SlideShare une entreprise Scribd logo
1  sur  12
Télécharger pour lire hors ligne
Taalvariatie en onderwijsprestaties van autochtone
kleuters
Een replicatiestudie na twee decennia
Geert Driessen
TET 68 (1): 1–12
DOI: 10.5117/TET2016.1.DRIE
Abstract
Language variety and educational achievement of indigenous primary school
pupils
This article explores the relations between language and mathematics test
performance and a range of language related characteristics. The sample
consists of 3,639 grade 2 pupils from 437 Dutch primary schools. Data were
collected in 2014. The main question is whether pupils who speak Standard
Dutch at home perform better than pupils who speak Frisian, a Dutch regional
language or dialect. Results of the present analyses were compared with
those from analyses performed on similar data collected in 1994. Between
1994 and 2014 the share of children who mostly speak standard Dutch with
their mother and father has increased with 8 percent points to 95 percent. The
share of mothers and fathers who mostly speak standard Dutch to each other
has increased with 17 percent points to 91 percent. No correlation was found
between language choice, i.e. speaking Standard Dutch or speaking Frisian, a
regional language or dialect, and language and mathematic test perfor-
mance. One remarkable finding was that children from the province of
Limburg perform well while they speak Standard Dutch least.
Keywords: dialect, regional language, standard Dutch, language choice, educational
performance, the Netherlands
1VOL. 68, NO. 1, 2016
1 Inleiding
Het gebruik van het Fries, van streektalen en van dialecten is sinds enige
decennia tanende. Daarover is men het in het algemeen wel eens. Dat
neemt niet weg dat er grote verschillen zijn tussen taalpeilingen betref-
fende de mate en het tempo waarin die teloorgang plaatsvindt. Dergelijke
verschillen worden verklaard door een veelheid aan factoren, zoals demo-
grafische kenmerken van respondenten (leeftijd, opleiding), de formule-
ring van de frequentie van het taalgebruik (soms, regelmatig, het meeste)
en de gebruikersdomeinen (formeel, informeel) (Goeman & Jongenburger,
2009; Wilting, Van Hout & Swanenberg, 2014).
Bijna twee decennia geleden publiceerden Driessen en Withagen (1998)
in Taal en Tongval de resultaten van een grootschalig, landelijk onderzoek
naar taalkeuzes en de samenhang daarvan met onderwijsprestaties. Zij
maakten daarvoor gebruik van gegevens die in 1994 bij 700 basisscholen
waren verzameld als onderdeel van de eerste meting van het cohortonder-
zoek PRIMA (Jungbluth, Van Langen, Peetsma & Vierke, 1996). Het betrof
informatie over 7730 autochtone groep 4 kinderen en hun ouders. Samen-
vattend werd het volgende geconcludeerd:
– Bijna 13% van de kinderen spreekt Fries, een streektaal of dialect. Er
zijn daarbij echter grote verschillen tussen provincies. Gebruik van
Fries, streektaal of dialect is geconcentreerd in de provincies Friesland
en Limburg. Verder wordt vaak, dat wil zeggen in meer dan 10% van de
onderscheiden domeinen, dialect gesproken in Groningen, Drenthe en
Zeeland.
– Van de ouders spreekt ongeveer 74% onderling de Nederlandse taal;
ongeveer een kwart spreekt dus Fries, een streektaal of dialect. Dit
betekent dat ouders onderling veel vaker Fries, een streektaal of dialect
spreken dan hun kinderen. Het verschil binnen het gezin is met name
groot (meer dan 10% verschil) in Groningen, Drenthe, Overijssel, Gel-
derland, Noord-Brabant en Limburg.
– Hoger opgeleide ouders beheersen het Nederlands beter dan lager op-
geleide ouders. Zij spreken ook vaker Nederlands. Tussen het beheer-
singsniveau Nederlands en de onderlinge spreektaal van de ouders be-
staat slechts een zwakke samenhang.
– Het aantal samenhangen tussen enerzijds de taal- en de rekenvaardig-
heid van de kinderen en anderzijds een uiteenlopende achtergrond-
kenmerken is zeer beperkt. Met name de opleiding van de ouders speelt
een rol. Daarnaast is ook de beheersing van het Nederlands van de
ouders enigszins van belang. Verschillen in taalvaardigheid naar
2 VOL. 68, NO. 1, 2016
TAAL & TONGVAL
spreektaal kind, spreektaal ouders en geslacht zijn zeer minimaal. Ten
aanzien van de rekenvaardigheid zijn deze verschillen nog geringer.
– Als het gaat om het ontrafelen van de relaties tussen de taalkeuzes
enerzijds en de taal- en rekenvaardigheid anderzijds blijkt het deel
van het land waar het kind woont een relevante factor te zijn. Er kun-
nen duidelijk landsdelen worden onderscheiden waar in meerdere of
mindere mate Fries, een streektaal of dialect wordt gesproken. Tegelij-
kertijd verschillen deze landsdelen ook naar de taal- en rekenvaardig-
heid van de kinderen, die bovendien niet verklaard kunnen worden
door andere kenmerken zoals het ouderlijk opleidingsniveau.
Het PRIMA cohortonderzoek is voortgezet in het COOL5-18
cohortonder-
zoek. De laatste COOL-meting heeft in 2014 plaatsgevonden (Driessen, Els-
hof, Mulder & Roeleveld, 2015). PRIMA en COOL kennen een vergelijkbare
opzet1
en ook de instrumentatie is vrijwel identiek. Vanwege deze overeen-
komsten is het mogelijk na te gaan in hoeverre er in de tussenliggende
periode van twee decennia veranderingen hebben plaatsgevonden ten aan-
zien van taalkeuzes. Daarmee komen de meeste van de hierboven ge-
noemde problemen met betrekking tot de vergelijkbaarheid van peilings-
onderzoeken te vervallen. Het accent in deze studie ligt op de volgende
vragen:
– In hoeverre spreken kinderen en hun ouders in 2014 Nederlands dan
wel Fries, een streektaal of dialect, en hoe verhoudt zich dat tot de
situatie in 1994?
– Welke samenhangen zijn er tussen de spreektaal van de kinderen en
hun onderwijsprestaties?
2 Steekproef, instrumenten en variabelen
2.1 Steekproef
De gegevens voor dit artikel zijn afkomstig uit het cohortonderzoek
COOL5-18
. Dit betreft een grootschalig, landelijk onderzoek in het basison-
derwijs waarbij gegevens zijn verzameld bij directies, leerkrachten, leer-
lingen en hun ouders. De laatste meting van dit onderzoek vond in 2014
plaats bij 437 scholen (Driessen, Elshof, Mulder & Roeleveld, 2015). Het
onderzoek richt zich op de leerlingen in groep 2, in totaal bijna 9000.
Deze leerlingen hebben een taal- en een rekentoets gemaakt en bij hun
ouders is met behulp van een schriftelijke vragenlijst informatie verzameld
over de thuissituatie. De respons op deze vragenlijst bedroeg circa 59%,
3DRIESSEN
TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
met een ondervertegenwoordiging van allochtone ouders. De respons
onder de autochtone ouders, dat wil zeggen degenen die in deze bijdrage
centraal staan, bedroeg 65%. Binnen deze groep is een selectie genomen
van die kinderen van wie beide ouders in Nederland zijn geboren, dat wil
zeggen de autochtone leerlingen. Hiervoor is gekozen omdat juist vragen
over Fries, streektalen en dialecten voor allochtone ouders een complice-
rende factor kunnen vormen als het gaat om de interpretatie van de resul-
taten (zoals twee- versus drietaligheid). Deze beperking tot autochtone
leerlingen heeft ertoe geleid dat er van de oorspronkelijke 4990 leerlingen
uiteindelijk 3639 resteerden voor de analyses.
2.2 Instrumenten en variabelen
2.2.1 Taal- en rekentoets
De taal- en rekenvaardigheid is bepaald met behulp van twee toetsen uit
het Cito-Leerlingvolgsysteem. Taal voor kleuters omvat aspecten van de
taalontwikkeling (conceptueel bewustzijn: passieve woordenschat en kri-
tisch luisteren) en de ontluikende geletterdheid (metalinguïstisch bewust-
zijn: schriftoriëntatie, klank en rijm, laatste en eerste woord horen en
auditieve synthese). De toets telt 60 opgaven en kent een betrouwbaarheid
van 0.87 (Lansink & Hemker, 2012). In Rekenen voor kleuters zijn opdrach-
ten opgenomen over getalbegrip (omgaan met de telrij, hoeveelheden en
getallen), meten (lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht en tijd) en
meetkunde (oriënteren en lokaliseren, construeren, opereren met vormen
en figuren). Deze toets bestaat uit 48 opgaven. De betrouwbaarheid be-
draagt eveneens 0.87 (Koerhuis & Keuning, 2011). De resultaten op beide
toetsen zijn uitgedrukt in zogenoemde vaardigheidsscores.
2.2.2 Oudervragenlijst
Uit de oudervragenlijst zijn enkele achtergrondkenmerken overgenomen.
Centraal stonden de volgende taalkeuzevragen, alle gelegen in de informe-
le sfeer:
– Welke taal spreken de ouders onderling het meeste met elkaar?
– Welke taal spreekt het kind het meeste in vier situaties, namelijk met:
(1) de moeder; (2) de vader; (3) broertjes/zusjes; (4) vriend(innet)jes?
De oorspronkelijk antwoordmogelijkheden voor beide vragen waren: (1)
Nederlands; (2) Fries, streektaal, dialect; (3) een buitenlandse taal. Als ge-
volg van de selectie van alleen autochtone leerlingen is het aantal ouders
dat daarna nog voor de derde optie heeft gekozen verwaarloosbaar en is
4 VOL. 68, NO. 1, 2016
TAAL & TONGVAL
deze categorie daarom verder buiten beschouwing gelaten. Met betrekking
tot de tweede vraag is voor elk kind bepaald hoe vaak het in de onder-
scheiden vier situaties Nederlands spreekt. Omdat niet altijd alle situaties
van toepassing zijn (bv. als er geen vader is of geen broertjes of zusjes zijn),
is het resultaat in een relatieve maat uitgedrukt, variërend van 0% (het
kind spreekt in geen van de situaties Nederlands) tot 100% (het kind
spreekt in alle situaties Nederlands). In verband met de uiteindelijke ver-
deling van de antwoorden is een driedeling gevormd: 0%, 25-75%, en 100%
(ofwel in geen situatie, in 1 tot en met 3 situaties, of in alle situaties).
Voor elk van de beide ouders afzonderlijk is, gebruik makend van Can-
Do schalen (Clark, 1981), geïnformeerd naar hun Nederlandse taalvaardig-
heid, met daarbij een onderscheid naar de vier taalmodaliteiten:
– In welke mate beheersen de ouders de Nederlandse taal wat betreft: (a)
verstaan/begrijpen; (b) spreken; (c) lezen; (d) schrijven.
De bijbehorende antwoordcategorieën waren: (1) niet of zeer slecht; (2)
slecht; (3) redelijk; (4) goed; (5) zeer goed. Principale componentenanalyse
van de acht items liet één generale factor zien (78% verklaarde variantie)
met een betrouwbaarheid van 0.96. Op basis van de antwoorden is één
score berekend voor de taalvaardigheid van de ouders met als categorieën:
(1) zeer slecht tot goed; (2) goed tot zeer goed; (3) zeer goed.
De ouders hebben ook informatie verstrekt over het door hen gevolgde
onderwijs:
– Wat is het hoogste opleidingsniveau dat de ouders hebben gevolgd?
Op basis van de antwoorden is het hoogste niveau binnen het gezin be-
paald: (1) maximaal lbo; (2) mavo; (3) mbo; (4) havo/vwo; (5) hbo; (6) wo.
2.2.3 Schooladministratie
Uit de schooladministraties zijn twee kenmerken verkregen:
– Het geslacht van de leerlingen: (1) jongen; (2) meisje.
– De provincie waarin de school gelegen is. In aanvulling op de 12 pro-
vincies is een indeling gemaakt van zes geografisch bepaalde taalgebie-
den: (1) Fries; (2) Nedersaksisch; (3) Limburgs; (4) Brabants; (5) Zeeuws;
(6) Hollands.
5DRIESSEN
TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
3 Resultaten
3.1 Taalkeuzes en taalbeheersing
3.1.1 De spreektaal van de leerlingen
In tabel 1 staat een overzicht van de verdeling van het percentage kinderen
dat Nederlands spreekt in elk van de vier onderscheiden domeinen. In de
tabel worden ter vergelijking behalve de resultaten van de meting uit 2014
ook die uit de meting van 1994 vermeld.
Tabel 1 Spreektaal kind Nederlands in vier domeinen, naar provincie en meetjaar
(gemiddelden)
Provincie Met moeder Met vader Met broers/zusjes Met vriend-
(innet)jes
1994 2014 1994 2014 1994 2014 1994 2014
Groningen 86 100 86 95 87 100 92 97
Friesland 53 67 51 66 52 70 56 78
Drenthe 80 96 79 94 81 97 81 97
Overijssel 93 100 91 98 91 100 93 100
Flevoland 98 88 99 86 99 88 100 88
Gelderland 97 100 97 100 98 100 97 100
Utrecht 100 99 100 100 100 100 99 100
Noord-Holland 97 99 97 99 97 99 97 99
Zuid-Holland 99 99 99 99 99 99 99 100
Zeeland 85 96 84 93 84 94 87 95
Noord-Brabant 96 100 96 100 96 100 95 100
Limburg 51 69 50 67 51 69 60 80
Nederland 87 95 87 95 87 96 89 97
De tabel laat zien dat er in het algemeen geen grote verschillen optreden
tussen de spreektaal van het kind met de moeder, met de vader, met
broertjes en zusjes en met vriendjes. Met vriendjes, dus buiten het gezin,
wordt echter wel iets meer Nederlands gesproken dan met de andere drie
categorieën van gesprekspartners. Dit komt vooral doordat de kinderen in
Limburg en Friesland dat vaker doen. Nederlands wordt het minst gespro-
ken in Limburg, Friesland en Drenthe, en dat geldt voor zowel 1994 als
2014. Tussen 1994 en 2014 is er een stevige terugval in het gebruik van
Fries, streektalen en dialecten. Gemiddeld genomen spreekt in 2014 circa
4% van de kinderen nog een van die drie taalvariëteiten tegen zo’n 12% in
1994. Een opvallende ontwikkeling heeft Flevoland doorgemaakt: daar is
6 VOL. 68, NO. 1, 2016
TAAL & TONGVAL
het aantal Nederlands sprekende kinderen afgenomen, mogelijk ten ge-
volge van import uit uiteenlopende andere landsdelen.
Vanwege de overeenstemming in de reacties zijn de scores voor de vier
taaldomeinen waarin het kind Nederlands spreekt samengevat tot één
score, te weten het relatieve aantal malen dat het kind Nederlands spreekt
(zie hierboven).2
In de eerste kolom van tabel 2 staat het overzicht van de
verdeling van deze variabele.
Tabel 2 Spreektaal kind Nederlands, spreektaal ouders Nederlands en beheersing Neder-
lands ouders naar provincie (gemiddelden)
Provincie Taal kind NL Taal ouders NL Beheersing NL ouders
1994 2014 1994 2014 1994 2014
Groningen 88 93 58 78 2.94 2.41
Friesland 53 68 42 65 2.94 2.57
Drenthe 81 93 44 78 2.91 2.37
Overijssel 92 97 64 90 2.93 2.52
Flevoland 99 86 91 89 2.98 2.61
Gelderland 97 96 78 95 2.94 2.61
Utrecht 100 97 97 100 2.96 2.61
Noord-Holland 97 97 96 99 2.96 2.73
Zuid-Holland 99 97 98 98 2.96 2.71
Zeeland 85 92 69 83 2.96 2.61
Noord-Brabant 96 97 81 99 2.92 2.69
Limburg 53 68 39 50 2.93 2.70
Nederland 87 93 74 91 2.94
(s.d.=0.16)
2.65
(s.d.=0.54)
Zoals al te verwachten viel op basis van de verdelingen in tabel 1, laten de
gemiddelden op de samenvattende variabele ‘spreektaal kind’ in tabel 2
geen ander beeld zien dan die op de samenstellende vier onderdelen. Ge-
middeld genomen spreken de kinderen in 2014 in 93% van de vier domei-
nen het meeste Nederlands, en dit percentage verschilt flink naar gelang de
provincie waarin het kind woont, met daarbij als uitschieters Limburg en
Friesland. Vergeleken met 1994 is er een toename van 6%-punten.
3.1.2 De spreektaal van de ouders
De tweede kolom van tabel 2 geeft inzicht in het aandeel ouders dat onder-
ling Nederlands spreekt. Spraken in 1994 vooral ouders uit Limburg, Fries-
land en Drenthe geen Nederlands, in 2014 is dat niet veranderd. Wat wel is
veranderd is dat het aandeel ouders dat nu onderling Nederlands spreekt
dramatisch is toegenomen, van 74 tot 91%. Vermeldenswaardig is dat in
7DRIESSEN
TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
Limburg nog steeds de helft van ouders onderling geen Nederlands spreekt;
in Friesland heeft men vaker voor Nederlands gekozen dan in Limburg.
Wanneer de percentages met betrekking tot de spreektaal van het kind
met de ouders (tabel 1 kolom 1 en 2) worden vergeleken met die van de
spreektaal van de ouders onderling (tabel 2 kolom 2), dan valt op dat er
tussen 1994 en 2014 een enorme ommezwaai heeft plaatsgevonden. Het
percentage kinderen dat tegen moeder en vader Nederlands spreekt is
tussen 1994 en 2014 met 8%-punten gestegen tot 95%. Het percentage
ouders dat onderling Nederlands spreekt is in die periode met liefst 17%-
punten toegenomen tot 91%. Met andere woorden het vroegere generatie-
effect is grotendeels verdwenen.
3.1.3 De beheersing van het Nederlands door de ouders
In de laatste kolom van tabel 2 staat informatie over de beheersing van het
Nederlands door de ouders, zoals zij die zelf beoordelen. Omdat de ant-
woordcategorieën in 2014 afwijken van die in 1994 zijn de gemiddelden
niet vergelijkbaar. In 1994 was er nauwelijks sprake van verschillen tussen
de provincies (eta = 0.10); in 2014 lijkt er iets meer variatie (eta = 0.16),
waarbij met name ouders uit Drenthe en Groningen minder positief over
hun niveau Nederlands oordelen. Vermeldenswaardig is dat de Neder-
landse taalvaardigheid van ouders in Limburg en Friesland nauwelijks ver-
schilt van die van de gemiddelde ouder, ondanks dat er in deze twee
provincies aanzienlijk minder Nederlands ofwel aanzienlijk vaker een
niet-Nederlandse taalvariant wordt gesproken.
3.2 Taalkeuzes, achtergrondkenmerken en taal- en
rekenvaardigheid
In 2014 is de taalvaardigheid van de kinderen gemeten met de toets Taal
voor kleuters; deze kent een gemiddelde score van 67.8 met een standaard-
deviatie van 10.8. De rekenvaardigheid is bepaald met de toets Rekenen
voor kleuters, die een gemiddelde van 85.8 kent met een standaarddeviatie
van 11.9. Tabel 3 geeft een overzicht van de taal- en rekenvaardigheid, uit-
gesplitst naar een aantal van de hierboven beschreven kenmerken.
8 VOL. 68, NO. 1, 2016
TAAL & TONGVAL
Tabel 3 Taal- en rekenvaardigheid naar taalkeuzes en achtergrondkenmerken
(gemiddelden)
Taal Rekenen Taal Rekenen
Spreektaal kind NL Beheersing NL ouders
0 keer 67.7 86.1 zeer slecht tot goed 64.3 82.5
1-3 keer 67.7 85.2 goed tot zeer goed 66.6 84.3
4 keer 67.8 85.9 zeer goed 68.5 86.6
eta 0.00 0.01 eta 0.10* 0.10*
Spreektaal ouders NL Geslacht
Nederlands 67.9 85.9 jongen 66.7 85.4
Fries, streektaal, dialect 67.5 85.6 meisje 68.9 86.1
eta 0.00 0.00 eta 0.10* 0.03
Opleiding ouders Landsdeel
max. lbo 63.2 81.1 Fries 68.8 84.8
mavo 65.7 83.8 Nedersaksisch 67.6 85.1
mbo 66.6 84.1 Limburgs 68.3 87.5
havo, vwo 67.0 86.2 Brabants 68.1 86.8
hbo 68.8 86.8 Zeeuws 68.3 85.2
wo 70.8 89.6 Hollands 67.5 85.5
eta 0.18* 0.19* eta 0.04 0.07*
* p<0.01
De cijfers in tabel 3 maken duidelijk dat het voor de taal- en rekenvaardig-
heid van de kinderen niet uitmaakt of zij of hun ouders Nederlands spre-
ken of niet. Wél van belang is het ouderlijke opleidingsniveau: hoe hoger
dat niveau, hoe beter de kinderen scoren qua taal- en rekenvaardigheid.
Die samenhang is met een eta van rond 0.18 echter ook niet bijzonder sterk
(Cohen, 1988). De samenhang met de beheersing van het Nederlands door
de ouders is met een eta van 0.10 nog zwakker, wat overigens niet wil
zeggen dat er tussen kinderen van extreem scorende ouders (zeer slecht
tot goed versus zeer goed) geen relevante verschillen optreden. De verschil-
len tussen de onderscheiden landsdelen zijn niet echt groot. Opmerkelijk is
dat de Limburgse kinderen het relatief goed doen, zeker gelet op het feit
dat zij het vaakst dialect spreken.
In tabel 3 zijn de onderlinge samenhangen tussen de taal- en rekenvaar-
digheid en een zestal achtergrondkenmerken elk afzonderlijk gepresen-
teerd. Omdat het mogelijk is dat er verschillen zijn naar landsdeel in com-
binatie met andere kenmerken zijn afsluitend nog enkele covariantie-ana-
lyses uitgevoerd. De resultaten daarvan volgen in tabel 4. In die tabel staan
de ongecorrigeerde toetsscores (vergelijkbaar met die in tabel 3), daarna de
gecorrigeerde. Allereerst een correctie voor het opleidingsniveau van de
9DRIESSEN
TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
ouders; mogelijk verschilt het effect daarvan immers per landsdeel. Ver-
volgens is gecorrigeerd voor de spreektaal van het kind, het centrale ken-
merk in dit artikel. Ten slotte wordt voor allebei deze kenmerken tegelij-
kertijd gecorrigeerd. Onderin de tabel staan nog de correlatiecoëfficiënten
eta, respectievelijk de partiële correlatiecoëfficiënten beta. Deze laatste
geeft een indicatie van het effect van landsdeel op de taal- en rekenvaardig-
heid, nadat rekening is gehouden met de invloed van opleidingsniveau en/
of spreektaal.
Tabel 4 Taal- en rekenvaardigheid naar landsdeel; ongecorrigeerd, gecorrigeerd voor
opleiding ouders, voor spreektaal kind, en voor opleiding ouders plus spreektaal
kind (gemiddelden)
Taal Rekenen
Landsdeel Ong. + Opl. + Taal + Opl.
+ taal
Ong. + Opl. + Taal + Opl.
+ taal
Fries 68.8 69.3 69.1 69.3 84.8 85.3 85.2 85.4
Nedersaksisch 67.6 67.9 67.6 67.9 85.1 85.5 85.2 85.5
Limburgs 68.3 68.2 68.6 68.2 87.5 87.4 87.9 87.4
Brabants 68.1 68.1 68.1 68.1 86.8 86.7 86.8 86.7
Zeeuws 68.3 68.3 68.3 68.3 85.2 85.1 85.2 85.1
Hollands 67.5 67.2 67.4 67.2 85.5 85.2 85.4 85.3
eta / beta 0.04 0.05 0.04 0.05 0.07* 0.07** 0.07* 0.07**
* p<0.01; ** p<0.05
Uit tabel 4 volgt dat het voor de verschillen in taal- en rekenvaardigheid
tussen landsdelen niet uitmaakt of rekening wordt gehouden met eventu-
ele verschillen in ouderlijk opleidingsniveau en/of spreektaal van het kind.
De toetsscores blijven nagenoeg gelijk, evenals de eta- en beta-coëfficiën-
ten.
4 Samenvatting en conclusies
In het algemeen zijn er geen grote verschillen tussen de spreektaal van het
kind met de moeder, met de vader, met broertjes en zusjes en met vriend-
jes en vriendinnetjes. Nederlands wordt het minst gesproken in Limburg,
Friesland en Drenthe, en dat geldt voor zowel 1994 als 2014. Tussen 1994 en
2014 is er een forse terugval in het gebruik van Fries, streektalen en dialec-
ten, van 12% in 1994 naar 4% in 2014.
Spraken in 1994 vooral ouders uit Limburg, Friesland en Drenthe geen
Nederlands, in 2014 is dat niet veranderd. Wat wel is veranderd is dat het
10 VOL. 68, NO. 1, 2016
TAAL & TONGVAL
aandeel ouders dat nu onderling Nederlands spreekt fors is toegenomen,
van 74 tot 91%. In Limburg spreekt nog steeds de helft van ouders onder-
ling geen Nederlands; daarmee vergeleken heeft in Friesland een groter
deel van de ouders voor Nederlands gekozen, bijna tweederde.
De bevindingen laten dus overduidelijk zien dat er sprake is van een
forse afname van het gebruik van Fries, streektalen en dialecten. Dit vormt
er opnieuw een aanwijzing voor deze langzaamaan zullen uitsterven, dit
onder invloed van de stijging van het onderwijsniveau, de toegenomen
mobiliteit en internationalisering, de invloed van de (sociale) media en
(mede daardoor) de versterking van de positie van het Engels. Dat Fries,
streektalen en dialecten geleidelijk aan verdwijnen wil overigens niet me-
teen zeggen dat daar het Standaard Nederlands voor in de plaats komt. Er
zijn duidelijke aanwijzingen dat er een ontwikkeling gaande is van de vor-
ming en verankering van ‘regiolecten’, intermediaire variëteiten (Hoppen-
brouwers, 1990; Wilting, Van Hout & Swanenberg, 2011).
Bij deze bevindingen passen wellicht enkele relativeringen. Op de eerste
plaats is onduidelijk in hoeverre de hier geanalyseerde steekproeven repre-
sentatief zijn. In het voordeel spreken in ieder geval dat het zeer omvang-
rijke steekproeven betreft en dat de opzet en instrumentatie van beide
cohortonderzoeken vergelijkbaar zijn. Ook relevant is dat het om jonge
kinderen van (daardoor waarschijnlijk ook) jonge ouders gaat. Hoe dit
precies uitwerkt is onduidelijk. Goeman en Jongenburger (2009) laten
zien dat dialectgebruik enigszins afneemt met de leeftijd, maar dat dit
effect varieert per regio (waarbij met ‘dialect’ ook het Fries en streektalen
worden bedoeld). Eigenlijk zou verwacht worden dat vooral oudere men-
sen dialect spreken. Mogelijk is er ook sprake van enige mate van sociale
wenselijkheid bij het invullen van de vragenlijst, die immers onderdeel
uitmaakt van een onderwijsonderzoek. Daar tegen spreekt echter dat de
school de in een dichtgeplakte enveloppe geretourneerde vragenlijsten
niet heeft kunnen inzien. Verder is het zo dat in de vraagstelling van de
taalkeuze gebruik is gemaakt van de bewoording ‘het meeste’. Dit is een
strenger criterium dan in sommige andere studies waar geopteerd is voor
‘ooit’ of ‘soms’. Hierdoor ligt het gebruik van het Nederlands in de onder-
havige studie mogelijk hoger.
Regelmatig wordt de vraag gesteld of het voor ouders en kinderen niet
beter is geen Fries, streektaal of dialect te spreken. De angst is namelijk dat
daardoor de schoolprestaties te lijden hebben. Voor die angst lijkt geen
grond. De analyseresultaten laten immers zien dat het voor de taal- en
rekenvaardigheid van de kinderen niet uitmaakt of zij of hun ouders
Fries, een streektaal of dialect spreken. Wél enigszins van belang zijn het
11DRIESSEN
TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
ouderlijke opleidingsniveau en, in nog minder mate, de beheersing van het
Nederlands door de ouders. De verschillen tussen de onderscheiden lands-
delen zijn niet echt groot. Opmerkelijk is dat de Limburgse kinderen het
relatief goed doen, zeker gelet op het feit dat er in Limburgse gezinnen het
minst Nederlands wordt gesproken.
Noten
1. Een verschil is dat bij PRIMA de oudergegevens zijn verzameld bij groep 4 en bij COOL
bij groep 2.
2. Dit is dus niet exact hetzelfde als het gemiddelde percentage uit Tabel 1.
Bibliografie
Clark, J., ‘Language’. In: T. Barrows (ed.), A survey of global understanding: Final report. New
Rochelle, NY: Change Magazine Press, 1981, pp. 87-100.
Cohen, J., Statistical power analysis for the behavioral sciences. Hillsdale, NJ: Erlbaum, 1988.
Driessen, G. & V. Withagen, ‘Taalvariatie en onderwijsprestaties van autochtone basisschoolleer-
lingen’, Taal en Tongval, 50 (1998), 2-24.
Driessen, G., D. Elshof, L. Mulder & J. Roeleveld, Cohortonderzoek COOL5-18
. Technisch rapport
basisonderwijs, derde meting 2013/14. Nijmegen: ITS, 2015.
Goeman, T. & W. Jongenburger, ‘Dimensions and determinants of dialect use in the Netherlands
at the individual and regional levels at the end of the twentieth century’, International
Journal of the sociology of Language, 196/197 (2009), 31-72.
Hoppenbrouwers, C., Het regiolect: Van dialect tot Algemeen Nederlands. Muiderberg: Couthino,
1990.
Jungbluth, P., A. van Langen, T. Peetsma & H. Vierke, Leerlinggegevens basisonderwijs en speciaal
onderwijs. Technische rapportage PRIMA-cohortonderzoek 1994/95. Amsterdam/Nijmegen:
SCO/ITS, 1996.
Koerhuis, I. & J. Keuning, Wetenschappelijke verantwoording van de toetsen Rekenen voor kleuters.
Arnhem: Cito, 2011.
Lansink, N. & B. Hemker, Wetenschappelijke verantwoording van de toetsen Taal voor kleuters voor
groep 1 en 2 uit het Cito Volgsysteem primair onderwijs. Arnhem: Cito, 2012.
Wilting, M., R. van Hout & J. Swanenberg, ‘Regiolect verankerd. Een survey-onderzoek naar
dialectgebruik van Eindhovens jongeren’, Taal & Tongval, 66 (2014), 143-171.
Over de auteur
Geert Driessen, Radboud Universiteit Nijmegen.
E-mail: g.driessen@its.ru.nl
12 VOL. 68, NO. 1, 2016
TAAL & TONGVAL

Contenu connexe

En vedette

En vedette (7)

Geert Driessen (2002) De sociaal-etnische compositie en etnische diversiteit ...
Geert Driessen (2002) De sociaal-etnische compositie en etnische diversiteit ...Geert Driessen (2002) De sociaal-etnische compositie en etnische diversiteit ...
Geert Driessen (2002) De sociaal-etnische compositie en etnische diversiteit ...
 
Geert Driessen (2015) Hollanda’da islami ilkokullar
Geert Driessen (2015) Hollanda’da islami ilkokullarGeert Driessen (2015) Hollanda’da islami ilkokullar
Geert Driessen (2015) Hollanda’da islami ilkokullar
 
Geert Driessen (2005) Het advies voortgezet onderwijs
Geert Driessen (2005) Het advies voortgezet onderwijsGeert Driessen (2005) Het advies voortgezet onderwijs
Geert Driessen (2005) Het advies voortgezet onderwijs
 
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2017). The Catholic school adv...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2017). The Catholic school adv...Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2017). The Catholic school adv...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2017). The Catholic school adv...
 
Geert Driessen & Hetty Dekkers (2007) Politiques néerlandaises contre les iné...
Geert Driessen & Hetty Dekkers (2007) Politiques néerlandaises contre les iné...Geert Driessen & Hetty Dekkers (2007) Politiques néerlandaises contre les iné...
Geert Driessen & Hetty Dekkers (2007) Politiques néerlandaises contre les iné...
 
Frederik Smit, Geert Driessen, Peter Sleegers & Paul Hoop (2002) INET Relatio...
Frederik Smit, Geert Driessen, Peter Sleegers & Paul Hoop (2002) INET Relatio...Frederik Smit, Geert Driessen, Peter Sleegers & Paul Hoop (2002) INET Relatio...
Frederik Smit, Geert Driessen, Peter Sleegers & Paul Hoop (2002) INET Relatio...
 
Geert Driessen & Michael Merry (2005) CIPMO Islam and school: The Dutch exper...
Geert Driessen & Michael Merry (2005) CIPMO Islam and school: The Dutch exper...Geert Driessen & Michael Merry (2005) CIPMO Islam and school: The Dutch exper...
Geert Driessen & Michael Merry (2005) CIPMO Islam and school: The Dutch exper...
 

Similaire à Geert Driessen (2016) Taalvariatie en onderwijsprestaties van autochtone kleuters. Een replicatiestudie na twee decennia.

Pres fries14junimiranda
Pres fries14junimirandaPres fries14junimiranda
Pres fries14junimiranda
koetschruiter
 

Similaire à Geert Driessen (2016) Taalvariatie en onderwijsprestaties van autochtone kleuters. Een replicatiestudie na twee decennia. (20)

Geert Driessen (2000) D&S Invloed van thuistaal op taalprestaties is gering.pdf
Geert Driessen (2000) D&S Invloed van thuistaal op taalprestaties is gering.pdfGeert Driessen (2000) D&S Invloed van thuistaal op taalprestaties is gering.pdf
Geert Driessen (2000) D&S Invloed van thuistaal op taalprestaties is gering.pdf
 
Geert Driessen (2006) Did Moerstaal verdwijnt snel.pdf
Geert Driessen (2006) Did Moerstaal verdwijnt snel.pdfGeert Driessen (2006) Did Moerstaal verdwijnt snel.pdf
Geert Driessen (2006) Did Moerstaal verdwijnt snel.pdf
 
Geert Driessen (1996) Stim Operatie Speel Goed.pdf
Geert Driessen (1996) Stim Operatie Speel Goed.pdfGeert Driessen (1996) Stim Operatie Speel Goed.pdf
Geert Driessen (1996) Stim Operatie Speel Goed.pdf
 
Geert Driessen (1991) VELON OETC-deelname en onderwijsprestaties.pdf
Geert Driessen (1991) VELON OETC-deelname en onderwijsprestaties.pdfGeert Driessen (1991) VELON OETC-deelname en onderwijsprestaties.pdf
Geert Driessen (1991) VELON OETC-deelname en onderwijsprestaties.pdf
 
Geert Driessen (1992) VELON OETC-deelname en onderwijsprestaties.pdf
Geert Driessen (1992) VELON OETC-deelname en onderwijsprestaties.pdfGeert Driessen (1992) VELON OETC-deelname en onderwijsprestaties.pdf
Geert Driessen (1992) VELON OETC-deelname en onderwijsprestaties.pdf
 
Geert Driessen (2006) ITSInfo Forse afname dialect.pdf
Geert Driessen (2006) ITSInfo Forse afname dialect.pdfGeert Driessen (2006) ITSInfo Forse afname dialect.pdf
Geert Driessen (2006) ITSInfo Forse afname dialect.pdf
 
Geert Driessen (2004) PS Gezinsvorming en onderwijskansen. De verblijfsduur v...
Geert Driessen (2004) PS Gezinsvorming en onderwijskansen. De verblijfsduur v...Geert Driessen (2004) PS Gezinsvorming en onderwijskansen. De verblijfsduur v...
Geert Driessen (2004) PS Gezinsvorming en onderwijskansen. De verblijfsduur v...
 
Geert Driessen & Lia Mulder (2004) Did Het gezin als springplank voor school.pdf
Geert Driessen & Lia Mulder (2004) Did Het gezin als springplank voor school.pdfGeert Driessen & Lia Mulder (2004) Did Het gezin als springplank voor school.pdf
Geert Driessen & Lia Mulder (2004) Did Het gezin als springplank voor school.pdf
 
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panacee
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panaceeInge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panacee
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panacee
 
Geert Driessen (2009) COOL Integratie generatie en onderwijsprestaties.pdf
Geert Driessen (2009) COOL Integratie generatie en onderwijsprestaties.pdfGeert Driessen (2009) COOL Integratie generatie en onderwijsprestaties.pdf
Geert Driessen (2009) COOL Integratie generatie en onderwijsprestaties.pdf
 
Geert Driessen (2000) KO Gezinsachtergronden en onderwijsresulaten in het bas...
Geert Driessen (2000) KO Gezinsachtergronden en onderwijsresulaten in het bas...Geert Driessen (2000) KO Gezinsachtergronden en onderwijsresulaten in het bas...
Geert Driessen (2000) KO Gezinsachtergronden en onderwijsresulaten in het bas...
 
Marjolein van den Nieuwenhof, Frans van der Slik & Geert Driessen (2004) ed K...
Marjolein van den Nieuwenhof, Frans van der Slik & Geert Driessen (2004) ed K...Marjolein van den Nieuwenhof, Frans van der Slik & Geert Driessen (2004) ed K...
Marjolein van den Nieuwenhof, Frans van der Slik & Geert Driessen (2004) ed K...
 
Geert Driessen et al. (2016) Evaluatie pilot tweetalig primair onderijs
Geert Driessen et al. (2016) Evaluatie pilot tweetalig primair onderijsGeert Driessen et al. (2016) Evaluatie pilot tweetalig primair onderijs
Geert Driessen et al. (2016) Evaluatie pilot tweetalig primair onderijs
 
Feiten en fabels over meertaligheid en TOS
Feiten en fabels over meertaligheid en TOSFeiten en fabels over meertaligheid en TOS
Feiten en fabels over meertaligheid en TOS
 
RoliekeKrikken
RoliekeKrikkenRoliekeKrikken
RoliekeKrikken
 
Geert Driessen (1991) OPCO Effecten van OETC-deelname Paper.pdf
Geert Driessen (1991) OPCO Effecten van OETC-deelname Paper.pdfGeert Driessen (1991) OPCO Effecten van OETC-deelname Paper.pdf
Geert Driessen (1991) OPCO Effecten van OETC-deelname Paper.pdf
 
Kernvocabulaire | Symposium15 maart 2018
Kernvocabulaire | Symposium15 maart 2018Kernvocabulaire | Symposium15 maart 2018
Kernvocabulaire | Symposium15 maart 2018
 
Pres fries14junimiranda
Pres fries14junimirandaPres fries14junimiranda
Pres fries14junimiranda
 
Geert Driessen (1991) VELON Allochtonen in het onderwijs.pdf
Geert Driessen (1991) VELON Allochtonen in het onderwijs.pdfGeert Driessen (1991) VELON Allochtonen in het onderwijs.pdf
Geert Driessen (1991) VELON Allochtonen in het onderwijs.pdf
 
Geert Driessen & Paul Jungbluth (1989) Did Prestaties van OETC-leerlingen.pdf
Geert Driessen & Paul Jungbluth (1989) Did Prestaties van OETC-leerlingen.pdfGeert Driessen & Paul Jungbluth (1989) Did Prestaties van OETC-leerlingen.pdf
Geert Driessen & Paul Jungbluth (1989) Did Prestaties van OETC-leerlingen.pdf
 

Plus de Driessen Research

Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Driessen Research
 
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Driessen Research
 

Plus de Driessen Research (20)

Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
 
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfGeert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
 
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
 
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
 
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
 
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
 
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
 
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
 
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfGeert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
 
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
 
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
 
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptGeert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
 
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
 
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
 
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfGeert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
 
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
 
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxGeert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
 

Geert Driessen (2016) Taalvariatie en onderwijsprestaties van autochtone kleuters. Een replicatiestudie na twee decennia.

  • 1. Taalvariatie en onderwijsprestaties van autochtone kleuters Een replicatiestudie na twee decennia Geert Driessen TET 68 (1): 1–12 DOI: 10.5117/TET2016.1.DRIE Abstract Language variety and educational achievement of indigenous primary school pupils This article explores the relations between language and mathematics test performance and a range of language related characteristics. The sample consists of 3,639 grade 2 pupils from 437 Dutch primary schools. Data were collected in 2014. The main question is whether pupils who speak Standard Dutch at home perform better than pupils who speak Frisian, a Dutch regional language or dialect. Results of the present analyses were compared with those from analyses performed on similar data collected in 1994. Between 1994 and 2014 the share of children who mostly speak standard Dutch with their mother and father has increased with 8 percent points to 95 percent. The share of mothers and fathers who mostly speak standard Dutch to each other has increased with 17 percent points to 91 percent. No correlation was found between language choice, i.e. speaking Standard Dutch or speaking Frisian, a regional language or dialect, and language and mathematic test perfor- mance. One remarkable finding was that children from the province of Limburg perform well while they speak Standard Dutch least. Keywords: dialect, regional language, standard Dutch, language choice, educational performance, the Netherlands 1VOL. 68, NO. 1, 2016
  • 2. 1 Inleiding Het gebruik van het Fries, van streektalen en van dialecten is sinds enige decennia tanende. Daarover is men het in het algemeen wel eens. Dat neemt niet weg dat er grote verschillen zijn tussen taalpeilingen betref- fende de mate en het tempo waarin die teloorgang plaatsvindt. Dergelijke verschillen worden verklaard door een veelheid aan factoren, zoals demo- grafische kenmerken van respondenten (leeftijd, opleiding), de formule- ring van de frequentie van het taalgebruik (soms, regelmatig, het meeste) en de gebruikersdomeinen (formeel, informeel) (Goeman & Jongenburger, 2009; Wilting, Van Hout & Swanenberg, 2014). Bijna twee decennia geleden publiceerden Driessen en Withagen (1998) in Taal en Tongval de resultaten van een grootschalig, landelijk onderzoek naar taalkeuzes en de samenhang daarvan met onderwijsprestaties. Zij maakten daarvoor gebruik van gegevens die in 1994 bij 700 basisscholen waren verzameld als onderdeel van de eerste meting van het cohortonder- zoek PRIMA (Jungbluth, Van Langen, Peetsma & Vierke, 1996). Het betrof informatie over 7730 autochtone groep 4 kinderen en hun ouders. Samen- vattend werd het volgende geconcludeerd: – Bijna 13% van de kinderen spreekt Fries, een streektaal of dialect. Er zijn daarbij echter grote verschillen tussen provincies. Gebruik van Fries, streektaal of dialect is geconcentreerd in de provincies Friesland en Limburg. Verder wordt vaak, dat wil zeggen in meer dan 10% van de onderscheiden domeinen, dialect gesproken in Groningen, Drenthe en Zeeland. – Van de ouders spreekt ongeveer 74% onderling de Nederlandse taal; ongeveer een kwart spreekt dus Fries, een streektaal of dialect. Dit betekent dat ouders onderling veel vaker Fries, een streektaal of dialect spreken dan hun kinderen. Het verschil binnen het gezin is met name groot (meer dan 10% verschil) in Groningen, Drenthe, Overijssel, Gel- derland, Noord-Brabant en Limburg. – Hoger opgeleide ouders beheersen het Nederlands beter dan lager op- geleide ouders. Zij spreken ook vaker Nederlands. Tussen het beheer- singsniveau Nederlands en de onderlinge spreektaal van de ouders be- staat slechts een zwakke samenhang. – Het aantal samenhangen tussen enerzijds de taal- en de rekenvaardig- heid van de kinderen en anderzijds een uiteenlopende achtergrond- kenmerken is zeer beperkt. Met name de opleiding van de ouders speelt een rol. Daarnaast is ook de beheersing van het Nederlands van de ouders enigszins van belang. Verschillen in taalvaardigheid naar 2 VOL. 68, NO. 1, 2016 TAAL & TONGVAL
  • 3. spreektaal kind, spreektaal ouders en geslacht zijn zeer minimaal. Ten aanzien van de rekenvaardigheid zijn deze verschillen nog geringer. – Als het gaat om het ontrafelen van de relaties tussen de taalkeuzes enerzijds en de taal- en rekenvaardigheid anderzijds blijkt het deel van het land waar het kind woont een relevante factor te zijn. Er kun- nen duidelijk landsdelen worden onderscheiden waar in meerdere of mindere mate Fries, een streektaal of dialect wordt gesproken. Tegelij- kertijd verschillen deze landsdelen ook naar de taal- en rekenvaardig- heid van de kinderen, die bovendien niet verklaard kunnen worden door andere kenmerken zoals het ouderlijk opleidingsniveau. Het PRIMA cohortonderzoek is voortgezet in het COOL5-18 cohortonder- zoek. De laatste COOL-meting heeft in 2014 plaatsgevonden (Driessen, Els- hof, Mulder & Roeleveld, 2015). PRIMA en COOL kennen een vergelijkbare opzet1 en ook de instrumentatie is vrijwel identiek. Vanwege deze overeen- komsten is het mogelijk na te gaan in hoeverre er in de tussenliggende periode van twee decennia veranderingen hebben plaatsgevonden ten aan- zien van taalkeuzes. Daarmee komen de meeste van de hierboven ge- noemde problemen met betrekking tot de vergelijkbaarheid van peilings- onderzoeken te vervallen. Het accent in deze studie ligt op de volgende vragen: – In hoeverre spreken kinderen en hun ouders in 2014 Nederlands dan wel Fries, een streektaal of dialect, en hoe verhoudt zich dat tot de situatie in 1994? – Welke samenhangen zijn er tussen de spreektaal van de kinderen en hun onderwijsprestaties? 2 Steekproef, instrumenten en variabelen 2.1 Steekproef De gegevens voor dit artikel zijn afkomstig uit het cohortonderzoek COOL5-18 . Dit betreft een grootschalig, landelijk onderzoek in het basison- derwijs waarbij gegevens zijn verzameld bij directies, leerkrachten, leer- lingen en hun ouders. De laatste meting van dit onderzoek vond in 2014 plaats bij 437 scholen (Driessen, Elshof, Mulder & Roeleveld, 2015). Het onderzoek richt zich op de leerlingen in groep 2, in totaal bijna 9000. Deze leerlingen hebben een taal- en een rekentoets gemaakt en bij hun ouders is met behulp van een schriftelijke vragenlijst informatie verzameld over de thuissituatie. De respons op deze vragenlijst bedroeg circa 59%, 3DRIESSEN TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
  • 4. met een ondervertegenwoordiging van allochtone ouders. De respons onder de autochtone ouders, dat wil zeggen degenen die in deze bijdrage centraal staan, bedroeg 65%. Binnen deze groep is een selectie genomen van die kinderen van wie beide ouders in Nederland zijn geboren, dat wil zeggen de autochtone leerlingen. Hiervoor is gekozen omdat juist vragen over Fries, streektalen en dialecten voor allochtone ouders een complice- rende factor kunnen vormen als het gaat om de interpretatie van de resul- taten (zoals twee- versus drietaligheid). Deze beperking tot autochtone leerlingen heeft ertoe geleid dat er van de oorspronkelijke 4990 leerlingen uiteindelijk 3639 resteerden voor de analyses. 2.2 Instrumenten en variabelen 2.2.1 Taal- en rekentoets De taal- en rekenvaardigheid is bepaald met behulp van twee toetsen uit het Cito-Leerlingvolgsysteem. Taal voor kleuters omvat aspecten van de taalontwikkeling (conceptueel bewustzijn: passieve woordenschat en kri- tisch luisteren) en de ontluikende geletterdheid (metalinguïstisch bewust- zijn: schriftoriëntatie, klank en rijm, laatste en eerste woord horen en auditieve synthese). De toets telt 60 opgaven en kent een betrouwbaarheid van 0.87 (Lansink & Hemker, 2012). In Rekenen voor kleuters zijn opdrach- ten opgenomen over getalbegrip (omgaan met de telrij, hoeveelheden en getallen), meten (lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht en tijd) en meetkunde (oriënteren en lokaliseren, construeren, opereren met vormen en figuren). Deze toets bestaat uit 48 opgaven. De betrouwbaarheid be- draagt eveneens 0.87 (Koerhuis & Keuning, 2011). De resultaten op beide toetsen zijn uitgedrukt in zogenoemde vaardigheidsscores. 2.2.2 Oudervragenlijst Uit de oudervragenlijst zijn enkele achtergrondkenmerken overgenomen. Centraal stonden de volgende taalkeuzevragen, alle gelegen in de informe- le sfeer: – Welke taal spreken de ouders onderling het meeste met elkaar? – Welke taal spreekt het kind het meeste in vier situaties, namelijk met: (1) de moeder; (2) de vader; (3) broertjes/zusjes; (4) vriend(innet)jes? De oorspronkelijk antwoordmogelijkheden voor beide vragen waren: (1) Nederlands; (2) Fries, streektaal, dialect; (3) een buitenlandse taal. Als ge- volg van de selectie van alleen autochtone leerlingen is het aantal ouders dat daarna nog voor de derde optie heeft gekozen verwaarloosbaar en is 4 VOL. 68, NO. 1, 2016 TAAL & TONGVAL
  • 5. deze categorie daarom verder buiten beschouwing gelaten. Met betrekking tot de tweede vraag is voor elk kind bepaald hoe vaak het in de onder- scheiden vier situaties Nederlands spreekt. Omdat niet altijd alle situaties van toepassing zijn (bv. als er geen vader is of geen broertjes of zusjes zijn), is het resultaat in een relatieve maat uitgedrukt, variërend van 0% (het kind spreekt in geen van de situaties Nederlands) tot 100% (het kind spreekt in alle situaties Nederlands). In verband met de uiteindelijke ver- deling van de antwoorden is een driedeling gevormd: 0%, 25-75%, en 100% (ofwel in geen situatie, in 1 tot en met 3 situaties, of in alle situaties). Voor elk van de beide ouders afzonderlijk is, gebruik makend van Can- Do schalen (Clark, 1981), geïnformeerd naar hun Nederlandse taalvaardig- heid, met daarbij een onderscheid naar de vier taalmodaliteiten: – In welke mate beheersen de ouders de Nederlandse taal wat betreft: (a) verstaan/begrijpen; (b) spreken; (c) lezen; (d) schrijven. De bijbehorende antwoordcategorieën waren: (1) niet of zeer slecht; (2) slecht; (3) redelijk; (4) goed; (5) zeer goed. Principale componentenanalyse van de acht items liet één generale factor zien (78% verklaarde variantie) met een betrouwbaarheid van 0.96. Op basis van de antwoorden is één score berekend voor de taalvaardigheid van de ouders met als categorieën: (1) zeer slecht tot goed; (2) goed tot zeer goed; (3) zeer goed. De ouders hebben ook informatie verstrekt over het door hen gevolgde onderwijs: – Wat is het hoogste opleidingsniveau dat de ouders hebben gevolgd? Op basis van de antwoorden is het hoogste niveau binnen het gezin be- paald: (1) maximaal lbo; (2) mavo; (3) mbo; (4) havo/vwo; (5) hbo; (6) wo. 2.2.3 Schooladministratie Uit de schooladministraties zijn twee kenmerken verkregen: – Het geslacht van de leerlingen: (1) jongen; (2) meisje. – De provincie waarin de school gelegen is. In aanvulling op de 12 pro- vincies is een indeling gemaakt van zes geografisch bepaalde taalgebie- den: (1) Fries; (2) Nedersaksisch; (3) Limburgs; (4) Brabants; (5) Zeeuws; (6) Hollands. 5DRIESSEN TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
  • 6. 3 Resultaten 3.1 Taalkeuzes en taalbeheersing 3.1.1 De spreektaal van de leerlingen In tabel 1 staat een overzicht van de verdeling van het percentage kinderen dat Nederlands spreekt in elk van de vier onderscheiden domeinen. In de tabel worden ter vergelijking behalve de resultaten van de meting uit 2014 ook die uit de meting van 1994 vermeld. Tabel 1 Spreektaal kind Nederlands in vier domeinen, naar provincie en meetjaar (gemiddelden) Provincie Met moeder Met vader Met broers/zusjes Met vriend- (innet)jes 1994 2014 1994 2014 1994 2014 1994 2014 Groningen 86 100 86 95 87 100 92 97 Friesland 53 67 51 66 52 70 56 78 Drenthe 80 96 79 94 81 97 81 97 Overijssel 93 100 91 98 91 100 93 100 Flevoland 98 88 99 86 99 88 100 88 Gelderland 97 100 97 100 98 100 97 100 Utrecht 100 99 100 100 100 100 99 100 Noord-Holland 97 99 97 99 97 99 97 99 Zuid-Holland 99 99 99 99 99 99 99 100 Zeeland 85 96 84 93 84 94 87 95 Noord-Brabant 96 100 96 100 96 100 95 100 Limburg 51 69 50 67 51 69 60 80 Nederland 87 95 87 95 87 96 89 97 De tabel laat zien dat er in het algemeen geen grote verschillen optreden tussen de spreektaal van het kind met de moeder, met de vader, met broertjes en zusjes en met vriendjes. Met vriendjes, dus buiten het gezin, wordt echter wel iets meer Nederlands gesproken dan met de andere drie categorieën van gesprekspartners. Dit komt vooral doordat de kinderen in Limburg en Friesland dat vaker doen. Nederlands wordt het minst gespro- ken in Limburg, Friesland en Drenthe, en dat geldt voor zowel 1994 als 2014. Tussen 1994 en 2014 is er een stevige terugval in het gebruik van Fries, streektalen en dialecten. Gemiddeld genomen spreekt in 2014 circa 4% van de kinderen nog een van die drie taalvariëteiten tegen zo’n 12% in 1994. Een opvallende ontwikkeling heeft Flevoland doorgemaakt: daar is 6 VOL. 68, NO. 1, 2016 TAAL & TONGVAL
  • 7. het aantal Nederlands sprekende kinderen afgenomen, mogelijk ten ge- volge van import uit uiteenlopende andere landsdelen. Vanwege de overeenstemming in de reacties zijn de scores voor de vier taaldomeinen waarin het kind Nederlands spreekt samengevat tot één score, te weten het relatieve aantal malen dat het kind Nederlands spreekt (zie hierboven).2 In de eerste kolom van tabel 2 staat het overzicht van de verdeling van deze variabele. Tabel 2 Spreektaal kind Nederlands, spreektaal ouders Nederlands en beheersing Neder- lands ouders naar provincie (gemiddelden) Provincie Taal kind NL Taal ouders NL Beheersing NL ouders 1994 2014 1994 2014 1994 2014 Groningen 88 93 58 78 2.94 2.41 Friesland 53 68 42 65 2.94 2.57 Drenthe 81 93 44 78 2.91 2.37 Overijssel 92 97 64 90 2.93 2.52 Flevoland 99 86 91 89 2.98 2.61 Gelderland 97 96 78 95 2.94 2.61 Utrecht 100 97 97 100 2.96 2.61 Noord-Holland 97 97 96 99 2.96 2.73 Zuid-Holland 99 97 98 98 2.96 2.71 Zeeland 85 92 69 83 2.96 2.61 Noord-Brabant 96 97 81 99 2.92 2.69 Limburg 53 68 39 50 2.93 2.70 Nederland 87 93 74 91 2.94 (s.d.=0.16) 2.65 (s.d.=0.54) Zoals al te verwachten viel op basis van de verdelingen in tabel 1, laten de gemiddelden op de samenvattende variabele ‘spreektaal kind’ in tabel 2 geen ander beeld zien dan die op de samenstellende vier onderdelen. Ge- middeld genomen spreken de kinderen in 2014 in 93% van de vier domei- nen het meeste Nederlands, en dit percentage verschilt flink naar gelang de provincie waarin het kind woont, met daarbij als uitschieters Limburg en Friesland. Vergeleken met 1994 is er een toename van 6%-punten. 3.1.2 De spreektaal van de ouders De tweede kolom van tabel 2 geeft inzicht in het aandeel ouders dat onder- ling Nederlands spreekt. Spraken in 1994 vooral ouders uit Limburg, Fries- land en Drenthe geen Nederlands, in 2014 is dat niet veranderd. Wat wel is veranderd is dat het aandeel ouders dat nu onderling Nederlands spreekt dramatisch is toegenomen, van 74 tot 91%. Vermeldenswaardig is dat in 7DRIESSEN TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
  • 8. Limburg nog steeds de helft van ouders onderling geen Nederlands spreekt; in Friesland heeft men vaker voor Nederlands gekozen dan in Limburg. Wanneer de percentages met betrekking tot de spreektaal van het kind met de ouders (tabel 1 kolom 1 en 2) worden vergeleken met die van de spreektaal van de ouders onderling (tabel 2 kolom 2), dan valt op dat er tussen 1994 en 2014 een enorme ommezwaai heeft plaatsgevonden. Het percentage kinderen dat tegen moeder en vader Nederlands spreekt is tussen 1994 en 2014 met 8%-punten gestegen tot 95%. Het percentage ouders dat onderling Nederlands spreekt is in die periode met liefst 17%- punten toegenomen tot 91%. Met andere woorden het vroegere generatie- effect is grotendeels verdwenen. 3.1.3 De beheersing van het Nederlands door de ouders In de laatste kolom van tabel 2 staat informatie over de beheersing van het Nederlands door de ouders, zoals zij die zelf beoordelen. Omdat de ant- woordcategorieën in 2014 afwijken van die in 1994 zijn de gemiddelden niet vergelijkbaar. In 1994 was er nauwelijks sprake van verschillen tussen de provincies (eta = 0.10); in 2014 lijkt er iets meer variatie (eta = 0.16), waarbij met name ouders uit Drenthe en Groningen minder positief over hun niveau Nederlands oordelen. Vermeldenswaardig is dat de Neder- landse taalvaardigheid van ouders in Limburg en Friesland nauwelijks ver- schilt van die van de gemiddelde ouder, ondanks dat er in deze twee provincies aanzienlijk minder Nederlands ofwel aanzienlijk vaker een niet-Nederlandse taalvariant wordt gesproken. 3.2 Taalkeuzes, achtergrondkenmerken en taal- en rekenvaardigheid In 2014 is de taalvaardigheid van de kinderen gemeten met de toets Taal voor kleuters; deze kent een gemiddelde score van 67.8 met een standaard- deviatie van 10.8. De rekenvaardigheid is bepaald met de toets Rekenen voor kleuters, die een gemiddelde van 85.8 kent met een standaarddeviatie van 11.9. Tabel 3 geeft een overzicht van de taal- en rekenvaardigheid, uit- gesplitst naar een aantal van de hierboven beschreven kenmerken. 8 VOL. 68, NO. 1, 2016 TAAL & TONGVAL
  • 9. Tabel 3 Taal- en rekenvaardigheid naar taalkeuzes en achtergrondkenmerken (gemiddelden) Taal Rekenen Taal Rekenen Spreektaal kind NL Beheersing NL ouders 0 keer 67.7 86.1 zeer slecht tot goed 64.3 82.5 1-3 keer 67.7 85.2 goed tot zeer goed 66.6 84.3 4 keer 67.8 85.9 zeer goed 68.5 86.6 eta 0.00 0.01 eta 0.10* 0.10* Spreektaal ouders NL Geslacht Nederlands 67.9 85.9 jongen 66.7 85.4 Fries, streektaal, dialect 67.5 85.6 meisje 68.9 86.1 eta 0.00 0.00 eta 0.10* 0.03 Opleiding ouders Landsdeel max. lbo 63.2 81.1 Fries 68.8 84.8 mavo 65.7 83.8 Nedersaksisch 67.6 85.1 mbo 66.6 84.1 Limburgs 68.3 87.5 havo, vwo 67.0 86.2 Brabants 68.1 86.8 hbo 68.8 86.8 Zeeuws 68.3 85.2 wo 70.8 89.6 Hollands 67.5 85.5 eta 0.18* 0.19* eta 0.04 0.07* * p<0.01 De cijfers in tabel 3 maken duidelijk dat het voor de taal- en rekenvaardig- heid van de kinderen niet uitmaakt of zij of hun ouders Nederlands spre- ken of niet. Wél van belang is het ouderlijke opleidingsniveau: hoe hoger dat niveau, hoe beter de kinderen scoren qua taal- en rekenvaardigheid. Die samenhang is met een eta van rond 0.18 echter ook niet bijzonder sterk (Cohen, 1988). De samenhang met de beheersing van het Nederlands door de ouders is met een eta van 0.10 nog zwakker, wat overigens niet wil zeggen dat er tussen kinderen van extreem scorende ouders (zeer slecht tot goed versus zeer goed) geen relevante verschillen optreden. De verschil- len tussen de onderscheiden landsdelen zijn niet echt groot. Opmerkelijk is dat de Limburgse kinderen het relatief goed doen, zeker gelet op het feit dat zij het vaakst dialect spreken. In tabel 3 zijn de onderlinge samenhangen tussen de taal- en rekenvaar- digheid en een zestal achtergrondkenmerken elk afzonderlijk gepresen- teerd. Omdat het mogelijk is dat er verschillen zijn naar landsdeel in com- binatie met andere kenmerken zijn afsluitend nog enkele covariantie-ana- lyses uitgevoerd. De resultaten daarvan volgen in tabel 4. In die tabel staan de ongecorrigeerde toetsscores (vergelijkbaar met die in tabel 3), daarna de gecorrigeerde. Allereerst een correctie voor het opleidingsniveau van de 9DRIESSEN TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
  • 10. ouders; mogelijk verschilt het effect daarvan immers per landsdeel. Ver- volgens is gecorrigeerd voor de spreektaal van het kind, het centrale ken- merk in dit artikel. Ten slotte wordt voor allebei deze kenmerken tegelij- kertijd gecorrigeerd. Onderin de tabel staan nog de correlatiecoëfficiënten eta, respectievelijk de partiële correlatiecoëfficiënten beta. Deze laatste geeft een indicatie van het effect van landsdeel op de taal- en rekenvaardig- heid, nadat rekening is gehouden met de invloed van opleidingsniveau en/ of spreektaal. Tabel 4 Taal- en rekenvaardigheid naar landsdeel; ongecorrigeerd, gecorrigeerd voor opleiding ouders, voor spreektaal kind, en voor opleiding ouders plus spreektaal kind (gemiddelden) Taal Rekenen Landsdeel Ong. + Opl. + Taal + Opl. + taal Ong. + Opl. + Taal + Opl. + taal Fries 68.8 69.3 69.1 69.3 84.8 85.3 85.2 85.4 Nedersaksisch 67.6 67.9 67.6 67.9 85.1 85.5 85.2 85.5 Limburgs 68.3 68.2 68.6 68.2 87.5 87.4 87.9 87.4 Brabants 68.1 68.1 68.1 68.1 86.8 86.7 86.8 86.7 Zeeuws 68.3 68.3 68.3 68.3 85.2 85.1 85.2 85.1 Hollands 67.5 67.2 67.4 67.2 85.5 85.2 85.4 85.3 eta / beta 0.04 0.05 0.04 0.05 0.07* 0.07** 0.07* 0.07** * p<0.01; ** p<0.05 Uit tabel 4 volgt dat het voor de verschillen in taal- en rekenvaardigheid tussen landsdelen niet uitmaakt of rekening wordt gehouden met eventu- ele verschillen in ouderlijk opleidingsniveau en/of spreektaal van het kind. De toetsscores blijven nagenoeg gelijk, evenals de eta- en beta-coëfficiën- ten. 4 Samenvatting en conclusies In het algemeen zijn er geen grote verschillen tussen de spreektaal van het kind met de moeder, met de vader, met broertjes en zusjes en met vriend- jes en vriendinnetjes. Nederlands wordt het minst gesproken in Limburg, Friesland en Drenthe, en dat geldt voor zowel 1994 als 2014. Tussen 1994 en 2014 is er een forse terugval in het gebruik van Fries, streektalen en dialec- ten, van 12% in 1994 naar 4% in 2014. Spraken in 1994 vooral ouders uit Limburg, Friesland en Drenthe geen Nederlands, in 2014 is dat niet veranderd. Wat wel is veranderd is dat het 10 VOL. 68, NO. 1, 2016 TAAL & TONGVAL
  • 11. aandeel ouders dat nu onderling Nederlands spreekt fors is toegenomen, van 74 tot 91%. In Limburg spreekt nog steeds de helft van ouders onder- ling geen Nederlands; daarmee vergeleken heeft in Friesland een groter deel van de ouders voor Nederlands gekozen, bijna tweederde. De bevindingen laten dus overduidelijk zien dat er sprake is van een forse afname van het gebruik van Fries, streektalen en dialecten. Dit vormt er opnieuw een aanwijzing voor deze langzaamaan zullen uitsterven, dit onder invloed van de stijging van het onderwijsniveau, de toegenomen mobiliteit en internationalisering, de invloed van de (sociale) media en (mede daardoor) de versterking van de positie van het Engels. Dat Fries, streektalen en dialecten geleidelijk aan verdwijnen wil overigens niet me- teen zeggen dat daar het Standaard Nederlands voor in de plaats komt. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat er een ontwikkeling gaande is van de vor- ming en verankering van ‘regiolecten’, intermediaire variëteiten (Hoppen- brouwers, 1990; Wilting, Van Hout & Swanenberg, 2011). Bij deze bevindingen passen wellicht enkele relativeringen. Op de eerste plaats is onduidelijk in hoeverre de hier geanalyseerde steekproeven repre- sentatief zijn. In het voordeel spreken in ieder geval dat het zeer omvang- rijke steekproeven betreft en dat de opzet en instrumentatie van beide cohortonderzoeken vergelijkbaar zijn. Ook relevant is dat het om jonge kinderen van (daardoor waarschijnlijk ook) jonge ouders gaat. Hoe dit precies uitwerkt is onduidelijk. Goeman en Jongenburger (2009) laten zien dat dialectgebruik enigszins afneemt met de leeftijd, maar dat dit effect varieert per regio (waarbij met ‘dialect’ ook het Fries en streektalen worden bedoeld). Eigenlijk zou verwacht worden dat vooral oudere men- sen dialect spreken. Mogelijk is er ook sprake van enige mate van sociale wenselijkheid bij het invullen van de vragenlijst, die immers onderdeel uitmaakt van een onderwijsonderzoek. Daar tegen spreekt echter dat de school de in een dichtgeplakte enveloppe geretourneerde vragenlijsten niet heeft kunnen inzien. Verder is het zo dat in de vraagstelling van de taalkeuze gebruik is gemaakt van de bewoording ‘het meeste’. Dit is een strenger criterium dan in sommige andere studies waar geopteerd is voor ‘ooit’ of ‘soms’. Hierdoor ligt het gebruik van het Nederlands in de onder- havige studie mogelijk hoger. Regelmatig wordt de vraag gesteld of het voor ouders en kinderen niet beter is geen Fries, streektaal of dialect te spreken. De angst is namelijk dat daardoor de schoolprestaties te lijden hebben. Voor die angst lijkt geen grond. De analyseresultaten laten immers zien dat het voor de taal- en rekenvaardigheid van de kinderen niet uitmaakt of zij of hun ouders Fries, een streektaal of dialect spreken. Wél enigszins van belang zijn het 11DRIESSEN TAALVARIATIE EN ONDERWIJSPRESTATIES VAN AUTOCHTONE KLEUTERS
  • 12. ouderlijke opleidingsniveau en, in nog minder mate, de beheersing van het Nederlands door de ouders. De verschillen tussen de onderscheiden lands- delen zijn niet echt groot. Opmerkelijk is dat de Limburgse kinderen het relatief goed doen, zeker gelet op het feit dat er in Limburgse gezinnen het minst Nederlands wordt gesproken. Noten 1. Een verschil is dat bij PRIMA de oudergegevens zijn verzameld bij groep 4 en bij COOL bij groep 2. 2. Dit is dus niet exact hetzelfde als het gemiddelde percentage uit Tabel 1. Bibliografie Clark, J., ‘Language’. In: T. Barrows (ed.), A survey of global understanding: Final report. New Rochelle, NY: Change Magazine Press, 1981, pp. 87-100. Cohen, J., Statistical power analysis for the behavioral sciences. Hillsdale, NJ: Erlbaum, 1988. Driessen, G. & V. Withagen, ‘Taalvariatie en onderwijsprestaties van autochtone basisschoolleer- lingen’, Taal en Tongval, 50 (1998), 2-24. Driessen, G., D. Elshof, L. Mulder & J. Roeleveld, Cohortonderzoek COOL5-18 . Technisch rapport basisonderwijs, derde meting 2013/14. Nijmegen: ITS, 2015. Goeman, T. & W. Jongenburger, ‘Dimensions and determinants of dialect use in the Netherlands at the individual and regional levels at the end of the twentieth century’, International Journal of the sociology of Language, 196/197 (2009), 31-72. Hoppenbrouwers, C., Het regiolect: Van dialect tot Algemeen Nederlands. Muiderberg: Couthino, 1990. Jungbluth, P., A. van Langen, T. Peetsma & H. Vierke, Leerlinggegevens basisonderwijs en speciaal onderwijs. Technische rapportage PRIMA-cohortonderzoek 1994/95. Amsterdam/Nijmegen: SCO/ITS, 1996. Koerhuis, I. & J. Keuning, Wetenschappelijke verantwoording van de toetsen Rekenen voor kleuters. Arnhem: Cito, 2011. Lansink, N. & B. Hemker, Wetenschappelijke verantwoording van de toetsen Taal voor kleuters voor groep 1 en 2 uit het Cito Volgsysteem primair onderwijs. Arnhem: Cito, 2012. Wilting, M., R. van Hout & J. Swanenberg, ‘Regiolect verankerd. Een survey-onderzoek naar dialectgebruik van Eindhovens jongeren’, Taal & Tongval, 66 (2014), 143-171. Over de auteur Geert Driessen, Radboud Universiteit Nijmegen. E-mail: g.driessen@its.ru.nl 12 VOL. 68, NO. 1, 2016 TAAL & TONGVAL