 1996, 2011; Van
Dongen, 2010; Vugts, 2010a, 2010b)
- Misdaadsites (Camilleri, 2010; Crimebron, 2013; Heidinga,
2008; Korterink, 2013; Laumans, 2011)
- (vecht)Sportsites (Del Prado, 2009; Fans of K-1, 2007; Juuls,
2012; The Tallest Man, n.d.; Van Kempen,
2005)
- Juridische sites (Judex, n.d.; Terecht Gesteld, 2008)
- Forum (Art Vandelay Ultor, 2013)
- Wedstrijdreglement (WMTA, 2009)
19. 18 | Hoofdstuk 1
1.2.5 Visuele analyse
Daarnaast is voor dit onderzoek gebruik gemaakt van visuele analyse. Ook
hierbij is gebruik gemaakt van de theoretische steekproef. De visuele data zijn
in de eerste plaats waargenomen en geïnterpreteerd. Hierna werd hun context
geanalyseerd waarop hun positie in de wetenschappelijke discussie werd
bepaald (Decorte & Zaïtch, 2009, p. 396). Hierbij is steeds gelet op de inhoud,
vorm en de context van het beeld (Banks, 2001). De volgende visuele data zijn
op deze manier geanalyseerd.
- Documentaires (KRO, 2011; Souren, 2008; Van Huystee,
2013)
- Youtube-fragmenten (Evolutionhost, 2011; KILLorBE, 2009;
N2m1b13, 2011)
- Afbeeldingen (Angelogym, 2011; Background-pictures, n.d.;
Cute HD Pictures, 2012; Fans of K-1, 2007;
Film1, 2013; Fitz Gym, n.d.; Fscclub, n.d.;
Gangsters Mafia, n.d.; Harinck, 1980, p. 26, 32,
40; Icollector, 2012; Imgkid, n.d.; KILLorBE,
2009; Mamjo, 2010; Muay-Thai Lessons, n.d.;
Muaythai, n.d.; The Tallest Man, n.d.;
Waanders, 2015)
- Films (Ponten & Taihuttu, 2013)
- Talkshows (BNN, 2014)
1.2.6 Secundaire data
Ten slotte is gebruik gemaakt van secundaire data. Het gaat hierbij om de
bijgevoegde interviewtranscripties van de scriptie Knokkend uit Eigen Schaduw:
Kickboksen in Nederland van kickbokster Aleide Lawant (2013). Bij de analyse
van deze data is in aanmerking genomen dat dit onderzoek een ander
onderwerp heeft dan dit rapport: het imago van de kickbokssport.
20. Vormgeving van het onderzoek | 19
1.3 Praktische problemen
Het eerste probleem dat opdook tijdens dit onderzoek was het taboe rondom
criminaliteit in de fullcontactvechtsportsector. De meeste respondenten waren
niet zonder meer openhartig over dit onderwerp. Vaak moesten ze via
omwegen naar dit onderwerp worden geleid, bijvoorbeeld door ze er zelf over
te laten beginnen (‘maar veel wedstrijdvechters vinden dus geen vaste baan…’).
Toch kon het nooit te lang over dit onderwerp gaan. Respondenten zouden dan
geïrriteerd worden en de interviewer zien als de volgende journalist die erop
uit is vechtsporten een slecht imago te bezorgen. Zo kreeg ieder interview een
‘kat-en-muiselement’ waarbij telkens de grenzen moesten worden opgezocht.
De zware onderwerpen werden afgewisseld met de positieve, zoals de
pedagogische waarde van vechtsporten. Door de woorden, intonatie en
lichaamstaal van de respondenten nauwkeurig te lezen kon de verandering van
onderwerp getimed worden. Dit vergde sterke sociale vaardigheden en een
goede concentratie. Op een uitschieter na (zie § 1.5) leverde dit geen problemen
op. Toch is het niet gelukt vechters te interviewen die momenteel banden
hebben met het criminele circuit. Wel zijn meerdere trainers geïnterviewd die
veel verhalen op dit gebied konden vertellen over hun leerlingen, alsmede
vechters die in het verleden banden hadden met het georganiseerde criminelen.
Een tweede lastig punt was dat (voormalig) succesvolle vechters vaak een zeer
hoge dunk hebben van zichzelf. Wedstrijdvechters worden namelijk erg
verheven binnen hun sportschool. Iedereen wil met ze praten en met ze gezien
worden. Zeker als recreant is het daarom moeilijk met ze in gesprek te komen,
laat staan een afspraak met ze te maken. Zo mailden sommige respondenten pas
na zeer lange tijd iets terug of hielden ze zich niet aan afspraken. Ook gedroegen
bepaalde respondenten zich erg verheven tijdens het interview. Het stond ze
niet aan dat een ander de gespreksonderwerpen bepaalde. Soms begonnen ze
daarom spontaan te vertellen over hun succesmomenten. In deze gevallen was
het moeilijk ze te onderbreken.
21. 20 | Hoofdstuk 1
1.4 Kwaliteit van het onderzoek6
Met betrekking tot de kwaliteit van dit onderzoek verdient het feit dat de
onderzoeker reeds enkele jaren recreatief heeft gekickbokst in de eerste plaats
opmerking. Dit feit heeft het verloop van het onderzoek op verschillende wijzen
beïnvloed. De kwalitatief onderzoeker is namelijk het instrument waarmee
conclusies uit de data worden gedestilleerd (Plochg & Van Zwieten, 2001, p. 77).
Ten eerste heeft deze omstandigheid geleid tot verzameling van relatief veel,
betrouwbare en valide data omdat de onderzoeker de sociale regels binnen de
fullcontactvechtsportsector kende en al snel het vertrouwen van de
onderzoekssubjecten won. Toch bracht de liefde voor de sport ook een bepaalde
vooringenomenheid en een hoop op een positief beeld van de vechtsportsector
met zich mee. Uiteraard is gepoogd deze vooringenomenheid tijdens het
onderzoek zoveel mogelijk opzij te zetten. De gedachte dat een realistisch beeld
van de vechtsportwereld van belang is voor het oplossen van de problemen in
deze sector heeft hieraan bijgedragen.
Een tweede aandachtspunt is de mogelijke selectiviteit in data en respondenten.
Hoewel het onderzoek ertoe strekt zowel de positieve als de negatieve kanten
van vechtsporten te belichten, geven betrokkenen het liefst een zo goed
mogelijk beeld van de vechtsportsector. De negatieve beeldvorming van deze
sporten in de media hebben hier naar waarschijnlijkheid in belangrijke mate
aan bijgedragen. Zo is het goed denkbaar dat bonafide vechters
oververtegenwoordigd zijn onder de respondenten, omdat zij door middel van
participatie poogden het imago van hun sport op te poetsen. Delinquente
betrokkenen zouden om dezelfde reden minder bereid kunnen zijn geweest
mee te werken aan een interview of zouden bepaalde informatie achter kunnen
hebben gehouden. Aan de andere kant zouden schrijvers en journalisten de
criminele invloeden in de vechtsportsector kunnen hebben aangedikt om hun
verhalen sensationeler te maken.
6 In de academische wereld verschillen de meningen over welke criteria gelden voor de beoordeling
van de kwaliteit van een kwalitatief onderzoek. Hier is gekozen voor (a) Interne validiteit, (b)
externe validiteit, (c) interne betrouwbaarheid, (d) externe betrouwbaarheid en (e) authenticiteit
en relevantie. Deze criteria zijn uit praktische overwegingen overgenomen uit het handboek van
Decorte en Zaitch (2009, pp. 123, 126, 127). Dit boek wordt namelijk gebruikt bij de MA criminology
van de Universiteit Utrecht, de studie van de onderzoeker.
22. Vormgeving van het onderzoek | 21
De invloeden van deze beperkingen op de onderzoeksresultaten zijn zo klein
mogelijk gemaakt. In de eerste plaats is dit gebeurd door zoveel mogelijk
verschillende onderzoeksmethoden te trianguleren (zie § 1.2). Door data over
bepaalde onderwerpen uit verschillende methoden met elkaar te vergelijken
werd een zo realistisch mogelijk beeld van de werkelijkheid gecreëerd doordat
de methoden elkaars tekortkomingen aanvulden. Met name de combinatie van
participerende observatie en het kwalitatieve interview heeft in dit opzicht zijn
vruchten afgeworpen. De eerstgenoemde onderzoekmethode heeft namelijk
geresulteerd in zeer intern valide data, doordat het contact langer is, de
vertrouwensband sterker en taboeonderwerpen relatief makkelijk ter sprake
komen. Toch biedt participerende observatie minder zekerheid met betrekking
tot de externe validiteit, omdat slechts een beperkte steekproef kan worden
genomen gezien de intensiteit van deze onderzoeksmethode. Het kwalitatieve
interview staat een bredere steekproeftrekking toe, maar ontbeert juist de
garantie van interne validiteit door het kortstondige contact en de zwakkere
vertrouwensband. Door onderwerpen via beide (en andere) methoden te
bestuderen konden de validiteit en betrouwbaarheid zoveel mogelijk worden
gewaarborgd. Daarnaast gaf triangulatie van sociaal wenselijke data afkomstig
uit de vechtsportsector en sensationalistische data van journalisten en
schrijvers een betrouwbaarder beeld van de realiteit. Ten slotte zijn
verschillende theorieën getrianguleerd bij de analyse van bepaalde
onderwerpen om verblinding door een te groot geloof in één theorie te
voorkomen (Decorte & Zaïtch, 2009, pp. 135, 203-205, 280-283).
Ook was het belangrijk niet te snel tot conclusies te komen door bevindingen
steeds in twijfel te trekken. Zo is de onderzoeker steeds op zoek gegaan naar
afwijkende en extreme cases teneinde de analyses te falsificeren. Aan bepaalde
respondenten is bijvoorbeeld gevraagd waarom probleemjongeren juist geen
interesse zouden hebben in fullcontactvechtsporten. Ook werden bevindingen
bij verschillende onderzoekssubjecten gerepliceerd voordat ze in het rapport
terecht kwamen. Ten behoeve van de interne validiteit van het onderzoek is dit
rapport daarnaast voorgelegd aan bepaalde onderzoekssubjecten ter
validering. Ook is dit rapport voorgelegd aan andere sociale wetenschappers en
deskundigen voor feedback (‘peer debriefing’) (Decorte & Zaïtch, 2009, pp. 134,
137-143).
23. 22 | Hoofdstuk 1
Met betrekking tot de authenticiteit7 van dit rapport is er in de eerste plaats
voor gezorgd dat verschillende zienswijzen aan bod komen. Zo zijn de visies van
critici en van voorstanders van de vechtsport naast elkaar gezet, bijvoorbeeld
met betrekking tot de invloeden van vechtsportbeoefening op het gedrag. Met
name participerende observatie is een nuttig instrument om onderscheid te
kunnen maken in visie tussen berokkenen en buitenstaanders (Decorte &
Zaïtch, 2009, p. 278). Ook is gepoogd bepaalde groepen, zoals de overheid, de
media en trainers, aan te sporen tot actie. In het nawoord (hoofdstuk 8) worden
enkele aanbevelingen gedaan ter verbetering van de huidige situatie binnen de
fullcontactvechtsportsector. De relevantie van dit onderzoek is gelegen in het
emic-perspectief van waaruit het is verricht. Betrokkenen en outsiders hebben
op veel gebieden sterk uiteenlopende visies op criminaliteit (zie §5.2.2). De
grote verschillen tussen de overheid en de vechtsportsector zorgen voor
wederzijds onbegrip en belemmeren de communicatie (Dortants & Van
Bottenburg, 2013, p. 5). Door buitenstaanders een kijkje te gunnen door de ogen
van de vechter kunnen deze partijen dichter bij elkaar worden gebracht en kan
het uitzicht op structurele oplossingen voor de problemen binnen de
vechtsportwereld verbeteren.
7 Ook hier staat niet zonder meer vast elke criteria gelden voor de authenticiteit van een onderzoek.
In dit onderzoek is uitgegaan van de begrippen ‘fairness’ (de mate waarin verschillende visies aan
bod komen) en ‘katalytische authenticiteit’ (de mate waarin het onderzoek aanspoort tot actie)
(Guba & Lincoln, 1989, pp. 245-251).
24. Vormgeving van het onderzoek | 23
1.5 Ethiek
Een van de regels binnen de wetenschapsethiek is het principe van informed
consent: de onderzoekssubjecten moeten voldoende geïnformeerd een bewuste
keuze maken om mee te werken aan het onderzoek (Decorte & Zaïtch, 2009, pp.
539-540). Dit leverde spanningen op met betrekking tot non-respons, omdat
het woord ‘criminaliteit’ over het algemeen een zeer stigmatiserende werking
heeft. Daarom is ervoor gekozen de onderzoekssubjecten te vertellen dat het
onderzoek is gericht op ‘de invloed van vechtsporten op het gedrag van
mensen’. Daarbij heeft de onderzoeker zich voorgedaan als masterstudent
sociologie in plaats van criminologie. Ook heeft hij zijn Joodse achternaam
geheim gehouden en een Nederlandse opgegeven om argwaan bij Islamitische
jongeren te voorkomen. Er is steeds zoveel mogelijk gestreefd naar openheid en
eerlijkheid zonder het onderzoek, de onderzoeker of de onderzoekssubjecten
in gevaar te brengen.
Ook de principes van vertrouwelijkheid en anonimiteit zijn in acht genomen. In
de quotes die gebruikt zijn in dit rapport is alle informatie die de identiteit van
de betrokkenen kan onthullen gecensureerd. De opnames van de interviews en
veldnotities zijn direct na het uittypen verwijderd, en de transcripties zijn
beveiligd opgeslagen op het PC-netwerk van het onderzoeksbureau waar de
stage plaatsvond. Ook is er geen vertrouwelijke informatie uit
interviewtranscripties of veldnotities verstrekt aan derden.
Ten slotte heeft de onderzoeker op zijn eigen veiligheid moeten letten.
Criminaliteit is namelijk een gevoelig onderwerp in de
fullcontactvechtsportwereld, omdat deze sector zwaar te lijden heeft onder
negatieve publiciteit (Dortants & Van Bottenburg, 2013, p. 45). Het zou dus
gevaarlijk kunnen zijn om over te komen als een journalist die de vechtsport
een slechte naam wil bezorgen. Slechts eenmaal is een respondent om deze
reden boos geworden, maar na een verontschuldiging en een verandering van
het gespreksonderwerp naar de pedagogische waarde van vechtsporten was
het probleem opgelost. Tijdens het veldwerk zijn er geen problemen opgedoken
op dit gebied. De vechters en trainers hadden een goede band opgebouwd met
de onderzoeker en wisten dat hij er niet op uit was ze te schaden. Bovendien
waren de trainers altijd behoedzaam voor ongeregeldheden onder de
leerlingen.
25. 24 | Hoofdstuk 1
1.6 Juridisch kader
In Nederland heeft de staat een monopolie op het legitiem gebruik van geweld.
Voor burgers is dit gebruik verboden krachtens verschillende artikelen in het
Wetboek van Strafrecht (Vos, 2003). Eén hiervan is artikel 300: het verbod op
mishandeling.8 In de erop volgende artikelen worden strafverzwarende
factoren uitgewerkt, zoals voorbedachte rade en (de kans op) ernstig letsel of
de dood tot gevolg. Uit deze artikelen volgt dat ervaren vechters sneller een
hogere straf staat te wachten voor een geweldsdelict dan andere daders, omdat
de kans op ernstige gevolgen groter is wanneer zij over de schreef gaan. In
enkele uitzonderingsgevallen (de zogenaamde strafuitsluitingsgronden) is het
gebruik van geweld door burgers gerechtvaardigd of wordt de schuld van de
dader weggenomen.9 Vechtsporters die deelnemen aan een wedstrijd
aanvaarden het risico pijn en letsel op te lopen. Daardoor kan de verdachte van
een 'geweldsdelict' tijdens een wedstrijd een succesvol beroep doen op het
‘ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid’ (Judex, n.d.).
Ook in civielrechtelijk opzicht heeft de gedupeerde van een klap of stoot tijdens
een wedstrijd weinig mogelijkheden. Een actie uit onrechtmatige daad (art.
6:162 BW) heeft in deze situatie weinig kans van slagen, doordat de
aansprakelijkheidsdrempel hoger ligt in een sport- of spelsituatie. Volgens de
Hoge Raad in het ‘natraparrest’ hebben deelnemers aan een sport namelijk
‘gevaarlijke gedragingen, waartoe het spel uitlokt, van elkaar te verwachten’.
Zelfs wanneer de handeling in strijd is met de regels van de sport of plaatsvindt
voor of na de wedstrijd is er niet direct sprake van aansprakelijkheid. Wel telt
deze overtreding mee in de beoordeling van de onrechtmatigheid (Terecht
Gesteld, 2008).
8 Andere voorbeelden van geweldsdelicten zijn openbare geweldpleging (art. 141), gewapende
overval (art. 312), vernieling (art. 350), bedreiging (art. 285), stalking/belaging (art. 284), doodslag
(art. 287) en moord (art. 289).
9 Deze strafuitsluitingsgronden zijn overmacht noodtoestand (art. 40), noodweer (art. 41 lid 1),
bevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 1), wettelijk voorschrift (art. 42), ontbreken materiële
wederrechtelijkheid (ongeschreven), ontoerekeningsvatbaarheid (art. 39), psychische overmacht
(art. 40), noodweerexces (art. 41 lid 2), onbevoegd gegeven ambtelijk bevel (art. 43 lid 2) en
afwezigheid van alle schuld (ongeschreven).
26. Vormgeving van het onderzoek | 25
Ten slotte kunnen vechters en andere betrokkenen voor hun misstappen
veroordeeld worden volgens het tuchtrecht van de bond waarbij ze zijn
aangesloten. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om gebruik van geweld buiten
de ring, maar ook om witwaspraktijken of matchfixing (Federatie Oosterse
Gevechtskunsten [FOG], 2006). Helaas slaat het tuchtrecht van de Nederlandse
fullcontactvechtsportsector weinig hout. Door het ontbreken van een
overkoepelend orgaan kunnen veroordeelden hun straf probleemloos ontlopen
door over te stappen naar een andere bond (het ‘waterbedeffect’) (Dortants &
Van Bottenburg, 2013, p. 44).
1.7 Slotopmerking
Tot slot verdient opmerking dat in dit onderzoek een sterke nadruk ligt op
masculiniteit in de analyse van vechtsporten en criminaliteit. Voor deze focus is
gekozen gezien het feit dat mannen oververtegenwoordigd zijn in zowel de
fullcontactvechtsporten als de geweldsstatistieken (Aronson, Wilson, & Akert,
2011, p. 447; Dortants en Van Bottenburg, 2013, p. 50). Daarom wordt in dit
rapport steeds uitgegaan van de man als onderzoekssubject, tenzij anders is
aangegeven.
27. 26 | Hoofdstuk 2
Foto: Pixgood (n.d.)
2. De theorie achter de vechtsport
2.1 Pedagogiek
Over het verband tussen fullcontactvechtsporten en criminaliteit bestond bij
aanvang van dit onderzoek uiteraard enige relevante literatuur. Op het gebied
van de pedagogische waarde van vechtsporten hebben Theeboom en
Verheyden (2011) een belangrijke bron aan informatie verschaft met hun
onderzoek Vechtsporten met een +: Extra Kansen voor Kwetsbare Jongeren. In dit
rapport wordt uitgebreid beschreven wat maatschappelijk kwetsbare jongeren
zijn, waarom ze zich aangetrokken voelen tot vechtsporten en welke effecten
vechtsportbeoefening op hen kan hebben. Volgens deze onderzoekers zijn deze
jongeren sterk vertegenwoordigd in de fullcontactvechtsportsector en voelen
zij zich ertoe aangetrokken. Zo beschrijven ze dat voor sporters uit de lagere
sociale klasse de nadruk ligt op het eigen lichaam; ze hanteren een zogenaamde
‘instrumentele’ of ‘externe lichaamsoriëntatie’. In de bovenklasse daarentegen
28. De theorie achter de vechtsport | 27
draait sport met name om mentale, verstandelijke en filosofische aspecten,
zoals teamspirit en tegen je verlies kunnen. Ook voelen jongeren zich
aangetrokken tot het stoere imago van de trainer. Ten slotte stellen Theeboom
en Verheyden (2011, pp. 49, 54, 57-58, 68) dat allochtone jongeren sterk zijn
vertegenwoordigd in de sportscholen. Afkomst speelt er daarom een kleinere
rol, waardoor deze jongeren zich meer op hun gemak zouden kunnen voelen.
Lagendijk (1991) verklaarde deze belangstelling als een zoektocht naar
identiteit van een groep jongeren die noch affectie heeft met het land van
herkomst van de ouders, noch met Nederland. Hoewel deze theorieën ook
vechtsporten niet-zijnde fullcontactvechtsporten betreffen, leveren zij een
relevantie basiskennis op het gebied van aantrekkingskracht van
fullcontactvechtsporten op probleemjeugd (hoofdstuk 4). De verschillen op dit
gebied tussen vechtsporten in het algemeen en fullcontactvechtsporten zijn
gecompenseerd in de data-analyse. Zo speelt bij fullcontactvechtsporten met
name de hardheid een grote rol in de aantrekkingskracht op probleemjeugd (zie
§ 4.2.1). Omdat meerdere onderzoeken uitwijzen dat deze aantrekkingskracht
bestaat is hier gekozen voor een voornamelijk deductieve, doch deels
inductieve benadering van theorie en data.
In de sportschool vinden verschillende sociale processen plaats. Zo kan de
trainer een belangrijke opvoedkundige taak vervullen, bijvoorbeeld door
sociale controle uit te voeren. De harde en strenge aanpak die hij hanteert is
volgens Theeboom en Verheyden (2011, p. 126) een goede manier om
probleemjongeren weer op het rechte pad te krijgen. Volgens Donohue (1990,
p. 59) ontstaat er binnen de sportschool een corporate social entity (collectieve
sociale entiteit). Door het bijwonen van de trainingen moeten individuen zich
conformeren aan de gewoonten, normen en waarden van de groep. Van
Bottenburg en Heilbron (1996, p. 44) noemden hiervoor mede als oorzaak
muscular bonding (gespierde binding). Dit proces treedt op wanneer mensen
een saamhorigheidsgevoel creëren door het collectief uitvoeren van een ritueel,
bijvoorbeeld bij het marcheren (McNeill, 1997). Doordat tevens jongeren van
verschillende etniciteiten op deze manier aan elkaar worden verbonden kan
vechtsportbeoefening volgens de KNKF (2010, pp. 87, 118) een belangrijke
bijdrage leveren aan integratie. Deze socialisatieprocessen kunnen deze
vechtsporten aantrekkelijk maken voor probleemjeugd (hoofdstuk 4) en
kunnen tevens een positieve uitwerking hebben op de beoefenaars (hoofdstuk
5). Ook deze onderzoeken betreffen vechtsporten in het algemeen, waardoor de
29. 28 | Hoofdstuk 2
toepasbaarheid ervan op fullcontactvechtsporten in het bijzonder niet zonder
meer kon worden aangenomen. Omdat de sociale dynamiek binnen de
sportschool naar verwachting meeromvattend is dan hierboven beschreven,
zijn de theorie en data over dit onderwerp op inductieve wijze geanalyseerd.
Daarnaast wijst de literatuur verschillende positieve effecten van de
lichamelijke aspecten van vechtsportbeoefening op het gedrag aan. Zo kan het
een zeer positieve invloed hebben op het zelfbeeld van de beoefenaar
(Theeboom, 2002; Theeboom & Verheyden, 2011, p. 133). Lochman (1987)
beschreef dat agressieve jongeren een situatie vaak bedreigender inschatten
dan deze in werkelijkheid is, waardoor ze gewelddadig kunnen reageren op
relatief onschuldige provocaties. Een vechter die zeker is van zichzelf en van
zijn kunnen zal volgens Vertonghen & Theeboom (2010) minder snel de drang
voelen terug te vechten of zichzelf te bewijzen. Ook kan vechtsportbeoefening
als uitlaatklep van negatieve emoties fungeren. Volgens Lenk (1972) vindt
tijdens het vechten catharsis (emotionele zuivering) plaats, waardoor de
beoefenaar zijn drijfveer tot gewelddaden verliest. Omdat aan
vechtsportbeoefening door sommigen tevens negatieve psychologische
effecten worden toegeschreven (Endresen & Olweus, 2005) zijn deze theorieën
kritisch bekeken en uitgewerkt in hoofdstuk 5. Ook hier is derhalve gekozen
voor een inductieve benadering.
2.2 Sociale leertheorieën
Crimineel gedrag kan, net als andere vormen van gedrag, worden aangeleerd
door middel van sociale interactie. De differentiële associatietheorie van
Sutherland leert ons dat de jeugd houdingen, motieven en ideeën aangeleerd
krijgen door middel van interactie in een persoonlijke groep (Sutherland,
Cressey, & Luckenbill, 1992). Jongeren zullen derhalve het gedrag vertonen dat
zij het meest waarnemen. De sociale leertheorie van Akers (1973) voegt hieraan
toe dat jongeren gedrag aan- en afleren door hun handelingen af te stellen op
reacties uit hun sociale omgeving. Door middel van imitatie en differentiële
bekrachtiging (bestraffing of beloning) nemen jongeren bepaalde vormen van
gedrag over van hun soortgenoten. Op deze manier kunnen binnen de
sportschool zowel criminele als conventionele normen en waarden worden
aangeleerd, waardoor deze theorieën bruikbaar zijn bij het uiteenzetten van de
30. De theorie achter de vechtsport | 29
effecten van vechtsportbeoefening op het gedrag van de beoefenaars
(hoofdstuk 5). Gezien het brede draagvlak voor deze theorieën binnen de
criminologie en de aannemelijkheid van de toepassing ervan in deze context is
gekozen voor een deductieve benadering. Voor de vraag wat jongeren leren in
de sportschool is echter gekozen voor een inductieve benadering.
Ook zijn deze theorieën belangrijk als het gaat om het aanleren van crimineel
gedrag door jongeren in delinquente jeugdgroepen. Volgens Elliott’s
geïntegreerde theorie kan spanning bij jongeren ertoe leiden dat zij zich minder
verbonden voelen met de maatschappij, waardoor ze sneller geneigd zijn deel
te nemen aan deze jeugdgroepen en op die manier criminaliteit aangeleerd
krijgen (Elliott, Ageton, & Canter, 1979). Omdat de conventionele doelen van de
samenleving niet gehaald kunnen worden creëren risicojongeren volgens
Cohen (1955) eigen, delinquente doelen waaraan zij wel kunnen voldoen.
Cloward en Ohlin (1966) meenden daarentegen dat de doelen niet zozeer
anders zijn, maar dat deze jongeren ze op een afwijkende wijze pogen te
bereiken. Zo blijkt uit het rapport In de Nesten van de GGD Amsterdam (2014, p.
4) betreffende de top 600 meest gewelddadige draaideurcriminelen van
Amsterdam dat een groot deel van deze criminelen het verlies van aansluiting
met positieve sociale contacten (school, verenigingsleven, sport) compenseerde
door intensievere omgang met criminele/antisociale vrienden. Vechtsporten
kunnen derhalve een alternatief vormen voor deelname aan deze groeperingen.
Ook deze theorieën zijn van belang voor de gedragseffecten van
vechtsportbeoefening (hoofdstuk 5), in dit geval in positieve zin. Wel moest op
deductieve wijze worden nagegaan in hoeverre binnen sportscholen sprake is
van een ‘hechte groep’ en op welke manieren gedragingen en houdingen
worden aan- of afgeleerd.
2.3 Spanningstheorie
Volgens de strain-theorie of spanningstheorie zijn mensen die hun financiële en
sociale doelen niet op legale wijze kunnen behalen sneller geneigd uit te wijken
naar delinquente praktijken om deze doelen alsnog te bereiken (Agnew, 1992).
Merton (1938) beschreef dat de samenleving ons financieel succes opdringt als
toppunt van sociale wenselijkheid, terwijl het niet voor iedereen de legale
middelen aanbiedt om dit doel te behalen. Door middel van criminele
31. 30 | Hoofdstuk 2
activiteiten kunnen deze personen op korte termijn voorzien in hun financiële
behoeften, en kunnen zij afstand nemen van hun gevoel van sociale
betekenisloosheid. In dit opzicht is criminaliteit een poging van de machtelozen
om een stempel op de wereld te drukken, opgemerkt te worden en een identiteit
te ontwikkelen (Braithwaite, 1979, p. 68). Hoewel spanning niet bij iedereen
delinquent gedrag tot gevolg heeft, is dit bij adolescenten vaker het geval dan
bij ouderen. Zij hebben namelijk over het algemeen een lager
relativeringsvermogen, zijn gevoeliger voor groepsdruk en hebben minder
mogelijkheden om hun omgeving te ontvluchten (Agnew, 1992). Ook zal een
jongere sneller deelnemen aan een delinquente jeugdgroep wanneer hij zijn
mogelijkheden in de toekomst somber inziet of zich minder verbonden voelt
met de maatschappij (Brenzina, Agnew, Cullen, & Wright, 2004, p. 322; Elliott
et al., 1979). Doordat de fullcontactvechtsportsector over het algemeen
geassocieerd kan worden met de lagere sociale klasse sluit de Marxistische
ondertoon van deze theorieën goed aan bij dit onderzoek. Dit geldt met name
bij het uiteenzetten van de leefsituatie van probleemjeugd (§ 4.1). Omdat de
focus van dit onderzoek niet ligt op het analyseren van spanning, en omdat deze
theorie een breed draagvlak heeft binnen de criminologie, is ervoor gekozen dit
onderwerp deductief te benaderen.
Omdat het voor vechtsporters tegenwoordig moeilijk is de dagelijkse kost te
verdienen heeft vechtsportbeoefening in het licht van de spanningstheorie een
criminogeen element (Dortants & Van Bottenburg, 2013, p. 43). Toch kunnen
vechtsporten juist ook spanning wegnemen. Messner en Rosenfeld (1994)
stelden met hun institutionele anomietheorie dat armoede minder snel zal
leiden tot crimineel gedrag wanneer mensen in een bepaalde sociale context
een alternatieve, niet-financiële maatstaf van eigenwaarde aangereikt krijgen.
Zo stelden Sampson en Laub (1992; 1993) dat jeugdcriminaliteit vaak het
resultaat is van verbroken banden met de samenleving, en dat een investering
in sociaal kapitaal,10 zoals het aangaan van een huwelijk of het vinden van een
vaste baan, een keerpunt kan betekenen in iemands criminele carrière. Door
middel van deelname aan niet-economische instituten (bv. familie of
vereniging) kunnen economisch gedepriveerde personen op constructieve
wijze een identiteit creëren en hun zelfbeeld oppoetsen (Maume & Lee, 2003).
De sportschool zou deze rol van niet-economisch instituut kunnen vervullen en
10 Het begrip ‘sociaal kapitaal’ wordt in het Cultureel Woordenboek (n.d.) omschreven als ‘de sociale
netwerken van individuen en al de hulpbronnen die ze via deze netwerken kunnen mobiliseren’.
32. De theorie achter de vechtsport | 31
derhalve een positieve invloed hebben op de beoefenaar (hoofdstuk 5). Zo
beschreef Wacquant (1995) de levensstijl van Amerikaanse boksers als ‘een
ontsnapping aan gedetermineerde sociale betekenisloosheid die het mogelijk
maakt de eigen doelen te bereiken zonder daarbij uit te hoeven wijken naar
criminele praktijken’. Omdat er nog geen onderzoek bestaat naar de functie van
vechtsporten als alternatief voor delinquentie is hier gekozen voor een
inductieve benadering.
2.4 De organisatie
De organisatie binnen de fullcontactvechtsportwereld wordt getekend door
chaos en is in zeer beperkte mate gereguleerd. In hun rapport Aanzien en
Overleven in een Sport vol Passie brachten Dortants en Van Bottenburg (2013, p.
6) de misstanden binnen deze sector in kaart. Ze onderscheidden acht
perspectieven die, in samenhang, zicht geven op het gehele probleem:
- Vanuit het pedagogisch perspectief zijn veel vechtsportdocenten onvoldoende
pedagogisch onderlegd, waardoor men niet zeker kan zijn van onderwijzing op
verantwoorde wijze.
- Vanuit het medisch perspectief kan de veiligheid van (jonge) vechtsporters
niet gegarandeerd worden door een tekort aan regels en afspraken.
- Vanuit een perspectief van openbare orde en veiligheid is de organisatie
binnen de vechtsportsector onvoldoende transparant, waardoor vervlechting
met het criminele milieu moeilijk is tegen te gaan.
- Vanuit een sportperspectief krijgen vechtsporten vaak niet de erkenning als
(top)sport die ze verdienen, en bestaat er een spanning tussen de vechtsport als
sport en als entertainment.
- Vanuit het financieel-economisch perspectief kunnen betrokkenen vaak niet
of met moeite rond komen van hun inkomen uit deze sector. Dit leidt vaak tot
belangenverstrengeling, onder andere van sponsoren, managers en
organisatoren.
33. 32 | Hoofdstuk 2
- Vanuit het organisatorisch perspectief wordt de vechtsportsector lam gelegd
door bestuurlijke onmacht, onderling wantrouwen en conflicten. Omdat er
nauwelijks kan worden samengewerkt is het haast onmogelijk het imago van
deze sporten op te poetsen.
- Vanuit een ethisch-moreel perspectief heeft de sector veelal te maken met
negatieve beelden en vooroordelen, wat leidt tot een tekort aan respect en
erkenning van betrokkenen.
- Vanuit het 'geen probleem'-perspectief worden de bovengenoemde
problemen onvoldoende onderkend en schuift met name de nationale overheid
haar verantwoordelijkheid teveel van zich af.
De fullcontactvechtsportsector wordt in dit onderzoek omschreven als ‘vol
ego’s met een hoog testosterongehalte’. De aanvallende aard van de sport zou
terug te vinden zijn in het karakter van de betrokkenen. Doordat er veel
verschillende bonden naast elkaar bestaan en er geen overkoepelend orgaan is,
kan niemand een vuist maken. De bonden stellen relatief lage eisen aan trainers
en promotors, omdat zij anders probleemloos naar een andere bond over
zouden kunnen stappen. De onbereidheid van partijen om samen te werken
maakt de huidige situatie nog uitzichtlozer. Men roept naar de overheid:
‘Reguleer ons, want we kunnen het niet zelf!’ (Dortants en Van Bottenburg,
2013, p. 50).
Ook verkeert de fullcontactvechtsportsector momenteel in financieel zwaar
weer. Volgens Van Oostrom (2014) heerst er een ‘recessie in de
vechtsportwereld’ en is Nederland simpelweg kickboksmoe. Door het
gestigmatiseerde imago van de sport lopen bezoekersaantallen terug en zijn
bonafide sponsoren voor evenementen moeilijk te vinden. Reguliere bedrijven
verbinden hun naam namelijk niet graag aan een vechtsport. Daardoor is
sponsoring uit het grijze circuit, bijvoorbeeld door smartshops, coffeeshops,
tattooshops, seksbedrijven, etc., vaak noodzakelijk. Door deze financiële
problemen kan de veiligheid op evenementen niet langer worden
gegarandeerd. Zo bezuinigen sommige promotors op de beveiliging, of
organiseren zij oneerlijke risicopartijen teneinde een breder publiek te kunnen
vermaken (RIEC Noord-Holland, 2012, pp. 22, 30; Werkgroep Handhaving,
2014, p. 18). Daarnaast komen prijzige dopingcontroles nauwelijks voor in de
34. De theorie achter de vechtsport | 33
vechtsportwereld, waardoor het onder vechters haast sociaal geaccepteerd is
doping te gebruiken (NeCeDo, 2002, pp. 68-69; Werkgroep Handhaving, 2014,
p. 15).
Deze theorieën schetsen een duidelijk beeld van de oorzaken en achterliggende
processen van criminaliteit de vechtsportsector. Met name georganiseerde
criminaliteit rondom evenementen (hoofdstuk 6) kan aan de hand van deze
bronnen worden geanalyseerd, omdat evenementen sterk aan organisatie
onderhevig zijn. Daarnaast kan het pedagogisch perspectief inzicht bieden in
negatieve sociale invloeden van vechtsportbeoefening (hoofdstuk 5). Wel is in
aanmerking genomen dat in deze onderzoeken wordt gestreefd naar een etic-
benadering, in tegenstelling tot de emic-benadering van waaruit de eigen data-
analyse is verricht. Omdat er momenteel redelijk veel academische kennis
voorhanden is op dit gebied, en omdat de organisatie van de vechtsportsector
niet grondig wordt uitgewerkt in dit onderzoek maar slechts ter sprake komt
bij het verklaren van criminaliteit, zijn deze theorieën op deductieve wijze
geanalyseerd.
2.5 De georganiseerde misdaad
Fullcontactvechtsportevenementen krijgen de laatste jaren felle kritiek te
verduren uit verschillende hoeken. Georganiseerde criminelen verschijnen
geregeld in het VIP-gedeelte van het publiek en er doen verschillende verhalen
de ronde over hun betrokkenheid bij witwaspraktijken in de organisatie
(Dortants & Van Bottenburg, 2013, p. 41). Daarom startte het RIEC Noord-
Holland (2012) het onderzoek Verwevenheid in de Ring naar de organisatoren
en sponsoren van 88 fullcontactvechtsportevenementen tussen 2008 en 2011.
Uit het rapport komen sterke aanwijzingen voor criminele invloeden naar
voren. Zo werd van de tachtig sponsoren van vechtsportevenementen die zijn
onderzocht bij 30% ernstige misstanden bij de Belastingdienst en/of bij de
Politie geconstateerd. Ook de beperkte mate van transparantie in de organisatie
van en geldstromen rondom evenementen wekten achterdocht. Zo was van een
derde van de evenementen onbekend wie de organisator was, en geschiedden
betalingen van VIP-arrangementen, welke konden oplopen tot €6000, vaak
contant (RIEC Noord-Holland, 2012, pp. 31, 47, 49). Hoewel dit onderzoek
toonaangevend is voor de kennis omtrent criminaliteit bij
35. 34 | Hoofdstuk 2
vechtsportevenementen (hoofdstuk 6), zijn de conclusies ervan niet zonder
meer overneembaar. De onderzoekers hebben namelijk grotendeels gebruik
gemaakt van kwantitatieve onderzoeksmethoden, in tegenstelling tot de puur
kwalitatieve aard van dit onderzoek. Ook spreekt het rapport steeds van ‘een
hoog risico op’ en ‘sterke aanwijzingen voor’ verwevenheid tussen
organisatoren en criminelen, zonder concrete gevallen te benoemen. De
bevindingen uit dit rapport dienen daarom slechts als denkrichting en als bron
van voorbeelden.
Ook buiten de evenementen om lijken vechtsport en georganiseerde
criminaliteit elkaar van oudsher aan te trekken (Dortants & Van Bottenburg,
2013, p. 41). Criminelen laten zich namelijk graag associëren met gevaarlijke
types teneinde een signaal af te geven richting de onderwereld. Volgens
Gambetta (2009, pp. 78, 134) bouwen georganiseerde criminelen namelijk
‘geweldskapitaal’ (een reputatie als agressieveling) op teneinde een
daadwerkelijke confrontatie te voorkomen. Ze zijn rationele wezens die
bedreiging prefereren boven de daadwerkelijke, duurdere daad van geweld.
Het criminele en harde imago van fullcontactvechtsporters maakt hen uiterst
geschikt deze vorm van communicatie tot stand te brengen. Ook voldoen
wedstrijdvechters perfect aan de eisen die deze criminelen aan hun
werknemers stellen, omdat geweld een grote rol speelt in de onderwereld. Zo
wordt het gebruikt om criminele organisaties mee te handhaven, de
concurrentie te bestrijden, om conflicten op te lossen en om aan te bieden als
dienst (Hobbs, Hadfield, Lister, & Winlow, 2003, p. 220). Deze theorieën zijn
zeer bruikbaar bij het verklaren van de betrekkingen tussen wedstrijdvechters
en georganiseerde criminelen (hoofdstuk 7), maar kunnen ook gedeeltelijk de
inmenging van criminelen bij evenementen verklaren (hoofdstuk 6). Deze
theorieën zijn deductief benaderd omdat de focus van dit onderzoek ligt op het
perspectief van de vechter, niet die van de crimineel.
36. De theorie achter de vechtsport | 35
2.6 Culturele criminologie
Ten slotte is in dit onderzoek een belangrijke rol weggelegd voor de culturele
criminologie. Deze stroming behelst kortgezegd de gedachte dat
gebeurtenissen betekenis krijgen door de sociale context waarin zij
plaatsvinden. Het is een socialistisch georiënteerd gedachtegoed dat de
machtspositie van de bovenklasse aandraagt als oorzaak voor delinquentie en
als verklaring voor de vorming van ons begrip van criminaliteit. In plaats van
rationele overweginginen staan menselijke emoties, zoals de behoefte naar
spanning en sensatie, centraal in het verklaren van sociale phenomenen. Toch
is de rationele-keuzetheorie tevens in aanmerking genomen in dit onderzoek,
bijvoorbeeld bij het verklaren van de interesse van wedstrijdvechters in
omgang met georganiseerde criminelen (§ 7.2.1). De culturele criminologie
verschaft uiterst interessante gezichtspunten voor dit onderzoek, omdat het
zich richt op de manieren waarop culturele processen (vechtsporten)
vervlechten met criminele praktijken in deze maatschappij (Ferrell, Hayward &
Young, 2008, p. 2).
Presdee (2000, p. 8) beschreef criminaliteit als ‘carnaval’ dat gevierd wordt
door de lagere sociale klasse om zich te kunnen ontlasten van de druk die de
maatschappij op haar legt. Mensen creëren volgens hem een tweede leven, een
incidentele, parallelle cultuur waarin de maatschappelijke normen overboord
worden gegooid en worden vervangen door eigen, afwijkende regels. Hierdoor
wordt de maatschappelijke voedselketen op zijn kop gezet en worden nieuwe
betekenissen toegeschreven aan het eigen lichaam en aan geweld. Ook kan aan
een ruimte door de bezoekers ervan nieuwe, subjectieve betekenissen worden
toegekend, waardoor ‘space’ in ‘place’ veranderd. Zo kunnen volgens Lee (als
geciteerd in Stokowski, 2002, p. 376) vrijetijdsruimtes als vluchtplek fungeren,
omdat er andere sociale regels gelden dan in de maatschappij. Deze benadering
is relevant met betrekking tot de sociale processen die plaatsvinden binnen de
sportschool (hoofdstuk 5). Ook verschaft Presdee (2000, p. 76) een nieuwe
benadering van vechtsportevenementen (hoofdstuk 6). Hij spreekt hier van ‘de
commodificatie van geweld’. Agressie als menselijke eigenschap wordt hierbij
omgezet in een product (een toegangskaart) en beschikbaar gesteld aan het
brede publiek.
37. 36 | Hoofdstuk 2
Waar eerdere theoretici geweld verklaarden aan de hand van onder andere
opgekropte frustraties (Freud, 2010) en zelfbeheersing (Gottfredsson &
Hirschi, 1990), benadrukte Jackson-Jacobs (2004, p. 242) het theatrale aspect
ervan. Hij beschreef hoe agressievelingen worden gedreven door een zoektocht
naar sensatie, gevaar en erkenning. Gewelddadige conflicten verbeelden een
‘karakterwedstrijd’ waarin de toeschouwers en het ‘podium’ belangrijke rollen
vervullen. Het lot wordt op de proef gesteld en extreme risico’s worden voor lief
genomen; men verricht edgework (randwerk). Door middel van navertelling
van het verhaal wordt de moedige daad vereeuwigd. Deze benadering van
geweld is tevens grotendeels van toepassing op georganiseerde gevechten
binnen de ring. De wisselwerking tussen agressie en vechtsport is van groot
belang voor de analyse van gedragseffecten van vechtsportbeoefening
(hoofdstuk 5).
38. De fullcontactvechtsportsector: Verleden en heden | 37
Foto: Napoli (2009)
3. De fullcontactvechtsportsector: Verleden en
heden
3.1 De oudheid en sportificering
Hoewel vechtkunsten een langere bestaansgeschiedenis hebben, zijn
vechtsporten op komen zetten in de Griekse oudheid. Oude gevechtstechnieken
vonden hun weg naar de arena om te dienen als vermaak voor het volk. Het
boksen, worstelen en pancration (een combinatie van de twee) waren in de
zevende eeuw voor Christus zeer populair onder de bevolking. Het ging er vaak
hard aan toe; er waren nauwelijks regels en een gevecht eindigde vaak met de
dood van een van de deelnemers. Na de overname van dit stukje Griekse cultuur
door de Romeinen werden deze sporten zelfs nog gewelddadiger. Slaven,
gevangenen en psychopaten werden in speciale scholen omgetoverd tot
moordmachines en met wapens tegen elkaar of tegen dieren opgesteld. Deze
39. 38 | Hoofdstuk 3
wreedheid weerspiegelde de krijgscultuur die in de oudheid die heerste
doordat de rijken constant in staat van oorlog verkeerden. Er was geen plaats
voor empathie en geen drang om deze sporten te verbieden. Lange tijd na de
verspreiding van vechtsporten door Europa hield deze tendens aan. Zo was het
zelfs in het begin van de achttiende eeuw in Engeland niet uitzonderlijk dat
boksers tijdens een wedstrijd overleden (Van Bottenburg & Heilbron, 1996, pp.
8-12).
Ook in Thailand waren wreedheden een vast onderdeel van vechtsporten. De
oude verdedigingstechniek muay thai is hier ontwikkeld en werd later tevens
uitgeoefend voor het vermaak. Dit gebeurde onder het bewind van koning Pra
Chao Sua (1703-1709), die zelf overigens een actief en succesvol deelnemer
was. In die tijd was het gebruikelijk voor vechters om hun handen in te wikkelen
met stroken paardenhuid, henneptouw of katoen en lijm. Soms werden er
glassplinters aan de lijm toegevoegd. Er werd niet, zoals nu, in ronden
gevochten; een gevecht duurde voort tot een van de deelnemers opgaf. Pas in
de jaren '30 werden sportieve elementen uit het boksen door het muay thai
overgenomen, zoals het gebruik van bokshandschoenen en de boksring en de
indeling in gewichtsklassen (Harinck, 1988, pp. 12-13).
In Europa was dit sportificeringsproces al in de achttiende eeuw in gang gezet
met de komst van de verlichting. Autoriteiten verkregen een monopolie op het
gebruik van geweld, waardoor de samenleving werd gepacificeerd. Mensen
ontwikkelden een afkeer tegen geweld, waardoor mens- en dieronvriendelijke
praktijken werden verboden of gereguleerd. Vechtsporten werden
onderworpen aan regels, waardoor het welzijn van de deelnemers beter
gewaarborgd werd. Ten gevolge hiervan werden vechtsporten populair onder
het brede publiek en hebben zijn op mondiaal niveau zeer populariteit
geworden. Door verschillende ontwikkelingen gedurende de twintigste eeuw,
zoals de militaire aanwezigheid van de Verenigde Staten en Europa in Zuid-Oost
Azië en de emigratiestroom vanuit het oosten, werden oosterse stijlen zoals
judo, karate en jiu jitsu in de westerse wereld geïntroduceerd (Van Bottenburg
& Heilbron, 1996, pp. 13, 18).
40. De fullcontactvechtsportsector: Verleden en heden | 39
3.2 Import van vechtsporten
Het thaiboksen of muay thai is in Thailand in grote mate sociaal geaccepteerd
en is er zelfs uitgegroeid tot de nationale sport. Dagelijks vinden er honderden
wedstrijden plaats, ook onder kinderen. Relatief veel technieken zijn
toegestaan: stoten, elleboogstoten, trappen en knieën. Daarom wordt deze
vechtsport ook wel 'art of the eight limbs' genoemd . Met name de low-kicks
(trappen tegen de pezen in het bovenbeen) en het clinchen (het vastgrijpen van
het hoofd van de tegenstander) zijn typerend voor deze vechtsport (Van
Bottenburg & Heilbron, 1996, p. 50). Ook wordt het muay thai getypeerd door
rituelen. Zo worden gevechten begeleid met muziek door de Wong Muay, een
orkestje met een Java fluit en twee percussie-instrumenten. Soms dragen
vechters tijdens de wedstrijd een Kruan-grang, een textiele talisman die om de
bovenarm gedragen wordt. Ten slotte voeren vechters voor aanvang van de
wedstrijd de Ram Muay uit: een gebed met bijbehorende bewegingen en
bezweringen (Harinck, 1988, pp. 16-19).
Figuur 1: De vierkoppige Wong Muay (Muay-Thai Lessons, n.d.)
Het thaiboksen waaide in 1968 over naar Japan, waar het de naam ‘kickboksen’
kreeg. De Japanners wilden zich hiermee onderscheiden van de Thai, omdat ze
de voornoemde rituelen niet uitvoerden. Qua technieken en regels gaat het
echter om één en dezelfde sport. Ondertussen ontwikkelde zich in de Verenigde
Staten een nieuwe gevechtsstijl: het fullcontactkarate. Deze stijl leek sterk op
41. 40 | Hoofdstuk 3
het thaiboksen, met als verschil dat elleboogstoten, knieën en low-kicks niet
waren toegestaan. Ook trapt men hierbij met de voeten in plaats van met de
schenen, en ligt de nadruk op snelheid in plaats van op kracht. In 1970 vond de
eerste wedstrijd plaats, waaraan tevens de naam 'kick boxing' werd verbonden.
Het fullcontactkarate brak door in Europa met de komst van het internationale
toernooi World Wide Entertainment in '74. Het eerste freefrightgala werd
georganiseerd in Paradiso te Amsterdam in ’73 door de fransman Charles
Dumerniët (Van Bottenburg & Heilbron, 1996, pp. 49, 51).
Een jaar later brachten drie Nederlandse karateka's, Jan Plas, Peter van den
Hemel en rechercheur Jan van Looijen, een bezoek aan de kickboksschool van
Kenji Kurosaki in de wijk ‘Mejiro’ in Tokyo, om er een trainingsstage te volgen.
Eenmaal terug in Nederland richtte Plas in de Jordaan in Amsterdam de eerste
kickboksschool van Nederland op: Mejiro Gym. Ondertussen onderwees Thom
Harinck in de Staatsliedenbuurt zijn leerlingen in het Chakuriki, een sterk
verwante, zelf bedachte karatestijl. De rivaliteit tussen de buurten sloeg over op
de sportscholen; de jongens krijgen een heuse 'pleurishekel' aan elkaar. Velen
wijzen deze rivaliteit aan als oorzaak voor het succes van kickboksen in
Nederland: 'Het was net Ajax-Feyenoord'. Op 31 mei 1976 vond het eerste
Nederlandse kickbokstoernooi plaats in de Jaap Edenhal. Maar liefst
tweeduizend toeschouwers waren aanwezig en velen keken mee op TV. Hoewel
de sport direct aansloeg, heerste er ook verontwaardiging over de
gewelddadigheid ervan. Daarom werden knieën naar het hoofd en
elleboogstoten verboden. Hiermee was het ‘Dutch-style kickboksen’ geboren.
Om de gezondheid van de vechter te waarborgen wordt deze stijl inmiddels ook
in Japan het meest beoefend (Van Bottenburg & Heilbron, 1996, pp. 51-52).
Naast de concurrentie tussen de Amsterdamse scholen11 en de opkomst van
oosterse vechtfilms (het ‘Bruce Lee-effect’) was er nog een oorzaak voor het
succes van kickboksen in Nederland: de verharding van het wedstrijdvechten.
In iedere sport wordt steeds naar vooruitgang gestreefd; motoren worden
sneller, rackets worden lichter, en records zijn er om gebroken te worden. De
vechtsportwereld vormt hier geen uitzondering op en is steeds op zoek naar de
meest efficiënte technieken, trainingsmethoden en stijlen. Deze ontwikkeling
kwam in een stroomversnelling terecht door de introductie van het free fight.
11 Ook Vos Gym, welke werd opgericht in 1976 door Johan Vos, speelde hierin een grote rol.
42. De fullcontactvechtsportsector: Verleden en heden | 41
Door de toenemende populariteit van vechtsporten kwam de discussie op gang
welke vechtsport ‘de beste’ is. Zo werden al snel evenementen georganiseerd
waar weinig regels golden en alle vechtstijlen waren toegestaan. Judoka's,
stapten in de ring met karateka's, en worstelaars namen het op tegen boksers.
Hiermee werd het sportificeringsproces tot een halt gebracht en begon de rol
van de vechter weer meer te lijken op die van de gladiator. Het MMA had zijn
intrede gedaan in Nederland, maar werd al snel overspoeld door het succes van
het kickboksen (Van Bottenburg & Heilbron, 1996, pp. 100-101).
3.3 In de kinderschoenen (1973-1992)
Reeds vanaf het prille begin hadden fullcontactvechtsporten een schimmig
imago. Voornamelijk jonge mannen uit de onderklasse voelden zich
aangetrokken tot deze sporten. Hardheid, vechtlust en prestatie stonden
centraal in de sportscholen (Van Bottenburg & Heilbron, 1996, p. 46). De eerste
berichten over criminaliteit in de kickbokswereld vonden al snel hun weg naar
de kranten. Zo werd in 1985 de wereldkampioen kickboksen en lijfwacht André
Brilleman door zijn baas Klaas Bruinsma geliquideerd (Brown, 2007, pp. 41-
43). Ook maakten wereldkampioenen Rob Kaman en Jan Oosterbaan snel naam
als overvallers en kwamen sportscholen in de handen van georganiseerde
criminelen terecht (Coenen & De Ruiter, 2010, p. 41; Van Kempen, 2005;
Werkgroep Handhaving, 2014, p. 15). Ook de evenementen veroorzaakten veel
controverse en ophef. De eerste freefightgala's trokken agressief volk aan, zoals
de Hells Angels, en liepen dan ook vaak uit de hand. Zowel de sport zelf als de
wanordelijkheden er omheen kregen stevige kritiek en leidden tot
verschillende demonstraties. Ondertussen smulden de media van de sensatie
die achter deze verhalen schuilging en schonken ze dit onderwerp
buitenproportioneel veel aandacht (Van Bottenburg & Heilbron, 1996, pp. 48,
60, 84).
43. 42 | Hoofdstuk 3
3.4 De hoogtijdagen (1993-2010)
Met de komst van het Japanse kickboksevenement K-1 en de Amerikaanse
Ultimate Fighting Championship [UFC] in 1993 werd een nieuw tijdperk ingeluid
voor vechtsporten; ze werden steeds meer sociaal geaccepteerd. Hierin speelde
sterk in mee dat haast uitsluitend Nederlandse vechters de K-1 finales wonnen.
In achttien toernooien werden er onder de zwaargewichten vijftien gordels
binnengesleept door Peter Aerts, Ernesto Hoost, Remy Bonjasky, Sem Schilt en
Alistair Overeem. Ook de massaliteit was nieuw. De Tokyo Dome bood onderdak
aan negentigduizend toeschouwers en hoofdprijzen liepen op tot een half
miljoen dollar. Mede door de komst van het internet kon deze gekte het grote
publiek bereiken en overslaan naar Nederland. Grote organisaties zoals It's
Showtime (1998) en Golden Glory (1999) werden hier opgericht en
organiseerden (gelijknamige) evenementen. Er werd flink geïnvesteerd in het
showelement. Er werd gezorgd voor professionele ringspeakers, licht- en
geluidseffecten en ring girls. Daarnaast werden er ieder weekend meerdere
kleine evenementen georganiseerd. Ook hier in Nederland was nu grof geld te
verdienen, waardoor het aantal beoefenaars fors toenam. Door het verbrede
maatschappelijk draagvlak kwam ook de breedtesport opzetten. Vrouwen,
kinderen en studenten begonnen zich aan te melden. Sportscholen schoten als
paddenstoelen uit de grond (Van Oostrom, 2014).
Figuur 2: Kosten nog moeite blijven bespaard om de opkomst van Badr Hari in de K-1
finale van 2009 tegen Sem Schilt zo bombastisch mogelijk te maken (KILLorBE, 2009).
44. De fullcontactvechtsportsector: Verleden en heden | 43
Figuur 3: Ook de ring girl is een typisch voorbeeld van
het showelement bij vechtsporten (Imgkid, n.d.).
De financiële voorspoed trok tevens nieuwe vormen van criminaliteit naar zich
toe. Kopstukken uit de onderwereld waren prominent aanwezig bij
evenementen en namen posities in bij de organisaties (Werkgroep Handhaving,
2014, p. 18). Zo is de reeds genoemde organisatie Golden Glory opgericht door
Ron Nyqvist, een lid van de beruchte, Bredase Julietbende, die is veroordeeld
tot twintig jaar cel voor een dubbele moord. De evenementen organiseerde hij
vanuit zijn cel (Crimebron, 2013; Vugts, 2010a). Ook werd promotor Simon
Rutz van It's Showtime ervan verdacht banden te hebben met de Hells Angels,
welke ieder gala trouw aan de VIP-tafels terug te vinden waren (Vugts, 2010a).
Het stigma dat de sport leek kwijt te raken vestigde zich nu op de organisatie
van de evenementen. Met name freefightgala's kregen hevige kritiek te
verduren. Staatsecretaris Erica Terpstra opende namens de overheid het vuur,
noemde deze sport ‘walgelijk’ en was voorstander van een algeheel verbod
(Trouw, 1996).
45. 44 | Hoofdstuk 3
3.5 Recessie (2011-2014)
De K-1 nam de glorie die het de kickbokssport gaf weer mee terug in zijn graf.
Mede door de financiële crisis ging in 2011 de organisatie (Fight and
Entertainment Group [FEG]) failliet en konden de laatste deelnemers fluiten
naar hun prijzengeld. Opeens waren It's Showtime en Golden Glory de grootste
vechtsportorganisaties ter wereld. Toch lukte het deze bedrijven niet hun
handel lucratief te maken door middel van tv-contracten. Golden Glory werd
overgenomen door de Franse miljardair Pierre Andurand en omgedoopt tot
GLORY World Series, ook wel GLORY genoemd. Hoewel dit bedrijf haast een
monopolie heeft op het internationale kickboksen lukt het de bestuurders niet
het winstgevend te maken. GLORY mist het succesrecept van de K-1. Bovendien
werkt deze organisatie met een smalle toplaag waardoor vechters moeilijk door
kunnen stromen en stelt het beperkingen aan de Nederlandse delegatie om
andere landen een kans te geven. De Nederlandse vechters verliezen hierdoor
hun perspectief op een succesvolle carrière. Mede door de negatieve publiciteit
nemen de bezoekersaantallen af, terwijl het aanbod van vechters en promotors
net een hoogtepunt heeft bereikt. De markt is verzadigd: we verkeren in een
recessie (Van Oostrom, 2014).
Ondertussen hebben critici een nieuw stokpaardje in handen gekregen: Badr
Hari. Deze Marokkaans-Nederlandse wereldkampioen kickboksen haalt tussen
2006 en 2012 herhaaldelijk het nieuws met verschillende geweldsdelicten,
waaronder de zware mishandeling van Koen Everink bij dancefestival Sensation
White (AT5, 2010b; NOS, 2014). Hoewel georganiseerde criminaliteit rondom
evenementen voor de gewone burger die er nooit komt een ver-van-mijn-
bedshow was omdat hij er nooit mee in aanraking kwam, komt deze nieuwe
dreiging ineens beangstigend dichtbij. Het gevolg is een moral panic. De
collectieve angst ontstaat dat de nieuwe generatie criminelen zich erop richt
zijn slachtoffers zo hard, snel en efficiënt mogelijk te overmeesteren (Van Bon,
2014, p. 54). De media smullen van deze sensatie en de negatieve berichtgeving
slaat op hol (AT5, 2010b; Korterink, 2013; NOS, 2012; NRC; 2013). Er
verschijnen twee documentaires over Hari's leven (KRO 2011; Van Huystee,
2013). Ook zijn de film Wolf (Ponten & Taihuttu, 2013) en het boek Bad Boy
(Benali, 2013) sterk geïnspireerd door Hari's levensverhaal. Deze negatieve
publiciteit, samen met de financiële tegenslag, resulteren in een grimmige sfeer
46. De fullcontactvechtsportsector: Verleden en heden | 45
in de vechtsportwereld. Zo vinden er twee dodelijke schietincidenten plaats bij
gala's in Hoorn (2011) en Zijtaart (2012) (Van Oostrom, 2014).
‘Het aanleren van deze 'sport' aan kleine crimineeltjes (vaak in spe)
is absoluut FOUT en grenzend aan misdadig. Alleen geitenwollen
sokken met een legendarische verwijdering van de realiteit en een
blo(c)k voor hun kop geloven dat dit ook maar iets goeds
bewerkstelligt. (…) je leert ze zo effectief mogelijk je slachtoffer in
puin trappen.’
- Art Vandelay Ultor (2013)
Figuur 4: ‘Bad boy’ is tevens
de bijnaam van de beruchte
kickbokser Badr Hari (NRC,
2013; Waanders, 2015).
Figuur 5: ‘Wolf’ gaat over een
professionele kickbokser die
alles doet wat God verboden
heeft (Film1, 2013).
47. 46 | Hoofdstuk 3
De overheid stelt zich vaak dubbelzinnig op wanneer het gaat om
fullcontactvechtsporten. Aan de ene kant proberen gemeentes evenementen
aan de hand van de Wet Bibob aan banden te leggen of zelfs te verbieden en
doen functionarissen geregeld negatieve uitlatingen. Aan de andere kant
stimuleert de overheid vechtsporten door middel van subsidies en projecten
(Dortants & Van Bottenburg, 2013, p. 5; Thie, 2013). Zo startte de KNKF in 2006
het vijfjarig programma Tijd voor Vechtsport in opdracht van het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport [VWS] (2005; 2006), teneinde integratie en
persoonlijke ontwikkeling van de jeugd te bevorderen (KNKF, 2010, p. 15). In
de nasleep van dit project werd het NIVM opgericht, welke als onafhankelijke
organisatie de doelstellingen van Tijd voor Vechtsport aanhoudt. Het NIVM
houdt zich onder meer bezig met het toekennen van het fightrightkeurmerk.
Sportscholen die hier een aanvraag voor doen worden gescreend en krijgen het
keurmerk toegekend wanneer ze voldoen aan bepaalde eisen met betrekking
tot opleiding van de trainers en veiligheid. Critici zijn niet blij met de komst van
het keurmerk, omdat de onafhankelijke positie van het NIVM volgens hen niet
kan worden gegarandeerd (Dortants & Van Bottenburg, 2013, p. 31).
3.6 De organisatie
Het kickboksen kent vijf klassen naast de indeling in gewicht die ook
gebruikelijk is bij andere vechtsporten. Ten eerste is er de J-klasse voor de
jeugd. Overige nieuwelingen komen terecht in de N-klasse. Wanneer zij drie
partijen gewonnen hebben mogen ze doorstromen naar de C-klasse. Hierin
moeten zes partijen worden gewonnen om verder te mogen naar de B-klasse.
Voor de status van A-klasse vechter moeten ten slotte acht B-klasse wedstrijden
gewonnen worden. Soms verschillen deze regels lichtelijk per bond of worden
er uitzonderingen gemaakt (WMTA, 2009). Een promotor kan zelf bepalen
hoeveel wedstrijden hij van welke klasse wil laten spelen. Gevechten in lagere
klassen zijn goedkoper, maar A-klasse wedstrijden trekken meer bekijks (Van
Oostrom, 2014).
Evenementen worden georganiseerd door promotors/organisatoren.
Sommigen hebben niet het oogmerk hebben winst te maken, maar willen
slechts hun leerlingen en aanhang een leuke avond bezorgen. Anderen hebben
dit oogmerk wel; hun inkomen is ervan afhankelijk. Evenementen die door hen
georganiseerd zijn (gala’s) zijn dan ook grootschaliger. Er komen professionele
48. De fullcontactvechtsportsector: Verleden en heden | 47
vechters en er wordt geïnvesteerd in het showelement (zie § 3.4). Deze
promotors nemen het initiatief en het financiële risico, doen de
vergunningaanvraag bij de gemeente en vragen een bond om begeleiding. De
opbrengsten zijn afhankelijk van de ticketverkoop, de verhuur van VIP-tafels en
de sponsorgelden. Iedere promotor heeft een aantal vechters ‘in zijn stal staan’;
hij sluit contracten met ze af. De matchmaking wordt gedaan door een speciaal
ingehuurde matchmaker of door de promotor zelf. Hierbij is het de bedoeling
dat de partijen zo eerlijk mogelijk ingedeeld worden. Het komt vaak voor dat
een persoon verschillende ‘petten’ opheeft (trainer, manager, promotor,
organisator, matchmaker, bestuurder van een bond, etc.), wat
belangenverstrengeling tot gevolg kan hebben (Dortants & Van Bottenburg,
2013, p. 24).
Op dit moment is er in totaal een achttal bonden actief in het kickboksen en
MMA.12 Hiervan is de Sectie Ringcontactsporten van de Federatie Oosterse
Gevechtskunsten [FOG] momenteel de enige die (indirect) erkend wordt door
het NOC*NSF. Ook is het verreweg de grootste organisatie met een
marktaandeel van ongeveer 80%. In de praktijk is het mogelijk dat er meer
bonden actief zijn. Deze acht staan echter formeel te boek als bonden die de
belangen van fullcontactvechtsporters behartigen. De voornaamste taak van
deze bonden is het verlenen van auspiciën aan organisatoren voor hun
evenementen. Zo stellen ze juryleden, ringartsen en scheidsrechters
beschikbaar. Ook houden ze een administratie bij van medische gegevens en
startverboden van wedstrijdvechters en stellen ze eisen aan de organisatie met
betrekking tot veiligheid. Daarnaast verzorgen enkele bonden opleidingen voor
trainers (Werkgroep Handhaving, 2014, p. 15-16). Organisatoren en vechters
laten zich weinig vertellen door deze bonden. Wanneer zij het ergens niet mee
eens zijn kunnen ze zonder problemen overlopen naar een andere bond
(Dortants & Van Bottenburg, 2013, pp. 44, 63). Ten gevolge hiervan blijven de
eisen die bonden stellen aan hun leden relatief laag. Zo is de Sectie
ringcontactsporten van de FOG de enige bond die een Verklaring Omtrent het
Gedrag [VOG] eist van trainers (Werkgroep Handhaving, 2014, p. 16).
12 Deze zijn (a) de Sectie Ringcontactsporten van de FOG met lidbond Nederlandse Organisatie voor
Erkende Ringsporten/World Full-Contact Association [NOVER/WFCA], (b) de Muaythai Organisatie
Nederland [MON], (c) de First International Martial Arts Council [FIMAC], (d) de Undisputed
Muaythai Council [UMC], (e) de World Association of Kickboxing Organizations [WAKO], (f) de
Dutch Muay Boran Foundation [DMBF], (g) de Muay Thai Bond Nederland [MTBN] en (h) de
International Mixfight Association [IMA] (Werkgroep Handhaving, 2014, p. 15).
49. 48 | Hoofdstuk 3
3.7 Samenvatting
‘Hoe is de fullcontactvechtsportsector in Nederland tot stand gekomen en hoe ziet
deze er op dit moment uit?’
Vechtsporten hadden in hun ontstaansperiode in de Griekse en Romijnse
oudheid een zeer inhumaan karakter. Het was niet ongebruikelijk dat
deelnemers hun dood vonden in de arena ten overstaan van een groot publiek.
Zo werden slaven, gevangenen en psychopaten in sportscholen omgevormd tot
moordende gladiatoren om het volk te vermaken. Deze wrede perceptie van
sport verspreidde zich door Europa en hield aan tot aan de verlichting in de
achttiende eeuw. Doordat autoriteiten in deze periode een monopolie op
legitiem geweld kregen pacifieerde de samenleving en ontwikkelde men een
afkeer tegen wreedheden. Gevechten werden onderworpen aan regels ten
behoeve van het welzijn van de deelnemers. In Thailand gebeurde hetzelfde in
de jaren 1930 door middel van invoering van onder andere gewichtsklassen,
rondes en Amerikaanse bokshandschoenen. Door dit sportificeringsproces
werden vechtsporten wereldwijd in korte tijd zeer populair. Ook de
migratiestroom vanuit Azië naar het westen heeft hieraan bijgedragen, doordat
vechtsporten als judo, karate en jiu jitsu naar Europa werden geïmporteerd.
Het muay thai waaide vanuit Thailand via Japan over naar Nederland waar het
onder de naam ‘kickboksen’ werd gecombineerd met het Amerikaanse
fullcontactkarate. Tussen de eerste twee kickboksscholen, Mejiro Gym en
Chakuriki, ontstond een heftige concurrentie die gevoed werd door de rivaliteit
die heerste tussen de twee wijken waarin ze gevestigd waren. Door dit ‘Ajax-
Feyenoordeffect’ werd kickboksen in korte tijd zeer populair en begonnen
sportscholen als paddenstoelen uit de grond te schieten. Halverwege de jaren
’70 vonden de eerste fullcontactvechtsportevenementen plaats, waarbij vaak
een zeer beperkt aantal regels gold en alle gevechtsstijlen waren toegestaan.
Hierdoor verhardde de vechtsport en werd het sportificeringsproces
gedeeltelijk teruggedraaid. Door deze ontsporting ontstond het MMA, welke al
snel werd overspoeld door het succes van het kickboksen.
In de geschiedenis van fullcontactvechtsporten in Nederland kunnen drie
perioden onderscheiden worden. Vanaf het eerste freefightgala in ‘73 kregen
vechtsporten vaak felle kritiek en werden ze geassocieerd met geweld en
50. De fullcontactvechtsportsector: Verleden en heden | 49
georganiseerde criminaliteit. Ze werden voornamelijk beoefend door mensen
uit de lagere sociale klasse en draaiden om prestatie, hardheid en vechtlust. De
komst van het Japanse evenement K-1 en de Amerikaanse UFC in ’93 bracht
grote veranderingen met zich mee. Nederlanders bleken heer en meester in het
kickboksen en konden gigantische bedragen verdienen. Hierdoor werd de sport
sociaal geaccepteerd en stroomden sportscholen vol, ook met recreanten,
vrouwen, kinderen en hoogopgeleiden. Grote evenementen werden nu ook in
Nederland georganiseerd en er ontstond een markt voor vechtsporters. Sinds
de val van de K-1 in 2011 is de populariteit van fullcontactvechtsporten sterk
gedaald. Er volgde een reeks criminele incidenten, bezoekersaantallen namen
af, een stroom van negatieve mediapubliciteit kreeg de overhand en de overheid
begon evenementen aan banden te leggen. Er heerst recessie in de
vechtsportsector.
Door de chaos en wanorde in de organisatie van de fullcontactvechtsportsector
is het haast onmogelijk verandering te brengen in de huidige crisis. Er bestaat
geen hiërarchische structuur of een gezaghebbend orgaan, waardoor bonden,
sportscholen en vechters langs elkaar heen opereren. Betrokkenen vervullen
vaak verschillende functies, waardoor de kans op belangenverstrengeling groot
is. Ook wordt de vechtsportsector getypeerd als een wereld vol ego’s met een
hoog testosterongehalte die tevens is lamgelegd door langlopende onderlinge
conflicten. Bonden kunnen geen vuist maken richting promoters, trainers en
vechters. Ook grijpt de overheid niet in en stelt zij zich dubbelzinnig op.
Enerzijds erkent zij de pedagogische waarde van vechtsport door het
verstrekken van subsidies en het starten van jongerenprojecten, anderzijds
benadeelt zij de betrokkenen door negatieve uitlatingen te doen en
evenementen aan banden te leggen.
51. 50 | Hoofdstuk 4
Foto: SN Sportsclub (n.d.)
4. Vechten vanuit een achterstand:
Probleemjongeren en hun aantrekkingskracht tot
vechtsporten
De beoefenaars van fullcontactvechtsporten vormen volgens betrokkenen een
heterogene groep. Met name sinds de komst van de K-1 zijn deze vechtsporten
mainstream geworden, hebben sportscholen een minder besloten karakter en
staan hun deuren tevens open voor recreanten, vrouwen, kinderen en
hoogopgeleiden (zie § 3.4). Toch is één bevolkingsgroep oververtegenwoordigd
in de fullcontactvechtsportsector: de maatschappelijk kwetsbare jongeren
(Theeboom & Verheyden, 2011, p. 54). Zo blijkt uit het rapport In de nesten van
de GGD Amsterdam (2014, p. 48) betreffende de top 600 meest gewelddadige
draaideurcriminelen van onze hoofdstad, dat 48,8% van deze criminelen ooit
een vechtsport heeft beoefend, waarbij het bij 44,7% ging om een
52. Vechten vanuit een achterstand: Probleemjongeren en hun aantrekkingskracht tot vechtsporten | 51
fullcontactvechtsport.13 Probleemjongeren blijken een bepaalde
aantrekkingskracht te voelen tot fullcontactvechtsporten (Theeboom &
Verheyden, 2011, p. 54). In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe het leven van
deze jongeren eruitziet en hoe hun interesse in deze vechtsporten te verklaren
is.
In § 4.1 wordt een beeld geschetst van het leven van de probleemjongere. De
belangrijkste risicofactoren met betrekking tot criminaliteit worden hier
uitgewerkt aan de hand van de bestaande criminologische literatuur. Aan bod
komen psychische eigenschappen, etniciteit, armoede, opvoeding, onderwijs,
woonomgeving en groepsinvloeden. Ten slotte wordt in § 4.2 de
aantrekkingskracht van vechtsporten op deze jongeren verklaard. Zowel het
harde imago als de positieve mentale aspecten van deze sporten komen hier aan
bod.
4.1 Risicofactoren voor probleemjeugd
In zowel de psychologie als de criminologie zijn verschillende psychologische
kenmerken gelinkt aan jeugdcriminaliteit. Zo kan een zwak zelfbeeld tot
criminaliteit leiden, omdat het mensen gevoeliger maakt voor stress en voor
negatieve groepsinvloeden en zelfs kan leiden tot verlies van empathie richting
het slachtoffer (Andrews & Bonta, 1994; DiNapoli, 2002; Siegel & McCormick,
2006). Met name dit laatste is een groot probleem bij de top 600-jongeren. Bij
velen van hen is een gebrek aan empathische vermogens (89%) en een beperkte
gewetensontwikkeling (99%) en impuls- en agressieregulatie (86%)
geconstateerd (GGD Amsterdam, 2014, pp. 4, 36). Daarbij kan alcohol- en/of
(soft)drugsgebruik de kans op delinquent gedrag bij jongeren vergroten
(Collins, 1988; Innes, 1988).
13 Deze percentages zijn slechts een ‘toevallige bijvangst’ van het onderzoek, zijn gebaseerd op
slechts één vraag in een survey en omvatten volgens een betrokken onderzoeker tevens de gevallen
waarin de jongere slechts een of twee proeflessen heeft genomen (GGD Amsterdam, 2014, pp. 72,
85; M. Segeren, persoonlijke communicatie, 3 Juli, 2014). Hoewel deze gegevens derhalve
onbruikbaar zijn voor het beantwoorden van de vraag naar de invloeden van vechtsporten op het
gedrag van de beoefenaars, maken ze wel duidelijk dat criminele jongeren een sterke
aantrekkingskracht voelen tot vechtsporten.
53. 52 | Hoofdstuk 4
‘Ik was een jaar of negen toen ik nogal eens werd gepest. Dat kwam
door mijn dikke ‘jampotbril’, dat zag er niet uit. Het was niet bepaald
een designbril. Ook was ik niet goed in voetbal, ik viel duidelijk
buiten het bootje en werd altijd als laatste gekozen bij een partijtje.
Zo was ik een beetje een buitenbeentje. Op school had ik last van
bepaalde driftbuien, maar dat was niet anders dan bij andere
kinderen. Kijk, als het mij tegenzit, dan wil ik weleens terugvallen op
mijn roots. Dan ga je je vuisten gebruiken.’
- Badr Hari (Bax, 2014, p. 21)
Ook armoede en het hebben van een niet-Nederlandse afkomst zijn, direct of
indirect, risicofactoren bij jongeren (Centraal Bureau voor de Statistiek [CBS],
2012, p. 190; Theeboom & Verheyden, 2011, p. 43). Over de aard van het
verband tussen afkomst en criminaliteit bestaan verschillende speculaties.
Sommigen beweren dat criminaliteit inherent is aan bepaalde culturen. Zo
beschreef Van Gemert (1998) dat de Marokkaanse cultuur deviant gedrag
bevordert en is getekend door jaloezie, wantrouwen, een constante dreiging
van gezichtsverlies en een ieder-voor-zichmentaliteit. Anderen nemen een
indirect verband aan en stellen dat etniciteit in verband staat met factoren als
armoede, sociale desorganisatie in achterstandswijken, integratieproblemen en
racistische stereotypering, die op hun beurt de kans op crimineel gedrag
vergroten (Bovenkerk, 2014, pp. 87, 95, 111, 114; CBS, 2012, p. 190; Simons,
Chen, Stewart, & Brody, 2003). Met name armoede is een sterke voorspeller van
criminaliteit, omdat mensen die hun financiële doelen niet op legale wijze
kunnen behalen sneller geneigd uit te wijken naar delinquente praktijken om
deze doelen alsnog te bereiken (Merton, 1938). Ook blootstelling aan racisme
kan delinquent gedrag in de hand werken. Volgens Beckers (1997)
labelingtheorie kunnen minderheden zich namelijk gaan gedragen naar het
negatieve stempel dat zij door de maatschappij op zich gedrukt krijgen.
Jongeren die geconfronteerd worden met racisme kunnen zich boos of
depressief gaan voelen, waardoor bij hen de overtuiging kan ontstaan dat
agressie een gepaste reactie is (Simons et al., 2003).